Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, Ioaw en Ioaz

Geldend van 21-09-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, Ioaw en Ioaz

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelet op artikel 31, lid 2 onderdelen n, r en y en lid 7 van de Participatiewet, artikel 8, de leden 2, 5 en 7 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en artikel 8, de leden 3, 9 en 11 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de inkomstenvrijlating vast te leggen in beleidsregels;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, Ioaw en Ioaz

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bijstand: algemene bijstand op grond van de Participatiewet, een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw) of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz);

    • b.

      bijstandsperiode: een periode dat algemene bijstand op grond van de Participatiewet wordt ontvangen of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;

    • d.

      inkomsten uit arbeid: alle (parttime) inkomsten uit arbeid in loondienst;

    • e.

      inkomstenvrijlating algemeen: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel n van de Participatiewet, artikel 8, lid 2 van de Ioaw en artikel 8, lid 3 van de Ioaz;

    • f.

      inkomstenvrijlating aanvullend: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel r van de Participatiewet, artikel 8, lid 5 van de Ioaw en artikel 8, lid 9 van de Ioaz;

    • g.

      inkomstenvrijlatingmedisch urenbeperkte persoon: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2 onderdeel y van de Participatiewet, artikel 8, lid 7 van de Ioaw en artikel 8, lid 11 van de Ioaz;

    • h.

      wet(ten): de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet(ten).

Artikel 2 Toekenning

Het college kent een inkomstenvrijlating ambtshalve toe.

Artikel 3 Bijdragen aan arbeidsinschakeling

Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid wordt in alle gevallen voldaan aan de voorwaarde van de inkomstenvrijlating algemeen en de inkomstenvrijlating aanvullend dat de inkomsten moeten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 4 Inkomstenvrijlating algemeen

  • 1. De belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt, heeft gedurende ten hoogste zes maanden recht op de inkomstenvrijlating algemeen.

  • 2. Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat bij gehuwden voor ieder van de partners afzonderlijk.

  • 3. Het recht op de inkomstenvrijlating bestaat één keer per bijstandsperiode.

  • 4. Als de bijstandsperiode ten minste 30 dagen, overeenkomstig artikel 45, lid 3 van de Participatiewet, wordt onderbroken, ontstaat er een nieuw recht op de inkomstenvrijlating.

  • 5. Lid 4 is niet van toepassing als de beëindiging van de bijstand een verwijtbare reden heeft die in belanghebbende is gelegen.

Artikel 5 Inkomstenvrijlating aanvullend

De alleenstaande ouder die inkomsten uit arbeid ontvangt en de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar, heeft gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden recht op de inkomstenvrijlating aanvullend.

Artikel 6 Inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon

De belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt en medisch urenbeperkt is, heeft gedurende de periode dat hij medisch urenbeperkt is recht op de inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon.

Artikel 7 Gelijkstelling met inkomsten uit arbeid

Naast inkomsten uit arbeid geldt de vrijlating ook voor de volgende inkomsten:

  • a.

    doorbetaling van loon tijdens ziekte, ongeacht wie dit betaalt;

  • b.

    een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling;

  • c.

    werkzaamheden als (marginale) zelfstandige.

Artikel 8 Structurele urenuitbreiding

  • 1. De inkomstenvrijlating van artikel 2 is van toepassing op inkomsten uit arbeid die na de ingangsdatum van de bijstand zijn aangevangen.

  • 2. Bij het ontvangen van inkomsten uit arbeid bij instroom in de bijstand geldt de inkomstenvrijlating van artikel 2 vanaf het moment dat er sprake is van een structurele urenuitbreiding van minimaal 5 uur per week.

Artikel 9 Geen inkomstenvrijlating bij niet of te laat melden inkomsten

  • 1. Er bestaat geen recht op een inkomstenvrijlating in het geval de belanghebbende onjuiste, geen of te laat inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor over de betreffende maand teveel bijstand is uitbetaald.

  • 2. Van te laat inlichtingen verstrekken is sprake als de arbeidsovereenkomst en/of de loonstrook langer dan 1 maand na het einde van de werkzaamheden in de betreffende maand dan wel langer dan 1 maand na het ontvangen van de loonstrook is overgelegd.

Artikel 10 Citeertitel

Deze beleidsregels wordt aangehaald als: Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, Ioaw en Ioaz.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2.

    De beleidsregels zijn ook van toepassing op personen die op de datum van inwerkingtreding inkomsten uit arbeid ontvangen en voldoen aan de voorwaarden van deze beleidsregels, maar op grond van het bestaande beleid geen recht hadden op een inkomstenvrijlating voor deze inkomsten uit arbeid.

  • 3.

    Als op de dag van inwerkingtreding een bestaande regeling voor de belanghebbende met inkomsten uit arbeid gunstiger uitpakt, blijft deze regeling op hem van toepassing voor de duur dat hij bijstand en die inkomsten uit arbeid ontvangt.

Capelle aan den IJssel, 13 september 2016.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris, de burgemeester,

drs. A.R. Ruijmgaart, RA MGA, wnd mr. P. Oskam

Toelichting Beleidsregels vrijlating inkomsten uit arbeid Participatiewet, Ioaw en Ioaz

Algemeen

De Participatiewet heeft een complementair karakter: bijstand is altijd aanvullend op de eigen middelen. Hieruit volgt dat in beginsel alle middelen van de belanghebbende meetellen bij het vaststellen van het recht op en de hoogte van de bijstand. De bijstand vult de eigen inkomsten aan tot het niveau van het van toepassing zijnde sociaal minimum. De Participatiewet kent hierop een aantal uitzonderingen: in die gevallen mag de belanghebbende tijdelijk een deel van zijn inkomsten uit arbeid houden bovenop de bijstandsuitkering. Het doel hiervan is de arbeidsparticipatie te bevorderen, omdat iemand die gaat werken dan een hoger totaalinkomen heeft en belanghebbende gestimuleerd wordt een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

Met deze beleidsregels wil het college aangeven aan de (wettelijke) inkomstenvrijlatingen uitvoering te gegeven en op welke wijze.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel is een aantal begrippen gedefinieerd. Voor de Ioaw en Ioaz wordt aansluiting gezocht bij de begrippen van de Participatiewet. Wanneer een begrip niet is gedefinieerd, dient te worden teruggevallen op hetgeen hieronder in de wet(ten) en de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan.

Artikel 2 Toekenning

Bij de aanwezigheid van inkomsten uit arbeid toetst het college automatisch of er recht bestaat op een inkomstenvrijlating. De belanghebbende hoeft hiervoor geen verzoek in te dienen.

Artikel 3 Bijdragen aan arbeidsinschakeling

Voor de inkomstenvrijlating algemeen en de inkomstenvrijlating aanvullend geldt dat slechts aanspraak bestaat op een inkomstenvrijlating als naar het oordeel van het college de inkomsten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Het zal vrij lastig zijn om in ieder individueel geval vast te stellen of de inkomsten uit arbeid zullen bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Per medewerker zou hier zelfs een verschillend oordeel uit kunnen komen.

Met parttime arbeid doet een belanghebbende werkervaring en arbeidsritme op. Hij laat hiermee zien dat hij wil werken.

Om de belanghebbende te belonen voor zijn werkzaamheden en om ongelijkheid bij het toekennen van een inkomstenvrijlating te voorkomen, is in dit artikel geregeld dat in alle gevallen het ontvangen van inkomsten uit arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

Artikel 4 Inkomstenvrijlating algemeen

De algemene inkomstenvrijlating geldt voor belanghebbenden die bijstand ontvangen en daarnaast inkomsten uit parttime arbeid.

Bij partners geldt dat wanneer beide partners onder de doelgroep vallen iedere partner afzonderlijk recht heeft op de inkomstenvrijlating.

De inkomstenvrijlating geldt in de Participatiewet niet voor personen die jonger zijn dan 27 jaar.

De wetgever is van mening dat voor jongeren geen extra activerende instrumenten nodig zijn, die bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Dit is bepaald in artikel 31, lid 7 Participatiewet. Deze bepaling is niet opgenomen in de Ioaw/z.

De vrijlating bedraagt 25% van de inkomsten uit arbeid met een maximum van € 199,- per maand (bedrag per 1 juli 2016; voor de Ioaw/z gelden andere bedragen) gedurende een periode van ten hoogste 6 maanden. Deze periode behoeft niet aaneengesloten te zijn. Als de belanghebbende geen aaneengesloten periode van 6 maanden werkt, schuift zijn vrijlatingsperiode dus op.

De vrijlating is gekoppeld aan de inkomsten in een maand ongeacht het aantal uren dat wordt gewerkt. De bijstand wordt immers op maandbasis vastgesteld (artikel 45, lid 1 Participatiewet). Indien een belanghebbende vanaf 15 april tot 1 juni werkt, heeft hij over twee maanden recht op de inkomstenvrijlating. Er bestaat dan nog recht op 4 maanden vrijlating.

Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, is de duur van de inkomstenvrijlating niet beperkt tot ten hoogste 6 maanden. In het geval een belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, heeft hij (zolang hij nog algemene bijstand ontvangt) net zolang recht op de gedeeltelijke vrijlating van zijn inkomsten uit arbeid als hij de inkomsten uit arbeid geniet.

De vrijlating geldt slechts eenmaal per bijstandsperiode. Indien de bijstand wordt beëindigd en na een termijn van ten minste 30 dagen opnieuw wordt toegekend, kan opnieuw een periode van 6 maanden vrijlating worden verleend. Dit is gekoppeld aan het bepaalde van artikel 45, lid 3 van de Participatiewet.

Dit laatste geldt niet als de eerdere beëindiging belanghebbende is te verwijten. Belanghebbende komt bijvoorbeeld met opzet zijn informatieplicht niet na. Het maakt daarbij niet uit om welke informatie het gaat. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld verzwegen dat hij samenwoont. Een eventuele vrijlatingsperiode begint dan niet opnieuw te tellen.

Artikel 5 Inkomstenvrijlating aanvullend

De inkomstenvrijlating aanvullend geldt voor alleenstaande ouders die bijstand voor levensonderhoud ontvangen en daarnaast inkomsten uit parttime arbeid. De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen.

De voorwaarden voor deze vrijlating zijn:

  • ·

    de belanghebbende heeft de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar;

  • ·

    de periode van 6 maanden van de inkomstenvrijlating algemeen is verstreken.

Dit betekent dat als het jongste ten laste komend kind gedurende de vrijlatingsperiode 12 jaar wordt, de vrijlating komt te vervallen. Recht op de vrijlating bestaat dan tot en met de maand waarin het kind

12 jaar wordt.

Ook voor deze inkomstenvrijlating geldt in de Participatiewet dat deze niet geldt voor personen die jonger zijn dan 27 jaar (artikel 31, lid 7 Participatiewet).

De vrijlating bedraagt 12,5% van de inkomsten uit arbeid met een maximum van € 124,20 per maand (bedrag per 1 juli 2016; voor de Ioaw/z gelden andere bedragen) gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

De vrijlating is gekoppeld aan de inkomsten in een maand ongeacht het aantal uren dat wordt gewerkt.

De bijstand wordt immers op maandbasis vastgesteld (artikel 45, lid 1 Participatiewet). Indien een belanghebbende vanaf 15 april 2016 werkt, heeft hij vanaf 1 april 2016 tot 1 oktober 2018 (= 30 maanden) recht op de inkomstenvrijlating. In tegenstelling tot de inkomstenvrijlating algemeen, geldt voor de inkomstenvrijlating aanvullend een aaneengesloten periode van 30 maanden. Dat betekent dat bij werkonderbrekingen gedurende de vastgestelde 30 maanden, de vrijlatingsperiode niet opschuift.

Artikel 6 Inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon

De inkomstenvrijlating medisch urenbeperkte persoon geldt voor de belanghebbenden die bijstand voor levensonderhoud ontvangen en daarnaast inkomsten uit parttime arbeid.

Een belanghebbende is medisch urenbeperkt indien hij voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur. Onder normale arbeidsduur wordt verstaan de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. De medische urenbeperking moet daarnaast een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling (artikel 6b, lid 1 Participatiewet).

Het college kan ambtshalve vaststellen of een belanghebbende medisch urenbeperkt is (artikel 6b, lid 2 onderdeel a Participatiewet). Ook is het mogelijk dat een belanghebbende een schriftelijke aanvraag indient om vast te stellen of hij medisch urenbeperkt is (artikel 6b, lid 2 onderdeel b Participatiewet).

Dit kan één keer per 12 maanden (artikel 6b lid 3 Participatiewet). Het UWV verricht voor het college de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een belanghebbende medisch urenbeperkt is en adviseert het college hierover (artikel 6b lid 4 Participatiewet) via een zogenaamde doelgroepverklaring. Het kan ook gebeuren dat de casemanager objectief kan vaststellen of er sprake is van een medisch urenbeperkte, door middel van een medisch advies in verband met het bepalen van de mate van arbeids(on)geschiktheid.

Er zijn dus diverse mogelijkheden om vast te stellen of de belanghebbende medisch urenbeperkt is.

Als aanspraak bestaat op de inkomstenvrijlating algemeen of de inkomstenvrijlating aanvullend, dan gaan deze voor de vrijlating medisch urenbeperkte persoon.

Bij deze vrijlating geldt niet het leeftijdscriterium van 27 of ouder en ook niet de voorwaarde dat de werkzaamheden moeten bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Er is ook geen tijdslimiet aan de vrijlating gebonden. Zolang de belanghebbende parttime inkomsten uit arbeid ontvangt en medisch urenbeperkt is, heeft hij recht op deze vrijlating.

De vrijlating bedraagt 15% van de inkomsten uit arbeid met een maximum van € 125,97 per maand (bedrag per 1 juli 2016; voor de Ioaw/z gelden andere bedragen).

Artikel 7 Gelijkstelling met inkomsten uit arbeid

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 8 Structurele urenuitbreiding

Een belanghebbende met een parttime baan die afhankelijk wordt van een bijstandsuitkering behoeft niet direct “beloond” te worden voor deze werkzaamheden. De belanghebbende heeft nog geen activiteiten vanuit de bijstand ontplooid om tot een hoger inkomen uit werk te komen. Daarom is in dit artikel bepaald dat de inkomstenvrijlating pas geldt als vanuit de bijstand werk wordt aanvaard. Echter, als de belanghebbende pas zeer kort geleden aan het werk is gegaan (circa maximaal een maand), kan in het individuele geval besloten worden toch direct een inkomstenvrijlating toe te kennen.

De inkomstenvrijlating geldt ook voor een belanghebbende die bij de aanvang van de bijstand al parttime werk had en hij zijn werkzaamheden aantoonbaar structureel uitbreidt met minimaal vijf uur per week.

De vrijlating geldt dan voor de volledige inkomsten uit arbeid vanaf het moment dat de urenuitbreiding plaatsvindt.

Artikel 9 Geen inkomstenvrijlating bij niet of te laat melden inkomsten

In dit artikel wordt geregeld dat er geen recht op een inkomstenvrijlating bestaat als de belanghebbende geen, onjuiste of te laat informatie verstrekt over zijn inkomsten en hierdoor teveel bijstand is betaald.

Bij schending van de inlichtingenplicht wordt geen vrijlating (met terugwerkende kracht) toegekend

(CRvB 18-12-2012, nrs. 11/3046 WWB e.a). Dergelijk gedrag moet niet “beloond” worden met een inkomstenvrijlating. Vanaf het moment dat de inkomsten zijn gemeld of bekend worden bij het college kan wel toepassing worden gegeven aan de inkomstenvrijlating.

Van te laat inlichtingen verstrekken is sprake als een arbeidsovereenkomst / loonstrook langer dan 1 maand na het einde van werkzaamheden in de betreffende per maand of langer dan één maand na het ontvangen van de loonstrook is overgelegd. Ondanks dat er door de late inlevering/melding van het werk mogelijk een bedrag te weinig is gekort op de bijstand, krijgt de belanghebbende hiermee nog enige tijd om zijn loonstrook in te leveren dan wel werk te melden en aanspraak te maken op de inkomstenvrijlating.

Voorbeeld: inkomsten uit arbeid over de maand april over de periode 10 tot en met 30 april.

De inkomsten worden te laat gemeld, er wordt teveel bijstand verstrekt. De inkomsten worden wel binnen een maand na het einde van de werkzaamheden in de betreffende maand / ontvangen loonstrook (= 1 juni) gemeld of bekend bij het college. Er is alsnog aanspraak op de inkomstenvrijlating. De inkomsten worden op grond van artikel 58, lid 4 Participatiewet verrekend met de bijstand.

Worden de bewijsstukken later ingeleverd en kan niet aannemelijk worden gemaakt dat er geen mogelijkheid was deze bewijsstukken eerder in te leveren, dan bestaat er geen recht op toepassing van de regeling vrijlating van inkomsten.

In de praktijk zal dit niet veel voorkomen omdat bij de meeste belanghebbenden de aanvullende bijstand pas uitbetaald wordt als de loonstrook is ingeleverd.

De maanden dat volgens dit artikel geen daadwerkelijke inkomstenvrijlating wordt verleend, tellen niet mee voor de maximale vrijlatingsperiode. Op deze manier kan de belanghebbende altijd nog in aanmerking komen voor zijn maximale vrijlatingsperiode.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Als op de dag van inwerkingtreding van de beleidsregels de belanghebbende inkomsten uit arbeid ontvangt en voor hem op grond van het bestaande beleid van het college geen aanspraak op de inkomstenvrijlating bestond, kan hij vanaf het moment van inwerkingtreding aanspraak maken op de inkomstenvrijlating.

Dit kan dus betekenen dat een belanghebbende al langere tijd parttime werkzaam is, maar tot op heden geen aanspraak op de inkomstenvrijlating maakte. De zes maanden vrijlatingsperiode vangt voor hem dan aan vanaf de dag van inwerkingtreding.

Daarnaast kan zich de situatie voordoen dat bestaande regelgeving gunstiger uitpakt voor de belanghebbende dan de nieuwe beleidsregels. Als dit het geval is bij een belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels, blijven de bestaande gunstigste regels op hem van toepassing.