Beleidsregels subsidie Voor- en Vroegschoolse Educatie

Geldend van 16-01-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels subsidie Voor- en Vroegschoolse Educatie

Beleidsregels subsidie Voor- en Vroegschoolse Educatie

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Doelgroepkinderen: Kinderen die geïndiceerd zijn door het Centrum voor Jeugd en Gezin en in aanmerking komen voor VVE in verband met:

  • -

    Laag opleidingsniveau van de ouders/opvoeders (volgens gewichtenregeling basisonderwijs);

  • -

    Het niet spreken van de Nederlandse taal thuis;

  • -

    Sociaal-emotionele indicatoren;

  • -

    Maatschappelijke indicatoren.

Gewichtenregeling: De gewichtenregeling op basis waarvan de Rijksoverheid de middelen voor de uitvoering van onderwijsachterstandenbeleid verdeelt over de scholen, waarbij het aantal gewichtenleerlingen bepalend is.

De gewichtenregeling kent 2 gewichten: 0,3 en 1,2. De gewichten zijn gekoppeld aan opleidingscategorieën van de ouders.

Categorie 1: maximaal genoten onderwijs is basisonderwijs of (v)so-zmlk;

Categorie 2: maximaal genoten onderwijs is lbo/vbo, praktijkonderwijs of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg;

Gewichten per leerling worden toegekend op basis van de opleiding van de ouders: het gewicht 0,3 wordt toegekend aan leerlingen van wie de ouders een opleidingsniveau hebben zoals beschreven bij categorie 2 of van wie de ouder die belast is met de dagelijkse verzorging maximaal een opleidingsniveau heeft volgens categorie 2.

Het gewicht 1,2 wordt toegekend aan leerlingen van wie minimaal 1 van de ouders een opleidingsniveau heeft zoals beschreven onder categorie 1.

Houder: De houder van een regulier kinderdagverblijf of peuterspeelzaalwerk opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen.

Kinderdagverblijf Een dagverblijf waar kinderen van 0 tot 4 jaar worden opgevangen.

Peuterspeelzaal Een locatie waar speelgelegenheid wordt geboden aan kinderen van 2 tot 4 jaar gedurende een of meer dagdelen per week en gedurende ongeveer 40 weken per jaar met als doel om hun ontwikkeling te bevorderen en samen te spelen.

Nota OAB: Elk kind telt. Nota Onderwijsachterstandenbeleid 2012 – 2016 gemeente De Bilt.

VVE Voor- en vroegschoolse educatie: de uitvoering van centrumgerichte programma’s uitgevoerd in pedagogische basisvoorzieningen: peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en onderbouw van het basisonderwijs. Ze zijn gericht op het voorkomen van achterstanden in de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van risicokinderen van 2 tot 6 jaar oud. Voorschoolse educatie is gericht op 2 tot 4 jarigen en vroegschoolse educatie op 4 tot 6 jarigen.

VVE programma: Door het ministerie goedgekeurde programma’s die kinderen spelenderwijs stimuleren in hun ontwikkeling, die

  • -

    gericht zijn op meerdere ontwikkelingsgebieden (integrale programma’s) waaronder in elk geval de taalbeheersing van het kind;

  • -

    zijn opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

·Activiteiten ter uitvoering van VVE programma’s voor doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot 6 jaar in de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2014.

Artikel 3 Subsidie per activiteit

  • 1. De subsidie voor Voorschoolse educatie bedraagt voor 2013 en 2014 op jaarbasis € 3.182,- per peuterplaats VVE tot een maximum van 53 peuterplaatsen als de ouders niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag en waarbij de wettelijke maximale ouderbijdrage VVE wordt gehanteerd. Dit is exclusief eventuele indexering;

  • 2. De subsidie voor Vroegschoolse educatie bedraagt op jaarbasis ten hoogste € 2.000,- per kleuterplaats tot een maximum van 10 kleuterplaatsen (dit kan door één of meerdere onderwijsinstellingen worden uitgevoerd;

  • 3. Aan een aanvragende instelling kan een situatiegebonden toeslag worden toegekend ter aanvulling op het subsidie per peuterplaats (zie artikel 5 lid 28).

Artikel 4 Wie kan subsidie aanvragen

Voor de voorschoolse educatie: de houder van een regulier kinderdagverblijf of peuterspeelzaalwerk opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en peuterspeelzalen.

Voor de vroegschoolse educatie: een onderwijsbestuur primair onderwijs.

Artikel 5 Bijzondere bepalingen / verplichtingen

Algemeen:

  • 1.

    Realisatie op jaarbasis van maximaal 53 peuterplaatsen Voorschoolse educatie, door een of meerdere partijen;

  • 2.

    Realisatie op jaarbasis van maximaal 10 kleuterplaatsen Vroegschoolse educatie, door een of meerdere partijen;

  • 3.

    Realisatie Voorschoolse educatie in De Bilt, Bilthoven en Maartensdijk op een of meerdere locaties;

  • 4.

    Voor VVE kinderen in de kleine kernen wordt zo mogelijk een oplossing gezocht vanuit de centrale VVE locaties;

  • 5.

    Er wordt gemeentebreed gewerkt met hetzelfde programma VVE.

Specifieke bepalingen gericht op de aanvrager:

  • 6.

    Voldoen aan de wettelijke eisen die gelden voor de Voor- en Vroegschoolse Educatie (Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het Primair Onderwijs, de Wet op het Onderwijstoezicht, Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie);

  • 7.

    Registratie in het Landelijk register Kinderopvang en Peuterspeelzalen;

  • 8.

    Er wordt medewerking verleend aan onderzoeken door de GGD in hoeverre voldaan wordt aan de wettelijke eisen. Eventuele tekortkomingen worden adequaat en binnen de gestelde termijnen opgelost;

  • 9.

    De aanvraag om subsidieverlening moet zijn voorzien van:

    • a.

      Een opgave van het aantal kinderen c.q. doelgroepkinderen voor wie de activiteiten worden uitgevoerd, gerubriceerd naar locatie/kern;

    • b.

      Een beschrijving van het uit te voeren VVE programma zoals bedoeld in artikel 1.

  • 10.

    Het activiteitenplan moet zijn voorzien van informatie over:

    • a.

      Spreiding van de activiteiten over de gemeente De Bilt;

    • b.

      Het bereik van de activiteiten uitgedrukt in aantallen doelgroepkinderen en uitgedrukt in een percentage van het totale aantal doelgroepkinderen;

    • c.

      Het te volgen VVE programma als de aanvraag de uitvoering van VVE-programma’s betreft.

  • 11.

    De subsidieontvanger moet een ouderbijdrage heffen voor elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie. De ouderbijdrage voor elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie mag niet hoger zijn dan de bijdrage die zij op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zouden betalen als zij recht zouden hebben op de maximale kinderopvangtoeslag.

  • 12.

    Er mogen maximaal 16 kinderen in één groep zitten;

  • 13.

    Er dient sprake te zijn van gemengde groep(en) waarbij (indien mogelijk) maximaal 30% tot de doelgroep voor VVE behoort (maximaal 5 peuters op een groep van 16 peuters);

  • 14.

    Er is sprake van een maximale bezetting van 80 – 100% per groep;

  • 15.

    Per groep moeten tenminste 2 volledig gecertificeerde (PW3) leidsters inclusief kennis van VVE c.q. VVE programma werkzaam te zijn;

  • 16.

    De subsidieontvanger moet zijn activiteiten afstemmen met andere voorschoolse en vroegschoolse instellingen voor zover het college dat bij beschikking heeft bepaald.

  • 17.

    Een VVE-programma dient te worden uitgevoerd gedurende:

    • a.

      10 - 12 uur per week;

    • b.

      40 weken per jaar.

  • 18.

    De subsidieontvanger moet de ouders stimuleren om deel te nemen aan het programma Opstap(je) of VVE thuis.

  • 19.

    De subsidieontvanger werkt actief mee aan de realisatie van een doorgaande lijn van voorschool naar vroegschool;

  • 20.

    De subsidieontvanger heeft een pedagogisch beleidsplan;

  • 21.

    De subsidieontvanger stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat hoe kennis en vaardigheden van de beroepskrachten op peil wordt gehouden;

  • 22.

    De subsidieontvanger neemt actief deel aan het overleg rond voor- en vroegschoolse activiteiten gericht op het zorgen voor samenhang in de VVE en het zo goed mogelijk uitvoeren van VVE bereik doelgroep;

  • 23.

    De subsidieontvanger houdt een registratiesysteem bij, waarin is opgenomen:

    • a.

      De doelgroepcriteria, waaronder wordt verstaan het opleidingsniveau van beide ouders (conform de in het basisonderwijs gehanteerde gewichtenregeling) en de doorverwijzing vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin met de risicofactor(en)

    • b.

      De namen van de kinderen die een VVE-programma volgen, de datum waarop zij met het VVE-programma zijn gestart en de leeftijd die zij op die datum hadden, het aantal maanden dat de kinderen het VVE programma hebben gevolgd. Desgewenst kan het college het registratiesysteem van de houder raadplegen ter controle.

    • c.

      De onder b genoemde registratiegegevens van het betreffende kalenderjaar worden uiterlijk 1 april van het daarop volgende jaar aangeleverd bij de gemeente.

  • 24.

    Er wordt actief meegewerkt aan het monitoren van de VVE.

  • 25.

    Er wordt uitvoering gegeven aan de VVE activiteiten zonder winstoogmerk.

  • 26.

    Er is sprake van een gezonde bedrijfsvoering wat blijkt uit een goedkeurende accountantsverklaring en financieel jaarverslag.

  • 27.

    De subsidieontvanger zorgt dat, mede door het gebruik van een kindvolgsysteem, de medewerkers alert zijn op het vroegtijdig signaleren van zorgvragen rondom kinderen en het melden hiervan in de Verwijsindex Risicojongeren @Risk. Ook werkt de subsidieontvanger nauw samen met de medewerkers van het Centrum voor Jeugd en Gezin als het gaat om het vinden van een oplossing voor de geconstateerde zorgvragen dan wel het voorkomen van problemen bij de kinderen. Op uitnodiging van het Centrum voor Jeugd en Gezin neemt de instelling deel aan zorgoverleggen zoals het netwerk 12-.

  • 28.

    Op basis van goed gemotiveerde en aangetoonde gronden kan er per aanvraag sprake zijn van locatiegebonden aanvullingen op het subsidie per peuterplaats voorschoolse educatie (bijvoorbeeld in verband met hoge huisvestingskosten), als dit strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de voorschoolse educatie. Een dergelijke aanvraag moet goed gemotiveerd en financieel onderbouwd zijn.

Artikel 6 Bijzondere Procedures

  • · Voor deelname van individuele kinderen aan een VVE programma geldt de procedure indicatie VVE gemeente De Bilt, uit te voeren door het Centrum voor Jeugd en Gezin De Bilt.

  • · De subsidieaanvraag moet uiterlijk 1 maart 2013 zijn ingediend bij het College van burgemeester en wethouders van De Bilt, en heeft betrekking op de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december 2014.

  • · Voor het aanvragen van subsidie moet gebruik gemaakt worden van het Subsidieaanvraagformulier Voor- en vroegschoolse educatie 2013 en 2014.

Artikel 7 Aanvullende wijzigings- en weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een subsidieaanvraag voor VVE programma’s:

  • a. Als die niet afkomstig is van een instelling voor peuterspeelzaalwerk, kinderopvang of onderwijs;

  • b. Voor zover die betrekking heeft op:

    • o

      Andere dan doelgroepkinderen;

    • o

      Meer dan het in artikel 3 genoemde aantal kinderen.

  • 2. Het college weigert een subsidieaanvraag als de instelling voor peuterspeelzaalwerk, kinderopvang of kindcentrum ten tijde van de aanvraag niet geregistreerd is in het Landelijke Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1.

    Het subsidieplafond 2013 en 2014 wordt bepaald door de hoogte van de Rijksmiddelen onderwijsachterstandenbeleid die door de gemeente De Bilt worden ontvangen en het gemeentelijk budget onderwijsachterstanden. Een en ander zoals opgenomen in de programmabegroting 2013 en 2014 gemeente De Bilt.

  • 2.

    De subsidieregels gelden voor de jaren 2013 en 2014.

  • 3.

    De voorkeur gaat uit naar uitvoering van Voorschoolse Educatie in de hele gemeente De Bilt door één partij. Mocht dit niet mogelijk zijn dan wordt geselecteerd op basis van de volgende criteria:

    • a.

      Spreiding van de voorschoolse educatie plaatsen over de kernen De Bilt, Bilthoven en Maartensdijk conform het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de nota OAB;

    • b.

      Voorrang wordt gegeven aan subsidieaanvragers die al een kinderopvang- , peuterspeelzaal-, dan wel onderwijsvoorziening in de gemeente De Bilt hebben.

    • c.

      De mate waarin voldaan wordt aan het in artikel 5 gestelde;

    • d.

      Het aantal kernen waar voorschoolse educatie wordt aangeboden.

Bij gelijke geschiktheid beslist het college.