Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregel algemene vrijlating inkomsten Participatiewet 2015

Geldend van 03-04-2015 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregel algemene vrijlating inkomsten Participatiewet 2015

Artikel 1: Begrippen

Voor zover er in deze beleidsregel bepaalde begrippen worden genoemd dan hebben deze dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

Artikel 2: Het vrijlaten van inkomsten (algemene vrijlating)

  • 1. Inkomsten uit arbeid kunnen overeenkomstig artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet gedurende een maximale periode van 6 aangesloten maanden voor 25% worden vrijgelaten indien deze naar het oordeel van het college bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De Participatiewet kent een maximumbedrag aan inkomsten dat per maand mag worden vrijgelaten.

  • 2. Overeenkomstig artikel 31, zevende lid geldt deze vrijlating niet voor betrokkenen jonger dan 27 jaar.

  • 3. Elke ontvanger van een uitkering op grond van de Participatiewet is verplicht om zo snel mogelijk in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, tenzij daarvoor een ontheffing is verleend. De gedeeltelijke vrijlating van inkomsten wordt uitsluitend toegepast indien het college van mening is dat de betrokkene extra belemmeringen ondervindt om een plek op de arbeidsmarkt te vinden. De vrijlating wordt daarom alleen verleend aan de volgende doelgroepen:

    • -

      Een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan 12 jaar;

    • -

      Een uitkeringsgerechtigde die aantoonbaar voor ten minste 8 uur per week noodzakelijke mantelzorg verleent aan de echtgenoot, partner of bloedverwant in de eerste graad;

    • -

      Een uitkeringsgerechtigde ouder dan 57½ jaar die vanwege een slechte arbeidsmarktsituatie voor die persoon onvoldoende perspectief heeft op uitstroom naar volledig betaalde arbeid.

    • -

      Een uitkeringsgerechtigde van wie door een onafhankelijk deskundige is vastgesteld dat er sprake is van medische of sociale omstandigheden die uitstroom naar volledig betaalde arbeid kunnen belemmeren.

  • 4. In het geval van gehuwden en personen die een gezamenlijke huishouding voeren, bestaat alleen recht op inkomstenvrijlating indien het inkomen waarop deze beleidsregel betrekking heeft wordt verdiend door de persoon die valt binnen de doelgroep zoals bedoeld in het derde lid.

  • 5. De vrijlating zoals bedoeld in dit artikel kan slechts eenmalig worden verleend. In die gevallen waarbij de betrokkene na het toekennen van deze vrijlating uitstroomt, maar nadien toch weer een beroep doet op een uitkering op grond van de Participatiewet, ontstaat de mogelijkheid van hernieuwde toekenning weer na een periode van 2 jaar na het beëindigen van de eerdere periode van vrijlating.

Artikel 3: Medisch uren beperkten

Overeenkomstig artikel 31, tweede lid onder z wordt een gedeelte van een inkomen uit arbeid vrijgelaten als de betreffende persoon naar het oordeel van het college om medische redenen voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur. Het college kan advies vragen aan het UWV om vast te stellen of de betrokkene inderdaad als zodanig moet worden aangemerkt. De vrijlating bedraagt 15% van de inkomsten uit arbeid met een in de wet geregeld maximum.. Deze vrijlating wordt niet tegelijk gegeven indien reeds een vrijlating wordt gegeven op grond van artikel 2, eerste lid of toepassing gegeven wordt aan artikel 31 lid 2 onder r van de wet.

Artikel 3: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 april 2015, en werkt terug vanaf 1 januari 2015.

Artikel 4: Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als de Beleidsregel algemene vrijlating inkomsten Participatiewet 2015.

Ondertekening

Deze beleidsregel is na vaststelling door het college bekend gemaakt in de Stadskrant, dd.3 maart 2015.
Mr. drs. G.A.A. Verkerk , burgemeester
Mr. J. Krul , secretaris

Toelichting

Inkomsten uit arbeid die worden ontvangen gedurende de periode dat bijstand wordt ontvangen, moeten gekort worden op de uitkering. Inkomsten die niet worden gekort staan in artikel 31, tweede lid van de Participatiewet.

Artikel 31, tweede lid onder n geeft de mogelijkheid om gedurende een periode van 6 maanden 25% van de inkomsten uit arbeid vrij te laten (niet te korten op de uitkering). De genoemde 25% kent wel een maximum.

Voorwaarde is wel dat het college van mening is dat voor bepaalde groepen cliënten deze vrijlating kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling. In feite stimuleert het college hiermee de part-time arbeidsinschakeling in de hoop dat dit leidt tot een structurele baan waarmee meer wordt verdiend dan de uitkering.

Met deze beleidsregel worden enkele groepen aangewezen van wie het college verwacht dat met deze vrijlating een bijdrage wordt geleverd aan deelname op de arbeidsmarkt. Dit zijn:

  • -

    Alleenstaand ouders met een kind jonger dan 12 jaar;

  • -

    Uitkeringsgerechtigden die mantelzorg verlenen aan hun partner of aan naaste familie

  • -

    Ouderen voor wie het college vaststelt dat er voor hen sprake is van een slechte arbeidsmarktsituatie;

  • -

    En voor uitkeringsontvangers van wie objectief wordt vastgesteld dat een volledige deelname op de arbeidsmarkt om verschillende redenen niet mogelijk is. Dit geldt niet voor mensen die om medische redenen geen volledige arbeidsweek kunnen werken. Voor hen is in de Participatiewet een andere, nieuwe regeling opgenomen.

Deze vrijlatingsregeling geldt slechts voor een periode van 6 maanden. In principe is de regeling slechts eenmalig van toepassing tijdens een periode dat een uitkering wordt ontvangen. Pas nadat men de uitkering uit is geweest in verband met werk, kan na twee jaar deze regeling opnieuw van toepassing zijn.