Regeling vervallen per 09-07-2019

Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 08-07-2019

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2015

6

De raad van de gemeente Doesburg;

gelezen de beleidsnotitie Transitie Jeugdzorg in Doesburg oktober 2014 en

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2014;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

gehoord de commissie Maatschappelijke Ontwikkeling van 14 oktober 2014;

b e s l u i t:

de Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2015 vast te stellen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 1.3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gericht op een verzoek tot hulp aan een jeugdige;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • c.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg;

    • d.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • e.

      individuele voorziening: op de jeugdige of de jeugdige en zijn ouders toegesneden niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • f.

      overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • g.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • h.

      wet: Jeugdwet.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

1.De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Voorzieningen die erop gericht zijn om de algemene ontwikkeling en ontplooiing van jeugdigen te stimuleren, zoals het peuterspeelzaalwerk, jongerenwerk, educatieve-, sport- en culturele voorzieningen.

  • b.

    Preventieve voorzieningen die erop gericht zijn problemen tijdig te signaleren en informatie en advies te geven, zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin, cliëntondersteuning, sociaal raadsliedenwerk.

  • c.

    Basishulp die kortdurend is en gericht op het versterken van de draagkracht om zelf problemen op te kunnen lossen, zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin, lichte ondersteuning door het Jeugdteam Doesburg.

Overige voorzieningen zijn vrij-toegankelijk.

2.De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Ambulante trajecten Jeugd: Begeleiding en Jeugd- en opvoedhulp;

  • b.

    Ambulante trajecten Jeugd: Generalistische Basis-GGZ en Gespecialiseerde GGZ;

  • c.

    Ambulante trajecten Jeugd: Observatie en Diagnostiek;

  • d.

    Crisisopvang;

  • e.

    Dagbesteding, Dagbehandeling, Kortdurend Verblijf Jeugd inclusief Vervoer;

  • f.

    Pleegzorg;

  • g.

    Residentiële en semiresidentiële jeugdhulp;

  • h.

    Persoonlijke Verzorging Jeugd.

Individuele voorzieningen zijn niet vrij-toegankelijk.

3.Het college kan bij nadere regels vaststellen welke voorzieningen in aanvulling op de in het eerste en tweede lid genoemde vormen van voorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp

  • 1. Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college middels een aanvraag verzoeken om toekenning van een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

  • 2. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de behandelend huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, indien en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. De inzet van jeugdhulp wordt vastgelegd in een beschikking.

  • 3. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering. Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 6.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5. Jeugdigen en ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden. Ook de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of andere betrokken instanties kunnen rechtstreeks verwijzen naar een overige voorziening.

Artikel 4. Toekenning jeugdhulp

  • 1. Het college verleent een individuele voorziening wanneer het college de voorziening in het individuele geval noodzakelijk acht, gelet op het bepaalde in artikel 2.3 van de wet. Indien het college van oordeel is dat met het inzetten van een overige voorziening of een andere voorziening de noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening wordt weggenomen, en die overige of andere voorziening voor de jeugdige open staat, ziet het college af van het verlenen van een individuele voorziening.

  • 2. In de afweging of het verlenen van een individuele voorziening noodzakelijk wordt geacht en welke hulp passend is, kan het college onder meer de volgende omstandigheden en factoren betrekken:

    • a.

      de hulpvraag;

    • b.

      de behoefte, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

    • c.

      het gewenste resultaat van de jeugdhulp;

    • d.

      het vermogen van de jeugdige en/of ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • g.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige;

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget.

  • 3. Tenzij een spoedeisend belang zich daartegen verzet, onderzoekt het college de noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening in een gesprek waarin (naast bovengenoemde punten) ook de wijze waarin een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, aan de orde komt. Tevens wordt gewezen op de mogelijkheid van verstrekking van een pgb.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan het college in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 5. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders over de gang van zaken, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen expliciet toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 6. In het gezinsplan wordt opgenomen welke jeugdhulpvoorziening(en) het college aan de jeugdige verleent.

  • 7. Het college merkt een gezinsplan aan als een aanvraag van de beschikking, zoals bedoeld in het eerste lid, als de jeugdige of de ouders dit op het gezinsplan hebben aangegeven.

  • 8. Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

Artikel 5. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Het college verleent met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouders een pgb indien:

    • a.

      de ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat kunnen worden geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      naar het oordeel van het college voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend te achten is, en;

    • c.

      gewaarborgd is dat de individuele voorziening die met het pgb betaald wordt van goede kwaliteit is.

  • 2. Het college merkt een gezinsplan aan als een verzoek, zoals bedoeld in het eerste lid, als de jeugdige of de ouders dit op het gezinsplan hebben aangegeven.

  • 3. Het college verstrekt geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt.

  • 4. De hoogte van het pgb:

    • a.

      wordt gebaseerd op een door de jeugdige en/of zijn ouders opgesteld plan waarin de wijze van besteding van het pgb wordt toegelicht;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen

    • c.

      is afgeleid van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura, tenzij de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven de kostprijs van deze voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, op voorwaarde dat door de jeugdige en/of zijn ouders voldoende gemotiveerd is dat dit tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan het betrekken van de jeugdhulp van een persoon buiten het sociale netwerk, gelet op

    • a.

      de frequentie van de hulp;

    • b.

      het type hulp;

    • c.

      de aard van de hulpvraag waaraan met de verstrekking van het pgb tegemoet wordt gekomen;

    • d.

      de duur van die hulpvraag;

    • e.

      de mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de jeugdhulp betrokken wordt.

  • 7. Een pgb kan niet worden besteed aan tussenpersonen en belangenbehartigers.

Artikel 6. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking verwezen naar de met de jeugdige en/of zijn ouders gemaakte afspraken in het gezinsplan.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval verwezen naar het opgestelde plan en wordt tevens vastgelegd:

    • a.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage (artikel 8.2.1 van de wet) worden de jeugdige en/of zijn ouders daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van rechtmatigheid en kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

1.Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen gegevens betreffende een jeugdige, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Alleen die persoonsgegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor een bepaald concreet omschreven doel (subsidiariteit) en vervolgens niet meer dan strikt nodig voor dat doel (proportionaliteit).

  • 3. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige zonder daartoe van de jeugdige of ouders toestemming te verkrijgen.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige verwerken zonder daartoe de toestemming van die jeugdige te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of een wettelijke plicht.

  • 5. Verzamelde gegevens worden zo min mogelijk gedeeld en gekopieerd. Alleen daar waar dat noodzakelijk is voor een bepaald doel en dan niet meer dan strikt noodzakelijk.

  • 6. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan strikt noodzakelijk.

  • 7. Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Artikel 10. Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente Doesburg bij de voorbereiding van beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen advies uit te brengen bij de besluitvorming over beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede lid.

Artikel 11. Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 13. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Jeugdhulp Doesburg 2015”

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Doesburg in zijn openbare vergadering van 29 oktober 2014.
De griffier,
J.B. Voorhof
De voorzitter,
drs. C.J.G. Luesink

Raadsbesluit: Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2015 (incl. ondertekening)

Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Doesburg 2015