Regeling vervallen per 01-06-2015

Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010

Geldend van 01-11-2010 t/m 31-05-2015

Intitulé

Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010

De raad van de gemeente Doetinchem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2010;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Boswet en de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, levend of afgestorven, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen worden genomen voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,30 meter boven maaiveld;

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken;

    • c.

      bijzondere boom: houtopstand die wordt vermeld op de lijst met bijzondere bomen zoals vermeld in artikel 13, lid 1 van deze verordening;

    • d.

      hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • e.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • f.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet;

    • g.

      boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

    • h.

      bomeneffectanalyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstanden, op basis van de landelijke richtlijnen van de Bomenstichting;

    • i.

      landbouwgrond: gronden, die in het bestemmingsplan zijn aangeduid met een primair agrarische bestemming.

  • 2. In deze verordening wordt onder vellen mede verstaan rooien, kappen, met inbegrip van verplanten, snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume, met inbegrip van kandelaberen, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod in lid 1 geldt niet voor bomen met een stamomtrek van minder of gelijk aan 120 centimeter op 1.30 meter hoogte boven het maaiveld. Als een boom meerstammig is, is de omtrek van de dikste stam van doorslaggevende betekenis voor het vellen van de gehele boom.

  • 3. Het verbod in lid 1 geldt niet voor houtopstanden binnen de bebouwde kom, uitgezonderd:

    • a.

      houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen en uit een grotere oppervlakte bestaan dan 1000 m2;

    • b.

      bomen met een stamomtrek van meer dan 120 centimeter;

    • c.

      bomen die zijn geïnventariseerd en geplaatst op de (concept)bijzondere bomenlijst;

  • 4. Het verbod in lid 1 geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom, uitgezonderd:

    • d.

      houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen en uit een grotere oppervlakte bestaan dan 1000 m2;

    • e.

      bomen met een stamomtrek van meer dan 120 centimeter;

    • f.

      bomen die zijn geïnventariseerd en geplaatst op de (concept)bijzondere bomenlijst.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden, die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, lid 2 van de Boswet, indien het betreft:

    • g.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • h.

      fruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

    • i.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • j.

      kweekgoed;

    • k.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouw-ondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving op last van het college, dit onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze verordening;

    • b.

      houtopstand die moet worden geveld op grond van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid op last van de burgemeester, dit onverminderd het bepaalde in artikel 9 van deze verordening;

    • c.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel, ter uitvoering van het reguliere onderhoud, bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • e.

      dunning en ander regulier onderhoud.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet door middel van het aanvraagformulier en onder bijvoeging van een situatieschets worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens deminister van landbouw, natuurbeheer en voedselvoorziening aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

  • 3. Het college beslist omtrent een aanvraag om kapvergunning binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag om kapvergunning betrekking heeft op een boom die voorkomt op de lijst met bijzondere bomen, beslist het college binnen achttien weken.

  • 4. De beslissing op een aanvraag van een kapvergunning kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op die andere vergunningaanvraag niet is beslist.

Artikel 4 Weigeringsgronden

  • 1. Het college kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 2. Het college kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning mede de boomwaarde als motivering hanteren.

  • 3. Geen vergunning om te vellen wordt verleend voor houtopstand voorkomende op de in artikel 13 genoemde lijst van bijzondere bomen, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang of grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid.

Artikel 5 Openbaarmaking

Van een besluit tot verlening of weigering van een vergunning wordt onverwijld kennisgegeven in een huis-aan-huisblad na verzending aan de aanvrager.

Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik

Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunning pas in werking treedt met ingang van de eerste dag na zes weken na de verzending van het besluit, tenzij voor die tijd bezwaar is gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, in welk geval het besluit eerst in werking treedt een week nadat op het verzoek om voorlopige voorziening of op bezwaar is beslist.

Artikel 7 Vervaltermijn vergunning

De vergunning vervalt indien daarvan niet binnen maximaal twee jaar na het onherroepelijk zijn gebruik is gemaakt.

Artikel 8 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat in geval van ruimtegebrek voor herplant ter plaatse het bedrag van de boomwaarde in het herplantfonds dient te worden gestort voor de aanplant van bomen met dezelfde functie elders.

  • 4. Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden waarbij aanwijzingen worden gegeven ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 5. Het college kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat van de vergunning geen gebruik mag worden gemaakt totdat andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd zijn.

  • 6. Degene aan wie een verplichting of een voorschrift als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 9 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • -

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • -

      een bomeneffectanalyse op te stellen en aan te bieden.

  • 4. Degene aan wie een verplichting of een voorschrift met een voorziening als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 10 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13 vierde lid van de Boswet.

Artikel 11 Bestrijding van iepziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 12 Bijzondere bomen

  • 1. Het college stelt een lijst op met bijzondere bomen. Op deze lijst wordt vermeld: de plaatselijke aanduiding, de naam van de eigenaar en een beschrijving van de houtopstand met foto's en een kaart met de exacte situering van de houtopstand.

  • 2. Deze lijst omvat de houtopstanden die voorkomen in het nationale register van monumentale bomen van de landelijke Bomenstichting, lokaal bijzondere bomen en herdenkingsbomen ongeacht hun leeftijd.

  • 3. De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de lijst met bijzondere bomen is verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van:

    • -

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • -

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand;

    • -

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 13 Bescherming bomen

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die gemeentelijk eigendom zijn:

    • -

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • -

      daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak.

  • 2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Artikel 14 Uitzicht belemmerende beplanting

De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting die voor het wegverkeer het benodigde vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het college, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

Artikel 15 Afstand tot erfgrenslijn

De afstand voor het planten van een houtopstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 16 Strafbepaling

  • 1. Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, dan wel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, of in artikel 6, of in artikel 8, is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 9 is opgelegd niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar worden gemaakt. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

  • 2. Degene die handelt in strijd met het voorschrift als bedoeld in artikel 11, tweede, derde of vierde lid, of in artikel 13, eerste of tweede lid, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 17 Toezichthouders

Met het toezicht houden op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 18 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 november 2010.

  • 2.

    Terzelfder tijd wordt ingetrokken de Bomenverordening gemeente Doetinchem.

  • 3.

    De in het tweede lid genoemde verordening blijft van toepassing op aanvragen voor kap-vergunning die voor het in werking treden van deze verordening zijn ingediend en waarop op het moment van in werking treden van deze verordening nog niet is beschikt.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Bomenverordening gemeente Doetinchem 2010.

Aldus vastgesteld door de raad in zijn vergadering

van 16 september 2010,

griffier voorzitter

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BOMENVERORDENING GEMEENTE DOETINCHEM

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    • a.

      Boom: de definitie van het begrip boom is opgenomen vanwege de discussie over wat wel en wat geen boom is. Deze discussie speelt vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken. Gekozen is voor een precieze definitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen, dan zou de vakliteratuur (boomflora's en dergelijke) doorslaggevend moeten zijn. De minimaal 10 centimeter doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker wordt gebruikt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend geldt de minimumgrootte niet voor aanplant opgelegd in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht. Door de 10 centimeter en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken nu juridisch ook een boom kunnen zijn. Bescherming van 'boomgelijke' struiken is van belang in stedelijke parken en op buitenplaatsen of landgoederen. Het begrip 'afgestorven' is opgenomen om ook dode bomen te beschermen. Hiervoor zijn verschillende redenen. De eerste reden is dat in het najaar en in de winter het moeilijk te bepalen is of een boom daadwerkelijk afgestorven is. De tweede reden is dat het op deze manier niet lonend is om ervoor te zorgen dat een levende boom afsterft, zodat er geen kapvergunning meer nodig is.

    • b.

      Houtopstand: opgenomen is de omschrijving 'een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken'. Meer algemeen is hier bedoeld: ongesnoeide of slechts weinig gesnoeide, natuurlijk uitgegroeide hagen, die hoger zijn dan 3 meter. Vanwege de grote ecologische en/of landschappelijke waarde van dergelijke begroeiingen (bijvoorbeeld een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming van belang. Er staat 'begroeiing' in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden. Evenals voor de houtwal geldt voor een (lint)begroeiing van heesters en struiken dat het om een 'grotere' begroeiing, dus 'van enige omvang' moet gaan. In ieder geval zijn de lager dan 3 meter, gesnoeide hagen in tuinen of op erven niet bedoeld.

    • c.

      Bijzondere boom: voor een nadere omschrijving van de aanwijzingscriteria zie toelichting bij artikel 13, lid 1.

    • d.

      Hakhout: de definitie van hakhout is opgenomen, omdat nog steeds binnen de gemeente-grenzen, zij het sporadisch, dergelijk hakhoutgebruik voorkomt. Een dusdanig gebruik van bomen als deel van het (bedrijfs)huishouden betekent een verbondenheid met bomen die een op zich te beschermen waarde vormt. Opgenomen is tevens 'boomvormers', ofwel opnieuw uitgelopen boomstronken, die door hun aard en omvang evenzeer bescherming kunnen behoeven als iedere andere boom.

    • e.

      Knotten/kandelaberen: deze begripsomschrijving is bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. De definitie biedt tevens de mogelijkheid om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2, lid 3, sub d. Ook geeft de definitie een vak-kundige begrenzing van het begrip 'geknot' als vermeld in artikel 2, lid 2, sub a.

    • g.

      Boomwaarde: deze boomwaarde-bepaling is opgenomen om aan te sluiten op de landelijke eenheid in financiële benadering van houtopstand. De Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, telefoon- nummer (055) 599 94 49) stelt op grond van marktcijfers, CBS-statistiek en rechtspraak jaarlijks richtlijnen vast inzake de methodiek van het taxeren van bomen (www.boomtaxateur.nl).

    • h.

      Bomeneffectanalyse: waardevolle houtopstanden kunnen (ernstig) beschadigd of vernietigd worden door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast zijn of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomeneffect-analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient te worden uitgevoerd door een deskundig boomverzorger of een boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

    • i.

      Landbouwgrond: deze verwijzing naar de agrarische bestemming van de landbouwgrond is opgenomen om mogelijke onduidelijkheid over het bepaalde in artikel 2, lid 2, sub a te voorkomen.

  • 2. Opgenomen is 'zowel boven- als ondergronds' om op te kunnen treden tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijvoorbeeld aanleg van kabels en leidingen. De expliciete, ondergrondse bescherming is nodig gezien de achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken in artikel 5:44, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Binnen het vakgebied geldt dat bij achterstallige snoei niet meer dan 20% van de bladmassa mag worden gesnoeid. Als noodmaatregel kan eenmalig meer dan 20% worden gesnoeid (maximaal 30%). Door het snoeien van meer dan 30% van het kroonvolume kan het beeld worden aangetast. Hiermee wordt duidelijk aangegeven dat rigoureus snoeien vergunningplichtig is, zoals bijvoorbeeld uitgesproken in de zaak 'Slootjes', HR 15 december 1992, JBR. Indien in voorkomende gevallen een vergunning wordt verleend, zal afhankelijk van de situatie de term 'vergunning tot verplanten', 'vergunning tot kandelaberen' of 'vergunning tot knotten' worden gehanteerd.

Artikel 2 Kapverbod

  • 2. De zinsnede dat het verbod niet geldt voor houtopstanden die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd (artikel 15, lid 2 van de Boswet) is bepalend om vast te stellen of een houtopstand al of niet onder het kapverbod valt. Dit betekent dat alle categorieën zoals genoemd onder sub a.-e. hieraan moeten worden getoetst. Met name in gevallen van populieren, wilgen en fruitbomen (zoals bedoeld onder sub a. en sub b.) zal het in de praktijk vaak niet om bosbouwkundige of bedrijfseconomische exploitatie gaan en is het kapverbod dus wel van toepassing.

    b.De term 'fruitbomen' wordt hier toegepast, als een nadere invulling van het afbakenend begrip vruchtbomen van artikel 1, lid 4 onder e. van de Boswet. Het aangeduide artikel doelt in feite op fruitbomen en gaat erom bomen van commerciële fruittelers uit te zonderen. Aangezien in feite alle bomen letterlijk genomen als vruchtbomen kunnen worden beschouwd, is het beter om uit oogpunt van misbruik de term fruitboom te hanteren.

  • 3.

    • a.

      De verwijzing naar de Plantenziektenwet is zinvol voor de handhaving van het Besluit bestrijding bacterievuur en eventuele toekomstige plantenziekten.

    • b.

      Dit lid zorgt ervoor dat in acute probleemsituaties door houtopstanden, meestal dus gevaar-zetting voor zaken of personen door instabiliteit van bomen, er meteen gehandeld kan worden. Met nadruk geldt dat het om een acute probleemsituatie moet gaan. In geval het acute karakter kan worden opgelost door het treffen van alternatieve (tijdelijke) voorzieningen, is dit lid niet van toepassing.

    • c.

      Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat voor een reguliere onderhoudsmaatregel als het afzetten van hakhout een kapvergunning is vereist.

    • d.

      Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een kapvergunning nodig is voor (vakkundig) regulier knotten/kandelaberen van daarvoor geschikte knotbomen als beheermaatregel.

    • e.

      De begrippen 'dunning' en 'ander regulier onderhoud' kunnen op diverse wijzen worden geïnterpreteerd en bieden de (onbedoelde) mogelijkheid om houtopstanden te kappen om niet-bosbouwkundige redenen. In dezen is van belang dat dunning en ander regulier onderhoud worden geïnterpreteerd naar vaste gewoonte (vakliteratuur) en rechtspraak. Met name over dunning is veel rechtspraak. In artikel 1, lid 1 van de Boswet staat dunning nader gedefinieerd als: een velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd. Samenvattende conclusie uit jurisprudentie is dat dunning moet worden beschouwd als een normale onderhoudsregel en de gemeente niet een normale bedrijfshuishouding mag beperken. Kort gezegd moet het bij interpretatie van dit lid gaan om een in het vak gebruikelijke en vakkundige beheersingreep met als primair doel bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

  • 1. Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Een situatieschets blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken.

  • 2. De houtopstanden die vallen onder de Boswet en niet tot de wettelijke uitzonderingsgevallen van artikel 2, lid 2 behoren, zijn tevens kapvergunningplichtig. Het toegestuurde afschrift van de melding wordt dan ook als kapaanvraag in behandeling genomen.

  • 3. De procedures en de hierin onderscheiden stappen zijn nader uitgewerkt in de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem.

  • 4. Een goede en evenwichtige afweging is veelal alleen mogelijk als bekend is wat de plannen zijn en in hoeverre deze in zowel juridische als financiële zin definitief zijn. Alleen dan kan worden bepaald of kap noodzakelijk is en of/hoe een eventuele herplantplicht kan worden ingevuld. Tevens wordt hiermee aangesloten op de vaste rechtspraak op dit gebied dat er niet vroegtijdig mag worden gekapt als plannen nog niet definitief zijn.

Artikel 4 Weigeringsgronden

  • 1. De weigeringsgronden worden hier met name genoemd. In de aanhef staat 'onder meer': de genoemde opsomming is dus niet limitatief bedoeld; er kunnen dus nog meer en andere weigeringsgronden zijn. Eén weigeringsgrond kan voldoende zijn om een vergunning te weigeren. De hier genoemde weigeringsgronden zijn in feite maatschappelijke waarden die aan bomen toegekend worden. Om deze meetbaar te maken, wordt gewerkt met meetbare waarderings-criteria: 1. Plaats in de ruimtelijke structuur; 2. Plaats in de ecologische structuur; 3. Zichtbaar-heid; 4. Omvang en/of leeftijd; 5. Cultuurhistorische waarde; 6. Dendrologische waarde; 7. Educatieve waarde; 8. Toekomstverwachting. Deze waarderingscriteria zijn nader uitgewerkt in de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem en kunnen direct worden gekoppeld aan de onderscheiden weigeringsgronden: natuur- en milieuwaarden (2,4,8); landschappelijke waarden (1, 3, 4, 5, 6, 8); cultuurhistorische waarden (5); waarden van stads- en dorpsschoon (1, 3, 4, 5, 6, 8) en waarden voor recreatie en leefbaarheid (3, 4, 5, 6, 7, 8).

  • 2. Dit artikel bepaalt dat bij weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde, zoals omschreven onder artikel 1, sub g, als motivering kan worden gehanteerd.

  • 3. Met betrekking tot interpretatie van dit lid wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 2, lid 3, sub b en de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem.

Artikel 5 Openbaarmaking

Dit artikel regelt dat derden-belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld eventueel bezwaar en beroep aan te tekenen. Nadere regels omtrent de openbaarmaking zijn vastgelegd in de notitie Beleidsregels Bomenverordening gemeente Doetinchem.

Artikel 6 Standaardvoorschrift van niet-gebruik

Dit artikel is opgenomen om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Hierdoor wordt aangesloten op formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de procedures die gelden voor verlenen van bouw- en milieu-vergunningen (Algemene wet bestuursrecht). De opschortende werking van dit voorschrift is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voor-komen. Bouw of aanleg zouden dan op basis van het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom maandenlang opgehouden kunnen worden. Dit betekent dat bezwaarmakers om tussentijdse kap te voorkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening moeten indienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin niet gekapt mag worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Artikel 7 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel is nodig om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder. De model-Bomenverordening (1996) gaat uit van een vervaltermijn van één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, dus als er niet meer over geprocedeerd kan worden. Gezien de soms lange looptijd van projecten of beperkingen van de periode van kap als gevolg van het bepaalde in de Flora- en faunawet voorkomt een langere periode het onnodig opnieuw moeten aanvragen van een kapvergunning.

In geval een vergunning na twee jaar in het geheel niet gebruikt is, vervalt de vergunning. In geval de vergunning na twee jaar slechts ten dele is gebruikt, betekent dit artikel dat na de gestelde termijn van twee jaar voor de resterende bomen een nieuwe kapaanvraag moet worden ingediend.

Artikel 8 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 3. De gemeente heeft een financiële voorziening ingesteld voor het storten van het bedrag van de boomwaarde en heeft nadere regels geformuleerd voor besteding van deze gelden (notitie Compensatie bomen, bos en natuur). Deze financiële herplantplicht is praktisch gebleken en toegestaan door de Raad van State.

  • 4. Dit lid is toegevoegd uit natuurbeschermingsoogpunt voor bijzondere flora en fauna in en rond een houtopstand. Dit lid maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora- en faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel- en habitat-richtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddenstoelen worden vernield. Het niet mogen vellen in het broedseizoen dient in een vergunningsvoorschrift te zijn uitgewerkt. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (artikel 2 Flora- en faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. Soms geeft men onder de vergunning een uitleg hoe de aanvrager met dit onderwerp om kan gaan. Indien er aanleiding toe is, kan de uitvoering van deze bepaling wel door voorschriften bij de vergunningverlening worden geregeld.

  • 5. Dit voorschrift wordt al vele tientallen jaren door rechters in voorlopige voorzieningsprocedures opgelegd indien een velling vroegtijdig is ten opzichte van de drie genoemde voorwaarden. Dit lid maakt het tevens mogelijk reeds in de beginfase de kapaanvraagprocedure te starten, zodat vroegtijdig eventuele bezwaren tegen de kap bekend zijn.

Artikel 9 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Als herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift wordt gesteld, kan iemand aan de oplegging van een herplantplicht ontkomen door zonder vergunning te vellen. Dit lid maakt het mogelijk bij vellingen zonder vergunning een zelfstandige herplantplicht op te leggen. Opgenomen is de zinsnede 'dan wel op andere wijze is teniet gegaan', zodat de zelfstandige herplantplicht ruimer kan worden toegepast. Bijvoorbeeld in geval een houtopstand verloren is gegaan door verwaarlozing, een calamiteit (bijvoorbeeld storm), vellingen ingevolge de Plantenziektewet of in het kader van andere wettelijke bepalingen dan wel op natuurlijke wijze is gestorven.

  • 3. Door het opnemen van een instandhoudingsplicht kan opgetreden worden tegen al of niet opzettelijke ernstige bedreigingen die kunnen leiden tot het verloren gaan van een houtopstand. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om ophoging, afgraving, egaliseren van de bodem of het wijzigen van de grondwaterstand. In sommige gevallen kan er discussie ontstaan over het al of niet schadelijk zijn van te plegen c.q. gepleegde handelingen; in dergelijke gevallen kan de eigenaar opgelegd worden een boomeffectanalyse te overleggen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging die kan leiden tot het verloren gaan van de houtopstand. De instand-houdingsplicht wordt nu expliciet benoemd, om onduidelijkheid hierover te voorkomen.

Artikel 10 Schadevergoeding

De schadevergoeding is bedoeld ter compensatie van kostenderving (houtopbrengst) bij het weigeren van een kapvergunning. Op grond van artikel 17 van de Boswet wordt bij weigering van een kap-vergunning op verzoek van de eigenaar of gebruiker een naar redelijkheid te bepalen schadevergoeding uit de gemeentekas toegekend, indien schade wordt geleden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijne laste behoort te blijven. Deze door de Boswet mogelijk gemaakte schadeloosstelling wegens het vellen van houtopstand is door de rechter (Kroon), voor zover bekend, zelden of nooit toegekend en lijkt voor een theoretisch geval gedacht. De Boswet schrijft nog steeds opname van dit (schijnbaar overbodige) artikel voor.

Artikel 11 Bestrijding iepziekte

Een apart artikel over de bestrijding van iepziekte is nodig geworden, aangezien het Besluit bestrijding iepziekte is opgeheven en de minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om op te treden tegen deze ziekte. Optreden tegen deze besmettelijke ziekte is dringend gewenst om de (nog resterende) iepen in de gemeente te behouden.

Belangrijk is de verplichting ter plaatse iepen te ontbasten en het slepen met besmette iepen te voorkomen. Opgenomen is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid om vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.

Artikel 12 Bijzondere bomen

Dit artikel wijkt af van de model-Bomenverordening. De model-Bomenverordening geeft een aantal richtlijnen waaraan een lijst met bijzondere bomen moet voldoen, hoe de juridische bescherming verder geregeld kan worden (bijvoorbeeld opname in het bestemmingsplan), welke verplichtingen de gemeente zichzelf oplegt ten aanzien van de instandhouding van aangewezen bomen en een aanbeveling voor het instellen van een bomenfonds voor het onderhoud. De gemeente werkt deze onderwerpen nader uit in de nog op te stellen beleidsnotitie Bijzondere bomen. Ten aanzien van weigering van een kapvergunning voor een bijzondere boom is wel een bepaling opgenomen in deze verordening (artikel 4, lid 3).

  • 1.

    Een boom wordt aangewezen op basis van een weging van de volgende criteria: omvang/leeftijd, toekomstverwachting, zichtbaarheid, cultuurhistorische betekenis, dendrologisch belang en educatieve waarde. De mate waarin een of meer van deze criteria van toepassing zijn, bepaalt of het gaat om een 'beeldbepalende en/of karakteristieke boom aan te duiden met de term 'Bijzondere boom''. Definitie van deze begrippen en de wijze van weging is vastgelegd in de notitie Waardebepaling bomen.

  • 4.

    De aanwijzing van een bijzondere boom betekent voor de belanghebbende dat voor het vellen altijd een kapvergunning moet worden aangevraagd. Het plaatsen van een bijzondere boom op de lijst is een beschikking waartegen beroep mogelijk is. Om de aanwijzing als zodanig zorgvuldig voor te bereiden, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing.

Artikel 13 Bescherming bomen

Strafmaatbepaling conform systematiek in artikel 16, lid 2 van de Bomenverordening.

Artikel 14 Uitzicht belemmerende beplanting

Uit oogpunt van volledigheid en duidelijkheid is dit artikel expliciet opgenomen. Het gaat hier met nadruk om het benodigde vrije uitzicht en niet om een volledig vrij uitzicht. Een houtopstand mag het niet onmogelijk maken op een veilige manier verkeersmanoeuvres uit te voeren. Dit artikel is in eerste instantie bedoeld als handvat voor de gemeente om op te treden tegen houtopstanden op particulier terrein maar kan ook gelden voor openbare houtopstanden. In alle gevallen blijft het een beleids-afweging waarin ook andere aspecten dan verkeersveiligheid meewegen.

Artikel 15 Afstand tot de erfgrens

Artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek geeft in lid 2 de vrijheid aan gemeenten om in hun verordening kleinere afstanden vast te stellen dan de daar genoemde 2 meter voor bomen en een halve meter voor heesters en heggen. Er zijn verschillende redenen aan te voeren om deze wettelijk bepaalde afstand te verkleinen:

  • -

    in het licht van de steeds kleinere tuinen in de nieuwe stedelijke uitbreidingen is er zodoende een ruimere mogelijkheid om een boom of haag te planten;

  • -

    in sommige gevallen worden gemeentelijke bomen dichter dan 2 meter uit de erfgrens geplant. Met opname van dit artikel wordt op voorhand juridische discussie hierover voorkomen;

  • -

    gezien de grote hoeveelheid van dit soort burengeschillen in ons land is het inperken van het aantal geschillen door verkleining van de afstand waarover geruzied kan worden, een belang op zich. In feite kan dit artikel indirect dus mede bijdragen aan de bestrijding en vermindering van burengeschillen, althans van de juridische aspecten van deze geschillen.

De formulering is verder standaard conform de model-Bomenverordening en geldend in vele gemeenten.

STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Strafbepaling

2.De boetecategorie is van de tweede categorie in verband met de artikelen 195 en 196 Gemeentewet (oud). Alleen in geval van recidive is een boete/hechtenis van de derde categorie mogelijk. Wellicht ten overvloede moet worden opgemerkt dat bij echte opzet en bij rechts-personen een hogere boetecategorie kan gelden. Verder blijken meerdaderschap en/of medeplichtigheid regelmatig voor te komen. Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking als extra straf, omdat vaak niet zulke hoge boetes (kunnen) worden opgelegd, omdat (meestal) de rechter de straf oplegt in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader, zoals daarvan tijdens de terechtzitting is gebleken. De boomwaarde is een voor de hand liggend criterium als één van de vele factoren die meewegen, die expliciet het financiële laat meewegen.

Tot slot wordt er (nogmaals) op gewezen dat bomen of andere houtopstanden vaak elders in de Algemene plaatselijke verordening of gemeentellijke verordeningen worden genoemd. In deze gevallen vervult de houtopstand meestal een bijrol en staat een ander doel centraal, met name:

  • -

    de verkeersveiligheid; verplichting tot snoeien, vellen, opbinden, enzovoort van bomen en heesters vanwege belemmering van het uitzicht, de doorgang en dergelijke voor weggebruikers, Apv artikel 2.1.6.3;

  • -

    de bescherming van kabels en leidingen; verbod om bomen te planten.

Ernstige boomschade valt onder artikel 2 in samenhang met artikel 1, lid 2 of onder artikel 10, lid 1 of lid 3 van de Bomenverordening. Desgewenst kan ernstige schade van houtopstand in gemeentelijke eigendom onder artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen.