Regeling vervallen per 30-12-2010

Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht

Geldend van 01-06-2009 t/m 29-12-2010

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Tenzij anders aangegeven wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:

a.

bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten van Zuid-Holland de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

b.

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

c.

college:

het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht;

d.

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

e.

handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

f.

openbare plaats:

een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid van de Wet openbare manifestaties;

g.

openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

h.

rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

i.

vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

j.

voertuigen:

alle rij- en voertuigen, met uitzondering van:

1.

treinen en trams;

2.

kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

k.

weg:

1.

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen of zijkanten, alsmede de aan die wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2.

de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen, stranden en natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3.

de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4.

andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

5.

openbaar water;

l.

woonschepen:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn geldt niet voor zover in deze verordening andere termijnen zijn vastgesteld.

  • 3. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, de intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder van de vergunning of ontheffing dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

Voor zover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.8 Meldingsplicht in plaats van vergunningplicht

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten dat voor bepaalde categorieën activiteiten, waarvoor op grond van deze verordening een vergunning noodzakelijk is, geen vergunning is vereist, maar onder nader door hem te bepalen voorwaarden kan worden volstaan met een melding.

  • 2. Het bevoegd orgaan geeft na ontvangst van de melding een ontvangstbewijs af.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID

Paragraaf 1 Orde en veiligheid op de weg

Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden, op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2 Optochten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.3, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.1.3 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing, als bedoeld in de Wet openbare manifestaties, te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.5, eerste lid, hierover is bepaald.

Artikel 2.1.4 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.3, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.5 Te verstrekken gegevens

  • 1. Bij de kennisgeving wordt door de burgemeester een opgave verlangd van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing;

    • c.

      de datum waarop de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging, vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt, zal treffen om een regelmatig verloop daarvan te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

  • 3. Van op vooraf bepaalde tijdstippen regelmatig terugkerende betogingen, vergaderingen of samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing kan, voordat deze voor de eerste keer worden gehouden, eenmalig schriftelijk kennis worden gegeven. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken, producten of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden geschreven of gedrukte stukken, producten of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde geschreven of gedrukte stukken, producten of afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.1.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.3;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2. Het in artikel 2.1.2, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde blijft buiten toepassing voor zover artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1. van toepassing is.

Artikel 2.1.8 Dienstverlening

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2. Het in artikel 2.1.2, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1.9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, gids of cameraman op te treden op of aan door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.1.10 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden voorwerpen of stoffen aan, op, in, boven of onder de weg te plaatsen, aan te brengen, te hebben of te storten.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      voor zover gehandeld wordt met vergunning of ontheffing van het college of van de burgemeester, dan wel voor zover daarvan – overeenkomstig enig wettelijk voorschrift - melding of kennisgeving is gedaan en wordt gehandeld overeenkomstig de naar aanleiding van de melding gestelde voorschriften;

    • b.

      voor het uitsteken van vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, mits zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • c.

      voor zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • i.

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt en

      • ii.

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      • iii.

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • d.

      voor voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • e.

      voor voertuigen;

    • f.

      voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

    • g.

      voor het innemen van een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3 en de Marktverordening;

    • h.

      voorzover degene die werkzaamheden in of aan de weg verricht, dan wel degene in wiens opdracht deze werkzaamheden worden verricht, beschikt over een instemmingsbesluit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van de Telecommunicatieverordening.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder d, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 5. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in het tweede lid, aanhef en sub a, kan - voor zover gebaseerd op dit artikel - worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 of terras als bedoeld in artikel 2.3.10 eerste lid, waarvoor vergunning is verleend.

Artikel 2.1.11 Winkeluitstallingen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.10 is het verboden zonder vergunning van het college op, aan of boven de weg, op, aan of boven een andere – al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke plaats goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd, gewijzigd of worden ingetrokken:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • d.

      in het belang van het voorkomen of het beperken van overlast;

    • e.

      gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse.

  • 3. Aan de vergunning kan het college voorschriften verbinden, die betrekking hebben op:

    • i.

      de oppervlakte en omvang van de uitstalling;

    • ii.

      de constructie van de uitstalling;

    • iii.

      de situering van de uitstalling ten opzichte van de winkel.

Artikel 2.1.12 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Dordrecht.

Artikel 2.1.13 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland.

Artikel 2.1.14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum.

    Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt, op de weg onbeheerd achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 5. De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid die winkelwagentjes ter beschikking stelt voor het publiek, is verplicht om ervoor te zorgen dat deze wagentjes na het winkelsluitingstijdstip niet onbeheerd op de weg achterblijven.

Artikel 2.1.15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan de weggebruiker het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.17 Rookverbod in parken, bossen en natuurgebieden

  • 1. Het is verboden te roken in parken, bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in parken, bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod blijft buiten toepassing voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.18 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor het verkeer bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. .

Artikel 2.1.19 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.20 Aanbrenging, verwijdering en dergelijke van voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting aan te brengen, te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.21 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.22 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voorzover het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 2.1.23 (Nacht)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1. Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te overnachten, dan wel op of aan de weg een voertuig, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod blijft buiten toepassing voor zover

    • a.

      hoofdstuk 4 van de Huisvestingsverordening of de Wet op de Openluchtrecreatie van toepassing is;

    • b.

      het college van de bevoegdheid gebruik heeft gemaakt als bedoeld in artikel 5.1.6 vierde lid.

Artikel 2.1.24 Melding voorvallen gevaarlijke stoffen

Een ieder die betrokken is bij, of uit eigen waarneming kennis draagt van een voorval met stoffen, bedoeld in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, dat gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, is verplicht dit onverwijld te melden aan de politie.

Paragraaf 2 Evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving en de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels

  • 1. In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2, 2.1.7, 2.1.8 en 2.1.9 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

  • 3. Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels met betrekking tot evenementen.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 3. De vergunning wordt niet verleend als tezelfdertijd een vergunning voor een grootschalig evenement is of zal worden afgegeven waarvan het evenement een onderdeel zal uitmaken.

  • 4. De burgemeester neemt een aanvraag voor een evenement niet in behandeling als hij van mening is dat sprake zal zijn van een grootschalig evenement. Hij stelt de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag aan te vullen met de gegevens als genoemd in artikel 2.2.3, vierde lid.

Artikel 2.2.3 Grootschalig evenement

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      grootschalige evenementen: evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1, waarvan de aard of de publieksaantrekkende werking vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien;

    • b.

      organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een grootschalig evenement in de zin van dit artikel organiseert, dan wel als eerst verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een grootschalig evenement te organiseren.

  • 3. De organisator van een grootschalig evenement is verplicht in een zo vroeg mogelijk stadium, maar ten minste acht weken voor de datum waarop het grootschalige evenement zal plaatsvinden, een aanvraag om een vergunning bij de burgemeester in te dienen. De aanvraag kan op meerdere grootschalige evenementen betrekking hebben. In bijzondere gevallen kan de burgemeester van deze termijneis ontheffing verlenen.

  • 4. Al dan niet in verband met de bij de aanvraag verstrekte gegevens kan de burgemeester aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het grootschalige evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • i.

      plaats en tijdstip, technische voorzieningen en de verdere inrichting;

    • ii.

      de beveiliging en de veiligheid van personen of goederen;

    • iii.

      de brandveiligheid;

    • iv.

      de voorkoming van ernstige hinder voor toeschouwers en derden op en rondom de locatie(s) waar het grootschalige evenement plaatsvindt;

    • v.

      het belang van het verkeer;

    • vi.

      de verwachte deelname;

    • vii.

      .het beheer van het evenemententerrein

  • 5. Het is verboden een grootschalig evenement aan te kondigen, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen:

    • a.

      indien wordt afgeweken van de in de aanvraag vermelde gegevens, en

    • b.

      indien wordt gehandeld in strijd met de krachtens het vierde lid door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 6. De burgemeester weigert de vergunning in elk geval indien naar zijn oordeel niet door het stellen van voorschriften onevenredige schade aan de belangen genoemd in het vierde lid kan worden voorkomen, dan wel indien de ter handhaving van openbare orde en veiligheid noodzakelijke politiecapaciteit een zijns inziens onevenredig beroep op de beschikbare formatie doet.

  • 7. De organisator van een grootschalig evenement of degene die daarbij de feitelijke leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      het grootschalige evenement te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester een bevel gegeven wordt;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek meer tot het grootschalige evenement wordt toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat de aanwijzingen van daartoe bevoegde ambtenaren stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 8. Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een grootschalig evenement ten aanzien waarvan een bevel als bedoeld in het zevende lid, onder a, is gegeven.

  • 9. Het is verboden zich bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen zodanig te gedragen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat de openbare orde of veiligheid wordt verstoord/bedreigd of dreigt te worden verstoord/bedreigd.

  • 10. Het is verboden om bij gelegenheid van een grootschalig evenement - al dan niet op het evenemententerrein - op of aan de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde en veiligheid te verstoren.

  • 11. Een ieder is verplicht bij gelegenheid van een grootschalig evenement alle aanwijzingen, gegeven door de daartoe bevoegde ambtenaren in het belang van de openbare orde en/of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2.2.4 Betaald-voetbalwedstrijden

  • 1. Een organisator van een betaald-voetbalwedstrijd is verplicht tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd, daarvan schriftelijke kennisgeving te doen aan de burgemeester op een daartoe door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. De voorgeschreven kennisgeving, als bedoeld in artikel 2.2.4 eerste lid, wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, wanneer het in voornoemd artikellid genoemde formulier volledig en naar waarheid ingevuld is en bovendien is ingeleverd op de plaats die op dat formulier staat vermeld.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

  • 3

    • a

      In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is het is de betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger verboden om zonder vergunning een voetbalwedstrijd te organiseren waarbij het eerste elftal van die betaald-voetbalorganisatie als thuisspelende ploeg is betrokken, tenzij er sprake is van wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie.

    • b

      De betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger is verplicht ten minste vier weken voor de aanvang van het voetbalseizoen een vergunning bij de burgemeester aan te vragen.

    • c

      De burgemeester kan de vergunning weigeren, wijzigen of intrekken indien hij van oordeel is dat

      • I.

        een of meer afspraken, die vermeld zijn in het convenant ‘Betaald Voetbal’ tussen FC Dordrecht, Gemeente Dordrecht, Politie Zuid-Holland-Zuid, Openbaar Ministerie arrondissement Dordrecht, niet worden of kunnen worden nagekomen en/of

      • II.

        de openbare orde en veiligheid gevaar loopt.

    • d.

      De burgemeester verleent de vergunning als bedoeld in sub a, voor één voetbalseizoen, dat loopt van 1 juli van enig jaar tot 30 juni van het daarop volgende jaar met inachtneming van het bepaalde in het vorige lid.

  • 4. De burgemeester is gedurende het seizoen als bedoeld in lid 3 sub d bevoegd voor elk te spelen wedstrijd extra eisen te stellen aan de veiligheidsorganisatie.

  • 5. De burgemeester kan met betrekking tot

    • a.

      een vergunning als bedoeld in lid 3 aan de betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      een specifieke voetbalwedstrijd aan de organisator voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6. De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2.3.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting:

    • 1.

      alle lokaliteiten waarin een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet wordt uitgeoefend, uitgezonderd de seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1 sub c ;

    • 2.

      alle voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, openbaar toegankelijke voer- of vaartuigen, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn

      • i.

        uitgezonderd de seksinrichtingen als bedoeld in artikel 3.1.1, sub c en

      • ii.

        uitgezonderd standplaatsen

    voor zover vanuit deze lokaliteiten regelmatig en/of op gezette tijden:

    • gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- en/of drinkwaren te verkrijgen, af te halen en/of te verbruiken dan wel

    • amusement of ontspanning wordt aangeboden.

  • b.

    Barvrijwilliger: de op het gebied van sociale hygiëne gekwalificeerde persoon als bedoeld in artikel 9 lid 1 Drank- en Horecawet.

  • c.

    bezoeker: een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • 1

      de gezinsleden van de beheerder van de inrichting, alsmede diens elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • 2

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3

      de personen wier tegenwoordigheid in de inrichting wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

  • d.

    exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven;

  • e.

    leidinggevende:

    • 1°.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft in een inrichting;

    • 2°.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in een inrichting.

  • f.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 4 lid 1 Drank- en Horecawet.

Artikel 2.3.2 Exploitatievergunning

  • 1 Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.4 eerste lid sub a, verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting als bedoeld in deze paragraaf te exploiteren (exploitatievergunning).

  • 2 Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat of wordt voldaan aan de criteria, gesteld in artikel 2.3.6, tweede lid, kan door de burgemeester een vergunning worden afgegeven voor een proefperiode van ten hoogste een jaar (voorlopige vergunning).

  • 3 Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het tweede lid naar het oordeel van de burgemeester niet wordt voldaan aan de criteria, gesteld in artikel 2.3.6, tweede lid, kunnen door de burgemeester nadere voorschriften worden gesteld of kan de burgemeester de voorlopige vergunning intrekken.

  • 4 Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de exploitant schriftelijk mede, dat de tijdelijke vergunning met ingang van een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning, als bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Een voorlopige vergunning, waarbij lid 4 geen toepassing vindt, vervalt na afloop van de in de vergunning vermelde termijn.

  • 6 Bij het onherroepelijk worden van een (op)nieuw verleende vergunning ten behoeve van dezelfde inrichting vervalt steeds de oude vergunning met betrekking tot die inrichting van rechtswege.

Artikel 2.3.3 Eisen aan exploitant en leidinggevenden

De exploitant en leidinggevenden:

  • a.

    staan niet onder curatele;

  • b.

    zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • d.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

Artikel 2.3.4 Nadere regels en voorschriften

  • 1 De burgemeester kan:

    • a

      bepalen dat het exploiteren van categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2.3.1 onder a. al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

    • b

      nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling:

    • c

      voor een bepaalde categorie inrichtingen of een bepaald gebied grenzen stellen aan de te hanteren sluitingstijden.

    • d

      nadere voorschriften ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.

  • 2 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of zedelijkheid de exploitant van een inrichting, waarin geen andere dan alcoholvrije drank pleegt te worden verkocht, verbieden in zijn inrichting personen beneden zestien jaren toe te laten anders dan in gezelschap van een meerderjarige.

  • 3 De leidinggevende dient gedurende de openingstijden in de inrichting aanwezig te zijn.

  • 4 In afwijking van het vorige lid kan de burgemeester ten aanzien van paracommerciële rechtspersonen bepalen dat gedurende de openingstijden in de inrichting aanwezig dient te zijn ofwel de leidinggevende, ofwel een barvrijwilliger van 21 jaar of ouder.

  • 5 De vergunning dient steeds op eerste vordering van een bevoegd controlerende ambtenaar ter inzage te worden afgegeven.

Artikel 2.3.5 Vergunningaanvraag

  • 1 Voor het verkrijgen van een vergunning dient de exploitant een schriftelijke aanvraag in bij de burgemeester, aan de hand van een daartoe vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 Bij de aanvraag, als bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • a

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van de exploitant:

    • b

      opgaaf gedaan van de personalia en het adres van alle leidinggevenden;

    • c

      opgaaf gedaan van het adres en de aard van de inrichting;

    • d

      overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de exploitant en leidinggevenden afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • e

      overgelegd een schriftelijke, ondertekende en gedateerde verklaring, waaruit blijkt dat de eigenaar en/of verhuurder van het pand waarin de inrichting is of zal worden gevestigd, geen bezwaar heeft tegen de vestiging van de inrichting in het pand;

    • f

      overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting;

    • g

      overgelegd een uittreksel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken niet ouder dan 3 maanden;

    • h

      overgelegd een schriftelijke arbeidsovereenkomst van de leidinggevende(n) met de exploitant.

  • 3 De burgemeester kan bepalen dat nader te bepalen bescheiden overgelegd dienen te worden.

  • 4 De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de exploitant; de vergunning is niet overdraagbaar.

  • 5 Op de vergunning worden tevens de namen van alle leidinggevenden vermeld.

Artikel 2.3.6 Weigeringsgronden

  • 1 De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a

      de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of met een stadsvernieuwingsplan en/of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b

      niet voldaan is aan de ingevolge deze paragraaf voor de exploitant en leidinggevenden geldende eisen;

  • 2 De burgemeester kan de vergunning weigeren, als naar zijn oordeel

    • a

      de openbare orde gevaar loopt en/of,

    • b

      het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed en/of

    • c

      uit de vergunningaanvraag blijkt, dat in of vanuit de inrichting alcoholhoudende dranken in combinatie met middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden gebezigd.

  • 3 Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:

    • a

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b

      de aard van de inrichting;

    • c

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en/of leidinggevenden in deze of in andere inrichtingen, alsmede zijn en/of hun antecedenten.

Artikel 2.3.7 Vergunning van rechtswege vervallen

De vergunning vervalt van rechtswege, op het moment dat de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan zes maanden feitelijk is onderbroken.

Artikel 2.3.8 Intrekkingsgronden

  • 1 Burgemeester trekt de vergunning in:

    • a

      indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • b

      indien degene aan wie een exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 2.3.2 is verleend, de hoedanigheid van exploitant heeft verloren;

  • 2 De burgemeester kan de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen:

    • a

      indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en/of bescheiden is verleend;

    • b

      indien de exploitant en/of de leidinggevenden de bepalingen in deze paragraaf, dan wel de voorschriften behorende bij de vergunning, overtreedt;

    • c

      indien aannemelijk is dat de exploitant en/of de leidinggevenden betrokken is/zijn, of hem/hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • d

      indien de exploitant en/of de leidinggevenden toestaat of toestaan dan wel gedoogt of gedogen dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • e

      indien de exploitant en/of de leidinggevenden zich schuldig maakt of maken aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook;

    • f

      indien zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • g

      indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat schorsing, intrekking of wijziging wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.

  • 3 De exploitant is verplicht van de feitelijke beëindiging en/of van gewijzigde exploitatie binnen een week schriftelijk kennis te geven aan het bevoegd gezag.

Artikel 2.3.9 Sluiting van inrichtingen

  • 1 De burgemeester kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b

      indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c

      indien de burgemeester oordeelt dat een van de in artikel 2.3.8 tweede lid, genoemde situaties waarin intrekking, schorsing of wijziging van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2 De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

  • 3 Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4 Het is de exploitant en de leidinggevenden verboden na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5 Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2.3.10 Terrassen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras in te richten en in gebruik te nemen en te houden.

  • 2 De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden, onder andere ten aanzien van:

    • a

      de inrichting, situering en het gebruik van het terras;

    • b

      gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;

    • c

      de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;

    • d

      de brandveiligheid.

  • 3 Op de vergunningaanvraag besluit de burgemeester - gelet op de openbare orde en veiligheid ter plaatse - tevens over de ingebruikneming van de openbare weg.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6, tweede lid, kan de burgemeester de in het tweede lid bedoelde ingebruikneming van de openbare weg weigeren:

    • a

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b

      als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;

    • c

      als dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan;

    • d

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 5 Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden op eigen kosten verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de exploitant en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, te verwijderen.

  • 6 Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken:

    • a

      buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid is toegestaan;

    • b

      aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras aanwezige zitplaatsen.

  • 7 De exploitant en de leidinggevenden zijn verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van het terras op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van dat terras afkomstig, worden verwijderd.

  • 8 Het is de exploitant en de leidinggevenden voor het inrichten, in gebruik nemen en in gebruik houden van een terras verboden bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan tussen 08.00 tot 24.00 uur.

  • 9 In afwijking van het in het vorige lid bepaalde is het de exploitant en de leidinggevenden verboden om voor het inrichten, in gebruik nemen en in gebruik houden van een terras op vrijdag en zaterdag bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan tussen 08.00 en 02.00 uur de volgende ochtend.

  • 10 In afwijking van lid 8 en 9 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift, een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 11 Buiten de tijdstippen als genoemd en bedoeld in de leden 8, 9 en 10 van dit artikel dienen tafels, stoelen en andere voorzieningen van de openbare weg te zijn verwijderd. De burgemeester kan van deze verplichting in bijzondere gevallen ontheffing verlenen indien het verwijderen fysiek onmogelijk is. Daarbij kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze van opberging.

  • 12 Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn.

  • 13 Het bepaalde in artikel 2.3.2 leden 2 tot en met 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3.11 Openings- en sluitingstijden

  • 1 Het is de exploitant en leidinggevenden verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan van 06.00 uur tot 24.00 uur.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel is het de exploitant en de leidinggevenden verboden de inrichting op vrijdag en zaterdag voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan tussen 06.00 uur en 02.00 uur de volgende ochtend.

  • 3 De in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden zijn niet van toepassing op zondag, maandag en dinsdag gedurende de carnaval en in de nacht van 31 december op 1 januari.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden:

    • a

      voor een individuele inrichting of een inrichting die behoort tot een nader door de burgemeester aan te wijzen categorie of categorieën;

    • b

      voor een inrichting ten behoeve van een incidentele festiviteit met een maximum van vijf ontheffingen per jaar.

  • 5 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en de woon- en/of leefsituatie voor een bepaald gebied, voor een of meer inrichtingen de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden - al dan niet tijdelijk - beperken.

  • 6 De burgemeester kan, als naar zijn oordeel sprake is van een bijzondere omstandigheid, algemene ontheffing verlenen van de krachtens het eerste en tweede lid geldende openings- en sluitingstijden voor een bepaald gebied en/of voor een of meer bepaalde inrichtingen.

  • 7 Het is verboden zich als bezoeker in een inrichting te bevinden op tijden waarop de inrichting voor het publiek gesloten moet zijn.

  • 8 Het bepaalde in artikel 2.3.2 leden 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3.12 Raamkaart

  • 1 Met de vergunning worden één of meer door of namens de burgemeester gewaarmerkte raamkaarten afgegeven, waarop de naam en het adres van de inrichting en de openings- en sluitingstijden van de inrichting (inclusief een eventueel terras) zijn aangegeven.

  • 2 Een raamkaart dient bij iedere voor bezoekers bestemde ingang van de inrichting te zijn aangebracht op zodanige wijze dat van buitenaf daarvan gemakkelijk kan worden kennisgenomen.

  • 3 Op een raamkaart wordt de datum vermeld per wanneer deze geldt. De burgemeester kan bepalen welke andere gegevens op een raamkaart dienen te zijn vermeld en op welke wijze een raamkaart dient te zijn ingericht.

  • 4 Het is de exploitant en de leidinggevenden van een inrichting verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten zonder dat bij iedere voor bezoekers bestemde ingang een raamkaart als bedoeld in dit artikel is aangebracht.

Artikel 2.3.13 Nachtregister

De exploitant en de leidinggevenden van een hotel, pension, logement of kampeerterrein zijn verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.14 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting een nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de exploitant of leidinggevenden van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken

Paragraaf 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk verklaard lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.1 A Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw – niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1 sub a en artikel 3.1.1 sub a - of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorend erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6. Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.

  • 7. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen, te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken of op andere wijze aan te brengen, te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 8. Het college stelt met het oog op de vrijheid van meningsuiting het minimum aantal aanplakobjecten als bedoeld in het vierde lid vast. Indien een dergelijk besluit ontbreekt dan wel indien er in enige wijk minder aanplakobjecten aanwezig zijn dan voor deze wijk is vastgesteld, is het verbod in het tweede lid, onder a, niet van toepassing in die wijk ten aanzien van uitingen die geen handelsreclame betreffen.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1 Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur de volgende dag op de weg te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof, verfspuitbus of verfgereedschap.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1 Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, ladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3 Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels een tas te vervoeren of bij zich te hebben, die er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4 Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde tas niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder begrepen) te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1 Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de wet beheer waterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1 Het is verboden:

    • a

      op hinderlijke wijze op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, vaartuig, hek, heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan gebruikers van nabij de weg gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;

    • c

      voor een ieder die daartoe niet bevoegd is, zich op de weg binnen de voor een brug geplaatste afsluitingen te bevinden nadat een of meer van die afsluitingen zijn of worden gesloten, dan wel een afsluiting voor een brug te openen.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.8 Openlijk drankgebruik

  • 1 Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken

  • 2 Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a

      een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en horecawet;

    • b

      de plaats, niet zijnde een inrichting als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1 Het is verboden zich zonder redelijk doel en op hinderlijke wijze zich bij, in, tegen een portiek, poort, deur, raam, raamkozijn of een drempel van een gebouw te bevinden.

  • 2 Het is aan anderen dan de bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtruimte voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, fietsenstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Verkoop van drugs

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.4.12 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1 Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen, indien de openbare orde dat in verband met openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

  • 2 Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.4.13 Verblijfsontzegging in verband met alcohol en/of drugs

  • 1 Het is degene die op de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet gebruikt of verhandelt, of daartoe post vat of zich heen en weer beweegt, of zich gedraagt in strijd met de artikelen 2.4.8 en 2.4.11, verboden zich te bevinden in (een) door het college aangewezen gebied(en) en in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in dat gebied gelegen zijn, nadat dit aan diegene – in het belang van de openbare orde naar het oordeel van de burgemeester - bij diens besluit is bekendgemaakt.

  • 2 Het verbod gesteld in het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde tijdvak van maximaal viermaal 24 uur.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet, indien de belanghebbende in (een) door het college aangewezen gebied(en) zijn woning heeft, zijn werk of beroep uitoefent of hulpverlenende instanties bezoekt.

Artikel 2.4.14 Hinderlijk gebruik van drugs

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, op een hinderlijke wijze middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

Artikel 2.4.15 Weggooien van spuiten en dergelijke

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan, zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen, op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten.

Artikel 2.4.16 Messen en andere voorwerpen als steekwapen

Het is, onverminderd het bepaalde in de Wet wapens en munitie, verboden op door het college aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen, voor publiek toegankelijke ruimten en gebouwen, messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te hebben.

Artikel 2.4.17 Overlast van fiets, snor- of bromfiets en brommobiel

  • 1 Het is verboden op het trottoir een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets zodanig te plaatsen of te laten staan dat er onvoldoende ruimte overblijft voor invalidenwagens, kinderwagens, en dergelijke.

  • 2 Het is verboden op of nabij een aangebrachte geleidelijn voor blinden een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets te plaatsen of te laten staan.

  • 3 Het is verboden op of aan de weg een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de gang van een portiek, indien:

    • a

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b

      daardoor de ingang versperd wordt.

  • 4 Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

  • 5 Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimte fietsen, brommobiel, en snor- of bromfietsen te plaatsen.

  • 6 Het is verboden om een (brom)fiets, al dan niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan vier weken onbeheerd in een fietsenstalling in een door het college aangewezen zone achter te laten.

Artikel 2.4.18 Bespieden van personen

  • 1 Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2 Het is verboden door middel van een verrekijker of een ander daartoe geschikt middel een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.19 Alarminstallaties

  • 1 Het is verboden in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid of lichtsignaal kan produceren.

  • 2 Het verbod is niet van toepassing voorzover de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus van toepassing is.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.20 Overlast door honden Loslopende honden

  • 1 Loslopende honden

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband en een identificatiekenmerk of ander onderscheidingsteken, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of houder van een blindengeleidehond of een soho-hond.

  • 3 Verontreiniging door honden

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht de uitwerpselen van die hond, die:

    • a

      op de weg,

    • b

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide,

    • c

      op andere door het college aangewezen plaatsen zijn terechtgekomen, te verwijderen.

  • 4 De strafbaarheid wegens overtreding van het in het derde lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 5 De strafbaarheid wegens overtreding van het in het derde lid gesteld gebod geldt niet voor de eigenaar of houder van een blindengeleidehond of een soho-hond.

  • 6 Het college kan bij ter openbare kennis te brengen besluit plaatsen en/of tijdstippen aanwijzen waar honden los mogen lopen en/of waar de ruimplicht van de uitwerpselen niet geldt.

  • 7 Gevaarlijke honden

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond aan de eigenaar of de houder opleggen;

    • b

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouder de eigenaar of houden hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond aan de eigenaar of de houder opleggen.

  • 8 In het zevende lid wordt verstaan onder:

    • a

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren (Stcr. 1993, nr.11)

    • b

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn die niet langer is dan 1,50 meter, gemeten van hand tot halsband.

  • 9 Het in het zevende lid gesteld verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Overlast door paardenvijgen

Het college kan wegen en/of delen van de gemeente aanwijzen waar een paard voorzien moet zijn van een paardenmestopvangmiddel, bij gebreke waarvan de eigenaar verplicht is de uitwerpselen van het paard op te ruimen.

Artikel 2.4.22 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde blijft buiten toepassing voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.23 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.24 Schade door duiven

  • 1 De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

  • 3 Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voor zover de Provinciale ophokverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 2.4.25 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    • a

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod blijft buiten toepassing voor zover het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

  • 5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Paragraaf 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a

      handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • b

      verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

  • 2 Het bepaalde in deze paragraaf geldt eveneens voor de handel te water.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of aan een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel (van goederen) in inrichtingen

  • 1 Het is de exploitant, leidinggevenden, barvrijwilliger als bedoeld in artikel 2.3.1 sub d, e en b verboden toe te laten dat een persoon in die inrichting roerende zaken verhandelt, zulk voor zover dit de directe aanbieding en levering omvat.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a

      Openbare verkopingen en veilingen;

    • b

      besloten feesten, partijen en bijeenkomsten;

    • c

      De exploitant, leidinggevenden, barvrijwilliger als bedoeld in artikel 2.3.1 en het overige personeel met betrekking tot de voor die inrichting gebruikelijke consumptieartikelen;

    • d

      Ondernemers met betrekking tot de aanbieding en leverantie van zaken die tot de inventaris van de inrichting behoren, aan de exploitant en leidinggevenden van de inrichting.

Paragraaf 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen:

  • 1 Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 7 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.7.1 Bevoegdheid aanwijzen veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan, overeenkomstig artikel151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Paragraaf 9 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.9.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeergarages en parkeerterreinen;

    • b.

      bedrijfsterreinen

    • c.

      winkelcentra.

HOOFDSTUK 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, zomede de daarmee in verbinding staande vertrekken die niet uitsluitend als woning worden gebruikt;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de seksinrichting wordt gedreven;

  • f.

    leidinggevende:

    • i.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft in een inrichting;

    • ii.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in een inrichting

  • g.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: de exploitant, de leidinggevenden, de prostituee, het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is, toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 en andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • h.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.2 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.1 lid 2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en pornografisch materiaal

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht

  • 1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag wordt in ieder geval gevoegd:

    • a

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b

      de persoonsgegevens van de leidinggevenden;

    • c

      het adres en de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d

      een plattegrond van de inrichting waarop het aantal werkruimten is aangeven;

    • e

      het aantal werkzame prostituees;

    • f

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel niet ouder dan 3 maanden;

    • g

      bewijs waaruit blijkt dat de eigenaar en/of verhuurder van het pand waarin de inrichting is of zal worden gevestigd hiertegen geen bezwaar heeft.

    • h

      een schriftelijke arbeidsovereenkomst van de leidinggevenden met de exploitant.

  • 3 Het bepaalde in artikel 2.3.4 lid 3 en artikel 2.3.5 leden 2 sub d, 3,4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.2.2 Eisen waaraan de exploitant en de leidinggevenden moeten voldoen

  • 1 De exploitant en de leidinggevenden:

    • a

      staan niet onder curatele;

    • b

      zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • c

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    • d

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.

  • 2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid zijn de exploitant en de leidinggevenden niet:

    • a

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens, dan wel mede wegens overtreding van:

      • i

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • ii

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 141, 197a, b en c, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 287 tot en met 289, 300 tot en met 303, 326 en 326a, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • iii

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6j* artikel 8 of j* artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • iv

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • v

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de Weerkorpsen of de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

      • vi

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3 De exploitant of leidinggevenden is (zijn) binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevenden geweest van een seksinrichting of escortbedrijf dat voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

  • 4 Met een veroordeling als in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 5 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag;

    • b

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van intrekking van deze vergunning.

Artikel 3.2.3 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en leidinggevenden

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, indien de ingevolge artikel 3.2.1, derde lid, op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevenden in de seksinrichting niet aanwezig is(zijn).

  • 2 De exploitant en de leidinggevenden zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b

      geen prostitutie wordt uitgeoefend in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • c

      er geen minderjarigen in de inrichting aanwezig zijn.

Artikel 3.2.4 Toegang tot seksinrichtingen

De exploitant en leidinggevenden zijn verplicht aan toezichthouders en aan hulpverleners en/of preventiemedewerkers van de GGD ongehinderd toegang te verlenen tot de inrichting en hen in staat te stellen om hun taak en de daarbij behorende werkzaamheden te verrichten.

Artikel 3.2.5 Sluitingstijden

  • 1 Het is de exploitant en leidinggevenden verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan van 06.00 uur tot 24.00 uur.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel is het de exploitant en de leidinggevenden verboden de inrichting op vrijdag en zaterdag voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere tijdstippen dan tussen 06.00 uur en 02.00 uur de volgende ochtend.

  • 3 Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid genoemde verbod.

  • 4 Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat voor één of meer seksinrichtingen de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden - al dan niet tijdelijk - beperken.

  • 5 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste, tweede of vierde lid gesloten dient te zijn.

  • 6 Het in het eerste, tweede en vijfde lid of krachtens het derde en vierde lid bepaalde, geldt niet voor zover krachtens het bepaalde in de Wet milieubeheer aan de seksinrichting andere sluitingstijden zijn voorgeschreven.

Artikel 3.2.6 Raam- en straatprostitutie

  • 1 Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats, door handelingen, houding, woord of gebaar, of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3 De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.3.1 genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het tweede lid, bij besluit verbieden zich gedurende een periode van ten hoogste twaalf weken, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit genoemde wegen.

Artikel 3.2.7 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische goederen,afbeeldingen en dergelijke

  • 1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Weigering- c.q.intrekkingsgronden, beeindiging en wijziging

Artikel 3.3.1 Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1 De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 wordt geweigerd indien:

    • a

      de exploitant of de leidinggevenden niet voldoet/voldoen aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b

      de onroerende zaak waarin de seksinrichting is of wordt gevestigd niet voldoet aan de voor seksinrichtingen gestelde inrichtingseisen;

    • c

      de vestiging of exploitatie van de seksinrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • d

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of bij het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Stafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • e

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 2 De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 kan worden geweigerd:

    • a

      in het belang van de openbare orde;

    • b

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting;

    • d

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • f

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3 Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning schorsen, intrekken of wijzigen indien:

    • a

      blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

    • b

      de ingevolge artikel 3.2.1, tweede lid, onder a, op de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de exploitatie voert;

    • c

      er sprake is van een wijziging in de aard van de activiteiten, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • d

      de exploitant of de leidinggevenden de bepalingen in dit hoofdstuk, de nadere regels bedoeld in artikel 3.1.2, dan wel de voorschriften behorende bij de vergunning, overtreedt (overtreden);

    • e

      door de exploitant onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting of voor het escortbedrijf werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

    • f

      aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevenden betrokken is(zijn) of hem (hun) ernstige nalatigheid kan (kunnen) worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

    • g

      de exploitant of leidinggevenden strafbare feiten pleegt (plegen) in de seksinrichting of het escortbedrijf, dan wel toestaat (toestaan) of gedoogt (gedogen) dat daar strafbare feiten worden gepleegd;

    • h

      zich in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat de exploitatie ervan gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving;

    • i

      op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.

Artikel 3.3.2 Sluiten van seksinrichtingen

  • 1 Het bevoegd bestuursorgaan kan een seksinrichting, al dan niet voor bepaalde duur, gesloten verklaren, indien:

    • a

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c

      het bevoegd gezag oordeelt, dat een van de in artikel 3.3.1, derde lid, genoemde situaties waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2 De sluiting wordt geacht bekend te zijn gemaakt zodra een afschrift van het besluit daartoe op, in of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting is aangebracht.

  • 3 Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4 Het is de exploitant of leidinggevenden van een seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5 Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6 Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegd bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar hun oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 3.3.3 Beëindiging exploitatie

  • 1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1, derde lid, op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.3.4 Wijziging beheer

  • 1 Indien leidinggevenden als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, feitelijk geen algemene en/of onmiddellijke leiding meer geven, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door nieuwe leidinggevenden, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in de leiding te wijzigen.

Artikel 3.3.5 Vergunning van rechtswege vervallen

De vergunning vervalt van rechtswege, op het moment dat de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan zes maanden feitelijk is onderbroken.

HOOFDSTUK 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Paragraaf 1 Geluidhinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In de artikelen 4.1.2 tot en met 4.1.5 wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een horecabedrijf als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: de exploitant en/of de leidinggevende of barvrijwillieger als bedoeld in artikel 2.3.1 sub c, d en b;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan een of een klein aantal inrichtingen is verbonden, zoals Koninginnedag, carnaval, kermis, etc.;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan een of een klein aantal inrichtingen, zoals de viering van een jubileum, een straatfeest etc.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1 De voorschriften 1.1.1., 1.1.5., 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet op ten hoogste tien, nader door het college ten behoeve van collectieve festiviteiten aan te wijzen, dagen of dagdelen per kalenderjaar.

  • 2 In een aanwijzing als in het eerste lid bedoeld, kan door het college worden bepaald, dat de voorschriften als bedoeld in het vorige lid niet gelden in de gehele gemeente of in een of meer delen van de gemeente. De in het eerste lid bedoelde beperking van tien dagen of dagdelen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.

  • 3 Het college publiceert ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar in een of meer huis-aan-huisbladen welke festiviteiten binnen de gemeente of binnen een deel van de gemeente worden aangemerkt als collectieve festiviteiten in het nieuwe kalenderjaar.

  • 4 Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1 Het is een inrichting toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7., en 1.1.8 uit de bijlage B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2 De exploitant of leidinggevende die voornemens is een incidentele festiviteit te houden is verplicht ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te stellen.

  • 3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving.

  • 4 De in het tweede lid bedoelde kennisgeving wordt geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 5 Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de exploitant of leidinggevende een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen:

  • a.

    indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft;

  • b.

    wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de woonomgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1 Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod blijft buiten toepassing voor zover artikel 2.4.19, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.

    [Per abuis is in het wijzigingsbesluit van 03-01-2006 opgemerkt dat artikel 2.4.19 wordt vervangen door 2.4.17]

Paragraaf 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de in Dordrecht opererende reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.2.4 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1 Het is verboden:

    • a

      de afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    • b

      andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 1 sub k van de afvalstoffenverordening 2003, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

  • 2 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst en op personen of instanties die door het college zijn belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen en op houders van een vergunning.

  • 3 Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 6 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod blijft voorts buiten toepassing voor zover:

    • a

      de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

    • b

      artikel 5 of 9 van het Rijkswegenreglement;

    • c

      het provinciaal wegenreglement Zuid-Holland, of de provinciale bodembeschermingsverordening Zuid-Holland, of de provinciale milieuverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4.2.5 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1 Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag; te reinigen of te doen reinigen.

  • 2 Het in het eerste lid gesteld verbod blijft buiten toepassing voor zover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4.2.6 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1 De exploitant van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    • a

      een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

    • b

      zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2 De exploitant bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3 De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting blijft buiten toepassing voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4.2.7 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1 Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig.

Paragraaf 4 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

In de artikelen 4.4.2 tot en met 4.4.11 wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtachtig overblijvend gewas, dat op 1,30 m boven het maaiveld een doorsnee heeft van 10 cm of meer;

  • b.

    kappen: vellen, zagen, rooien, verplaatsen, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige boven- of ondergrondse beschadiging van een boom ten gevolge kunnen hebben, met uitzondering van normaal onderhoud, waaronder het periodiek vellen van grienden en hakhout;

  • c.

    boomwaarde: de waarde van een boom, berekend aan de hand van de taxatiemethodiek van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

  • d.

    binnenstad: dat deel van de stad dat ligt ten noorden van de spoorlijn en ten westen van de Toulonselaan en Oranjelaan;

  • e.

    bomenlijst: de door het college vastgestelde lijst met waardevolle bomen, bomengroepen of –complexen;

  • f.

    complex in bomenlijst: Binnenstad, Wantijpark, Weizigtpark, Amstelwijck, Gravenstein, Louterbloemen, Landgoed Crabbehof e.o., Landgoed Dordwijik e.o., Dubbelsteynpark, Elzenhagen.

Artikel 4.4.2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een boom te kappen of te doen kappen, wanneer deze boom voorkomt op de bomenlijst en/of staat in de binnenstad en/of voorkomt op de lijst van Monumentale Bomen van Nederland van de Bomenstichting.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voor de bomen genoemd in artikel 15 van de Boswet.

  • 3. Lid 2 vindt geen toepassing bij:

    • a.

      vruchtbomen die geen deel uitmaken van een bedrijfsmatige exploitatie;

    • b.

      bomen die moeten worden gekapt krachtens de Plantenziektenwet, aantasting door iepziekte, watermerkziekte of bacterievuur of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.4.7 en 4.4.8 van deze verordening.

Artikel 4.4.3 Aanvraag kapvergunning

  • 1. De aanvraag wordt overeenkomstig het bepaalde in afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend.

  • 2. Het college kan eisen dat bij de aanvraag voor een kapvergunning een onderzoeksrapport naar de algemene onderhoudstoestand van de te kappen boom wordt overlegd van een daartoe erkende boomverzorger.

  • 3. De aanvraag kan alleen worden ingediend door of met schriftelijke machtiging van de zakelijk gerechtigde van de desbetreffende boom.

  • 4. Als vergunningsaanvraag wordt mede beschouwd het door de directeur van Landbouw, natuur en openluchtrecreatie in de provincie Zuid-Holland aan het college toegezonden afschrift van de ontvangstbevestiging van een kapmelding als bedoeld in artikel 2 van de Boswet.

Artikel 4.4.4 Beslissing op aanvraag

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ingekomen. Het kan de beslissing met ten hoogste acht weken verdagen.

  • 2. De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd indien niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijnen een beslissing is genomen.

Artikel 4.4.5 Geldigheidsduur kapvergunning

  • 1. Het college kan een kapvergunning intrekken, indien er geen gebruik van is gemaakt binnen een jaar na het verlenen van de vergunning.

  • 2. De werking van de kapvergunning wordt opgeschort totdat de bezwaarschriftentermijn is verstreken of, indien er bezwaar is aangetekend, op het bezwaar is beslist.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college de te kappen bomen, waarvoor een kapvergunning is verleend, een ernstig gevaar opleveren voor de openbare veiligheid, blijft het bepaalde in het vorige lid buiten toepassing.

Artikel 4.4.6 Weigeringsgronden/voorschriften

Het college kan de vergunning weigeren of voorschriften aan de vergunning verbinden onder andere in het belang van:

  • a.

    natuur-, ecologische en milieuwaarden;

  • b.

    landschappelijke en esthetische waarden;

  • c.

    cultuurhistorische en dendrologische waarden;

  • d.

    waarden van stadsschoon;

  • e.

    waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Artikel 4.4.7 Kapvergunning met herplantplicht

  • 1. Tot de in artikel 4.4.6 bedoelde voorschriften kan het voorschrift behoren dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant, waarbij rekening kan worden gehouden met de boomwaarde van de te kappen boom/bomen.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het vorige lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze na de herplanting niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4.4.8 Kappen zonder vergunning en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een boom zonder vergunning is gekapt, kan het college de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hen te bepalen termijn.

  • 2. Bij de aanwijzingen als bedoeld in het vorige lid, alsmede bij de in het vorige artikel genoemde herplantplicht, wordt onder andere uitgegaan van de boomwaarde van de oorspronkelijke boom.

  • 3. Wordt een verplichting als in het eerste lid bedoeld opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze na herplanting de niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Indien een boom waarop het verbod tot kappen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het college de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn maatregelen te nemen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5. Aanschrijvingen als bedoeld in dit artikel worden gericht tot de eigenaar/zakelijk gerechtigde of tot degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is.

Artikel 4.4.9 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien iepen naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, kan het de eigenaar/zakelijk gerechtigde van de desbetreffende boom of degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, verplichten binnen een door hen te stellen termijn die iepen te kappen, ontbasten en de schors te vernietigen danwel de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de ziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gekapte iepen of delen daarvan zonder ontheffing van het college voorhanden te hebben of te vervoeren, tenzij dit hout geheel ontbast is of de doorsnee kleiner is dan 4 cm.

Artikel 4.4.10 Afstand tot erfgrens

De afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor een boom vastgelegd op 0,5 meter gerekend vanaf het midden van de voet van de stam.

De afstand tot heggen en heesters blijft conform artikel 5:42 BW van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.4.11 Bijzondere bepalingen voor gemeentelijke bomen

De gemeenteraad stelt een boomstructuurplan vast. In het boomstructuurplan wordt vastgelegd welke boomstructuren in het openbaar gebied van de gemeente (dienen te) zijn.

Paragraaf 5 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.5.1.

Vervallen

Artikel 4.5.2

Vervallen

Paragraaf 6 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.6.1 Opslag (brom)fietsen, motorvoertuigen, caravans, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

  • 1 Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b

      (brom)fietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel ingekuild doel;

    • d

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • 2 In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3 Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hem gestelde regels.

  • 4 Het in artikel bepaalde blijft buiten toepassing voor zover de Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale verordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4.6.2 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1 Dit artikel verstaat onder:

    • a

      meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b

      emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: "Tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";

    • c

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag, nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag, 5 mei en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissie-arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5 Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

HOOFDSTUK 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Paragraaf 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • i

      treinen en trams;

    • ii

      fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • iii

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2 Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4 Het college kan van het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1 Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2 Het college kan van het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.5 Wrakken

  • 1 Het is verboden een wrak van een voertuig, fiets, snor- en bromfiets op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2 Onder wrak wordt verstaan: de situatie van het rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren.

  • 3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.6 Caravans e.d.

  • 1 Het is verboden een camper, caravan, vouwwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagens of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op de weg.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod blijft buiten toepassing voor zover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening van toepassing is.

  • 4 Op de voor campers bij afzonderlijk parkeerbesluit aangewezen plaatsen is het toegestaan in deze campers gedurende maximaal 72 uren te overnachten.

Artikel 5.1.7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3 Het in het tweede lid vermelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Parkeren van voertuig met stankverspreidende stoffen

  • 1 Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Paragraaf 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Collecteren en inzamelingen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden (collectevergunning).

  • 2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4 Het college kan onder door hem te stellen voorschriften vergunning verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Venten

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan openbaar water, aan een huis dan wel op een andere -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden (ventvergunning).

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet;

    • b

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats(en) die is (zijn) aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a

      in het belang van de openbare orde;

    • b

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c

      in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;

    • d

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijze te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

  • 4 Het college is bevoegd wegen, alsmede tijdstippen waarop, aan te wijzen waar en wanneer het verboden is te venten.

Standplaatsen ambulante handel

Artikel 5.2.3 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder een standplaats: een plaats op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere -al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, teneinde vanuit een verplaatsbare verkoopinrichting in de uitoefening van de ambulante handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken dan wel diensten aan te bieden.

Artikel 5.2.4 Vergunningplicht

  • 1 Het is verboden zonder een vergunning van het college met een mobiele verkoopinrichting, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te bezetten (standplaatsvergunning).

  • 2 Een vergunning wordt alleen verleend aan natuurlijke personen.

  • 3 Per persoon wordt voor dezelfde periode niet meer dan één vergunning verleend.

Artikel 5.2.5 Wijzigings, weigerings- en intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, eerste lid, van deze verordening kan het college een vergunning wijzigen, weigeren of intrekken:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van de brandveiligheid;

  • c.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • d.

    in het belang van de verkeersvrijheid of verkeersveiligheid;

  • e.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • f.

    gelet op de ruimtelijke omstandigheden ter plaatse;

  • g.

    vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan;

  • h.

    gelet op de grootte of uiterlijk van de verkoopinrichting;

  • i.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.6 Standplaatsvrije gebieden

  • 1 De gemeenteraad kan gebieden aanwijzen waarvoor geen vergunning wordt verleend.

  • 2 Als in het vorig lid bedoeld gebied wordt aangewezen de binnenstad. In dit verband wordt onder binnenstad verstaan dat gedeelte van de gemeente dat wordt begrensd door de Oude Maas, de Kalkhaven, de Spuihaven, de Spuiboulevard en de Riedijkshaven.

  • 3 Het college is bevoegd ten aanzien van de in de voorgaande leden bedoelde gebieden ontheffing te verlenen voor het innemen van een standplaats ten behoeve van de verkoop van de navolgende seizoensgebonden producten in de volgende perioden:

    • a

      ijs 1 maart tot en met 31 oktober;

    • b

      haring juni (tot 3 weken na vlaggetjesdag);

    • c

      kerstbomen (6 december tot en met 24 december);

    • d

      oliebollen (1 november tot en met 31 januari van het daarop volgende jaar).

  • 4 Het college kan ten aanzien van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde gebieden ontheffing verlenen voor het innemen van een standplaats ten behoeve van het verstrekken van commerciële en/of ideële informatie.

Artikel 5.2.7 Ontruiming standplaats

De vergunninghouder dient de standplaats volledig te hebben ontruimd binnen een uur nadat de verkoop dient te zijn beëindigd. Voor standplaatsen voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen, alsmede voor standplaatsen waarop zogenoemde ‘kiosken’ zijn geplaatst, kan het college, onder nader te stellen voorwaarden, van deze eis ontheffing verlenen.

Artikel 5.2.8 Maximumstelsel

Het college stelt jaarlijks per 1 januari vast:

  • a.

    het maximum aantal locaties;

  • b.

    het maximum aantal standplaatsen;

  • c.

    een lijst met artikelengroepen (branches);

  • d.

    een maximum aantal standplaatsen per branche.

Artikel 5.2.9 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 5.2.10 Overgangsbepalingen

  • 1 Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend bij of krachtens de Verordening op de buitenstandplaatsen en/of eerdere bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, worden geacht krachtens deze verordening te zijn verleend en blijven nog tot 1 januari 2011van kracht, tenzij de vergunning voor een kortere periode is verleend.

  • 2 Een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 5.2.6, laat de rechten van degenen op wiens naam een vergunning op grond van de Verordening op de buitenstandplaatsen en/of eerdere bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 is gesteld, tot 1 januari 2011 onverlet, tenzij de vergunning voor een kortere periode is verleend.

Paragraaf 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1 Bij toepassing van artikel 2.1.10 lid 1 voor het gebruik van openbaar water is het daar bedoelde verbod niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens, als bedoeld in artikel 7 lid 1 Grondwet worden geopenbaard.

  • 2 Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, als bedoeld in het voorgaande lid te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3 Het verbod in het tweede lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, sloten, vijvers, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland..

Artikel 5.3.3 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.4

Niet van toepassing

Artikel 5.3.5 Overlast aan vaartuigen

  • 1 Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5.3.6

Niet van toepassing

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde blijft buiten toepassing voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Paragraaf 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te crossen of een wedstrijd te houden of te doen houden, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Hij kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • c

      ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • d

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers aan de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1 Het college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan het verklaart, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2 Het is verboden zich met een motorvoertuig of een (brom)fiets als bedoeld in het vorige lid of met een paard,

    • a

      op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen dan wel

    • b

      buiten de in die aanwijzing aangeduide en als zodanig gemarkeerde paden te bevinden.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a

      ten dienste van de afdeling toezicht van de gemeente Dordrecht, politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Paragraaf 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden om in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen en fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand en deze vuren op eigen terrein zonder openbaar karakter branden;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

Paragraaf 6 Straatnaamborden, huisnummers, vloedschotten e.d.

Artikel 5.6.1 Gedoogplicht vloedschotten, aanduidingen en dergelijke

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college aanwijsplaten voor brandkranen, vloedschotten en voorzieningen en aansluitingen voor het plaatsen van vloedschotten, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen of andere voorwerpen ten behoeve van o.a. het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de gas-, water of elektriciteitsleiding of enig ander openbaar belang worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het college geeft te voren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het treffen van voorzieningen als in dat lid bedoeld.

Artikel 5.6.2 Verwijdering vloedschotten en aanduidingen

  • 1 Het is verboden vloedschotten, en enige aanduiding of voorziening als bedoeld in artikel 5.6.1, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te leggen.

    Het college kan ter zake nadere regels stellen.

Paragraaf 7 Verstrooiing van as

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verbod op incidentele asverstrooiing

  • 1 Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a

      verharde delen van de weg;

    • b

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 5.7.3 Verbod op incidentele asverstrooiing bij hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Paragraaf 8 Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester

Artikel 5.8.1 Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover al niet strafbaarstelling bij de wet is bepaald, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Overgangsbepalingen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.10, blijven vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de in artikel 6.5 lid 3 vermelde verordeningen- indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de in artikel 6.5 lid 3 vermelde verordeningen blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Vergunningen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de in artikel 6.5 lid 3 vermelde verordeningen, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende termijn, wordt beslist met toepassing van de in artikel 6.5 derde lid vermelde verordeningen.

  • 6. De intrekking van de verordeningen vermeld in artikel 6.5, derde lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 7. De eisen, vermeld in artikel 2.3.3 en 3.2.2 lid 1 sub d gelden niet gedurende 12 maanden na datum van in werkingtreding als vermeld in artikel 6.5. lid 2 APV voor vergunningen die zijn afgegeven op grond van de bepalingen van de verordeningen, als vermeld in artikel 6.5 lid 3 APV.

Artikel 6.5 Slotbepalingen

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht”.

  • 2 Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2005.

  • 3 Op 1 augustus 2005 worden ingetrokken :

    • de Algemene Plaatselijke Verordening 1998, vastgesteld op 31 maart 1998,

    • Eerste wijzigingsverordening Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld op 8 december 1998

    • Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 (tweede wijziging, vastgesteld op 30 maart 1999.

    • Algemene Plaatselijke verordening Dordrecht, 3e wijziging, vastgesteld op 7 maart 2000.

    • Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998 (vierde wijziging

    • Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, 5e wijziging, vastgesteld op 3 oktober 2000

    • 6e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, vastgesteld op 12 december 2000

    • 7e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, vastgesteld op 4 december 2001

    • 8e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, vastgesteld op 12 november 2002

    • 9e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht, vastgesteld op 8 april 2003

    • 10e wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht 1998, vastgesteld op 9 december 2003

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 juni 2005.

De griffier
De voorzitter