Regeling vervallen per 01-06-2017

Uitvoeringsbesluit financiering instandhouding provinciale monumenten in Drenthe

Geldend van 29-06-2016 t/m 31-05-2017

Intitulé

Uitvoeringsbesluit financiering instandhouding provinciale monumenten in Drenthe

Inhoud

HOOFDSTUK 1, ALGEMEEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

a. provinciaal monument: een provinciaal gebouwd monument als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Provinciale Monumentenverordening 2008;

b. provinciale monumentenlijst: de lijst die ingevolge artikel 4 van de Provinciale Monumentenverordening 2008 door gedeputeerde staten wordt bijgehouden;

c. verduurzamen: het treffen van maatregelen die leiden tot verbetering van de mogelijkheden voor blijvende instandhouding van het monument;

d. subsidiabele instandhoudingkosten: de op grond van een begroting geraamde en door gedeputeerde staten goedgekeurde kosten van werkzaamheden die leiden tot het opheffen van (bouwtechnische) gebreken, die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en verduurzaming van de monumentale waarde van een provinciaal gebouwd monument;

e. Restauratiefonds: de Stichting Nationaal Restauratiefonds te Hoevelaken;

f Drents Monumentenfonds (DMF): het fonds van de provincie Drenthe bij het Restauratiefonds, waaruit laagrentende leningen en subsidies worden verstrekt;

g. ASV: Algemene subsidieverordening Drenthe 2012;

h. Monumentenkader: kader zoals kennisgegeven onder Steunmaatregel SA.40475.

Artikel 1a

1. Op het verstrekken van leningen op grond van dit uitvoeringsbesluit is de ASV van toepassing.

2. Leningen worden verstrekt in overeenstemming met het Monumentenkader.

Artikel 2

Gedeputeerde staten kunnen nadere uitvoeringsvoorschriften vaststellen.

Artikel 3

1. Gedeputeerde staten verstrekken uitsluitend een laagrentende lening voor de subsidiabele instandhoudingkosten van een monument, inclusief verduurzamingsmaatregelen die uit technisch oogpunt noodzakelijk zijn voor het behoud van het monument, voor zover deze niet door een andere subsidie mogelijkheden worden gedekt.

2 Gedeputeerde staten verstrekken uitsluitend laagrentende leningen aan een natuurlijke of rechtspersoon, niet zijnde een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht, die krachtens eigendom of ander zakelijk recht het genot heeft van een monument, dan wel in het bezit is van een voorlopig koopcontract.

Artikel 4

Een aanvraag om een laagrentende lening wordt ingediend op een door gedeputeerde staten daartoe vastgesteld digitaal aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in het formulier genoemde bijlagen. 

Artikel 5, Subsidiabele instandhoudingkosten

1. Een laagrentende lening kan slechts worden aangevraagd, als de subsidiabele instandhoudingkosten ten minste € 25.000,-- bedragen.

2. De laagrentende lening bedraagt maximaal € 200.000,-- per monument.

3. De laagrentende lening wordt verstrekt tegen een rente die 5% ligt onder de door het Restauratiefonds gehanteerde marktrente, met een minimum van 1,5%. Het monument waarvoor de laagrentende lening wordt verstrekt wordt hypothecair belast tot de hoogte van de laagrentende lening. De aflossingstermijn is maximaal 30 jaar.

4. In geval van schade als gevolg van een calamiteit, worden de subsidiabele instandhoudingkosten berekend aan de hand van de kosten van voor herstel van het provinciaal monument te treffen voorzieningen minus de uit te keren verzekeringspenningen.

Artikel 6, Beslistermijn

Gedeputeerde staten beslissen op een aanvraag om een laagrentende lening binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 7, Weigeringsgronden

1. In aanvulling op de in de ASV genoemde algemene weigeringsgronden, wordt een laagrentende lening niet verstrekt indien;

a. er binnen het DMF onvoldoende middelen resteren om de gevraagde lening te verstrekken;

b. met de werkzaamheden waarvoor een laagrentende lening wordt gevraagd, het belang van de monumentenzorg niet of onvoldoende wordt gediend;

c. de kosten van werkzaamheden niet in een redelijke verhouding staan tot het te bereiken resultaat;

d. de werkzaamheden zijn begonnen voordat op de aanvraag is beslist, tenzij hiervoor schriftelijk toestemming is verleend;

e. voor de uit te voeren werkzaamheden een vergunning op grond van artikel 11 van de Provinciale Monumentenverordening is vereist en deze (nog) niet is verleend.

f. de kosten van de werkzaamheden meer bedragen dan het bedrag van de laagrentende lening en de aanvrager niet voorafgaande aan het verstrekken van de lening schriftelijk heeft bevestigd dat de financiering van de resterende kosten is gewaarborgd.

2. Een laagrentende lening kan voorts geweigerd worden in geval van een negatief advies van het Restauratiefonds.

Artikel 8, Bijzondere verplichtingen

1. Aan een laagrentende lening wordt de verplichting verbonden dat:

a. het werk wordt uitgevoerd overeenkomstig door gedeputeerde staten vastgestelde nadere regels;

b. de aanvang van het werk tenminste 2 weken van tevoren wordt gemeld bij gedeputeerde staten;

c. met de uitvoering van de werkzaamheden is begonnen binnen 26 weken na de datum van verzending van de verlening van de laagrentende lening;

d. binnen 130 weken na de verlening van een laagrentende lening de gereedmelding als bedoeld in artikel 11, is ingediend bij gedeputeerde staten;

e. de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens in de beroepsgroep van restauratiebedrijven geldende normen.

2. Het werk wordt uitgevoerd als scholings- en werkgelegenheidstraject door een erkend leerbedrijf in de (restauratie)bouw. Gedeputeerde staten kunnen hiervan afwijken.

Artikel 9, Verzekering

1. De eigenaar en/of de zakelijk gerechtigde is verplicht het monument waarvoor een laagrentende lening is verstrekt voldoende te verzekeren tegen brand-, storm- en bliksemschade.

2. Tijdens de werkzaamheden is een CAR-verzekering verplicht.

Artikel 10, Tussentijdse vervreemding

Indien de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde binnen de looptijd van de laagrentende lening het monument vervreemdt, wordt de laagrentende lening beëindigd en dient de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde het restant van de schuld uiterlijk bij overdracht aan de verkrijger terug te storten in het Drents Monumentenfonds.

Artikel 11, Vaststelling

1. Vaststelling van de laagrentende lening vindt plaats nadat:

a. de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden gereed zijn gemeld op het daartoe door gedeputeerde staten beschikbaar gestelde formulier zijn gecontroleerd en akkoord zijn bevonden;

b. een overzicht overeenkomstig de bij de aanvraag gevoegde begroting is verstrekt van de totale werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende kosten, inclusief eventueel meer- en minderwerk, alsmede kopieën van alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden, indien en voor zover het leningen van minder dan € 125.000,-- betreft in afwijking van het bepaalde in artikel 22 van de Algemene Subsidieverordening (ASV). Indien de hoogte van de lening en de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kunnen Gedeputeerde Staten bij het verstrekken van de laagrentende lening tevens bepalen, dat het financieel verslag vergezeld dient te gaan van een controleverklaring van een accountant.

2. Vaststelling vindt, voor zover het leningen van minder dan € 125.000,-- betreft in afwijking van het bepaalde in artikel 22 van de ASV, plaats op basis van de bij de verlening goedgekeurde subsidiabele instandhoudingkosten van werkzaamheden of de werkelijke kosten van de werkzaamheden als deze lager zijn, dan wel hoger, met inachtneming van het bepaalde op meer- en minderwerk.

3. Gedeputeerde staten kunnen er mee instemmen dat de aanvrager in plaats van rekeningen en betalingsbewijzen een verklaring van een accountant verstrekt waaruit blijkt dat het kostenoverzicht juist en volledig is.

Artikel 12, Slotbepalingen

1. Gedeputeerde staten kunnen in het belang van de monumentenzorg afwijken van de bepalingen in dit uitvoeringsbesluit.

2. Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking op 1 januari 2013.

TOELICHTING

BIJ DE UITVOERINGSBESLUIT FINANCIERING INSTANDHOUDING

PROVINCIALE MONUMENTEN IN DRENTHE

ALGEMEEN

Het verstrekken van een laagrentende lening als hier aan de orde valt onder de begripsomschrijving van ‘subsidie' in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat zowel de regels uit titel 4.2.1 van deze wet als die van de Algemene subsidieverordening Drenthe op de verlening en vaststelling van de laagrentende lening van toepassing zijn.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Sub a en b

Het uitvoeringsbesluit is gericht op beschermde provinciale monumenten (zie artikel 4, eerste lid, van de Provinciale Monumentenverordening.

"Sub c en d

Op grond van het Monumentenkader komen de extra kosten voor instandhouding en restauratie van het monument en zijn monumentale waarde alleen voor vergoeding in aanmerking, als deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden die uit technisch oogpunt noodzakelijk zijn voor het behoud van het monument. Kosten die strekken tot verbetering van het comfort of ten behoeve van nieuwe aanpassingen aan het monument zijn niet subsidiabel. Als verduurzamingsmaatregelen aantoonbaar en vanuit technisch oogpunt noodzakelijk zijn voor het behoud van het monument en ten dienste staan van duurzame instandhouding van de monumentale waarde, komen ze voor financiering in aanmerking.

Artikel 2

Gedeputeerde staten hebben op grond van dit artikel uitvoeringvoorschriften vastgesteld ten aanzien van de te financieren subsidiabele kosten en de procedure van aanvraag van een laagrentende lening. Dit betreft de:

- "Leidraad laagrentende lening"

- "Leidraad te financieren kosten"

Artikel 3

Met andere zakelijke rechten kan gedacht worden aan het recht van erfpacht, een appartementsrecht of een deelneming- of lidmaatschaprecht op het gebruik van een pand.

Artikel 4

De procedure van indiening van een aanvraag om een laagrentende lening is beschreven in de door gedeputeerde staten vastgestelde "Leidraad aanvragen laagrentende lening". Bij een niet volledig ingediend aanvraagformulier stellen gedeputeerde staten de aanvrager overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog te verstrekken. Indien de ingediende gegevens - ook na een verzoek om aanvulling- onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag dan kunnen gedeputeerde staten besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

In het geval van een positieve beslissing op de aanvraag, volgt een beschikking die recht geeft op een laagrentende lening. Bij een negatieve beslissing volgt een afwijzende beschikking. Na afloop van de uitvoering en de gereedmelding van het werk volgt de vaststelling.

Artikel 5

Eerste en derde lid

Om voor een laagrentende lening in aanmerking te komen dienen de subsidiabele instandhoudingkosten minimaal € 25.000,-- te bedragen, dit is tevens het minimum van een laagrentende lening. Het maximum bedrag aan goedgekeurde kosten per monument waarvoor een laagrentende lening kan worden toegekend bedraagt € 200.000,--. Bij splitsing in (woon)eenheden geldt een berekening van het maximum naar rato van het vloeroppervlak.

Een van de belangrijkste condities van het uitvoeringsbesluit betreft het aanbieden van een laagrentende lening tegen een lager rentetarief dan de geldende marktrente, die het Restauratiefonds hanteert. Het minimum bedraagt echter 1,5%.

De genoemde bedragen zijn inclusief de voor de aanvrager ten laste blijvende BTW .

Artikel 6

In geval van overdracht wordt 'afgerekend' met de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde. De laagrentende lening is niet overdraagbaar op de koper van het provinciaal monument.

Artikel 7

Eerste lid

De bepaling onder d is opgenomen om de bouwtechnische kwaliteit van de te herstellen onderdelen vooraf vast te kunnen stellen (0-meting). Ingeval van verkregen ontheffing kan voor eigen rekening en risico worden gestart.

Tweede lid

Het Restauratiefonds adviseert over alle aanvragen voor een laagrentende lening, door toetsing van de inkomens- en vermogenspositie van de aanvrager in relatie tot het aangevraagde bedrag. Gedeputeerde staten hebben de mogelijkheid om af te wijken van een negatief advies. Alleen in uitzonderingsgevallen zal een negatief advies toch leiden tot een laagrentende lening.

De artikelen 8 tot en met 10 van de Algemene subsidieverordening vermelden naast de genoemde criteria ook enkele algemene weigeringsgronden zoals de bepaling rondom staatssteun.

Artikel 8

Sub d

De termijn is gelet op de aard van de werkzaamheden op 130 weken vastgesteld.

Sub e en tweede lid

In het Bestuursakkoord van 5 maart 2012 tussen het Rijk en de provincies is onder andere bepaald dat beide overheden zich inzetten om de kwaliteit van het restauratieproces en de -werkzaamheden te bevorderen.

Het voortbestaan van onze monumenten wordt bedreigd door enerzijds uitvoering van de werkzaamheden door niet of onvoldoende ter zake deskundig en/of gekwalificeerd personeel. Anderzijds is er een tekort aan vaklieden die kunnen restaureren. Dit ontstaat doordat geen of weinig instroom in de restauratieopleidingen plaatsvindt of vanwege het feit dat vakkrachten worden ontslagen als gevolg van de economische crisis waaraan onder andere de bouw is gerelateerd. Hierdoor verdwijnt het specifieke vakmanschap in onder andere de restauratietechniek.

Beide overheden hechten veel waarde aan behoud en continuïteit van restauratiekennis en -vaardigheden. Op grond daarvan stelt zij de voorwaarde aan het verkrijgen van een laagrentende lening dat het werk wordt uitgevoerd: