Regeling vervallen per 25-01-2018

Treasurystatuut

Geldend van 17-12-2009 t/m 24-01-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Treasurystatuut

Inleiding

Per 1 januari 2001 is de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) van kracht. In deze wet zijn de kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De treasuryfunctie wordt hierbij gedefinieerd als:

het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op:de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities ende hieraan verbonden risico’s

Op basis van de Wet fido hebben wij als gemeente in 2001 twee nieuwe instrumenten op het gebied van treasury ingevoerd, te weten het treasurystatuut en de treasuryparagraaf.

In het treasurystatuut is de “beleidsmatige infrastructuur” van de treasuryfunctie vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Bij het opstellen van het treasurystatuut is destijds rekening gehouden met de bepalingen van de wettelijke kaders, bovendien is aansluiting gezocht bij de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgestelde “Handreiking Treasury”.

De treasuryparagraaf is sinds 2001 opgenomen in zowel de concern(meerjaren)begroting, nu Programmabegroting, als de concernjaarrekening, nu Programmajaarrekening. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens, respectievelijk de uitvoering van beleid op het gebied van treasury besproken. In de tussenrapportages (Lente- en Halfjaarrapportage) wordt, indien daar aanleiding toe is, de tussentijdse verslaglegging opgenomen.

Sinds de implementatie in 2001 is het treasurystatuut enkele keren geactualiseerd vanwege veranderingen in de eigen organisatie en de omgeving. Bij de wijzigingen is steeds rekening gehouden met de bepalingen in wettelijke kaders.

Bij de laatste wijziging van de Wet fido (1 januari 2009) is al aangekondigd dat de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) gewijzigd zouden worden. Deze wijzigingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 3 april 2009 en hebben terugwerkende kracht tot 1 januari 2009.

De wijziging van de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden vloeit voort uit de wijziging van de Wet fido. De Ruddo is aangepast als gevolg van de kredietcrisis. Hierbij gaat het om regelgeving met betrekking tot het uitzetten van middelen door decentrale overheden. Gelet op de onrust in de financiële markten zijn de regels in de Ruddo aangescherpt om nieuwe transacties van decentrale overheden in uitzettingen en derivaten beter bestand te maken tegen de risico’s in tijden van onrust op de financiële markten. Het treasurystatuut is geactualiseerd op basis van bovengenoemde wijzigingen in de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden en de Ruddo.

Het treasurystatuut begint met het formuleren van het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie voor de gemeente. Deze doelstellingen worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, gemeentefinanciering en kasbeheer. Daarna komen de administratieve organisatie en interne controle van de treasuryfunctie aan de orde. Het accent ligt daarbij op de eenduidigheid over de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot leggen wij de uitgangspunten vast voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden. In de Memorie van Toelichting is een toelichting opgenomen op de artikelen van het treasurystatuut.

Treasury

Artikel 1. Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;

Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar;

Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

Lidstaat

Staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

Liquiditeitenbeheer

De wijze waarop middelen worden aangetrokken en uitgezet voor een periode tot één jaar;

Liquiditeitenplanning

Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;

Netting-overeenkomst

Een overeenkomst op grond waarvan de wederzijdse verplichtingen tussen partijen verrekend kunnen worden waardoor wordt bepaald wat de ene partij per saldo aan de andere partij verschuldigd is;

Rating

Taxatie van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming of een land, bepaald door een ratingbureau;

Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen;

Renterisiconorm

Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van het totaal van de vaste schuld van de gemeente dat niet mag worden overschreden;

Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

Saldobeheer

Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, gemeentefinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer.

Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer;

Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten kunnen onder andere gebruikt worden om renterisico’s af te dekken.

Artikel 2. Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

  • 2.

    Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

  • 4.

    Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van de Wet fido respectievelijk de limieten en richtlijnen van het treasurystatuut.

Risicobeheer

Artikel 3. Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • 1.

    De gemeente mag leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” uitsluitend verstrekken aan door de raad goedgekeurde derde partijen. Vooraf dient advies te worden gevraagd aan de afdeling Financiën en Bedrijfsvoering van Concernzaken over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij.

  • 2.

    De gemeente kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut. Het is niet toegestaan middelen aan te trekken met het enkele doel deze tegen een hoger rendement uit te zetten;

  • 3.

    Derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Dit houdt in dat geen open posities worden ingenomen. Derivaten worden afgesloten met een instelling die voldoet aan de voorwaarden van artikel 6. Alvorens een derivatentransactie wordt afgesloten wint de gemeente het advies in van een externe adviseur en de desbetreffende functionele raadscommissie.

Artikel 4. Renterisicobeheer

  • 1. De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 2. De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 3. Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

  • 4. De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel alsmogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie;

  • 5. De rentevisie van de gemeente wordt iedere eerste maand van een kwartaal opgesteld op basis van de rentevisie van minimaal twee vooraanstaande financiële instellingen;

  • 6. Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de gemeente tevens naar spreiding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

Artikel 5. Koersrisicobeheer

  • 1. De gemeente beperkt de koersrisico’s op uitzettingen uit hoofde van treasury, door daarbij uitsluitend vastrentende waarden en/of hoofdsomgarantieproducten te gebruiken.

    Mocht voor andere dan de hiervoor genoemde producten worden gekozen, dan dient daarvoor het advies te worden ingewonnen van een externe deskundige en de desbetreffende functionele raadscommissie.

  • 2. Tevens beperkt de gemeente de koersrisico’s door conform artikel 7 de looptijd van de uitzettingen af te stemmen op de liquiditeitenplanning.

Artikel 6. Kredietrisicobeheer

  • 1. Uitzettingen uit hoofde van treasury vinden uitsluitend plaats bij:

    • -

      Financiële instellingen die gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; en

    • -

      Financiële instellingen die ten minste beschikken over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus (voor bedragen tot maximaal 5 miljoen Euro); en

    • -

      Financiële instellingen die beschikken over een AAA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus (voor bedragen boven 5 miljoen Euro).

  • 2. Indien de rating van een financiële instelling daalt na het afsluiten van een contract, wordt verscherpt toezicht gehouden op de kredietwaardigheid van de instelling. Eventueel wordt de uitzetting opgeëist.

  • 3. Tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering mogen uitsluitend worden uitgezet bij de financiële instelling waar de leningen zijn aangegaan. Hiervoor kan een netting-overeenkomst worden gesloten, zodat bij het niet nakomen van verplichtingen, vorderingen en schulden tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Indien een netting-overeenkomst ontbreekt, gelden de eisen die genoemd staan in lid 1 voor het uitzetten van gelden.

  • 4. Bij het verstrekken van leningen uit hoofde van de publieke taak worden, indien mogelijk, zekerheden of garanties geëist.

Artikel 7. Intern liquiditeitsrisicobeheer

De gemeente beperkt haar interne liquiditeitenrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar), alsmede een meerjarige liquiditeitenplanning met een looptijd van minimaal vier jaar. Deze liquiditeitenplanning dient een voortschrijdend karakter te hebben.

Artikel 8. Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro’s.

Gemeentefinanciering

Artikel 9. Financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel als mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken ten einde de renterisico’s te beheersen en het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, commercial paper (CP) en euro medium term notes (EMTN);

  • 4.

    De gemeente vraagt offertes op bij minimaal twee instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken;

  • 5.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken bij financiële instellingen die gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. Bovendien dient de geldgever (en eventueel geldmakelaar) ingeschreven te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in Nederland.

Artikel 10. Langlopende uitzettingen

Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Uitzettingen worden uitsluitend gedaan onder de in artikel 4, 5 en 6 genoemde voorwaarden;

  • 2.

    De gemeente vraagt bij minimaal tweeinstellingen offertes op alvorens een langlopende uitzetting wordt gedaan.

Artikel 11. Relatiebeheer

De gemeente beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Bankrelaties en hun bancaire condities worden ten minste ééns in de vier jaar beoordeeld;

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat betreft hun kredietwaardigheid te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 6;

  • 3.

    Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in Nederland.

Kasbeheer

Artikel 12. Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitengebruik beperkt door de geldstromen op gemeenteniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitenpositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel als mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 13. Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    De gemeente streeft naar concentratie van geldstromen binnen één

    rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    Indien er een liquiditeitenbehoefte ontstaat, kan de gemeente kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt – conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, kasgeldleningen en kredietlimiet op rekening courant;

  • 4.

    Toegestane instrumenten bij het uitzetten van gelden voor een periode korter dan één jaar zijn rekening-courant, daggeld, spaarrekeningen, deposito’s commercial papers en certificates of deposito;

  • 5.

    Bij het extern uitzetten van gelden korter dan één jaar zijn slechts financiële instellingen toegestaan die voldoen aan de voorwaarden van artikel 6;

  • 6.

    Het aantrekken van gelden korter dan één jaar vindt slechts plaats bij financiële instellingen die gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. Bovendien dient de geldgever (en eventueel geldmakelaar) ingeschreven te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in Nederland.

  • 7.

    De gemeente vraagt bij minimaal twee instellingen offertes op alvorens middelen worden aangetrokken of uitgezet met een looptijd korter dan één jaar.

Administratieve organisatie en interne controle

Artikel 14. Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle.

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd;

  • 2.

    Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

  • 3.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      de uitvoering en de controle geschieden door afzonderlijke functionarissen;

    • c.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt doorafzonderlijke functionarissen.

  • 4.

    Tegenpartijen wordt opdracht gegeven de bevestigingen van iedere transactie te versturen naar de financiële administratie, zonder tussenkomst van de personen die bevoegd zijn tot het sluiten van de transacties;

  • 5.

    Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten;

  • 6.

    Na ontvangst van de transactiebevestiging wordt de transactie direct gecontroleerd door een medewerker die niet betrokken is geweest bij het afsluiten van de transactie. Bovendien worden transacties gecontroleerd via de verbijzonderde controle.

Artikel 15. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de gemeente staan in onderstaande tabel gedefinieerd. Het overzicht is beperkt tot het niveau van de Raad en het college van B&W.

Functie

Verantwoordelijkheden

Bevoegdheden

De Raad

Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid, beleidskaders en limieten;

Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting en de jaarrekening;

Het houden van toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan;

Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid;

Het uitvoeren van de niet aan het college van B&W overgedragen treasuryactiviteiten.

Het verstrekken van leningen aan derden uit hoofde van de publieke taak;

Het garanderen van middelen uit hoofde van de publieke taak

Functionele raadscommissies

Het uitbrengen van advies over beleidsvoorstellen en rapportages op het gebied van treasury aan de raad.

Het college van Burgemeester en wethouders

Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijkheid);

Het achteraf bekrachtigen van de afgesloten transacties (voor zover de raad dit niet aan zich heeft voorbehouden);

Het rapporteren aan de raad over de uitvoering van het treasurybeleid.

Alle overige treasuryactiviteiten voortvloeiend uit het Treasurystatuut

De portefeuillehouder Financien

Het uitvoeren van het treasurybeleid (politieke verantwoordelijkheid).

Artikel 16. Informatievoorziening

Overeenkomstig artikel 19 van de Financiële Beheersverordening (art. 212 GW) doet het college van B&W bij de begroting en jaarstukken in de paragraaf financiering verslag van: de kasgeldlimiet, de renterisico norm, de omvang en samenstelling van het vreemde vermogen, de omvang en samenstelling van de uitzettingen, de liquiditeitspositie, de liquiditeitenplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar, een rentevisie en de rentekosten en renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Dit treasurystatuut treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 1 januari 2009 en vervangt het gelijknamige statuut dat op 13 november 2008 is vastgesteld door de Raad van de gemeente Ede.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Treasurystatuut gemeente Ede.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 december 2009, nr. V.R. 2009/63.
De raad voornoemd,
de griffier, w.g. HAGELSTEIN
de voorzitter, w.g. VAN DER KNAAP

Memorie van toelichting

In deze nota is het treasurybeleid door middel van een treasurystatuut van de gemeente op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt in de eerste plaats door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie (in artikel 2). Vervolgens geeft het bestuur in het treasurystatuut aan binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van de limieten en richtlijnen wordt het “risicoprofiel” van de gemeente bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

De treasuryparagraafbij de begroting geeft debeleidsplannen voor de treasuryfunctie voor de komende jaren weer en in het bijzonder voor het eerstkomende jaar. Het bevat onder meer gegevens over de algemene ontwikkelingen en de concrete beleidsplannen binnen de kaders van het treasurystatuut. Het gaat hierbij vooral om de plannen voor het risicobeheer, de gemeentefinanciering (analyse financieringspositie, leningen- en garantieportefeuille en uitzettingsportefeuille) en het kasbeheer. Uit de toelichting zal moeten blijken dat de plannen binnen de kaders van de Wet fido en het treasurystatuut blijven. De treasuryparagraaf in het jaarverslag geeft in het bijzonder een verschillenanalyse tussen de plannen zoals deze zijn opgenomen in de begroting en de realisatie in het verslagjaar.

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de gemeente weergegeven, hieronder worden deze afzonderlijk toegelicht.

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de gemeente “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de gemeente duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken c.q. haar overtollige middelen uit te zetten op de financiële markten (bijv. bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (ten minste marktconform) te zijn.

Artikel 2 lid 2

De gemeente loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 8 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 2 lid 4

De gemeente streeft er naar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de gemeente geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten), zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel, zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut, dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 3 lid 1

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”.

De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het gemeentebestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Geadviseerd wordt dat het gemeentebestuur het advies van de afdeling Financiën en Bedrijfsvoering van Concernzaken inwint voordat zij een beslissing neemt t.a.v. het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak. Deze afdeling adviseert over bijv. financieringsvoorwaarden en de implicaties van de betreffende aanvraag voor de totale financiële positie van de gemeente. Daarnaast is het van belang dat de afdeling Financiën en Bedrijfsvoering van Concernzaken de betreffende aanvraag opneemt in de liquiditeitenplanning.

Artikel 3 lid 2

Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben.

In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.

De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben daarom géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de gemeente .

Artikel 3 lid 3

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de beperkte kennis binnen de organisatie omtrent dergelijke instrumenten, zal vooraf advies worden ingewonnen van een onafhankelijke adviseur. Ook de desbetreffende functionele raadscommissie wordt als adviseur daarbij betrokken.Voorbeelden zijn:

·Afsluiten van een rentecontract, (Forward rate-agreement of renteswap), ten einde renterisico’s op toekomstige financieringsbehoeften in te dekken of

·bij toekomstige renteherziening de rente fixeren op het thans geldende rente niveau.

Het sluiten van vaste financiering op de zogenaamde onderhandse geldmarkt met uitgestelde stortingsdatum, tot maximaal één jaar, blijft wel toegestaan.

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente.

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de gemeente bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Voor berekening van de renterisiconorm zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten, gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

Artikel 4 lid 5

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de gemeente haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd, indien men een rentestijging verwacht.

Artikel 4 lid 6

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de renteresultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

Artikel 5 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant, spaarrekening, daggeld of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening). Certificates of deposit, commercial papers, obligaties en euro medium term notes zijn vastrentende waarden die (tussentijds) verhandelbaar zijn. Bij tussentijdse verkoop kunnen koersrisico’s worden gelopen. Wanneer deze waarden tot het einde van hun looptijd worden aangehouden, zal minimaal de nominale waarde en de vooraf overeengekomen (minimale) rente worden uitgekeerd.

Garantieproducten zijn beleggingsproducten waarbij de uitgevende (financiële) instelling garandeert dat op de afloopdatum (een bepaald percentage van) de hoofdsom wordt uitgekeerd. Garantieproducten keren vaak minder of geen rente uit en bieden in plaats daarvan bijvoorbeeld een rendement dat gebaseerd is op een aandelen-index (zoals de AEX-index). Garantieproducten waarbij minder dan 100% van de hoofdsom wordt gegarandeerd, zijn expliciet niet toegestaan onder de Wet fido.

Bij garantieproducten is vaak enkel de hoofdsom gegarandeerd. Aangezien de reële waarde (de koopkracht) van de hoofdsom door inflatie kan verminderen, verdient het aanbeveling om bij een langere looptijd naast een hoofdsomgarantie een minimaal rendement (bijv. ter hoogte van het inflatieniveau) te eisen.

Mocht de lijst van instrumenten worden uitgebreid dan is daarvoor een advies van een externe deskundige en de desbetreffende functionele raadscommissie nodig.

Voor uitzettingen uit hoofde van de publieke taak van de gemeente worden in dit treasurystatuut géén richtlijnen met betrekking tot producten opgenomen. Van belang is dat de Raad bepaalt dat de betreffende uitzetting tot de “publieke taak” van de gemeente behoort. In dit kader is het bijvoorbeeld mogelijk dat uitzettingen in de vorm van aandelen tot de publieke taak behoren.

Artikel 5 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de organisatie in een vastrentend product heeft belegd maar – wegens wijziging in de liquiditeitenplanning - voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de gemeente de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

Artikel 6 lid 1

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in dit artikel richtlijnen opgenomen voor zowel de minimale kredietwaardigheid van het land waar de financiële instelling gevestigd is, als de financiële instelling zelf. Deze rating dient afgegeven te zijn door ten minste twee ratingbureaus.

Artikel 6 lid 2

Bij het dalen van de rating van een financiële instelling wordt het toezicht op de kredietwaardigheid verscherpt. Eventueel wordt (indien mogelijk) de uitzetting opgeëist.

Artikel 6 lid 3

Naast totaalfinanciering hebben gemeenten ook te maken met projectfinanciering voor grote investeringen. Bij projectfinanciering is het uitgangspunt dat niet eerder wordt geleend, dan dat de financiële middelen daadwerkelijk benodigd zijn.

Bij tijdelijke overtolligheid van financiële middelen in het kader van projectfinanciering, worden de middelen uitgezet waar ook is geleend. Dit heet een netting-overeenkomst. Indien een dergelijke overeenkomst ontbreekt, gelden de reguliere eisen voor het uitzetten van middelen.

Artikel 6 lid 4

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de debiteuren bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Omdat de Gemeenteraad de publieke taak bepaalt, worden leningen of garanties uitsluitend verstrekt aan door de Gemeenteraad goedgekeurde partijen. Teneinde de kredietrisico’s te beheersen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de debiteuren.

Artikel 7

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de gemeente middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito), ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten.

Ter beperking van dit risico baseert de gemeente haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de gemeente is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen.

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de gemeente en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat deafdeling Financiën en Bedrijfsvoering van Concernzaken juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Artikel 8

Dit betreft een ongewijzigde voortzetting van het beleid binnen de gemeente.

Artikel 9 lid 1

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 9 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel als mogelijk intern gefinancierd.

Artikel 9 lid 3

Onderhandse geldleningenzijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld.Een Medium Term Note (MTN) is een verhandelbare schuldbekentenis aan toonder, met gestandaardiseerde voorwaarden. Deze maakt onderdeel uit van een medium term note programma. De term Commercial Paper staat voor verhandelbare schuldbekentenissen met een looptijd korter dan twee jaar, uitgegeven door niet-kredietinstellingen.

Artikel 9 lid 4

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 9 lid 5

Financieringen worden slechts aangetrokken bij financiële instellingen gevestigd in een lidstaat met een AA-rating. De geldgever (en eventueel geldmakelaar) moet bovendien ingeschreven staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in Nederland.

Artikel 10 lid 1

Uitzetting betreft het uitzetten van middelen (uit hoofde van treasury) voor een periode langer dan één jaar. In het onderdeel Risicobeheer (artikel 3 tot en met 8) is gedefinieerd op welke wijze de gemeente het prudente karakter van haar uitzettingen waarborgt. In dit artikel worden aanvullende richtlijnen met betrekking tot uitzettingen geformuleerd.

Artikel 10 lid 2

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van uitzettingen te waarborgen, voor bijv. het effectieve rendement, de hoogte van transactiekosten etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de gemeente een objectief beeld heeft van de actuele gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 11 lid 1

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasury het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door haar af te nemen diensten. Teneinde structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal eens in de vier jaar plaats moet hebben.

Artikel 11 lid 4

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen niet onder de “tegenpartijen”. De vereisten van lid 2 zijn voor tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Teneinde dit te ondervangen stelt de gemeente als eis dat tussenpersonen geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in Nederland.

Artikel 12 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente tijdelijk middelen aan moet trekken (cq. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken), teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 12 lid 2

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

Artikel 13 lid 1

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de gemeente . Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de gemeente bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Ditis een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 13 lid 3

In dit lid worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette middelen voor onbepaalde tijd, die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningenzijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage. Kredietlimiet op de rekening courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening courant tegen vooraf overeengekomen condities.

Artikel 14

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functiescheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

Artikel 15

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van de treasuryfunctie van Raad en college van B&W zijn in artikel 15 beschreven. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer, draagt het college van B&W een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie middels mandaten.

Artikel 16

In dit artikel wordt weergegeven op welke momenten en over welke aspecten het college van B&W minimaal verslag uitbrengt aan de Raad over de treasuryfunctie.

Artikel 17

Dit statuut treedt in de plaats van het vorige op grond van de Wet fido opgestelde statuut. Het oude statuut is op 13 november 2008 vastgesteld door de Raad van de gemeente Ede. Het nieuwe Treasurystatuut moet binnen twee weken na vaststelling door het college naar gedeputeerde staten worden verzonden (artikel 214 GW).