Regeling vervallen per 01-01-2019

Maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015”, versie 3

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

Maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015”, versie 3

Burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten;

gelet op de bepalingen in de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015

Besluiten:

Vaststellen het gewijzigd besluit: ”maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015”, versie 3, per 1 januari 2017 onder gelijktijdige intrekking van het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015, versie 2, per 8 december 2015.

Het besluit is vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten

op 20 december 2016.

Inleiding

Voor u ligt het besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Eijsden-Margraten (hierna: besluit). In dit besluit zijn de nadere regels en bedragen opgenomen, die een uitwerking zijn van de verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Eijsden-Margraten (hierna: verordening). De bijlagen en toelichting maken integraal onderdeel uit van het besluit.

Dit besluit betreft de tweede versie na de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Aangezien de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning met veel nieuwe taken is uitgebreid en de uitvoering nog in ontwikkeling is, kan het nodig zijn de beleidsregels op basis van opgedane ervaring in de loop van tijd aan te passen. Soms is een kleine snelle aanpassing vereist om optimale ondersteuning te bieden aan inwoners. Het besluit biedt deze flexibiliteit.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Eijsden-Margraten of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • 2.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • 3.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • 4.

    budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge de verordening maatschappelijke ondersteuning een persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

  • 5.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten.

  • 6.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • 7.

    financiële tegemoetkoming: bijzondere wijze van versterking in de vorm van een forfaitair of gemaximeerd bedrag gebaseerd op artikel 2.1.7 van de wet. De financiële tegemoetkoming is bedoeld om bepaalde (meer)kosten van voorzieningen mee te betalen. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de werkelijke kosten en/of het inkomen.

  • 8.

    formele hulp: hulp die wordt geleverd door

    • a.

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d of e, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten volgens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k;

    • b.

      een onderneming als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten blijkens de inschrijving in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of gedeeltelijk bestaan uit het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k, en die toebehoort aan een zelfstandige zonder personeel waaraan een geldige beschikking als bedoeld in artikel 3.156 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is afgegeven;

    • c.

      een persoon die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel j of k.

  • 9.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 10.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 11.

    informele hulp: hulp die wordt geleverd door een persoon, die niet onder de definitie van formele hulp valt.

  • 12.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • b.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • 13.

    melding: melding van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 14.

    ondersteuningsplan: de schriftelijke verslaglegging van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • 15.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • 16.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • 17.

    verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015;

  • 18.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • 19.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • 20.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Artikel 2: wijzen van verstrekking van een voorziening

  • 1. De te treffen maatwerkvoorzieningen kunnen worden verstrekt:

    • a.

      als voorziening in natura,

    • b.

      als persoonsgebonden budget of

    • c.

      als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Verstrekking als financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in dit besluit genoemde gevallen.

Hoofdstuk 2. Proceswaarborgen

Artikel 3: second opinion

  • 1. Cliënt kan eenmaal verzoeken om een herbeoordeling van zijn melding door een andere medewerker, voor de gevallen dat cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over de inhoud van het ondersteuningsplan.

  • 2. De herbeoordeling vindt plaats op verzoek van de cliënt:

    • a.

      door een kwaliteitsmedewerker binnen het team of,

    • b.

      door een consulent van een andere gemeente in de regio Maastricht Heuvelland of

    • c.

      door een door de gemeente aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

  • 3. De herbeoordeling vindt plaats binnen 14 dagen na indiening van het verzoek.

  • 4. Binnen 21 dagen na het onderzoek verstrekt het college het verslag aan de cliënt. Wanneer de herbeoordeling leidt tot een aanpassing van het oorspronkelijke ondersteuningsplan treedt dit plan hiervoor in de plaats.

  • 5. Aan de herbeoordeling van zijn melding zijn voor cliënt geen kosten verbonden.

  • 6. Het verzoek om een herbeoordeling laat onverlet de mogelijkheid van cliënt om een aanvraag in te dienen.

  • 7. Het verzoek om een second opinion heeft geen opschortende werking.

Artikel 4: klachtregeling

  • 1. Voor de afhandeling van klachten in het kader van de uitvoering van de verordening en het besluit is het gemeentelijk klachtenreglement in het kader van de Verordening interne klachtbehandeling gemeente Eijsden-Margraten van toepassing.

Artikel 5: het periodiek onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in beginsel om de drie jaar of een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet dient te worden heroverwogen.

  • 2. Afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn is mogelijk rekening houdend met de situatie van de cliënt, de aard van de ondersteuning en de vorm waarin deze wordt verstrekt.

Hoofdstuk 3. Beoordeling van de hulpvraag

Artikel 6: afwegingskader

  • 1. Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 van de verordening. Een maatwerkvoorziening (in natura), persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.

Artikel 6A: medewerking aan het onderzoek

  • 1. De cliënt is op basis van artikel 2.3.8, derde lid van de Wmo 2015 verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. Hieronder begrepen is de aanwezigheid van de cliënt en/of diens vertegenwoordiger bij het gesprek. Op het moment dat de cliënt en/of diens vertegenwoordiger aangeeft zelf niet te willen deelnemen aan (onderdelen van) het onderzoek dient er een zorgvuldige beoordeling plaats te vinden in hoeverre dit redelijkerwijs noodzakelijk is.

    Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

    • -

      de motivatie van cliënt (of diens) vertegenwoordiger waarom hij niet wil deelnemen aan het onderzoek;

    • -

      de mogelijkheden om op een andere manier voldoende informatie over de situatie van de cliënt te verkrijgen;

    • -

      de gevolgen voor de cliënt.

    In voorkomende gevallen wordt in het verslag verplicht aandacht besteed aan bovenstaande punten.

Artikel 7: algemeen gebruikelijke voorzieningen

  • 1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen als gedefinieerd in artikel 1 lid 1 komen niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2. De voorzieningen genoemd in bijlage 1 worden in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

Artikel 8: gebruikelijke hulp

  • 1. Gebruikelijke hulp, als gedefinieerd in artikel 1 lid 6 komt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of als persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2. De omvang van gebruikelijke hulp in de individuele situatie wordt vastgesteld aan de hand van de richtlijn gebruikelijke hulp gemeenten Maastricht Heuvelland. De richtlijn is opgenomen in bijlage 2.

Artikel 9: primaat verhuizing

  • 1. Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de nu en in de toekomst verwachte maatwerkvoorzieningen een bedrag van € 5000,- te boven gaat.

  • 2. Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet toegepast indien:

    • a.

      er niet binnen een tijdsbestek van 1 jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe de belanghebbende kan verhuizen, tenzij uit onderzoek blijkt dat het medisch verantwoord is om de in dit lid genoemde termijn te verruimen;

    • b.

      er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

    • c.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet geschikter is dan de huidige woning;

    • d.

      de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt.

  • 3. Het college kan in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. De hoogte hiervan bedraagt € 1.540,00.

Artikel 10: richtlijn hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden stelt het college de omvang hiervan vast in uren en minuten per week.

  • 2. Bij het bepalen van de omvang hanteert het college de Richtlijn indicatiestelling hulp bij het huishouden maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten zoals opgenomen in bijlage 3.

  • 3. Wanneer cliënt voor een persoonsgebonden budget kiest wordt de hoogte van het budget bepaald door de door het college vastgestelde omvang maal het van toepassing zijnde tarief conform de tarievenlijst in bijlage 4.

Artikel 10A: richtlijn Begeleiding

  • 1. Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening begeleiding individueel of begeleiding groep stelt het college de omvang hiervan per 1 januari 2017 vast in segmenten, inhoudende een bandbreedte in uren of dagdelen per maand.

  • 2. De indeling in segmenten, alsmede de van toepassing zijnde beleidsregels zijn opgenomen in de Richtlijn toewijzing begeleiding in bijlage 3A.

  • 3. Wanneer cliënt voor een persoonsgebonden budget kiest wordt de hoogte van het budget bepaald door de door het college vastgestelde omvang in uren maal het van toepassing zijnde tarief conform de tarievenlijst in bijlage 4.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2017, worden afgehandeld krachtens het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 5. Op bezwaarschriften ingediend tegen een besluit genomen op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015, wordt beslist met inachtneming van dat Besluit.

Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 11: soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden onderscheiden:

    • a.

      Hulp bij het huishouden

    • b.

      Woonvoorzieningen

    • c.

      Lokale vervoersvoorzieningen

    • d.

      Rolstoelvoorzieningen

    • e.

      Begeleiding individueel

    • f.

      Begeleiding groep

    • g.

      Persoonlijke verzorging in de vorm van begeleiding bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen

    • h.

      Kortdurend verblijf

    • i.

      Beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang

Artikel 12: hulp bij het huishouden

  • 1. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan, wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten, bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      onderhoud van kleding en schoeisel;

    • d.

      zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • e.

      bed opmaken en/of verschonen;

    • f.

      beperkte verzorging van huisdieren.

  • 2. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:

    • g.

      planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • h.

      aandacht voor hygiëne in huis;

    • i.

      advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • j.

      beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • k.

      noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • l.

      instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;

    • m.

      organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • n.

      specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

Hoofdstuk 5. Persoonsgebonden budget

Artikel 13: weigering persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoonsgebonden budget is uitsluitend mogelijk voor maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als:

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

    • c.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • d.

      Indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur van de voorziening in natura.

Artikel 14: voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door aanvrager opgesteld en door het college geaccordeerd budgetplan. In het plan staat hoe de budgethouder zijn hulp wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en op welke manier de kwaliteit is geborgd. Het plan bevat alle informatie ten aanzien van:

    • a.

      de te treffen voorziening en het beoogde doel,

    • b.

      de voorgenomen uitvoering daarvan,

    • c.

      de kwalificaties van de uitvoering,

    • d.

      een motivering waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en

    • e.

      de aan de uitvoering verbonden kosten.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager geen redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag kan maken, of

    • b.

      het ernstige vermoeden bestaat dat hij niet in staat is de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te voeren.

  • 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien naar het oordeel van het college de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid onvoldoende is gegarandeerd.

  • 4. Bij de inzet van het persoonsgebonden budget voor informele hulp geldt:

    • a.

      dat de hulpverlener in alle gevallen dient te beschikken over een verklaring omtrent gedrag en

    • b.

      dat als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimaal opleidingvereiste is, de hulpverlener over de desbetreffende kwalificatie beschikt.

Artikel 15: tariefbepaling persoonsgebonden budget

  • 1. Afhankelijk van de ondersteuningsvorm hanteren we voor dienstverlening een tarief per uur (individuele dienstverlening), per dagdeel (groepsbegeleiding) en/of per etmaal (verblijf). Een overzicht van de toepasselijke tarieven is opgenomen in bijlage 4.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een zaak wordt vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening in natura, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.

  • 3. Indien het hulpmiddel dat noodzakelijk is voor het te bereiken resultaat geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het college en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget voor het hulpmiddel vastgesteld op maximaal 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het college op basis van een offerte.

  • 4. De persoonsgebonden budget tarieven voor de dienstverlening in het kader van de Wmo 2015 worden, jaarlijks, met ingang van 1 januari, geïndexeerd conform het CPI-indexcijfer, alle huishoudens (reeks 2006=100). De aanpassing zal worden berekend op basis van de jaarmutatie van de maand juli en wordt afgerond op één decimaal.

Artikel 15A: afbouwregeling tarieven huishoudelijke hulp 2009

  • 1. Voor cliënten die op 31 december 2009 – op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 Gemeente Eijsden-Margraten - in het bezit waren van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden voor de (plus) activiteiten:

    • -

      verzorging van kinderen bij uitval van ouders of verzorgers,

    • -

      dagelijkse organisatie van het huishouden,

    • -

      psychosociale begeleiding en

    • -

      advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden en

    • -

      het aanleren van bepaalde vaardigheden;

    en die na herindicatie hiervoor geïndiceerd blijven, geldt dat het bruto uurtarief van € 18,82 van toepassing blijft.

Artikel 16: uitbetaling van het persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt niet uitbetaald op de bankrekening van de budgethouder, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Budgethouders hebben een trekkingsrecht op basis van het toegekende persoonsgebonden budget.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten eenmalige persoonsgebonden budgetten uit te keren op een andere rekening dan die van het servicecentrum PGB van de Sociale verzekeringsbank. Uitbetaling ook in deze gevallen in principe achteraf plaats.

  • 3. Het trekkingsrecht op basis van een persoonsgebonden budget geldt in beginsel per kalenderjaar.

  • 4. In individuele gevallen kan worden afgeweken van het bepaalde in het derde lid.

Artikel 17: bestedingsmogelijkheden persoonsgebonden budget

  • 1. De bestedingsmogelijkheden van een persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op de vergoedingenlijst PGB Eijsden-Margraten 2015 zoals bijgevoegd in bijlage 5.

  • 2. Het college kan in individuele situaties afwijkende bestedingsmogelijkheden toestaan. Indien van toepassing worden deze vastgelegd in de beschikking.

Artikel 18: controle van het persoonsgebonden budget

  • 1. De Sociale verzekeringsbank controleert vooraf de zorgovereenkomst(en) tussen de budgethouder en zijn zorgverlener arbeidsrechtelijk.

  • 2. Het college controleert vooraf de zorgovereenkomst op de afspraken zoals overeengekomen in het budgetplan.

  • 3. Het college kan, achteraf, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, de verstrekte persoonsgebonden budgetten, middels een steekproef controleren.

  • 4. Het college kan op basis van een steekproef een verdere controle uitvoeren aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 5. In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 6. Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig de adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoonsgebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het college het al verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

  • 7. Ingeval een persoonsgebonden budget voor een eenmalige aanschaf vooraf wordt uitbetaald, controleert het college de besteding hiervan achteraf. Cliënt dient binnen 3 maanden na verstrekking van het persoonsgebonden budget desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen. Het vastgestelde persoonsgebonden budget betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende PGB, zal het PGB worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.

  • 8. Bij overlijden van de cliënt zal het persoonsgebonden budget voor periodieke dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.

Hoofdstuk 6. Financiële tegemoetkomingen

Artikel 19: hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woonvoorzieningen

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor standaard woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3. Indien de kosten van de woonaanpassing of roerende woonvoorziening meer bedragen dan € 20.000,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het College vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.

  • 4. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 75% van de in Bijlage 6 van dit besluit genoemde bedragen of de in lid 3 van dit artikel bedoelde goedkoopst compenserende offerte.

  • 5. Woningaanpassingen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen, zijn hiervan uitgesloten.

Artikel 20: kostensoorten woningaanpassingen

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in Bijlage III genoemde maximale normen gelden;

    • g.

      De door het College (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • h.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • j.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de ondersteuningsbehoevende, voor zover de kosten onder a. tot en met i. meer dan € 1.000,00 bedragen, 10% van die kosten met een maximum van € 350,00.

Artikel 21: afschrijvingstermijn woonvoorzieningen

  • 1. De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage 6 van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

Artikel 22: gereed melden en uitbetalen

  • 1. De gereedmelding van de woonvoorziening is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord bevinding gereed melding zal binnen 2 weken uitbetaling plaatsvinden op basis van de in de beschikking genoemde financiële tegemoetkoming.

  • 2. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid wordt tevens gezien als de verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 3. Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient, voor zover gereed melding en uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 23: maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte, niet zijnde woonverblijf, bedraagt maximaal € 3.225,00.

  • 2. Het in lid 1 van dit artikel genoemde bedrag kan worden toegekend voor het bezoekbaar maken van maximaal één woning.

Artikel 24: maximale vergoeding bij woonvoorzieningen

  • a. Voor het geschikt maken van de woning bedraagt de financiële bovengrens voor woonvoorzieningen en -aanpassingen € 45.000,-.

Artikel 25: hoogte financiële tegemoetkoming bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA

  • 1. Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.

  • 2. De in Bijlage 6 van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en – aanpassingen wordt slechts eenmalig verstrekt.

Artikel 26: kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald. Is dit in voorkomende gevallen niet mogelijk dan werkt het College met de in bijlage 6 gemaximeerde bedragen.

Artikel 27: frequentie woningaanpassingen

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende, korter dan 10 jaar geleden al een woonvoorziening is verstrekt.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt om een naar het oordeel van het college gegronde reden.

Artikel 28: terugbetalen woningaanpassing

  • 1. De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:

    • -

      1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%

    • -

      2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%

    • -

      3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%

    • -

      4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%

    • -

      5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%

    • -

      6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%

    • -

      7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%

    • -

      8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%

    • -

      9e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 90%

    • -

      10e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 100%

Artikel 29: financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het gebruik van een (eigen) auto, een rolstoeltaxi of een bruikleenauto met als doel zich lokaal te verplaatsen.

  • 2. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.087,00.

  • 3. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.087,00.

  • 4. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi, bedraagt € 1.631,00.

  • 5. De financiële tegemoetkoming die per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 701,00.

  • 6. De ondersteuningsbehoevende aan wie een financiële tegemoetkoming is verstrekt zoals genoemd in dit artikel, is geen verantwoording over dit bedrag aan het college verschuldigd.

Artikel 30. financiële tegemoetkoming autoaanpassingen

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het aanpassen van de auto.

  • 2. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing dan geldt het volgende:

    • a.

      het maximale bedrag dat kan worden toegekend bedraagt € 2.050,00;

    • b.

      toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

    • c.

      een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • d.

      het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

    • e.

      bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

Artikel 31: Financiële tegemoetkoming sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag bedraagt maximaal € 3.588,-- (incl. BTW) welk bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 31A: Tegemoetkoming ten behoeve van meerkosten door chronische ziekte en/of beperking

  • 1. Het college kan aan een cliënt een financiële tegemoetkoming verstrekken in de vorm van een forfaitair bedrag ter hoogte van € 100,- per cliënt per kalenderjaar indien deze cliënt:

    • a.

      aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening op peildatum 1 januari in het kalenderjaar waarover het recht op de financiële tegemoetkoming wordt beoordeeld en,

    • b.

      in het bezit is van een aanvullende zorgverzekering in het kalenderjaar waarover het recht op de financiële tegemoetkoming wordt beoordeeld en,

    • c.

      uiterlijk in het betreffende kalenderjaar hiervoor een verzoek heeft ingediend.

  • 2. In afwijking van lid 1, sub c kan het verzoek over kalender jaar 2015 ook in 2016 worden ingediend.

  • 3. De vaststelling van het verzoek op de in lid 1 beschreven financiële tegemoetkoming vindt plaats:

    • a.

      op basis van de gemeentelijke administratie voor zover het lid1 sub a. en c. betreft.

    • b.

      op opgave van de cliënt voor zover het lid 1 sub b. betreft.

  • 4. Het college kan de in lid 3 sub b. genoemde opgave van de cliënt middels een steekproef controleren. Controle vindt in voorkomende gevallen plaats aan de hand van door de cliënt te overleggen relevante, originele en gedateerde bewijsmiddelen.

  • 5. In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren.

  • 6. Indien met de in lid 3 genoemde bewijsstukken niet of niet volledig aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik kan het college de in lid 1 beschreven financiële tegemoetkoming weigeren, intrekken en terugvorderen.

Hoofdstuk 7. Eigen bijdrage

Artikel 32: inning en vaststelling van de eigen bijdrage

  • 1. De te betalen eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Staatsblad 2014 nr. 420.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang door het college opgedragen aan de instelling waar de cliënt verblijft. De wijze waarop de bijdrage wordt berekend en de instellingen die het betreft zijn opgenomen in bijlage 7.

Artikel 33: berekening van de eigen bijdrage

  • 1. Er geldt geen eigen bijdrage:

    • a.

      voor rolstoelen;

    • b.

      voor de verhuiskostenvergoeding, die wordt verstrekt als een financiële tegemoetkoming;

    • c.

      voor personen tot 18 jaar met in achtneming van het bepaalde in artikel 14 lid 2 van de verordening;

    • d.

      Voor de kosten die het college maakt voor de collectieve vervoersvoorziening Regiotaxi;

    • e.

      Voor de in artikel 31A van deze verordening beschreven tegemoetkoming ten behoeve van meerkosten door chronische ziekte en/of beperking.

  • 2. De bijdrage voor beschermd wonen(zorg in natura) , maatschappelijke opvang en vrouwenopvang wordt berekend en vastgesteld op het toegestane maximumbedrag conform het landelijke Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3. Voor de overige maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten en financiële tegemoetkomingen stelt het college de parameters op basis waarvan de berekening plaatsvindt als volgt vast:

    • a.

      de minimale eigen bijdrage wordt vastgesteld op 80% van het toepasbaar maximum bedrag uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • b.

      het startpunt van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt vastgesteld op het toepasbaar bedrag uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • c.

      het percentage voor de berekening van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt vastgesteld op 80% van het toepasbaar maximum percentage uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De hoogte en duur van de eigen bijdrage wordt gemaximeerd door de kostprijs van de voorziening , het bedrag van het persoonsgebonden budget of de hoogte van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 34: de kostprijs van de maatwerkvoorziening, het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door:

    • a.

      de daadwerkelijke kosten zoals deze door de gemeente zijn verschuldigd.

    • b.

      In afwijking van het eerste lid sub a wordt voor de kostprijs van de voorzieningen begeleiding, persoonlijke verzorging (artikel 11 lid 1, sub e en sub f) en beschermd wonen uitgegaan van een vast tarief van € 14,- euro per uur , dagdeel of etmaal.

  • 2. Een overzicht van de van toepassing zijnde kostprijzen voor maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budget is opgenomen als bijlage 8.

  • 3. De kostprijs van een persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming wordt bepaald door de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 35: inleverpremie scootmobielen bij niet-gebruik

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende kan op diens verzoek in aanmerking komen voor een premie indien hij spontaan en vrijwillig de aan hem door de gemeente toegekende scootmobiel inlevert bij de gemeente;

  • 2. De onder lid 1 bedoelde premie bedraagt € 150,- en wordt slechts eenmaal per cliënt verstrekt per toegekende aanvraag;

  • 3. Een aanvraag voor de in lid 1 genoemde premie wordt ingediend door, en onmiddellijk na positieve gemeentelijke besluitvorming uitbetaald aan de ondersteuningsbehoevende aan wie de scootmobiel is toegekend;

  • 4. De ondersteuningsbehoevende die aanspraak wil maken op de onder lid 1 genoemde forfaitaire vergoeding dient in het bezit te zijn van een indicatie voor een scootmobiel met een geldigheid van tenminste 6 maanden vanaf de datum van aanvraag;

  • 5. De onder lid 1 genoemde premie wordt niet uitgekeerd:

    • a.

      in geval van overlijden van de ondersteuningsbehoevende aan wie de scootmobiel is toegekend;

    • b.

      in geval van vervanging van de aan de ondersteuningsbehoevende toegekende scootmobiel door een andere scootmobiel of vervanging door andere Wmo-voorziening;

    • c.

      indien het een aanvraag betreft tot inleveren van een scootmobiel die is aangeschaft via een door de gemeente toegekend persoonsgebonden budget;

Artikel 36: jaarlijkse blijk van waardering mantelzorg

  • 1. Een zorgvrager (thuiswonend of verzorgings/verpleeghuis) kan bij de gemeente een mantelzorgwaardering aanvragen als een mantelzorger onbetaald hulp biedt voor langer dan 3 maanden en minstens 8 uur per week of als er sprake is van terminale zorg;

  • 2. De zorgvrager die een mantelzorgwaardering aanvraagt is woonachtig in de gemeente;

  • 3. De mantelzorger waarvoor de waardering wordt aangevraagd, zorgt of heeft gezorgd voor de zorgvrager in het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • 4. De aanvraag voor een mantelzorgwaardering kan jaarlijks worden ingediend tot uiterlijk 1 maart van het daaropvolgende jaar;

  • 5. Voor het indienen van de aanvraag maakt de zorgvrager gebruik van het aanvraagformulier van de gemeente Eijsden-Margraten;

  • 6. De mantelzorgwaardering gemeente Eijsden-Margraten bedraagt € 200,- voor maximaal éénMantelzorger, per zorgvrager, per huishouden.

Artikel 37: citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015, versie 3” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 2. Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eijsden-Margraten 2015, versie 2, per 8 december 2015, wordt met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Ondertekening

Het besluit is vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op 20 december 2016.

Bijlage 1

Bijlage 1

Bijlage 2

Bijlage 2

Bijlage 3

Bijlage 3

Bijlage 3A

Bijlage 3A

Bijlage 4

Bijlage 4

Bijlage 5

Bijlage 5

Bijlage 6

Bijlage 6

Bijlage 7

Bijlage 7

Bijlage 8

Bijlage 8

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting