Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Enschede 2009

Geldend van 01-01-2019 t/m 08-11-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Enschede 2009

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 lid 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b.

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen gelegen binnen de grenzen zoals die laatstelijk door de Gemeenteraad zijn vastgesteld krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet;

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • e.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • f.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • g.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald beslist het bevoegd bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • 2. Voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald kan het bevoegd bestuursorgaan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, 2:12, 4:11 of 4:15.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag of doen van een melding

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen;

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoegde termijn worden verlengd tot ten hoogste tien weken.

  • 3. Aanvragen om vergunning of ontheffing en meldingen worden ingediend via het (digitale) loket van de gemeente, postbus20@enschede.nl of via Postbus 20, 7500 AA Enschede, via de daartoe door het bevoegd gezag vastgestelde formulieren.

  • 4. In de aanvraag om vergunning of ontheffing of in een melding vermeldt de aanvrager of melder de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager of melder, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager of melder, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend. Hetzelfde geldt indien sprake is van een gemachtigde.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    Indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    Indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    Indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Termijnen

[vervallen]

Artikel 1:10 Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen van deze verordening, met uitzondering van de artikelen 5:2 lid 4 en 5:7 lid 2.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden;

  • 2. Een ieder die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen;

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet;

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod;

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Groepsverbod

Het is verboden zich op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester voor een bepaalde duur aangewezen gebied, zonder redelijk doel met twee of meer andere personen in groepsverband op te houden

Afdeling 2 BETOGING

Artikel 2:2 Kennisgeving optocht of herdenkingsplechtigheid

[vervallen]

Artikel 2:2.a Verboden optocht of herdenkingsplechtigheid

[vervallen]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4

[gereserveerd]

Artikel 2:5

[gereserveerd]

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedruktestukken of afbeeldingen

[vervallen]

Afdeling 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[vervallen]

Artikel 2:8

[gereserveerd]

Artikel 2:9

[gereserveerd]

Afdeling 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen in de publieke ruimte in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden om zonder melding aan het college, de openbare ruimte anders te gebruiken dan in overeenstemming met de publieke functie daarvan. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het beoogde gebruik mag geen schade toebrengen aan de openbare ruimte of de bruikbaarheid van de openbare ruimte nadelig beïnvloeden.

    • b.

      Het beoogde gebruik mag geen invloed hebben op het veilig gebruik van de openbare ruimte, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      Het beoogde gebruik mag geen hinder, overlast of gevaarzetting veroorzaken voor derden.

    • d.

      Het beoogde gebruik mag niet langer plaatsvinden dan voor het doel waarvoor het voorwerp/object wordt geplaatst en in ieder geval niet langer dan 1 jaar.

  • 2. Het is verboden om zonder ontheffing van het college, de openbare ruimte anders te gebruiken dan in overeenstemming met de publieke functie daarvan, indien een voorwerp geplaatst wordt:

    • a.

      Op een fietspad;

    • b.

      Op de rijbaan;

    • c.

      Op of in de onmiddellijke nabijheid van een kruising van wegen;

    • d.

      Op of in de onmiddellijke nabijheid van een uitweg;

    • e.

      Op of in de onmiddellijke nabijheid van een busbaan of busroute;

    • f.

      Op of in de onmiddellijke nabijheid van brandkranen

    • g.

      In de onmiddellijke nabijheid van boven de grond gelegen kabels/leidingen;

    • h.

      Op calamiteitenroutes;

    • i.

      Op een kroonprojectie van een boom conform artikel 4:11.6 Bescherming houtopstanden

    • j.

      In het stadserf van Enschede (zie bijlage begrenzing Stadserf )

  • 3. Een ontheffing kan worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden in het eerste lid.

  • 4. Het verbod in het eerste en het tweede lid geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2:24 indien het te plaatsen voorwerp onderdeel uitmaakt van het evenement.

  • 5. Het verbod in het eerste en het tweede lid geldt niet voor uitstallingen als bedoeld in de beleidsregels ‘Uitstallingen in de openbare ruimte’.

  • 6. De melding of de aanvraag voor een ontheffing dient tenminste 15 werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden te worden gedaan via het digitale loket (op de website) van de gemeente Enschede.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Enschede.

Artikel 2:12.1 Begripsomschrijving

Uitweg: de uitweg als bedoeld in artikel 14, lid 3 onder III Wegenwet, te weten iedere rechtstreekse ontsluitingsmogelijkheid van een perceel naar de openbare weg, waaronder worden verstaan de begrippen inrit en uitrit.

Artikel 2:12.2 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg aan te leggen, tenzij wordt voldaan aan de door het college vastgestelde nadere regels;

  • 2. Het college kan in het belang van de openbare orde, het verkeer, het voorkomen van ernstige hinder of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het aanleggen van een uitweg.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid en van de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14

[gereserveerd]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijke voorwerpen

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in natuurterreinen

[vervallen]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21.a Verwijdering van veiligheidsvoorzieningen

[vervallen]

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[vervallen]

Artikel 2:23.1 Opsporen, opgraven e.d. van explosief materiaal

  • 1. Het is verboden met behulp van een metaaldetector of een ander voorwerp explosief materiaal op te sporen, dan wel explosief materiaal op te graven of uit de grond te verwijderen.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:23.2 Vervoer opsporing- of graafgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden in door het college aangewezen gedeelten van de gemeente een metaaldetector of een ander voorwerp dat kan dienen tot het opsporen van metalen, te vervoeren of bij zich te hebben, dan wel in die gedeelten van de gemeente een voorwerp dat kan dienen tot het graven in de grond, te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet, indien de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd of gebruikt zijn voor het opsporen, opgraven of uit de grond verwijderen van explosief materiaal.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor diegene aan wie het college een ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 2.23.1, lid 2, binnen de grenzen van tijd en plaats zoals in die ontheffing zijn aangegeven.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:23.3 Benzinepompen op of nabij de weg

[vervallen]

Artikel 2:23.4 Zakelijk karakter vergunning

[vervallen]

Artikel 2:23.5 Wegschieten van projectielen

[vervallen]

Artikel 2:23.6 Bij zich hebben van schietklare voorwerpen

[vervallen]

Afdeling 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder een evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

  • 2. Onder een evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      Een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      Een braderie;

    • c.

      Een themamarkt, tenzij deze privaatrechtelijk is gereguleerd;

    • d.

      Een beurs;

    • e.

      Een grootschalig verkoopevenement in een evenementenhal;

    • f.

      Een optocht op de weg niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 APV;

    • g.

      Een besloten bijeenkomst voor zover die plaatsvindt op een openbare plaats;

    • h.

      Een (besloten) bijeenkomst waarvoor publiekelijk kaarten worden verkocht en/of publiekelijk reclame wordt gemaakt;

    • i.

      Tentfeesten;

    • j.

      Een vuurwerkshow.

Artikel 2:25 Vergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De organisator van een evenement zorgt er voor dat de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu gewaarborgd zijn.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als de organisator van een vechtsportwedstrijd of –gala, welke behoort tot door de burgemeester aan te wijzen categorieën, van slecht levensgedrag is.

  • 4. De burgemeester kan te allen tijde nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu.

Artikel 2:25A Meldingsplichtig evenement

  • 1. Het verbod van artikel 2:25 lid 1 geldt niet voor een meldingsplichtig evenement.

  • 2. Het is verboden zonder tijdige melding aan de burgemeester een meldingsplichtig evenement te organiseren.

  • 3. Onder een meldingsplichtig evenement wordt verstaan een evenement, niet zijnde een evenement als bedoeld in lid 4, dat voldoet aan alle van de onderstaande voorwaarden:

    • a.

      Het betreft een evenement van maximaal twee aaneengesloten dagen;

    • b.

      Het aantal bezoekers bedraagt maximaal 500 personen per dag;

    • c.

      Het evenement vindt niet plaats op een van de volgende aangewezen evenementenlocaties: Van Heekplein, Oude Markt, Ei van Ko, Kruispunt de Graaf, Stationsplein, Plein Zuidmolen en Willem Wilminkplein en in het Volkspark;

    • d.

      Het evenement vindt plaats tussen 09.00 en 24.00 uur;

    • e.

      Enkel en alleen achtergrondmuziek is hoorbaar tot 55 dB(A) / 70 dB(C) (tot 19.00 uur) en 50 dB(A) / 65 dB(C) (van 19.00 tot 24.00 uur), gemeten op 20 meter van de geluidsbron;

    • f.

      Er wordt geen podium geplaatst dat hoger is dan 1 meter of is voorzien van een overkapping of achterwand, geen tribune hoger dan twee meter, of andere vergelijkbare grote objecten ten behoeve van het evenement;

    • g.

      Er ontstaat door het plaatsen van objecten geen schade aan de weg of aan groenvoorzieningen;

    • h.

      Tenten zijn niet groter dan 50 m2;

    • i.

      Er worden alleen 30-km straten afgesloten indien het geen doorgaande weg of busroute betreft;

    • j.

      Er zijn geen verkeersomleidingen noodzakelijk;

    • k.

      Er wordt geen vuurwerk afgestoken;

    • l.

      Er is geen open vuur. Vuurkorven worden hiervan uitgezonderd, mits zij zodanig gebruikt worden dat zij geen gevaar voor de omgeving opleveren en dat voldoende blusmiddelen aanwezig zijn;

    • m.

      Het evenement is geen vechtsportwedstrijd of -gala als bedoeld in artikel 2:25 lid 3.

  • 4. Onder een meldingsplichtig evenement wordt eveneens verstaan een evenement dat voldoet aan alle van de onderstaande voorwaarden:

    • a.

      Het evenement vindt plaats in een sociaal cultureel centrum of een evenementeninrichting of in de tot die inrichting behorende buitenruimte;

    • b.

      De inrichting beschikt over de vereiste omgevingsvergunning voor de activiteit milieu en, indien van toepassing, een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik;

    • c.

      Het bezoekersaantal bedraagt maximaal 5.000 personen per dag;

    • d.

      De inrichting beschikt over een geaccepteerde melding brandveilig gebruik voor evenementen;

    • e.

      Het evenement behoort gezien de grootschaligheid, de muziekstijl, het soort publiek en de sluitingstijd tot de normale bedrijfsvoering van de inrichting;

    • f.

      Het evenement heeft geen groot uitstralingseffect op de omgeving, zoals bijvoorbeeld een live optreden van een zeer bekende groep of artiest of een soort hardcore/houseparty, waardoor overlast kan ontstaan en/of de openbare orde, (verkeers)veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in het geding kunnen komen;

    • g.

      Er wordt geen podium geplaatst dat hoger is dan 1 meter of is voorzien van een overkapping of achterwand, geen tribune hoger dan twee meter, of andere vergelijkbare grote objecten ten behoeve van het evenement;

    • h.

      Er is geen aanleiding te vermoeden dat door het evenement de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen;

    • i.

      Door het evenement wordt er geen extra ruimte gevraagd in de openbare ruimte (parkeren) en zijn er geen verkeersmaatregelen noodzakelijk zoals afsluiting van wegen;

    • j.

      Het evenement is geen vechtsportwedstrijd of -gala als bedoeld in artikel 2:25 lid 3.

  • 5. Indien na melding van een evenement blijkt dat niet aan alle voorwaarden voor een meldingsplichtig evenement wordt voldaan, wordt de organisator hiervan op de hoogte gebracht.

Artikel 2:25B Verbod, voorschriften en beperkingen bij meldingsplichtige evenementen

De burgemeester kan een meldingsplichtig evenement verbieden of kan voorschriften of beperkingen opleggen, indien er aanleiding is te vermoeden dat door het evenement de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen.

Artikel 2:25C Uitzonderingen op de vergunning- en de meldingsplicht

Evenementen waarvoor geen vergunning als bedoeld in artikel 2:25 of melding als bedoeld in artikel 2:25A vereist is, zijn:

  • a.

    Bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    Markten zoals genoemd in de Gemeentewet (Marktverordening);

  • c.

    Kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;

  • d.

    Het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, te weten in discotheken en muziekcafés t/m categorie 2 (VNG “Handreiking bedrijven en milieuzonering”, meest recente uitgave);

  • e.

    Betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    Voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:26A;

  • g.

    Sportwedstrijden waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door amateursporters op de daarvoor bestemde sportlocaties, niet zijnde een vechtsportwedstrijd of -gala als bedoeld in artikel 2:25 lid 3;

  • h.

    Toneel-, muziek-, theater- en cabaretvoorstellingen en dergelijke die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

  • i.

    Tentoonstellingen/exposities, presentaties en congressen die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

  • j.

    Paasvuren, tenzij deze gepaard gaan met festiviteiten (tentfeesten) waarbij tenten of andere objecten worden geplaatst en waarbij bijvoorbeeld versterkte muziek ten gehore wordt gebracht en/of alcohol wordt geschonken.

Artikel 2:25D Indieningstermijn vergunning en melding

De indieningstermijn voor een melding en een vergunning zijn:

  • 1.

    5 werkdagen voorafgaand aan een meldingsplichtig evenement als bedoeld in artikel 2:25A lid 3;

  • 2.

    8 weken voorafgaand aan een vergunningplichtig evenement waarbij maximaal 5.000 bezoekers worden verwacht en een meldingsplichtig evenement als bedoeld in artikel 2:25A lid 4 waarbij maximaal 5.000 bezoekers per dag worden verwacht;

  • 3.

    12 weken voorafgaand aan een vergunningplichtig evenement waarbij meer dan 5.000 bezoekers per dag worden verwacht.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4. Het verbod van lid 3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2:26A Begripsomschrijvingen voetbal

Voor de toepassing van de artikelen 2.26a t/m 2.26ae wordt verstaan onder:

  • a.

    organisator:

    • 1.

      de betaald voetbalorganisatie FC Twente BV, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V. als thuisspelende ploeg is betrokken;

    • 2.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Enschede waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken, of indien het betreft een wedstrijd tussen vertegenwoordigende elftallen.

    • 3.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder 1 en 2 een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • b.

    voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder a;

  • c.

    Convenant Betaald Voetbal: het convenant met afspraken over voetbalwedstrijden van de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V., dat is overeengekomen tussen de burgemeester van de gemeente Enschede, het Openbaar Ministerie, de Politie en de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V.

  • d.

    Veiligheidsverklaring: de veiligheidsverklaring zoals bedoeld in het Licentiereglement van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.

Artikel 2:26aa Voetbalvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op meerdere wedstrijden.

Artikel 2:26ab Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.26aa wordt uiterlijk twee weken voor de datum van de voetbalwedstrijd ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt een aanvraag om een vergunning voor meerdere wedstrijden als bedoeld in artikel 2.26aa tweede lid uiterlijk 6 weken voor de datum van de eerste voetbalwedstrijd ingediend.

  • 3. De burgemeester kan van de in het eerste en tweede lid vermelde indieningstermijnen afwijken en de uiterlijke datum van indiening van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 4. De aanvraag om een vergunning geschiedt door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 5. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de deelnemende voetbalorganisaties;

    • c.

      de datum, het tijdstip en de locatie van de wedstrijd.

Artikel 2:26ac Weigering van de vergunning

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning weigeren indien:

  • a.

    het aannemelijk is dat een of meer aan de vergunning te verbinden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

  • b.

    de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd;

  • c.

    een of meer afspraken, zoals overeengekomen in Convenant Betaald Voetbal, niet worden of kunnen worden nagekomen, of

  • d.

    de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V. niet beschikt over een geldige Veiligheidsverklaring.

Artikel 2:26ad Wijziging of intrekking van de vergunning

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning geheel of gedeeltelijk wijzigen, waaronder begrepen het stellen van nadere voorschriften, of intrekken indie:

    • a.

      er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde of de vrees bestaat voor het ontstaan daarvan;

    • b.

      het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden of zullen worden nageleefd;

    • c.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd, of

    • d.

      een of meer afspraken, zoals overeengekomen in Convenant Betaald Voetbal, niet worden of kunnen worden nagekomen.

  • 2. Als een vergunning betrekking heeft op meerdere wedstrijden kan een wijziging of intrekking van de vergunning betrekking hebben op 1 of meerdere wedstrijden.

Artikel 2:26b Orde in verband met betaald voetbalwedstrijden

  • 1. Het is verboden de openbare orde te verstoren bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:26a.

  • 2. Vanaf 48 uur voor het vastgestelde begin van een betaald voetbalwedstrijd tot 24 uur na afloop daarvan is het verboden voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

  • 3. Al diegenen die zich vanaf 48 uur voor het vastgestelde begin van een betaald voetbalwedstrijd tot 24 uur na afloop van die wedstrijd op openbare plaatsen gemaskerd, vermomd of op enige andere wijze onherkenbaar gemaakt vertonen, zijn verplicht zich op eerste vordering van een ambtenaar van politie van het masker of andere vermomming te ontdoen.

Artikel 2:26c Supportersstromen en verwijderingsplicht voetbalsupporters

  • 1. Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht om, als sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2. Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht om, als sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente, tenzij men woonachtig is in de gemeente Enschede.

  • 3. Al diegenen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen kenbaar maken als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd of op enige wijze de openbare orde verstoren of de kennelijke bedoeling hebben deze te verstoren of wiens aanwezigheid een gevaar op escalatie vergroot, zijn verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen zich naar een in dit bevel aangegeven plaats te begeven, of zich te verwijderen uit een in het bevel aangegeven gebied, of zich buiten de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede te begeven.

  • 4. De in lid 3 genoemde verplichtingen tot verwijdering uit een in het bevel genoemd gebied of tot het zich begeven buiten de gemeentegrenzen zijn niet van toepassing op diegenen die aannemelijk kunnen maken woonachtig te zijn in het betreffende gebied respectievelijk binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede.

Artikel 2:26d Stadion omgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in een door hem nader aan te wijzen gebied rondom het voetbalstadion van FC Twente vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van betaald voetbalwedstrijden.

  • 2. Het verbod geldt voor een bepaalde periode van ten hoogste twee jaar.

  • 3. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, indien de persoon de openbare orde in de omgeving van genoemd stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd in dit stadion is gespeeld.

Afdeling 8 TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN EN ANDERE VOOR PUBLIEK OPENSTAANDE GEBOUWEN

Artikel 2:27 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Horecabedrijf:

    • a.

      de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

    • b.

      afhaal- en bezorgcentrum: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar anders dan om niet uitsluitend voor gebruik elders dan ter plaatse in hoofdzaak ter plekke bereide en voor directe consumptie geschikte eetwaren en (zwak alcoholische) dranken plegen te worden verstrekt;

    • c.

      de niet voor het publiek toegankelijke lokaliteiten die voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoelt in artikel 5:18, voor zover daar gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet voor directe consumptie geschikte eetwaren en/ of alcoholvrije dranken te verkrijgen, af te halen of te verbruiken.

  • 2.

    Commercieel horecabedrijf: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, of een inrichting als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Drank- en Horecaverordening waarin rechtmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, waar de hoofdactiviteit bestaat uit de verstrekking van dranken, maaltijden en/of kleine etenswaren voor verbruik ter plaatse of het geven van gelegenheid tot dansen, of een horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid 1 onder b en c.

  • 3.

    Uitgaansgebied Centrum:

    • a.

      het gebied dat wordt gevormd door:

      • 1.

        de Oude Markt;

      • 2.

        de oostzijde van de Langestraat tussen de Oude Markt en de Hofstraat;

      • 3.

        de noordzijde van het westelijke deel van de Hofstraat vanaf de Langestraat tot en met nr. 3 en het perceel Klokkenplas 1 en de achterzijde van het perceel Oude Markt 26;

      • 4.

        de Menistenstraat;

      • 5.

        de Stadsgravenstraat, vanaf de Markstraat tot en met nr. 42 aan de zuidzijde en tot en met nr. 75 aan de noordzijde;

      • 6.

        de Markstraat vanaf de Stadsgravenstraat tot de Oude Markt;

      • 7.

        de Noorderhagen, vanaf kruispunt de Graaf tot de Knibbelbrugsteeg

      • 8.

        de Bolwerkstraat;

      • 9.

        de Knibbelbrugsteeg vanaf de Stadsgravenstraat tot en met nr. 3;

    • b.

      omgeving Wilminkplein en Harry Banninkstraat zoals aangegeven op de kaart (zie bijlage Uitgaansgebied Centrum)

  • 4.

    4. Terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en genuttigd en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt en genuttigd.

Artikel 2:28 Terrassen

  • 1. Het is verboden een terras in te richten, in gebruik te nemen en te houden, tenzij wordt voldaan aan de door de burgemeester vastgestelde nadere regels.

  • 2. De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de locaties waar terrassen mogen worden ingericht, het gebruik en de gebruiksduur van terrassen.  

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid en van de Nadere regels als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De burgemeester kan op grond van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde en veiligheid locaties aanwijzen waar het verboden is om een terras in te richten, in gebruik te nemen of te exploiteren.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 07.00 uur.

  • 2. sub a. Het verbod in het eerste lid geldt niet tussen 00.00 en 04.30 op werkdagen en op zaterdag voor commerciële horecabedrijven en horecabedrijven die worden geëxploiteerd door studentenorganisaties die zijn gelegen in het uitgaansgebied Centrum.

    sub b. Voor de zondag geldt het verbod in het eerste lid eveneens niet tussen 00.00 en 05.30 uur voor een bar, café, discotheek en horecabedrijven die geëxploiteerd worden door studentenorganisaties, die zijn gelegen in het uitgaansgebied Centrum.

    sub c. Voor de zondag geldt het verbod in het eerste lid niet tussen 00.00 en 05.00 uur voor andere dan de onder 2 sub b bedoelde commerciële horecabedrijven die zijn gelegen in het uitgaansgebied Centrum.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt tussen 00.00 uur en 02.00 uur eveneens niet voor commerciële horecabedrijven gelegen buiten het uitgaansgebied Centrum.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor niet-commerciële horecabedrijven voor een bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard, voor de periode gelegen tussen 00.00 en 02.00 uur, mits de burgemeester ontheffing van het bepaalde in lid 1 heeft verleend.

  • 5. In bijzondere gevallen kan de burgemeester een horecabedrijf ontheffing verlenen van een ruimere strekking dan aangegeven in de leden 2 tot en met 4. Van deze bevoegdheid kan de burgemeester geen mandaat verlenen.

  • 6. De Burgemeester kan voor een bij een horecabedrijf behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen dan bepaald in het eerste tot en met het vijfde lid.

  • 7. Het verbod in het eerste en tweede lid sub a tot en met d geldt in het uitgaansgebied Centrum niet op 1 januari en op 27 april.

  • 8. Het in het eerste tot en met het zevende lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

  • 9. Een horecabedrijf dat is gelegen buiten het uitgaansgebied Centrum, dat voor het jaar 2015 een ontheffing heeft verkregen als bedoeld in lid 5, kan bij ongewijzigde exploitatie van die ontheffing gebruik blijven maken.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden: algehele sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen. Van bijzondere omstandigheden is in ieder geval sprake wanneer er sprake is van een met een wettelijk voorschrift strijdige situatie.

  • 2. Indien tegen de ondernemer van een commercieel horecabedrijf voor de tweede maal binnen een periode van één jaar proces-verbaal is opgemaakt wegens handelen in strijd met het bepaalde in artikel 2:29, dan kan de burgemeester bepalen dat het betreffende horecabedrijf gedurende een bepaalde periode gesloten dient te zijn tussen 00.00 en 07.00 uur. Wanneer het een niet-commercieel horecabedrijf betreft kan de burgemeester bepalen dat het betreffende niet-commerciële horecabedrijf gedurende een bepaalde periode tussen 22.00 en 07.00 uur gesloten dient  te zijn.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Artikel 2:34a Toegang ambtenaren van politie

[vervallen]

Artikel 2:34b Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan ter bescherming van de openbare orde, de veiligheid of gezondheid, de tijdelijke sluiting bevelen van een voor publiek openstaand gebouw en bijbehorende erven als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of

    • d.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of gezondheid.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Afdeling 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

[vervallen]

Artikel 2:37 Nachtregister

[vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

[vervallen]

Afdeling 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Speelgelegenheid: Een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

  • b.

    Exploitant: Degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitatie geschiedt door een rechtspersoon, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon;

  • c.

    Beheerder: De natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

Artikel 2:39.1 Bevoegd bestuursorgaan

In deze afdeling wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 2:39.2 Exploitatie van een speelgelegenheid

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een speelgelegenheid te exploiteren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      Speelcasino’s, waarvoor op grond van artikel 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • b.

      Speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de Wet op de kansspelen een vergunning is verleend;

    • c.

      Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot het beoefenen van enig ander kansspel waarvoor de Wet op de kansspelen een regeling kent;

    • d.

      De door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen soorten speelgelegenheden.

Artikel 2:39.3 Aanvraag

  • 1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat:

    • a.

      een inhoudelijke beschrijving van de spelen die in de speelgelegenheid zullen worden beoefend, en voor elk spel de wijze waarop premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

    • b.

      op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

  • 3. Een wijziging in de gegevens van het bedrijfsplan als bedoeld in het tweede lid, deelt de exploitant vooraf schriftelijk mee aan het bevoegde bestuursorgaan; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 2:39.4 Overdraagbaarheid vergunning

De vergunning is niet overdraagbaar, en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

Artikel 2:39.5 Eisen aan de exploitant en de beheerder

De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

  • a.

    Staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

  • b.

    Zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    c. Zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor een periode van ten minste vijf weken door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft;

  • d.

    Zijn niet binnen de laatste vijf jaar ten minste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

  • e.

    Hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

Artikel 2:39.6 Gronden voor weigering vergunning

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2 eerste lid, indien:

    • a.

      De vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure zijnde bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • b.

      De speelgelegenheid niet in een gebouw is gevestigd;

    • c.

      De exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:39.5 gestelde eisen.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2, eerste lid weigeren, indien:

    • a.

      Een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten; en voorts indien naar zijn oordeel:

    • b.

      Het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

    • c.

      Het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.39.3 onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • d.

      Het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

    • e.

      Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2:39.7 Verplichtingen van de exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingstijden van de speelgelegenheid, dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant is verplicht als beheerder van de speelgelegenheid op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3. De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in de speelgelegenheid aanwezig is en deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar, ter inzage af te geven.

Artikel 2:39.8 Exploitatietijden

De artikelen 2:29 tot en met 2:33 zijn van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden die geen horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 2.27., eerste lid, met dien verstande dat in deze artikelen voor “de burgemeester” wordt gelezen: het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2:39.9 Gronden voor intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening, kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    De exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:39.2 heeft opgenomen;

  • b.

    Het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.39.3, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

  • c.

    Het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

  • d.

    In de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in de speelgelegenheid;

  • e.

    De openbare orde, de veiligheid, of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van de speelgelegenheid wordt verstoord of benadeeld;

  • f.

    De exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:39.5 gestelde eisen;

  • g.

    De exploitant of beheerder de in artikel 2:39.7 neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;

  • h.

    De exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

Artikel 2:39.10 Sluiting speelgelegenheid

  • 1. Indien het belang van de openbare orde of de veiligheid dat naar zijn oordeel vereist, kan het bevoegde bestuursorgaan de sluiting van een speelgelegenheid bevelen.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft het bevoegde bestuursorgaan de sluiting op.

Artikel 2:39.11 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

  • 1. De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2. Bij ontvangst van deze mededeling vervalt de vergunning, tenzij daarbij is aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen vier weken na de mededeling is ingediend.

  • 3. Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 2:39.12 Overgangsbepalingen

[vervallen]

Afdeling 10A. SPEELAUTOMATEN

Artikel 2.40 Speelautomaten

  • 1. Begripsomschrijvingen:

    • a.

      Wet: de Wet op kansspelen;

    • b.

      Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      Behendigheidsautomaat als bedoeld in artikel 30 onder B van de Wet;

    • d.

      Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • e.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • f.

      Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

    • g.

      Vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 30b, lid 1 van de Wet.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid zijn in hoogdrempelige inrichtingen maximaal vijf speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn geen kansspelautomaten toegestaan. Met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid zijn in hoogdrempelige inrichtingen behendigheidsautomaten toegestaan.

  • 4. Het maximaal toe te laten aantal speelautomaten wordt berekend op basis van de vloeroppervlakte van de lokaliteiten van een inrichting, waarbij voor elke gehele 35 m2 van een op de vergunning vermelde horecalokaliteit één speelautomaat is toegestaan, met dien verstande dat in elke inrichting ten minste twee speelautomaten zijn toegestaan.

  • 5. Aan een vergunning voor de aanwezigheid van een of twee kansspelautomaten worden, naast de bij of krachtens de wet verplichte voorschriften, in ieder geval de voorschriften verbonden dat:

    • a.

      De vergunning, of een fotokopie daarvan, voor het publiek duidelijk zichtbaar aanwezig dient te zijn bij elke kansspelautomaat waarvoor die vergunning is verleend;

    • b.

      Op de kansspelautomaat of –automaten uitsluitend mag worden gespeeld door personen aan wie tijdens hun aanwezigheid in de hoogdrempelige inrichting, tegen betaling van de normaal geldende prijzen, dranken zijn geschonken of maaltijden voor directe consumptie zijn verstrekt; voor de toepassing van deze bepaling wordt een terras niet beschouwd als een onderdeel van een hoogdrempelige inrichting.

  • 6. Een vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Afdeling 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning, lokaal, horecabedrijf of voor publiek openstaand gebouw

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning of lokaal, of een daarbij behorend erf te betreden.

  • 3. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 2:30 lid 1 of artikel 2:34b lid 1 gesloten horecabedrijf respectievelijk voor publiek openstaand gebouw of een daarbij behorend erf te betreden.

  • 4. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174 Gemeentewet gesloten voor publiek openstaand gebouw of een daarbij behorend erf te betreden.

  • 5. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal, het horecabedrijf of het voor publiek openstaande gebouw of de daarbij behorende erven wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek plakmiddel, plakgereedschap, kalk, krijt, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap of enig ander materiaal of gereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) park, wandelplaats, plantsoen, groenstrook of andere groenvoorziening buiten de daarin gelegen wegen, paden, verhardingen, grasvelden of grasstroken.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) grasveld of grasstrook dan wel op een daartoe in aanleg zijn(de) terrein, indien door borden is aangegeven dat dit wordt hersteld of pas is ingezaaid.

  • 3. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) grasveld of grasstrook een tent, scherm of kampeerartikel te plaatsen of te hebben.

  • 4. Het is aan een persoon die schoenen met noppen draagt verboden op een grasveld of grasstrook, gelegen in een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) park, wandelplaats, plantsoen, groenstrook of andere groenvoorziening, te voetballen, te hockeyen of een andere veldsport te beoefenen.

  • 5. De in het derde lid en in het vierde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de daar omschreven handelingen geschieden op plaatsen waar dit blijkens van gemeentewege geplaatste borden uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan andere gebruikers of gebruikers van nabij die openbare plaats gelegen gebouwen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2:48 Openlijk drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op openbare plaatsen alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:49a Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:56a Brandkranen

Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden, op een openbare brandkraan een aansluiting te maken of te hebben waardoor daaraan water wordt of kan worden onttrokken, dan wel handelingen te verrichten waardoor daaruit water ontsnapt of kan ontsnappen.

Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of trap veld of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      in een bij de gemeente in onderhoud zijnde vijver of andere waterpartij, tenzij deze door het college is aangewezen als hondenzwemplaats;

    • d.

      op de weg of openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt niet in gebieden die door het college zijn aangewezen als losloopgebieden.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een blinden-geleide- of hulp hond laat begeleiden en de hond daarvoor aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot blindengeleide- of hulp hond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet binnen de bebouwde kom op een openbare plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven,

    • a.

      indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd;

    • b.

      op plaatsen die door het college aangewezen zijn als honden uitlaatplekken (hups);

    • c.

      in gebieden die krachtens artikel 2:57 lid 2, door het college zijn aangewezen als losloopgebieden.

  • 3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van het in dit artikel bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond een deugdelijk hulpmiddel bij zich heeft, dat gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

  • 4. De verplichtingen genoemd in het eerste en het derde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een blindengeleide- of hulp hond laat begeleiden en de hond daarvoor aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot blindengeleide- of hulp hond.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijk ras of type hond

[vervallen]

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluitaangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en de regels als bedoeld in het eerste lid, onder b, mogen uitsluitend zijn gebaseerd op het voorkomen of opheffen van hinder, overlast, schade aan de openbare gezondheid, gevaar voor mens of dier of gevaar voor verstoring van de openbare orde.

  • 3. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college is aangegeven.

  • 4. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Indien het aanwezig hebben van een of meer dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid, kan het college degene die het dier of de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van hinder, overlast, schade aan de openbare gezondheid, gevaar voor mens of dier of verstoring van de openbare orde.

  • 6. Het bepaalde in dit artikel geldt niet:

    • a.

      voor het in de gemeente optreden van een circus waarvoor de Burgemeester overeenkomstig artikel 2:25 vergunning heeft verleend;

    • b.

      voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:61 Vissen in gemeentelijke vijvers

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden te vissen in een bij de gemeente in onderhoud zijnde vijver of andere dergelijke waterpartij.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het vissen geschiedt op plaatsen waar dit blijkens van gemeentewege geplaatste borden uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 In bewaring nemen van loslopend onbeheerd vee

[vervallen]

Artikel 2:64 opjagen van dieren

[vervallen]

Artikel 2:65 Verblijfsontzeggingen

[vervallen]

Afdeling 12. BESTRIJDING VAN HELING VAN ZAKEN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

n deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    De burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;·

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Afdeling 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Afleveren van vuurwerk

[vervallen]

Artikel 2:73 Bezigen van vuurwerk

  • 1. Het is verboden consumentvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

Afdeling 15 VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75

[gereserveerd]

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Afdeling 16 CARBIDSCHIETEN

Artikel 2:78 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • b.

    bus: een al dan niet originele melkbus, of een andere bus van staal of ijzer, een container, een opslagvat, een buis of een ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

  • c.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid (calcium-acetylide) en water of van een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2:79 Verbod carbidschieten

Carbidschieten in de openlucht is verboden.

Artikel 2:80 Vrijstelling verbod

  • 1. Het verbod gesteld in artikel 2:79 geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, mits:

    • a.

      daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 1 liter;

    • b.

      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, geldt het verbod gesteld in artikel 2.79 eveneens niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom, mits:

    • a.

      a. daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 50 liter;

    • b.

      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • c.

      degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten;

    • d.

      de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:

      • 1.

        op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing;

      • 2.

        op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;

      • 3.

        op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

      • 4.

        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied.

    • e.

      wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

    • f.

      het vrije schootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

    • g.

      er geen bus deksels of andere gevaar zettende voorwerpen worden weggeschoten;

    • h.

      het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;

    • i.

      het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;

    • j.

      binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan tien bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel gebruiksklaar voor carbid-schieten aanwezig worden gehouden;

    • k.

      de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;

    • l.

      het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • m.

      teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • n.

      het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang.

Artikel 2:81 Bij zich hebben van carbid

  • 1. Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

Artikel 2:82 Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling

Het gestelde in artikel 2:80 is niet van toepassing op door het bevoegde bestuursorgaan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming aangewezen gedeelten van de gemeente of plaatsen.

Artikel 2:83 Ontheffing

Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het artikel 2.79 gestelde verbod.

Artikel 2:84 Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 17 TOEZICHT OP GROWSHOPS C.A.

Artikel 2:85 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 2:86 Vergunningplicht

[vervallen]

Artikel 2:87 Eisen leidinggevende

[vervallen]

Artikel 2:88 Nadere regels

[vervallen]

Artikel 2:89 Vergunningaanvraa

[vervallen]

Artikel 2:90 Beslistermijn

[vervallen]

Artikel 2:91 Weigeringsgronden

[vervallen]

Artikel 2:92 Vergunning

[vervallen]

Artikel 2:93 Aanwezigheid leidinggevende

[vervallen]

Artikel 2:94 Intrekkingsgronden

[vervallen]

Artikel 2:95 Vervallen vergunning

[vervallen]

Artikel 2:96 Sluiting van inrichtingen

[vervallen]

Artikel 2:97 Toegang opsporingsambtenaren

[vervallen]

Artikel 2:98 Overgangsbepaling

[vervallen]

AFDELING 18 RECREATIEPARK HET RUTBEEK

Artikel 2:99 Openingstijden

  • 1. Het is verboden zich tussen zonsondergang en zonsopgang in Het Rutbeek te bevinden.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor wegen die bestemd of mede bestemd zijn voor rijverkeer, woningen met bijbehorende erven en voor het publiek toegankelijke bedrijven, en door de Regio Twente aangewezen terreingedeelten.

Artikel 2:100 Rij- en trekdieren

  • 1. Het is in Het Rutbeek verboden zich buiten de wegen en paden te bevinden met een rij- of trekdier.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor door de Regio Twente als zodanig aangewezen ruiterpaden en terreinen.

Artikel 2:101 Vaartuigen

  • 1. Het is in Het Rutbeek verboden met een vaartuig ligplaats te kiezen en/of in te nemen, zich daarmee in het water te bevinden, te varen of te doen varen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor door de Regio Twente als zodanig aangewezen water of gedeelten daarvan ten aanzien van de daarbij door de Regio Twente aangewezen categorieën van vaartuigen.

Artikel 2:102 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond in Het Rutbeek te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een openbaar plaats zonder dat die hond is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, trimbaan, stranden, zonneweiden, speelweiden, openbaar water, de daarin gelegen paden en in voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke gebouwen en ruimten;

    • c.

      op een openbare plaats zonder te zijn voorzien van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is, of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3. De Regio Twente is bevoegd gedeelten van Het Rutbeek aan te wijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

PARAGRAAF 3.1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN NADERE REGELS

Artikel 3:1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • A.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • B.

    Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • C.

    Seksuele handeling: in ieder geval een aanraking van de geslachtsorganen welke niet medisch is, en lust- of gemoedstoestand opwekkend is;

  • D.

    Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een inrichting voorzien van een darkroom, een seksclub, een parenclub, een erotisch café, een prostitutiehotel, een privé-huis of een prostitutiebedrijf waaronder een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie;

  • E.

    Escortbedrijf: een bedrijf waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, bemiddeld wordt in prostitutie, die op een andere plaats wordt uitgeoefend dan waar de bemiddeling plaatsvindt;

  • F.

    Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk zaken van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • G.

    Exploitant: de natuurlijke persoon, of de natuurlijke persoon die bestuurder is van een rechtspersoon, voor wiens rekening en risico een seksinrichting of escortbedrijf wordt geëxploiteerd;

  • H.

    Beheerder: de door de exploitant aangestelde natuurlijke persoon die de algemene en onmiddellijke leiding geeft aan een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel;

  • I.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      de prostituee;

    • d.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • e.

      de toezichthouder aangewezen krachtens artikel 6.2 van deze verordening;

    • f.

      een andere persoon wiens aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • J.

    Geschiktheidsverklaring: besluit van het college waaruit blijkt dat het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd voldoet aan de op grond van artikel 3.1.3 vastgestelde nadere regels.

Artikel 3:1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

PARAGRAAF 3.2 SEKSINRICHTINGEN, ESCORTBEDRIJVEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:2.1 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf

  • 1. Het is verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.

  • 2. Het college kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum binden.

  • 3. Bij de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag wordt in ieder geval gevoegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het aantal werkruimten is aangegeven;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • g.

      een lijst met telefoonnummers en/of websites waarmee c.q. waarop de exploitatie zal plaatsvinden;

    • h.

      het aantal werkzame prostituees;

    • i.

      een bedrijfsplan, waarin in ieder geval beschreven de maatregelen die waarborgen dat tegen de prostituees geen enkele dwang wordt uitgeoefend en die tevens de veiligheid van de prostituees waarborgen. Het bedrijfsplan beschrijft tevens de geneeskundige zorg en voorlichting op het gebied van beroeps gerelateerde ziektes ten behoeve van bij het bedrijf werkzame prostituees.

    • j.

      in geval van een seksinrichting, de door het college afgegeven geschiktheidsverklaring;

    • k.

      indien van toepassing, een kopie van de Drank- en Horecavergunning;

    • l.

      indien van toepassing, een origineel bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel alsmede ingeval van een rechtspersoon de statuten van de betreffende rechtspersoon;

    • m.

      indien van toepassing, een bewijs van inschrijving bij de belastingdienst ten aanzien van loon-, inkomsten- en/of omzetbelastingen, met bijbehorende BTW -nummer(s).

Artikel 3:2.2 Eisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele;

    • b.

      is niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

    • c.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, en

    • d.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 453 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens, overtreding van:

      • I.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • II.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater of 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • III.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • IV.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • V.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • VI.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 340 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant en de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning genoemd in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:2.3 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 11.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is verboden zich als bezoeker in een seksinrichting te bevinden op tijden waarop de seksinrichting voor het publiek gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan de burgemeester, te zijner beoordeling:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de burgemeester het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:2.5 Verplichtingen exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. Het is verboden een escortbedrijf in bedrijf te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder op de plaats waar de bemiddeling plaatsvindt, aanwezig is.

  • 3. De exploitant en de beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf, dienen er voortdurend op toe te zien dat tijdens of in verband met de exploitatie waarvoor de vergunning is verleend er:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • c.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door een minderjarige prostituee;

    • d.

      geen personen jonger dan 18 jaar toegang tot de seksinrichting wordt verleend.

  • 4. De exploitant en de beheerder treffen maatregelen ter voorkoming van feiten genoemd in het derde lid.

  • 5. De exploitant en de beheerder dienen er zorg voor te dragen dat dagelijks een actuele bedrijfsadministratie bij wordt gehouden, dat deze administratie in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met toezicht op het bepaalde in dit hoofdstuk of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage wordt afgegeven.

  • 6. Het bevoegde orgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van wat in de bedrijfsadministratie wordt opgenomen.

Artikel 3:2.6 Raam- en straatprostitutie

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op of aan de weg, op of in voor het publieke toegankelijke plaatsen (winkels daaronder begrepen), in deuropeningen, dan wel zich binnenshuis bevindende zichtbaar voor het publiek, iemand tot prostitutie uit te nodigen of aan te lokken, dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te gaan;

    • b.

      op of zichtbaar vanaf de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:2.7 Sekswinkels

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester, een sekswinkel te exploiteren of te wijzigen, in door het college, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

  • 2. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan zijn artikel 3.2.1 lid 3 sub a tot en met e, sub h, artikel 3.2.2, artikel 3.2.5 lid 1 en lid 2, en de paragrafen 3.3, 3.4, en 3.5 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is het verbod op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken nadat het college gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

    • c.

      Gedurende de periode genoemd in het derde lid, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorziening.

  • 4. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is de weigeringsgrond genoemd in artikel 3.3.2, eerste lid, onder b, op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing, voor zover de perso(o)n(en) die deze sekswinkel exploiteerde(n), de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze sekswinkel sindsdien ongewijzigd is gebleven. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná voormelde dag tevens een andere persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde sekswinkel op zich heeft of hebben genomen.

  • 5. Het is de exploitant van een sekswinkel verboden, toe te laten, dat in de winkel aanwezige of werkzame personen aan bezoekers aanbieden om met hen tegen vergoeding seksuele handelingen te verrichten.

Artikel 3:2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop zaken, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegde bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

PARAGRAAF 3.3 BESLISTERMIJN, TENAAMSTELLING EN GELDIGHEIDSDUUR, WEIGERINGS- EN INTREKKINGSGRONDEN, SLUITING

Artikel 3:3.1 Beslistermijn, tenaamstelling en geldigheidsduur

  • 1. Het besluit op de aanvraag om een vergunning wordt genomen binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het besluit kan voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd, hiervan wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • 3. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is gebonden aan het bedrijf en aan het adres waarvoor zij is verleend en is niet overdraagbaar.

  • 4. De vergunning wordt op naam gezet van de exploitant en de beheerder.

  • 5. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar. Uiterlijk 12 weken voor het verstrijken van de termijn dient de exploitant een nieuwe aanvraag te hebben ingediend.

Artikel 3:3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat er personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      het verlenen van de vergunning zou leiden tot overschrijding van het met toepassing van artikel 3.2.1, tweede lid, vastgestelde maximum;

    • e.

      de vergunning is aangevraagd voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf;

    • f.

      naar oordeel van het bevoegde orgaan, redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in of bij de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    • g.

      de exploitant met betrekking tot seksinrichting niet beschikt over een door het college afgegeven geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid onder j.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- winkel-, werk- of leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of zaken;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid;

    • g.

      in het belang van de zedelijkheid;

    • h.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3. Onverminderd het elders in de APV of in deze verordening bepaalde, kan de vergunning worden geweigerd indien de aanvrager bij een eerdere verlening van een vergunning de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet of ten dele niet is nagekomen en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de vergunning wordt verleend, de aanvrager ook de aan deze vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zal naleven.

  • 4. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien dat bedrijf, naar het oordeel van het college, niet voldoende aan een pand is gebonden.

  • 5. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien het bedrijf gevestigd is of wordt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, behalve wanneer het een seksinrichting betreft waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:3.3 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel worden ingetrokken indien:

  • a.

    de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder niet feitelijk de exploitatie en het beheer voert;

  • b.

    de exploitant of beheerder de nadere regels bedoeld in artikel 3.1.3 overtreedt, dan wel niet of niet langer voldoet aan het gestelde in paragraaf 3.2;

  • c.

    de exploitant of beheerder de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • d.

    er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de voor hem, namens hem, onder zijn leiding, of door zijn bemiddeling, werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

  • e.

    aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

  • f.

    zich anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat de exploitatie gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving;

  • g.

    aan een exploitant meerdere vergunningen zijn verleend en een van deze vergunningen op grond van een reden zoals hiervoor bedoeld onder a tot en met f, wordt ingetrokken. Datzelfde kan indien een in een andere gemeente verleende vergunning is ingetrokken.

Artikel 3:3.4 Sluiting

  • 1. De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren, indien:

    • a.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      naar zijn oordeel, een van de in artikel 3.3.3 genoemde situaties waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2. De sluiting wordt bekendgemaakt door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht

  • 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4. Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbenden(n) worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde orgaan, voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 7. Het college kan op de gronden zoals vermeld in lid 1 een escortbedrijf, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren tenzij het bedrijf gevestigd is in een woning. Het bepaalde in lid 2 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.

PARAGRAAF 3:4 WIJZIGING DAN WEL BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:4.1 Wijziging of beëindiging exploitatie

  • 1. Elke wijziging in de bedrijfsvoering of van de exploitatievorm dient schriftelijk en direct te worden medegedeeld aan het bevoegde orgaan.

  • 2. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie feitelijk beëindigt.

  • 3. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dat schriftelijk.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 en 3 vervalt, behoudens zwaarwegende omstandigheden en feiten, de vergunning verleend voor een sekswinkel niet indien, bij de wijziging bedoeld in lid 1, aangegeven is dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen 2 weken na de mededeling is ingediend, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 3:4.2 Wijziging of beëindiging beheer

  • 1. Indien een beheerder het beheer feitelijk beëindigt, meldt de exploitant dat uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk aan het bevoegde orgaan.

  • 2. Het beheer kan pas worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder indien, op aanvraag van de exploitant, is besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer reeds voorlopig worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend en, met betrekking tot de nieuwe beheerder, door de politie een positief advies is uitgebracht.

PARAGRAAF 3.5 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 3:5.1 Overgangsbepalingen

  • 1. Het college stelt een lijst vast waarop vermeld staan: seksinrichtingen waarin vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, seksbioscopen, seksautomatenhallen en sekswinkels die, voor zover bij het college bekend, op 1 januari 2008 werden geëxploiteerd.

  • 2. Op het exploiteren van: een bestaande seksinrichting waarin vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, van een bestaande seksautomatenhal of van een bestaande seksbioscoop is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

  • 3. Gedurende de periode genoemd in het tweede lid, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, bedoelde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

  • 4. De weigeringsgrond genoemd in artikel 3.3.2, eerste lid, onder b geldt niet voor de seksbioscoop of de seksautomatenhal die voorkomt op de lijst als genoemd in het eerste lid, indien en voor zover de perso(o)n(en) die deze seksinrichting exploiteerde(n) op 1 januari 2008, de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze seksinrichting sindsdien ongewijzigd is gebleven. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná 1 januari 2008 tevens een andere persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde seksinrichting op zich heeft c.q. hebben genomen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen noord, zuid, west centrum, oost en west exclusief het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd. Dit tijdstip is met één uur verlengd indien de dag volgend op de festiviteit een zaterdag of zondag betreft danwel de volgende dag:

    • a.

      valt binnen de basisschoolvakanties;

    • b.

      Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag of Tweede Pinksterdag is.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd. Dit tijdstip is met één uur verlengd indien de dag volgend op de festiviteit een zaterdag of zondag betreft danwel de volgende dag:

    • a.

      valt binnen de basisschoolvakanties;

    • b.

      Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag of Tweede Pinksterdag is.

Artikel 4:4

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    • Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

      • a.

        de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

      • b.

        de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

      • c.

        de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

      • d.

        bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

      • e.

        Tabel

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a Geluidshinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4:6b Geluidshinder door bouw- en/of sloopwerkzaamheden

  • [vervallen]

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7

[gereserveerd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

Deze afdeling verstaat onder:

  • A.

    Boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een omtrek van de stam van minimaal 15 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld. In het geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam;

  • B.

    Houtopstand: één of meer bomen, hakhout, houtwal of houtsingel;

  • C.

    Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • D.

    Houtwal/houtsingel: Lijnvormige begroeiing hoofdzakelijk bestaande uit inheemse struiken en boomvormers, die een afscheiding in het landschap vormt;

  • E.

    Bosperceel: houtopstand die een zelfstandige eenheid vormt en een oppervlak heeft van 10 are (1000 m²) of minder. Het gaat hierbij om bospercelen die niet vallen onder de bescherming van de Wet natuurbescherming.

  • F.

    Beschermwaardige boom: Binnen de bebouwde kom: een boom als opgenomen op het overzicht beschermwaardige bomen, met een stamomtrek van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogt boven het maaiveld. Buiten de bebouwde kom: alle bomen met een stamomtrek van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld;

  • G.

    Beschermwaardige houtopstand: Houtopstand waarvoor het aanvragen van een vergunning verplicht is;

  • H.

    Beschermwaardig boomgebied: Gebied dat aangegeven is op het overzicht beschermwaardige bomen, waarbinnen het voor alle houtopstanden, waarbij de bomen een stamomtrek hebben van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld, verplicht is een vergunning aan te vragen;

  • I.

    Overzicht beschermwaardige bomen: Door B&W vastgesteld overzicht waarop alle houtopstanden en beschermwaardige boomgebieden binnen de bebouwde kom zijn weergegeven;

  • J.

    Meldingsplichtige houtopstand: Houtopstand waarvoor geen vergunning nodig is, maar waarvoor wel een melding moet worden gedaan;

  • K.

    Vellen: Het rooien, kappen, verplanten, afzetten, of het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom of bomen tot gevolg kan hebben. Voorbeelden daarvan zijn het snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel van een boom of het voor de eerste keer kandelaberen, knotten, vormsnoeien van een boom;

  • L.

    Rooien: Het verwijderen van een houtopstand inclusief het wortelgestel;

  • M.

    Afzetten: afzagen tot op de stronk waarna de houtopstand opnieuw uitloopt;

  • N.

    Kandelaberen/knotten: het inkorten van de hoofdtakken, waardoor een stam met takstompen ontstaat.

  • O.

    Herplantplicht: de verplichting een houtopstand te herplanten;

  • P.

    Boomwaarde: de boomwaarde wordt bepaald door toepassing van de Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (Rekenmodel N.V.T.B.).

  • Q.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, als bedoeld in artikel 4.1, onder a van de Wet natuurbescherming.

  • R.

    De rechthebbende: De eigenaar of rechthebbende van een beschermwaardige of meldingsplichtige houtopstand, of degene die namens hem gemachtigd is om een vergunning aan te vragen of een melding te doen;

  • S.

    De vergunning: De vergunning tot het vellen van een houtopstand;

  • T.

    Melding: De melding die de rechthebbende moet indienen voor het vellen van een houtopstand

Artikel 4:11.1 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen in de gevallen, zoals aangegeven in de in lid 4 opgenomen tabel.

  • 2. Het is verboden zonder melding aan het college een houtopstand te vellen of te doen vellen in de gevallen, zoals aangegeven in de in lid 4 opgenomen tabel.

  • 3. Het college stelt de criteria voor en het overzicht (kaart) met beschermwaardige bomen vast, zoals bedoeld in artikel 4.10 sub I.

  • 4. Tabel van vergunningplichtige en meldingsplichtige houtopstanden als bedoeld in het eerste en het tweede lid.

    Omschrijving

    Vergunning vereist voor het vellen van een houtopstand

    Melding vereist voor het vellen van een houtopstand

    Binnen de bebouwde kom

     

    Houtopstand als opgenomen op het overzicht beschermwaardige bomen, waarbij de bomen een stamomtrek hebben van minimaal 100 centimeter op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld, behalve de in deze tabel hieronder genoemde uitzonderingen.

     

     

    JA

     

    Nee

    Bomen met een stamomtrek van meer dan 100 centimeter op een hoogte van 130 cm boven het maaiveld, die niet zijn opgenomen op het overzicht beschermwaardige bomen.

     

    Nee

     

    JA

     

    Buiten de bebouwde kom en niet vallend onder de bescherming van hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming

     

    Alle beschermwaardige bomen, behalve de in de tabel hieronder genoemde uitzonderingen. 

     

     

    JA

     

     

    Nee

     

    Het vellen van een houtwal/ houtsingel of een bosperceel. Ook als deze geen beschermwaardige bomen bevat, behalve de in de tabel hieronder genoemde uitzonderingen.

     

    JA

     

    Nee

    Uitzonderingen buiten de bebouwde kom

     

    Populieren en/ of wilgen, die als wegbeplanting en eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden zijn toegepast.

     

    Nee

    Nee

    Vruchtbomen en windschermen om boomgaarden

     

    Nee

    Nee

    Kweekgoed;

    zoals kerstbomen, coniferen e.a.

     

    Nee

    Nee

    Houtwallen en houtsingels en bospercelen:

     

    Afzetten van een houtwal/ houtsingel

    Toelichting: Het afzetten van beschermwaardige bomen in een houtwal/ houtsingel is dus wel vergunningplichtig.

     

     

     

    Nee

     

     

     

     

     

    Nee

     

     

     

    Reguliere dunningswerkzaamheden (bestendig beheer) bedoelt als verzorgingsmaatregel ter instandhouding of groei van het betreffende bos of boomgebied.

     

    Nee

    Nee

    Uitzonderingen zowel binnen als buiten de bebouwde kom

    Het vellen van een houtopstand op grond van de Plantenziektewet of na een aanschrijving van het college.

     

    Nee

    Nee

    Als er direct gevaar ontstaat voor de veiligheid en de burgemeester toestemming geeft tot direct vellen.

     

    Nee

    Nee

    Houtopstanden die zijn aangeplant vanuit een herplantplicht. Ook als deze bestaat uit bomen met een omtrek van minder dan 100 cm.

     

    JA

    Nee

    Het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud (bestendig beheer).

    Nee

    Nee

Artikel 4:11.2 Toetsingsgronden vergunning

  • 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de gegevens en documenten, die de rechthebbende bij een aanvraag van een vergunning tot het vellen van een houtopstand moet indienen.

  • 2. Het college kan in een beleidsregel toetsingscriteria vaststellen aan de hand waarvan zij beoordeelt of vergunning kan worden verleend.

  • 3. Het college kan aan een vergunning voorschriften of beperkingen verbinden, zoals:

    • a.

      Het opleggen van een herplantplicht (zie: 4.11.3)

    • b.

      Aanvullende voorwaarden om in en rond de houtopstand voorkomende flor en fauna te beschermen in het kader van de natuurwetgeving.

Artikel 4:11.3 Opleggen herplantplicht

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende een verplichting opleggen tot herplant, of tot het betalen van een vergoeding:

    • a.

      Als aanvullend voorschrift bij het verlenen van een vergunning;

    • b.

      Als een beschermwaardige houtopstand zonder vergunning is geveld.

  • 2. Het college kan aan de rechthebbende:

    • a.

      Voorschriften stellen ten aanzien van het aantal, de soort en locatie van de herplant;

    • b.

      Voorschriften stellen aan de termijn waarbinnen de herplant moet zijn uitgevoerd en waarbinnen niet aangeslagen beplanting vanuit de herplantplicht moet zijn vervangen;

    • c.

      Een verplichting opleggen tot het betalen van een, door het college aan de hand van de boomwaarde te bepalen, vergoeding en deze te laten storten op de rekening van de gemeente, indien herplant in ruimtelijke zin niet mogelijk is of als herplant de waarde van de gevelde houtopstand naar redelijkheid onvoldoende compenseert.

Artikel 4:11.4 Vervaltermijn vergunning

De vergunning vervalt een jaar na de inwerkingtreding als deze niet of niet volledig is gebruikt.

Artikel 4:11.5 Verrichten van een melding

  • 1. De rechthebbende moet de melding minimaal 15 werkdagen voor het vellen van het houtopstand indienen via het digitaleloket (op de website) van de gemeente Enschede.

Artikel 4:11.6 Bescherming houtopstanden

  • 1. Het is verboden om houtopstanden die zijn gelegen in de openbare ruimte:

    • a.

      Te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      Daaraan snoeiwerk te verrichten, behalve als het gaat om snoeiwerk door of in opdracht van het college.

  • 2. Het aanbrengen of bevestigen van één of meer voorwerpen in, op of aan een houtopstand in de openbare ruimte is verboden, tenzij hiervoor toestemming is verleend door het college.

  • 3. Bij (ernstige) bedreiging van het voortbestaan van een beschermwaardige houtopstand, of boom gelegen in de openbare ruimte, kan het college aan de rechthebbende de verplichting opleggen om deze bedreiging weg te nemen. Het college kan daarbij een termijn opleggen waarbinnen de bedreiging moet zijn weggenomen en maatregelen opleggen over de wijze waarop de bedreiging moet worden weggenomen.

Artikel 4:11.7

[vervallen]

Artikel 4:11.8

[vervallen]

Artikel 4:11.9

[vervallen]

Artikel 4:11.10

[vervallen]

Artikel 4:12

[vervallen]

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en de regels als bedoeld in het eerste lid, mogen uitsluitend zijn gebaseerd op het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, het voorkomen of opheffen van overlast of het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid.

  • 3. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening Overijssel van toepassing is.

Artikel 4.14

[gereserveerd]

Artikel 4.15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

4.15.1 Begripsomschrijving

Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 4.16 Het voeren van reclame

  • 1. Het is verboden in, op of aan een roerende of een onroerende zaak handelsreclame te maken, te voeren of toe te staan door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding tenzij wordt voldaan aan de door het college vastgestelde Nadere regels.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Monumentenwet

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde, het verkeer, het voorkomen van ernstige hinder of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van handelsreclame.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid en van de nadere regels als bedoeld in het derde lid.

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist in de zin van artikel 2.33 lid 2 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief (nacht) verblijf.

  • b.

    Kampeerterrein: terrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

Artikel 4:18 Kamperen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf één of meer kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het verbod geldt niet voor kamperen dat een directe relatie heeft met evenementen als bedoeld in artikel 2:24.

  • 4. Het verbod geldt niet voor het kamperen door een groep, uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve, sportieve of wetenschappelijke aard en mits aan alle navolgende voorwaarden wordt voldaan:

    • -

      De landschaps- en natuurwaarden niet worden aangetast door het kamperen;

    • -

      Het kamperen veilig gebeurt, voor zowel personen als goederen;

    • -

      Het kamperen zedelijk en hygiënisch gebeurt;

    • -

      Het kamperen geen overlast veroorzaakt voor de directe omgeving;

    • -

      Er niet wordt gekampeerd in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

    • -

      Er voorafgaand aan het kamperen een melding wordt gedaan op de wijze als aangegeven in lid 6.

    • -

      er wordt gekampeerd met maximaal 150 personen

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 6. De melding dient tenminste 5 werkdagen voordat er daadwerkelijk wordt gekampeerd via info@brandweertwente.nl, postbus20@enschede.nl of via Postbus 20, 7500 AA Enschede te worden ingediend

AFDELING 6. HET ZICH ONTDOEN VAN DESTRUCTIEMATERIAAL

Artikel 4:19 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 4:20 Verzamelplaats destructiemateriaal

[vervallen]

Artikel 4:21 Verplichtingen aangifteplichtige

[vervallen]

Artikel 4:22 Bewaren destructiemateriaal

[vervallen]

Artikel 4:23 Toepassing artikel 6 Destructiebesluit

[vervallen]

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan 1 uur vergen, gedurende de tijd die nodig is voor en wordt gebruikt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht-belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, zodanig op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en wordt gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank-verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stank-verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:11.1 Parkeren van voertuigen met ontsierende zichtbare lading

  • 1. Het is verboden voertuigen met aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken of tweedehands voorwerpen of andere ontsierende lading op of aan wegen te parkeren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheidfietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 INZAMELING VAN GELD OF GOEDEREN

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

  • 4. Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die worden gehouden door daarbij aangewezen instellingen.

AFDELING 3

Artikel 5:14

[vervallen]

Artikel 5:15

[gereserveerd]

Artikel 5:16

[gereserveerd]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsomschrijvingen

Standplaats: plaats gelegen in de openbare ruimte waar vandaan goederen worden verkocht, waarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen zoals een kraam of verkoopwagen.

Openbare ruimte: grond welke voor het publiek vrij toegankelijk is.

Vaste Standplaats: het vanaf een vaste plaats voor bepaalde of onbepaalde tijd op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten.

Tijdelijke Standplaats: seizoensgebonden tijdelijke standplaats voor het verkopen van seizoensproducten.

Promotiestandplaats voor commerciële doeleinden: tijdelijke standplaats voor het verstrekken van informatie/samples met direct winstoogmerk, bijvoorbeeld het promoten van een product.

Promotiestandplaats voor ideële doeleinden: tijdelijke standplaats voor het verstrekken van informatie zonder direct winstoogmerk, bijvoorbeeld het verstrekken van informatie van politieke partijen, stichtingen).

Stadserf : gedeelte van de binnenstad van Enschede dat is afgesloten voor doorgaand verkeer.

Stadionstandplaats: tijdelijke standplaats ingericht in de onmiddellijke nabijheid van het voetbalstadion (Colosseum) voor de verkoop van fanartikelen of snacks.

Artikel 5:18 Standplaatsen in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden een standplaats in te nemen tenzij wordt voldaan aan de door het college vastgestelde nadere regels.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de locaties waar standplaatsen mogen worden ingericht, het gebruik en de gebruiksduur van standplaatsen.

  • 3. Voor standplaatsvergunningen die voor het in werking treden van de door het college vast te stellen Nadere regels als bedoeld in lid 2 zijn verleend geldt een overgangsperiode van twee jaar gerekend vanaf 21 september 2015. In deze twee jaar behoudt de vergunninghouder zijn standplaats onder de voorwaarden vermeld in de vergunning. Na deze twee jaar vervalt de vergunning van rechtswege.

  • 4. Voor de standplaatsvergunningen die voor het in werking treden van de door het college vast te stellen Nadere regels als bedoeld in lid 2 zijn verleend ten behoeve van de minimarkten Lonneker en Boekelo geldt een overgangsperiode van maximaal twee jaar gerekend vanaf 21 september 2015. In deze twee jaar zal met de vergunninghouders worden toegewerkt naar verzelfstandigde minimarkten. Na deze periode van twee jaar of bij verzelfstandiging van de minimarkten vervalt de vergunning van rechtswege.

  • 5. Voor de standplaatshouders die voor het in werking treden van de door het college vast te stellen Nadere regels als bedoeld in lid 3 zijn verleend ten behoeve van de minimarkten Lonneker en Boekelo geldt een overgangsperiode van maximaal twee jaar. In deze twee jaar zal met de vergunninghouders worden toegewerkt naar verzelfstandigde minimarkten. Na deze periode van twee jaar of bij verzelfstandiging van de minimarkten vervalt de vergunning van rechtswege.

Artikel 5:19

[vervallen]

Artikel 5:20

[vervallen]

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Artikel 5:22

[gereserveerd]

Afdeling 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:23 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Openbaar water: het water van het Twentekanaal en het daarmee in open verbinding staande water van de havens.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25

[ gereserveerd]

Artikel 5:26 Zoeken in openbaar vaarwater

  • 1. Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden in openbaar vaarwater te zoeken of te vissen naar levenloze voorwerpen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen van toepassing is.

Artikel 5:27 Zwemmen in openbaar vaarwater

Het is in verband met de veiligheid op het openbaar vaarwater verboden daarin te baden of te zwemmen.

Artikel 5:28 Beschadiging van werken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, wallen, kaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het openbaar vaarwater aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30

[gereserveerd]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel op een vaartuig in openbaar vaarwater te klimmen of zich daar op of daar in te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig in openbaar vaarwater te brengen of een vaartuig, liggend in of aan openbaar vaarwater, los te maken.

Afdeling 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast:

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Ter voorkoming van overlast en/of schade aan milieuwaarden is het verboden op door het college aangewezen en voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen,te rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een paard.

  • 2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van Politie, Brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer of anderszins in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken, in stand te houden of te hebben.

  • 2. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet indien sprake is van:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven (indien geen afvalstoffen worden verbrand);

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden en geen gevaar, overlast of hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving.

  • 3. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet indien wordt voldaan aan de door het college vastgestelde Nadere regels als bedoeld in lid 4.

  • 4. Het college kan in het belang van de bescherming van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van de volksgezondheid of de bescherming van flora & fauna nadere regels vaststellen voor het verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting in de zin van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aanleggen of stoken.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid en van de nadere regels als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 VERSTROOIING VAN AS [vervallen]

Artikel 5:35 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 5:36 Verbod van incidentele as-verstrooiing op bepaalde plaatsen

[vervallen]

Artikel 5:37

[gereserveerd]

Afdeling 10 BESCHERMEN VAN EIGENDOMMEN

Artikel 5:38 Voeren van het gemeentewapen of het gemeentelogo

  • 1. Het is anderen dan de gemeente Enschede verboden het gemeentewapen of het gemeentelogo te voeren.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:39 Zorg voor zaken in geval van brand

[vervallen]

Artikel 5:40 Afsluiten van voertuigen

[vervallen]

Afdeling 11 STRAATNAMEN, HUISNUMMERS E.D

Artikel 5:41 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 5:42 Gedoogplicht aanduidingen

[vervallen]

Artikel 5:43 Verwijdering e.d. van aanduidingen

[vervallen]

Artikel 5:44 Aanbrengen huisnummers op objecten

[vervallen]

Artikel 5:45 Vernummering van objecten

[vervallen]

Artikel 5:46 Leesbaarheid van huisnummers

[vervallen]

AFDELING 12 LIJKBEZORGING

Artikel 5:47 Tijdvak voor begraven e.d.

[vervallen]

Artikel 5:48 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

[vervallen]

Artikel 5:49 Aanwijzingen

[vervallen]

Artikel 5:50 Vervoer e.d. van lijken

[vervallen]

Artikel 5:51 Bezorgen van lijken van on-vermogenden

[vervallen]

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

2:1 2:1a 2:10, 2:11 en 2:12.2, 2:15, 2:16 en 2:19 2:21a, 2:22, 2:23.1 en 2:23.2 2:25 2:25A

2:26 en 2:26a tot en met 2:26d 2:28, 2:29 2:31 2:32 en 2:33

2:39.2 2:39.7 en 2:39.8 2:41 tot en met 2:45 2:47 tot en met 2:52

2:56a tot en met 2:62 2:65 2:67 2:73 2:74 2:74a 2:79 en 2:81, lid 1

2:99 tot en met 2:102

3.2.1 3.2.3 3.2.4, lid 1 3.2.5 t/m 3.2.8 3.3.4 3.4.1 en 3.4.2

4:6 en 4:6a 4:8 4:9 4:11.1 en 4:11.6

4:13, 4:15.1 en 4:15.2, 4:18

5:2 tot en met 5:12 5:13, 5:18, 5:24 5:26 tot en met 5.29 5:31 5:32 en 5:33 5:34

5:38 5:42 en 5:43 5:44 tot en met 5:46.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel de Burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Enschede wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen of delen van verordeningen die zijn ingetrokken in verband met de vaststelling van déze verordening, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook is vervat in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens ingetrokken verordeningen of delen van verordeningen bedoeld in het eerste lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd ook zijn vervat in déze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid, en voorschriften en beperkingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen in de zin van déze verordening te zijn.

  • 4. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van déze verordening een aanvraag is ingediend om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een ingetrokken verordening of een ingetrokken deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, en voor het tijdstip van inwerkingtreding van déze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van déze verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4 is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de betreffende ingetrokken verordening of het betreffende ingetrokken deel van de verordening.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing is vereist krachtens déze verordening en niet voorkomend in een ingetrokken verordening of een ingetrokken deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 3 maanden na het in werking treden van déze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van een verordening of van een deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening vastgestelde nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in déze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene plaatselijke verordening gemeente Enschede 2009".