Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017

Geldend van 24-03-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 februari 2017, nummer 1700025825;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in het Beleidsplan Invoering Wmo 2015 Enschede 2015-2016;

gehoord de opmerkingen van de Wmo-raad;

overwegende dat:

  • burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen -ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet- voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

  • dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017

AFDELING I ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon (NIBUD) van een persoon als cliënt behorend;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat hij niet (volledig) in staat is tot zelfredzaamheid en deelname aan het maatschappelijk leven;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enschede;

    • e.

      budgetplan: een aan de cliënt aangereikt en door de cliënt aangevuld format budgetplan. Het budgetplan wordt door het college beoordeeld in verband met de aanspraak op een persoonsgebonden budget. In dit plan is de motivatie opgenomen waarom cliënt een persoonsgebonden budget wenst, welke diensten uit het persoonsgebonden budget worden betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt;

    • f.

      CIMOT: de Centrale Toegang tot Opvang en Beschermd Wonen Twente, waar een cliënt gemeld kan worden voor beschermd wonen en die deze melding verder in behandeling neemt;

    • g.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • h.

      deelname aan activiteiten: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken, waaronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • j.

      gesprek: een gesprek tijdens of naar aanleiding van een melding waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een persoon met een briefadres is;

    • l.

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • m.

      instelling: Volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of wooninitiatief op grond van de Wlz en subsidieregelingen Wlz dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • n.

      maatschappelijk nuttige activiteiten: activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving;

    • o.

      meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • p.

      melding: het kenbaar maken van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

    • q.

      ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet, waarin de adviezen, verwijzingen en afspraken staan die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt, eventueel zijn persoonlijk plan, en de beoogde resultaten;

    • r.

      persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft, op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • s.

      spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • t.

      uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, zijnde een algemene maatregel van bestuur;

    • u.

      verplaatsingsvoorziening: een maatwerkvoorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • v.

      voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • w.

      voucher: een document dat als vervanging kan dienen voor geld of kan dienen als tegoed bij toekomstige uitgaven.

    • x.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • y.

      woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld en die ook een eigen toegang heeft, hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd voor permanente bewoning;

    • z.

      woonvoorziening: een maatwerkvoorziening gericht op het normale gebruik van de woning.

      aa. zorgovereenkomst: een contract tussen de cliënt die een persoonsgebonden budget ontvangt en de zorgverlener. Hierin staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding of loon.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Onder het begrip maatwerkvoorziening wordt in deze verordening mede het persoonsgebonden budget verstaan.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Enschede.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede.

  • 3. In afwijking van de voorgaande leden kan deze verordening ten aanzien van opvang en beschermd wonen, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, betrekking hebben op iedere ingezetene van Nederland die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

HOOFDSTUK 2 MELDING EN ONDERZOEK

Artikel 2.1 De melding

  • 1. De melding kan door of namens een cliënt bij het college worden gedaan.

  • 2. De wijze waarop de melding wordt gedaan is vormvrij.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een melding.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan, dat uiterlijk binnen zeven werkdagen na de melding kan worden ingediend.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid zonder uitstel een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 6. Het college kan afspraken maken met aanbieders op welke wijze zij kunnen signaleren dat de cliënt een veranderde behoefte aan maatschappelijke ondersteuning heeft.

  • 7. Indien het verzoek om maatschappelijke ondersteuning is gericht op beschermd wonen, wordt de melding schriftelijk of digitaal door of namens cliënt gedaan bij het CIMOT die de melding verder in behandeling neemt.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners van de gemeente Enschede een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt die een melding heeft gedaan zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek of biedt de cliënt de mogelijkheid om tijdens het gesprek een melding te doen.

  • 2. In geval van mantelzorg wordt (worden) de mantelzorger(s) mede uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan, voordat een afspraak wordt gemaakt voor het gesprek, de gegevens verzamelen die voor dat gesprek van belang zijn.

  • 4. In het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

  • 5. Indien de ondersteuningsbehoefte van de cliënt die zich heeft gemeld voldoende bekend is bij het college, kan de cliënt in overeenstemming met het college afzien van een gesprek.

Artikel 2.4 Advisering

  • 1. Het college kan in het kader van het onderzoek om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college dat om een andere reden gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, als dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt -of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten- door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college stelt na het gesprek een ondersteuningsplan op en verstrekt dat aan de cliënt.

  • 2. Het college formuleert in het ondersteuningsplan ook de behoefte aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen.

Artikel 2.6 Onderzoekstermijn en verlenging

Het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, wordt afgerond binnen zes weken na registratie van de melding, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn.

Artikel 2.7 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

AFDELING II UITVOERING VAN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

HOOFDSTUK 3 SPEERPUNTEN VAN BELEID

Artikel 3.1 Inzet voorzieningen

  • 1. Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen beschikbaar stellen.

  • 2. Het college kiest er voor om door het treffen van algemene voorzieningen de noodzaak van het toekennen van maatwerkvoorzieningen zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 3.2 Stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten

Het college stimuleert dat plekken tot stand komen waar de cliënt maatschappelijk nuttige activiteiten kan verrichten.

Artikel 3.3 Sturing op resultaten

De inzet van algemene voorzieningen en de verstrekking van maatwerkvoorzieningen, evenals de stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten, is gericht op het behalen van één of meer door het college vastgestelde resultaten.

Artikel 3.4 Vernieuwing in de ondersteuning

  • 1. Het college stimuleert vernieuwing in de maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De vernieuwing als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op:

    • a.

      de inhoud van de ondersteuning, in het bijzonder op het ontwikkelen van nieuwe soorten algemene voorzieningen of het beter toegankelijk maken hiervan;

    • b.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen;

    • c.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen en verzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen en maatschappelijke organisaties;

    • e.

      de rol van het college ten opzichte van zijn partners als genoemd onder b, c en d.

AFDELING III MAATWERKVOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 4 AANVRAAG EN VORMEN VAN VERSTREKKING

Artikel 4.1 De aanvraag

  • 1. Het college kan het ondersteuningsplan, voorzien van de volledig ingevulde en ondertekende aanvraagstrook, aanmerken als aanvraag.

  • 2. Het college merkt een aanvraag en het daarbij behorend ondersteuningsplan, dat naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als een melding.

Artikel 4.2 Vormen van verstrekking

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een· persoonsgebonden budget.

  • 2. Een maatwerkvoorziening natura kan worden verstrekt in eigendom, in bruikleen, als persoonlijke dienstverlening of in de vorm van een voucher, dit ter beoordeling aan het college.

HOOFDSTUK 5 BEOORDELING AANSPRAAK

Artikel 5.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover hij deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht,

    • b.

      met gebruikelijke hulp,

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

      kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het ondersteuningsplan en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Artikel 5.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie, mede met als doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze als proportioneel en doeltreffend valt aan te merken.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er voor de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de melding;

    • d.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • e.

      de cliënt niet adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, heeft ingespeeld op de aanwezige beperkingen en het verloop hiervan

  • 3. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening in natura is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 4. Indien werkzaamheden ter realisatie van de maatwerkvoorziening in natura zijn gestart vóór de melding dan wel aanvraag, kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte maatwerkvoorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte maatwerkvoorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de kosten van de vervanging, of

    • c.

      de eerder verstrekte maatwerkvoorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt· aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als algemene voorziening- en als individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de algemene voorziening.

  • 2. Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend toekennen indien:

    • a.

      de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kortdurend is;

    • b.

      de cliënt of zijn huisgenoten, van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd, leerbaar zijn.

  • 3. Het kortdurend toekennen van een maatwerkvoorziening, als bedoeld in het vorige lid onder b, is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt heeft onverminderd artikel 2.3.6 vijfde lid van de wet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn (wettelijk) vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot:

      • een redelijke waardering van zijn belangen, en

      • het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken;

    • b.

      de cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst. De motivatie moet worden opgenomen in het budgetplan;

    • c.

      naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

  • 2. Aan de onder sub a gestelde voorwaarden wordt niet voldaan als de ondersteuner een belang heeft dat tegengesteld is aan het belang van de cliënt.

  • 3. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de cliënt stelt het format budgetplan op dat hij binnen 15 werkdagen na ontvangst van het format budgetplan moet indienen. Het college kan aanvullende voorwaarden stellen aan de inhoud van dit budgetplan;

    • b.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen in ieder geval geen administratieve bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangenbehartigers worden betaald;

    • d.

      het persoonsgebonden budget moet binnen drie maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. In geval van een woonvoorziening kan van deze termijn worden afgeweken in overleg met het college;

    • e.

      de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een huisgenoot die in beginsel de gebruikelijke hulp op zich zou moeten nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 4. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend sluit met de aanbieder een zorgovereenkomst, waarin onder andere afspraken zijn opgenomen over de wijze van declareren. Een declaratie van een aanbieder bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de dagen waarop is gewerkt;

    • b.

      het uurtarief;

    • c.

      het Burgerservicenummer en de naam en het adres van de cliënt;

    • d.

      het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de branche- standaard bedrijfsindeling van de beroepsgroep gezondheidszorg en welzijn.Hiernaast wordt de declaratie door de aanbieder en de cliënt ondertekend.

  • 5. Het college kan andere eisen stellen aan de in het vorige lid bedoelde zorgovereenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of aan een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt.

  • 6. In de zorgovereenkomst, als bedoeld in het vierde lid, sluit de aanbieder zich aan bij de afspraken die zijn vastgelegd in het budgetplan over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend zorgt er voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 8. Het college stelt nadere regels in het Besluit over de voorwaarden als het persoonsgebonden budget aan een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woningaanpassing wordt besteed.

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de aanschafprijs of bekostiging van de goedkoopst passende bijdrage. Daarbij is rekening gehouden met onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

  • 3.

    • a.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen wordt vastgesteld door het aantal uren benodigde zorg per functie en het hierbij behorende uurtarief.

    • b.

      Wanneer de zorg geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of door een persoon, die niet als beroepskracht wordt aangemerkt dan geldt een maximum uurtarief van € 20,00.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd (natura tarieven). Hierbij is rekening gehouden met overheadkosten en andere kostencomponenten.

    • a.

      het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij het huishouden, die beroepsmatig wordt geboden is 90% van het natura tarief.

    • b.

      het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij het huishouden, die niet beroepsmatig wordt geboden is 85% van het natura tarief.

    • c.

      het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij het huishouden, die geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk is 50% van het natura tarief.

    • d.

      het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname, die beroepsmatig wordt geboden is 90% van het natura tarief.

    • e.

      het persoonsgebonden budget voor ondersteuning zelfstandig leven en maatschappelijke deelname, die geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of een persoon die niet aangemerkt wordt als een beroepskracht is geënt op een uurtarief van € 20,00.

    • f.

      het persoonsgebonden budget (tarief per etmaal) voor kortdurend verblijf in een instelling is 90% van het natura tarief.

    • g.

      het persoonsgebonden budget (tarief per etmaal) voor kortdurend verblijf, geboden door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt is €30,00.

  • 5. De tarieven genoemd onder lid 4 zijn all-in tarieven. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in de tarieven.

  • 6. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in de wet en die in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 7.1 Resultaten ondersteuning bij het huishouden

  • 1. De ondersteuning bij het huishouden is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

    • a.

      het schoon en leefbaar houden van de woning;

    • b.

      het beschikken over schone en draagbare kleding;

    • c.

      het beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

    • d.

      het thuis kunnen zorgen voor de minderjarige kinderen;

    • e.

      hulp bij het organiseren van het huishouden.

  • 2. Met het oog op het objectiveren van de resultaten, als genoemd in lid 1, wordt door het college vastgesteld wat de aard en de frequentie is van de te verrichten taken.

Artikel 7.2 Criteria ondersteuning bij het huishouden

  • 1. Het schoon en leefbaar houden van de woning heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

    • a.

      nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

    • b.

      daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn.

  • 2. Een cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning bij het huishouden indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 3. Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING BIJ ZELFSTANDIG LEVEN, MAATSCHAPPELIJKE DEELNAME EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij zelfstandig leven, zo nodig aangevuld met:

      • ondersteuning van personen uit het sociale netwerk van de cliënt;

      • ondersteuning kortdurend verblijf in een instelling.

    • b.

      ondersteuning bij maatschappelijke deelname, zo nodig aangevuld met:

      • het noodzakelijke vervoer door de aanbieder van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.

Artikel 8.2 Resultaten ondersteuning bij zelfstandig leven

De ondersteuning bij een zelfstandig leven is onder andere gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    zijn financiële situatie gezond te houden;

  • b.

    te voorzien in de eerste levensbehoeften;

  • c.

    taken uit te voeren rondom het huis;

  • d.

    isolement te voorkomen;

  • e.

    besluiten te nemen;

  • f.

    zichzelf te verzorgen;

  • g.

    op een passende manier voor zichzelf op te komen;

  • h.

    stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

  • i.

    zelfstandig of thuis te blijven wonen;

  • j.

    zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

  • k.

    gezond te leven en hier naar te handelen (voeding en beweging);

  • l.

    de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten.

  • m.

    ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan. Dit met als achterliggend doel om zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

  • 2. Ook personen uit de sociale omgeving van de cliënt kunnen in aanmerking komen voor de ondersteuning als genoemd in het eerste lid. In dat geval is de ondersteuning er op gericht hen in staat te stellen om met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt om te kunnen gaan.

Artikel 8.3 Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke deelname

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname is onder andere gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    sociale activiteiten buitenshuis;

  • b.

    deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • c.

    (betaald) werk met ondersteuning;

  • d.

    aanleren werknemersvaardigheden;

  • e.

    ontlasten mantelzorger;

  • f.

    het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • g.

    voorkomen van verwaarlozing/opname;

  • h.

    stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie inname, nuttigen maaltijd.

dit met als achterliggend doel om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

Artikel 8.4 Resultaten kortdurend verblijf in een instelling

De ondersteuning kortdurend verblijf in een instelling is gericht op de volgende resultaten:

  • a.

    het ontlasten van de mantelzorger;

  • b.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

Artikel 8.5 Criteria ondersteuning bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of huisgenoten van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • e.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Artikel 8.6 Criterium kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien de mantelzorger van de zorg voor de cliënt ontlast moet worden.

  • 2. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid omvat maximaal drie etmalen per week en maximaal achtentwintig etmalen op jaarbasis.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET GEBRUIK VAN DE WONING

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt een woonvoorziening verstaan.

Artikel 9.2 Resultaat woonvoorziening

De woonvoorziening is er op gericht dat de cliënt normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft en de mogelijkheid heeft om de elementaire woonfuncties te kunnen verrichten met onder andere de volgende resultaten:

  • a.

    het kunnen slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;

  • b.

    het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

  • c.

    het kunnen koken en het gebruiken van de keuken;

  • d.

    het kunnen maken van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning;

  • e.

    het hebben van toegang tot de woning;

  • f.

    kinderen kunnen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte spelen.

Artikel 9.3 Criterium woonvoorziening

Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

  • a.

    nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

  • b.

    daadwerkelijk in gebruik zijn.

Artikel 9.4 Aanvullende criteria woonvoorziening

  • 1. Een woningaanpassing kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      er sprake is van een zelfstandige woning;

    • b.

      de aan te passen woning in de gemeente Enschede staat;

    • c.

      de woning naar verwachting nog minstens tien jaar in stand blijft.

  • 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het toekennen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het toekennen van woonvoorzieningen aan woongebouwen, die specifiek gericht zijn op ouderen en/of mensen met beperkingen, voor zover het betreft:

      • voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

      • voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3. Een woonvoorziening wordt slechts toegekend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waar de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4. De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van beperkingen, en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen -op dat moment beschikbare- meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • het verbreden van toegangsdeuren;

      • het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

      • het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      • het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning het gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of alleen bedoeld is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld.

    • g.

      De afschrijftermijnen woonelementen zoals opgenomen in het ‘Beleid huurverhoging na woningverbetering van de huurcommissie’ wordt gehanteerd.

Artikel 9.5 Hoofdverblijf in een instelling

  • 1. In afwijking van artikel 9.4 lid 3 kan aan de cliënt die in een instelling voor zorg en verblijf buiten de gemeente Enschede woont, een woonvoorziening (het bezoekbaar maken van één woonruimte) in de gemeente Enschede onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de woonruimte regelmatig wordt bezocht;

    • b.

      de kosten van de woonvoorziening niet meer bedragen dan € 5.000,-.

  • 2. Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat belanghebbende de woonkamer en het toilet kan bereiken en dat hij tevens het toilet kan gebruiken.

HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING EN SPORT

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in dit hoofdstuk een verplaatsingsvoorziening verstaan.

  • 2. Onder leefomgeving wordt in dit hoofdstuk maximaal 20 kilometer rondom de woning verstaan.

Artikel 10.2 Resultaat verplaatsingsvoorziening

  • 1. De verplaatsingsvoorziening is onder andere gericht op een of meer van de volgende resultaten:

    • a.

      het kunnen bereiken van winkels;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening, binnen de leefomgeving van de cliënt.

    • d.

      de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning.

  • 2. Om de resultaten als bedoeld in het vorige lid onder a, b en c te bereiken, worden verplaatsingen mogelijk gemaakt tot 1.500 kilometer per jaar.

Artikel 10.3 Criterium verplaatsingsvoorziening op de lange afstand

Een voorziening voor verplaatsingen op de lange afstand wordt slechts verstrekt als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken.

AFDELING IV OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 11 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd. Deze bijdrage is gelijk aan de bedragen die worden genoemd in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

    • a.

      Indien een maatwerkvoorziening wordt toegekend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 2. In afwijking van lid 1 is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer maar de cliënt moet wel een ritbijdrage betalen. De ritbijdrage is gelijk aan het tarief dat in het openbaar busvervoer verschuldigd is, omgerekend naar zones.

Artikel 11.2 Looptijd van de eigen bijdrage

  • 1. Wanneer aan de cliënt de maatwerkvoorziening ondersteuning zelfstandig leven, ondersteuning bij het huishouden, ondersteuning maatschappelijke deelname of kortdurend verblijf wordt toegekend, wordt een bijdrage opgelegd zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt.

  • 2. Voor alle overige maatwerkvoorzieningen wordt gedurende 39 perioden van vier weken een bijdrage opgelegd, tenzij de kostprijs op een eerder moment is voldaan.

Artikel 11.3 Algemene voorziening

  • 1. De cliënt is geen eigen bijdrage verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening. Er wordt wel een eigen aandeel in de kosten berekend, bijvoorbeeld bij maaltijdvoorziening, was- en strijkservice etc.

  • 2. De cliënt is het eigen aandeel in de kosten verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3. Het eigen aandeel is gelijk aan de kosten die het NIBUD gebruikelijk acht voor de betreffende kostensoort in een normaal huishouden.

Artikel 11.4 Kostprijs berekening voor bijdrage in de kosten

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een -gecontracteerde- aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3. De kostprijs van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

Artikel 11.5 Vaststelling en inning van bijdrage voor opvang

De bijdragen in de kosten van opvang worden in overleg met de gemeente vastgesteld en geïnd door de betreffende organisaties die de opvang bieden.

HOOFDSTUK 12 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 12.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt uit eigen beweging of op verzoek, zonder uitstel, mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

Artikel 12.2 Beëindiging

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening beëindigen, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

    • d.

      de cliënt is overleden;

    • e.

      indien de cliënt vanwege een verhuizing niet meer in de gemeente Enschede woont.

Artikel 12.3 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      blijkt dat de cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.1 van deze verordening.

Artikel 12.4 Terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college, nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten persoonsgebonden budget terugvorderen;

    • b.

      de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura vorderen of deze maatwerkvoorziening terugvorderen dan wel terughalen;

  • 2. De vordering kan worden geïnd door middel van verrekening, als bedoeld in artikel 3.3 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. De extra kosten die het college maakt bij toepassing van het eerste lid onder b, kan het college verhalen op de cliënt.

Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik

Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, kan het college -al dan niet tijdelijke- maatregelen treffen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.

Artikel 12.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie, dat in ieder geval omvat:

  • a.

    het voorlichting geven aan inwoners van de gemeente Enschede en in het bijzonder aan cliënten;

  • b.

    het informeren van cliënten over de rechten en plichten die zijn verbonden aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    het aanwijzen van toezichthouders en hen -indien wenselijk- betrekken bij gesprekken met cliënten;

  • d.

    het vroegtijdige opsporen van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 12.7 Controle persoonsgebonden budgetten

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 13 KWALITEIT EN KLACHTEN

Artikel 13.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan in het Besluit bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 13.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden

  • 1. Het college stelt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding een reële prijs vast voor door derden te leveren diensten en deze prijs geldt als ondergrens in aanbestedingsprocedures. Bij het vaststellen van een reële prijs houdt het college in ieder geval rekening met:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      een opslag voor kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening, en

      • verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 13.3 Externe klachtregeling

  • 1. De aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht om een klachtenregeling, als bedoeld in artikel 3.2 van de wet, te treffen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 13.4 Externe medezeggenschapsregeling

De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

Artikel 13.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zonder uitstel aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan in het Besluit bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 13.6 Interne klachtenregeling

Het college behandelt klachten van cliënten - dan wel hun gemachtigden, vertegenwoordigers of mantelzorgers- die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Enschede.

HOOFDSTUK 14 MANTELZORGWAARDERING EN INSPRAAK

Artikel 14.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede.

  • 2. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college ook oog voor mantelzorgers van cliënten die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over de waardering als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14.2 Inspraak

  • 1. Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig de Inspraakverordening Enschede 2006.

  • 2. Het college stelt de Wmo-raad vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen te doen voor het beleid en advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning. Het college voorziet hierbij de Wmo-raad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening en het Besluit, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, die zijn vermeld in het Besluit, verhogen of verlagen overeenkomstig de prijsindex die de rijksoverheid betreffende de onderdelen van de wet toepast in de gemeentefondsuitkering.

Artikel 15.3 Intrekking Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2015 en overgangsrecht

  • 1. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007, de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011 of de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5. Het college heeft de bevoegdheid om een persoonsgebonden budget dat is verstrekt onder de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011 en 2015 terug te vorderen op de gronden genoemd in die verordening.

Artikel 15.4 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking de eerstvolgende dag na publicatie en wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 maart 2017

De griffier, De voorzitter

Toelichting op Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017

ALGEMENE TOELICHTING

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

Op 18 juli 2014 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo 2015) gepubliceerd in het Staatsblad. Deze wet, de Wmo 2015, is hiermee een feit. Enige onderdelen traden al op 19 juli 2014 in werking. Het belangrijkste deel van de wet is op 1 januari 2015 in werking getreden.

De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wmo 2015 wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.

De Wmo 2015 draagt gemeenten op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Over een aantal onderwerpen moet de gemeenteraad ook bij verordening regels stellen. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017 bevat regels over de ondersteuning bij het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking en/of met chronische psychische of psychosociale problemen.

Hierna geven we de kenmerken van het nieuwe Wmo-beleid weer en schetsen we hoe de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning in Enschede er uit ziet. In 2015 en 2016 hebben we in de praktijk ervaring opgedaan met de verordening. Er is gebleken dat aanpassingen op onderdelen toch noodzakelijk blijken.

Kenmerken nieuwe Wmo-beleid

Om de maatschappelijke ondersteuning te verbeteren is niet alleen een transitie nodig – een overheveling van bestuurlijke en financiële taken en verantwoordelijkheden –maar ook een transformatie – een nieuwe andere aanpak van ondersteuning en zorg. Wij zien kansen in een integrale aanpak dicht bij de burger, zoals beschreven in het Wmo beleidsplan 2015-2016. Om voorbereid te zijn op de nieuwe taken is een omslag nodig in de ondersteuning, hulp en zorg; we werken aan een nieuw stelsel van maatschappelijke ondersteuning. Dit doen we met het uiteindelijke doel voor ogen: het werken aan een inclusieve samenleving, waarin iedereen mee doet en gezien wordt.

Recht op een zorgvuldig onderzoek

De cliënt heeft recht op een zorgvuldig onderzoek als hij zich gemeld heeft bij het college. De wet schrijft voor aan welke onderwerpen aandacht moet worden besteed bij dit onderzoek.

Eigen kracht en verantwoordelijkheid centraal

Met de Wmo 2015 wordt aangesloten bij de wens van mensen om zolang en zoveel mogelijk regie te nemen en te houden over hun eigen situatie door zich in te spannen om deel te nemen aan het maatschappelijk leven in de leefomgeving en elkaar, waar nodig en mogelijk, meer te helpen.

Wij sluiten aan bij de volgende passage in de Memorie van Toelichting, Algemeen deel, onder 3.2: Meer eigen verantwoordelijkheid voor mensen:

‘Een uitgangspunt van onze samenleving is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie. Het streven van de regering is er dan ook op gericht dat zoveel mogelijk ingezetenen die verantwoordelijkheid zelf kunnen dragen, zelfredzaam zijn en participeren. Dit uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid is in dit wetsvoorstel nadrukkelijker opgenomen dan in de Wmo 2007.’

Oog voor de mantelzorger

Met een maatwerkvoorziening wordt beoogd de cliënt zelf adequaat te ondersteunen, rekening houdend met wat hij verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning uit zijn sociale netwerk of zijn mantelzorger. Daar hoort ook de ondersteuning bij wat de cliënt moet krijgen op de momenten dat de mantelzorger even niet wil of kan. Respijtzorg is de ondersteuning die aan de cliënt wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is hem te ondersteunen. Dit moet worden onderscheiden van de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.

Focus op preventie

De Wmo 2015 bevat de opdracht aan de gemeente om beleid te maken dat erop is gericht te voorkomen dat burgers aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning. De gemeente Enschede zet daarom sterk in op preventieve maatregelen, om duurdere curatieve maatregelen te voorkomen. De Enschedeër is meer gebaat bij een springplank dan bij een vangnet, zodat mensen weer snel voldoende eigen kracht hebben. De inzet is dan ook gericht op het versterken van de zelfredzaamheid.

Inzet op algemene voorzieningen

In het nieuwe stelsel willen we zoveel mogelijk de beweging maken van 'zwaardere' zorg, naar minder specialistische ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening. Het belangrijkste uitgangspunt blijft dat we mensen de ondersteuning bieden die ze nodig hebben. Daarbij is de maatschappelijke ondersteuning gericht op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Deze uitgangspunten vinden ook hun weerslag in de verordening: de situatie van de persoon staat centraal en ondersteuning kan waar mogelijk ontwikkelingsgericht worden ingezet.

Uitvoering in Enschede

In de lokale ondersteuningsstructuur onderscheiden we de volgende niveaus:

Eigen kracht en het sociale netwerk;

Er wordt eerst gekeken naar eigen kracht en de mogelijkheden van het sociale netwerk. Dit zijn bewoners, vrijwilligers en professionals in de wijk en stad, die zelf geen hulpverlener zijn. Ze normaliseren, signaleren en leiden inwoners met een ondersteuningsbehoefte naar ondersteuning.

Algemene voorzieningen;

Daar waar (tijdelijk) aanvullende ondersteuning noodzakelijk is, wordt ingezet op algemene voorzieningen. Hier kunnen inwoners met een ondersteuningsbehoefte gebruik van maken zonder dat een diepgaand onderzoek naar de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de gebruiker heeft plaatsgevonden en zonder dat zij een besluit van de gemeente nodig hebben. De voorziening kan toegankelijk zijn voor de hele bevolking of voor specifieke groepen (bijvoorbeeld een bepaalde leeftijdscategorie). De inwoners met een ondersteuningsbehoefte kunnen zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder van deze vrij-toegankelijke ondersteuning wenden. De cliënt met een ondersteuningsvraag kan ook via partners in de wijk, zoals aanbieders, direct worden doorgeleid naar deze voorzieningen. Gemeentelijke bemoeienis is daarvoor niet nodig. Maar ook is verwijzing via de steunpunten in de wijken mogelijk.

Maatwerkvoorzieningen;

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Maatwerkvoorzieningen zijn niet rechtstreeks toegankelijk en daarvoor is een besluit van de gemeente noodzakelijk. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep open. Deze ondersteuning is alleen toegankelijk via wijkteams Enschede.

Wij zetten in op het verder ontwikkelen van het wijkgericht werken en het inrichten van het voorzieningenaanbod op de specifieke omstandigheden en ondersteuningsbehoeften van de inwoners van die wijk of buurt. Inwoners met een ondersteuningsbehoefte kunnen rechtstreeks of via partners in de wijk, zoals aanbieders, terecht bij een van de wijkteams. De medewerkers van de wijkteams werken vraaggericht en integraal. Als er verschillende vormen van ondersteuning nodig zijn in een bepaalde situatie (bijvoorbeeld vanuit de Wmo en Jeugdwet) wordt vanuit het wijkteam gezorgd dat dit goed is afgestemd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

AFDELING I ALGEMEEN

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Lid 1

Ad a en b: Algemeen gebruikelijk en algemeen gebruikelijke voorziening

Deze begripsbepalingen zijn van belang voor beantwoording van de vraag of cliënt zélf zijn beperkingen kan oplossen.

Ad c: beperking

Het kan bij een beperking gaan om diverse factoren. Veelal zijn het moeilijkheden in het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van een aandoening, een aangeboren afwijking, letsel, ouderdom of chronische pijn. Ook een chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan oorzaak zijn van een beperking.

Ad d: Besluit

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Enschede, waarin door het college op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld.

Ad e: Budgetplan

Aan het recht op een persoonsgebonden budget is voor de cliënt de plicht verbonden een budgetplan, volgens het door de gemeente aangereikte format, op te stellen (zie art. 6.1 tweede lid onder a). Het college beoordeelt aan de hand van het door de cliënt overgelegde budgetplan of de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Ad f: CIMOT

Deze omschrijving spreekt voor zich.

Ad g

Collectieve maatwerkvoorziening

Dit is een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt, maar wel door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn de Regiotaxi of de ‘ondersteuning maatschappelijke deelname’ in groepsverband.

Ad h: Deelname aan activiteiten

Aan de cliënt kan een maatwerkvoorziening worden toegekend voor maatschappelijk deelname (zie hoofdstuk 8 van de verordening). Deelname aan georganiseerde activiteiten wordt als een van de resultaten genoemd. Het gaat over structurele tijdsbesteding van de dag met een welomschreven doel.

Ad i: Gemeenschappelijke ruimten

De begripsbepaling geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. Er is sprake van een gemeenschappelijke ruimte als de cliënt alleen middels deze ruimte zijn woning kan bereiken of betreden. De gemeente vergoedt slechts een limitatief aantal aanpassingen (woonvoorzieningen) aan gemeenschappelijke ruimten (zie hoofdstuk 9 van de verordening).

Ad k: Hoofdverblijf

Het begrip is ruim geformuleerd in die zin dat personen die elders wonen niet de mogelijkheid wordt ontnomen om naar de gemeente Enschede te kunnen verhuizen. Wel zal deze persoon bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn beperkingen (zie verder artikel 9.5 vierde lid van de verordening).

Ad l: Huisgenoot

Een huurder of kostganger wordt niet aangemerkt als huisgenoot. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit een huur- of kostgangersovereenkomst.

Als mensen omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen, dan worden zij ook niet aangemerkt als huisgenoot. Te denken valt hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten.

Ad m: Instelling

De wet definieert (waarschijnlijk onbedoeld) niet wat onder een instelling wordt verstaan. Afhankelijk van het individuele geval kan het college ook kortdurend verblijf verlenen in een accommodatie van een aanbieder. Het spreekt voor zich dat dit wel een door het college goedgekeurde accommodatie is.

Ad n: Maatschappelijk nuttige activiteiten

Deze omschrijving is ontleend aan de Memorie van Toelichting, artikelsgewijs deel, onder artikel 2.3.2 onderdeel d.

Ad o: Meerkosten

Deze begripsbepaling is relevant voor de toepassing van artikel 5.2 tweede lid onder c van de verordening. Een persoon zonder beperkingen heeft de hier bedoelde ‘meerkosten’ van een voorziening niet. Dat betekent dat in voorkomende gevallen dat ‘meerdere’ voor verstrekking van een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen als dat noodzakelijk blijkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie.

Ad p: Melding

De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens de cliënt kenbaar worden gemaakt. Een verzoek om informatie en/of advies wordt niet als melding aangemerkt. Zo kan het college iemand verwijzen naar algemene voorzieningen of op een andere manier informatie verstrekken. Na de melding is het college verplicht een onderzoek in te stellen.

Ad q: Normaal gebruik van de woning

Dit begrip is van belang bij woonvoorzieningen, hulpmiddelen of ondersteuning bij het huishouden. Deze maatwerkvoorzieningen willen het normale gebruik van de woning mogelijk maken. De belangrijkste elementaire woonfuncties zijn eten, slapen, gebruik van toilet en natte cel en het veilig kunnen spelen van kinderen. Ook koken en de was doen behoren tot de elementaire woonfuncties, het uitoefenen van een hobby evenwel niet.

Ad r: Ondersteuningsplan

Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden en het onderzoek is afgerond maakt het college een verslag waarin de uitkomsten van het onderzoek staan. Dit verslag wordt aangemerkt als ondersteuningsplan. Dat wat in samenspraak met de cliënt is besproken wordt opgenomen in het plan, waaronder de afspraken die gericht zijn op de ondersteuning. Hierin wordt in ieder geval ingegaan op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet. Afhankelijk van het individuele geval kunnen ook andere onderwerpen worden beschreven. Indien aanwezig betrekt het college ook het persoonlijk plan bij het ondersteuningsplan.

Ad s: Persoonlijk plan

In een persoonlijk plan geeft de cliënt aan welke ondersteuning hij denkt nodig te hebben. Ook beschrijft hij in het plan zijn omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.

Ad t: Spoedeisend geval

Ter beoordeling aan het college of er per omgaande een maatwerkvoorziening moet worden ingezet, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

Ad v: Verplaatsingsvoorziening

Voorbeelden van een verplaatsingsvoorziening zijn de reductiepas voor de Regiotaxi, de scootmobiel en de driewielfiets.

Ad x: Voucher

Dit begrip is opgenomen omdat de wet geen mogelijkheid biedt om de maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming te bieden. Voor het hiaat dat hierdoor ontstaat kan de voucher een oplossing bieden.

Ad aa: Woonvoorziening

Voorbeelden van een woonvoorziening zijn de woningaanpassing en hulpmiddelen bij het wonen zoals de tillift en elektrische deuropener.

Uitleg over de verschillen tussen de plannen als genoemd onder e, r en s:

Persoonlijk plan

Door wie? Door of namens cliënt.

Wanneer? In ieder geval binnen 7 dagen na de melding.

Inhoud? Zie begripsomschrijving onder s.

Ondersteuningsplan

Door wie? Door het college.

Wanneer? Na afronding van het onderzoek, maar in ieder geval binnen 6 weken na de melding.

Inhoud? Zie begripsomschrijving onder r.

Budgetplan

Door wie? Door of namens cliënt

Wanneer? Binnen 15 werkdagen na ontvangst, alléén als een persoonsgebonden budget wordt gevraagd.

Inhoud? Zie begripsomschrijving onder e.

Lid 2

Niet gedefinieerde begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 3

Omdat de wet zelf niet geheel eenduidig is, is deze bepaling opgenomen.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

Lid 1 en 2

Hierin wordt bepaald dat de cliënt die geen hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede, geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. Dit artikel moet in samenhang worden gelezen met de begripsomschrijving van ‘hoofdverblijf”. De toevoeging ‘dan wel zal staan ingeschreven’ in deze begripsomschrijving is opgenomen om personen die elders wonen niet de mogelijkheid te ontnemen om naar de gemeente Enschede te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn beperkingen. (Zie verder hoofdstuk 9 van de verordening.)

HOOFDSTUK 2 MELDING EN ONDERZOEK

In dit hoofdstuk worden de procedureregels beschreven. Het gaat om de manier waarop het college om gaat met de melding van cliënten en hoe het onderzoek wordt gedaan en afgerond. De wettelijke termijn waarbinnen het onderzoek afgerond moet zijn is zes weken. De regels van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op deze procedure. Om toch voldoende rechtsbescherming te bieden kan de cliënt die een melding heeft gedaan een aanvraag indienen.

Artikel 2.1 De melding

Lid 1, 2 en 3

Het eerste contact van de cliënt met de gemeente kan op verschillende manieren plaatsvinden: schriftelijk, mondeling (bij het wijkteam), telefonisch of digitaal. Naar aanleiding van dit eerste contact wordt beoordeeld of kan worden volstaan met informatie en advies of dat een onderzoek nodig is. Pas als dit laatste het geval is, komt het begrip “melding” in beeld. Is er naar oordeel van het college sprake van een melding, dan wordt deze geregistreerd. Zoals bij wet is voorgeschreven, bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Dat doet het college schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch. Na de melding of gelijktijdig met de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 2.3 van de verordening).

Lid 5

De hoofdregel is dat het college na de melding eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties (zie begripsbepaling). Het college zet in voorkomende gevallen direct een maatwerkvoorziening in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

Lid 6

Aanbieders kunnen snel constateren dat de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt toeneemt of dat er aanleiding is om dat aan te nemen. Er kan ook sprake zijn van een afname van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarom is in dit lid geregeld dat het college met aanbieders afspraken kan maken over deze signaleringsfunctie. Na het signaal van de aanbieder kan het college met de cliënt in contact treden en wordt -zo nodig- een melding van cliënt ingenomen. De verplichting om periodiek heronderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend, is neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.

Lid 7

In lid 7 is maatschappelijke ondersteuning voor opvang niet meer opgenomen omdat een burger zich rechtstreeks moet melden bij een instelling voor opvang.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op te zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is. Cliëntondersteuning is domein overstijgend en heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo. Dit maakt integrale dienstverlening nog beter mogelijk. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning ten behoeve de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Voorafgaande aan het gesprek informeert het college de cliënt en/of diens mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliëntondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Van belang is dat de gemeente er voor moet zorgen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt handelen.

Artikel 2.3 Het gesprek

Lid 1, 2, 3 en 4

Na bevestiging van de melding wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Op voorhand bepaalt de verordening niet precies wanneer deze afspraak wordt gemaakt. Afhankelijk van de aard van de melding kan het namelijk zijn dat het college eerst gegevens wil verzamelen voor een goede voorbereiding op het gesprek. Daarvoor kan overigens ook de medewerking van de cliënt nodig zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger of personen uit diens sociale netwerk. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken met het oog op zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van een persoon of personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde kan hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zelf zouden kunnen bieden, waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal verbeteren. Ook kan het college in samenspraak met de betrokkenen het probleemoplossend vermogen van de cliënt en/of de personen uit diens sociale omgeving bespreken. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. (Zie voor mantelzorgondersteuning de algemene inleiding van de verordening.)

Lid 5

Het kan voorkomen dat de situatie van de cliënt en zijn ondersteuningsbehoefte voldoende bekend zijn bij het college. Het uitvoeren van een gesprek kan in die gevallen mogelijk niets toevoegen. In overeenstemming met de cliënt kan dan worden afgezien van een gesprek.

Artikel 2.4 Advisering

Lid 1

De wet vereist een zorgvuldig onderzoek. Daarom zal het college soms advies moet vragen omdat het zelf niet ter zake deskundig is.

Lid 2

Uit artikel 2.3.8 derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist.

Het kan onduidelijk zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

Lid 1 en 2

Na het onderzoek wordt een ondersteuningsplan opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. De oplossingen binnen dat arrangement hebben in ieder geval betrekking op de onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.

Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het ondersteuningsplan. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Het college is overigens niet gehouden om, als een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in het persoonlijk plan zijn beschreven.

Het ondersteuningsplan vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Nadat de cliënt beschikt over het ondersteuningsplan is het zijn verantwoordelijkheid om te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Ook de cliëntondersteuner kan hierbij een rol spelen.

Artikel 2.6 Onderzoekstermijn en verlenging

In dit artikel staat dat verlenging van de wettelijke onderzoekstermijn mogelijk is als cliënt hiermee instemt. Een dergelijke verlenging kan immers ten goede komen aan een zorgvuldig onderzoek.

Artikel 2.7 Vaststellen identiteit

Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger van de cliënt is dat niet het geval. Daarom is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald. Met name als de (wettelijk) vertegenwoordiger of gemachtigde, namens de cliënt handelt bij een melding, aanvraag of informatie verstrekt tijdens een onderzoek. De reden van inzage en notitie van de identiteit van de door de cliënt gemachtigde persoon, heeft hier betrekking op.

AFDELING II UITVOERING VAN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

HOOFDSTUK 3 SPEERPUNTEN VAN BELEID

Artikel 3.1 Inzet voorzieningen

Op dit moment wordt het overgrote deel van de ondersteuning geboden als maatwerkvoorziening, uitgevoerd door een zorginstelling. Dat geldt ook voor andere vormen van Wmo-ondersteuning (zoals hulp bij het huishouden). Waar dit mogelijk is zullen we de beweging gaan maken naar ondersteuning in de vorm van een algemene voorziening, in plaats van het bieden van een maatwerkvoorziening. Het belangrijkste uitgangspunt blijft dat we mensen de ondersteuning bieden die ze nodig hebben. De inhoud van deze verordening staat dan ook maatwerk op geen enkele manier in de weg.

Artikel 3.2 Stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten

Deze bepaling vloeit voort uit de volgende passages in de Memorie van Toelichting:

  • -

    Artikelsgewijs deel, onder artikel 2.3.2 onderdeel d:

    ‘Dit onderdeel d geeft het college ook de mogelijkheid te verkennen of betrokkene door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan komen tot zelfredzaamheid of participatie. Onder maatschappelijk nuttige activiteiten worden verstaan activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van betrokkenen en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving. Indien uit het onderzoek blijkt dat iemand eenzaam is en hij uit zijn isolement zou kunnen komen door een actieve rol te vervullen in het buurthuis, zou met het verrichten van die activiteiten in zijn behoefte, verminderen van eenzaamheid, kunnen worden voorzien.’

  • -

    Algemeen deel, onder 3.2: Meer eigen verantwoordelijkheid voor mensen:

    Een te verkiezen mogelijkheid om de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie van een cliënt te verbeteren is, waar mogelijk, het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten. Indien dit voor iemand mogelijk is, moet die kans uiteraard ook benut worden. De cliënt die maatschappelijke ondersteuning ontvangt, kan zichzelf helpen door het verrichten van die activiteiten en daardoor niet alleen zijn eigen maatschappelijke participatie verbeteren, maar ook ‘iets terugdoen’ en dat geeft mensen een sterker gevoel van eigenwaarde dan wanneer men alleen ‘ontvangt’ –hoe noodzakelijk ook. Eenzaamheid kan mogelijk worden verminderd door bijvoorbeeld ouderen te laten voorlezen op de voorschoolse opvang voor kinderen met een taalachterstand; of de gepensioneerde boekhouder die rolstoelgebonden is, wordt vrijwilliger in het kader van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Zo kan het mes ‘van twee kanten snijden’: de maatschappelijke participatie van de betrokken neemt toe en draagt bij aan het oplossen/beperken van een maatschappelijk probleem.

    De regering wil de inzet van cliënten voor maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van dit wetsvoorstel geen dwingend karakter geven; de cliënt kan niet gedwongen worden ….’.

  • -

    Algemeen deel, onder 1.2: Uitbreiding van gemeentelijke verantwoordelijkheid:

    Dit wetsvoorstel biedt, in samenhang met de Participatiewet, nieuwe mogelijkheden voor het bieden van ondersteuningsvormen die tevens gericht zijn op het opdoen van (betaalde) werkervaring of het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten. Dit wetsvoorstel voorziet daarom in een grote mate van beleidsruimte voor gemeenten om…’’.

Artikel 3.3 Sturing op resultaten

We willen meer ruimte bieden voor professionals om de juiste hulp op maat te bieden en de regeldruk verminderen. Dit doen we door resultaatsturing: we geven de professional de ruimte om te beoordelen hoeveel en welke ondersteuning in de concrete situatie nodig is. Het resultaat staat centraal en dat betekent dat we daarop gaan sturen. De mindset die in de toekomst nodig is bij alle professionals is die van ‘zorgen dat’ in plaats van het huidige ‘zorgen voor’.

Artikel 3.4 Vernieuwing in de ondersteuning

Door te investeren in innovatieve en integrale ondersteuningsarrangementen kunnen betere resultaten worden bereikt in het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Vernieuwing kan betrekking hebben op de inhoud van de ondersteuning (bijvoorbeeld technologische vernieuwing als domotica), de rol van het college of op de wijze waarop wordt samengewerkt.

Een voorbeeld van het creëren van een nieuwe samenwerkingsvorm is de Pilot Zorgvernieuwing door populatiemanagement. Populatiemanagement is een bekostigingswijze van zorg en ondersteuning waarbij een consortium van aanbieders verantwoordelijk wordt voor de dienstverlening ten behoeve van de totale populatie van een bepaald gebied, binnen een afgesproken lump-sum-budget. Hierin nemen de gemeente en Menzis Zorgkantoor deel voor de extramurale zorg en ondersteuning.

AFDELING III MAATWERKVOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 4 AANVRAAG EN VORMEN VAN VERSTREKKING

Artikel 4.1 De aanvraag

Lid 1

Pas na verstrekking van een ondersteuningsplan kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (zie art. 2.3.2 negende lid van de wet). Om praktische redenen is in het ondersteuningsplan een aanvraagstrook opgenomen. Een ingevulde en ondertekende aanvraagstrook kan als aanvraag worden aangemerkt.

Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat in incidentele situaties het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het besluit meer tijd nodig heeft. Om bijvoorbeeld een deskundigenadvies te vragen als dat nodig blijkt en dit in de onderzoeksfase nog niet is gedaan of in de onderzoeksfase te voorzien was dat een deskundigenadvies nodig is. Het college heeft dan de bevoegdheid de beslistermijn op te schorten onder toepassing van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiervan wordt gemotiveerd mededeling gedaan aan de cliënt.

Lid 2

Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een ondersteuningsplan aan de cliënt en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het genoemde plan verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders kan beslissen op de aanvraag. Of er sprake is van verouderde informatie is naar oordeel van het college. In zo’n situatie doet het college opnieuw onderzoek. Dit is in de lijn van artikel 2.3.2 negende lid van de wet.

Artikel 4.2 Vormen van verstrekking

Lid 2

Dit lid vormt ook de basis voor het verstrekken van vouchers. Deze ontwikkeling is in de lijn van het Beleidsplan Invoering Wmo 2015 Enschede. Met vouchers kan het hiaat worden opgevuld, dat is ontstaan door het vervallen van de financiële tegemoetkomingen in de wet.

HOOFDSTUK 5 BEOORDELING AANSPRAAK

Artikel 5.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

Lid 1 onder a, b, c en d

Hier zijn voor de volledigheid de algemene criteria van artikel 2.3.5 derde lid van de wet opgenomen. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is nadrukkelijk de hekkensluiter volgens de wet. Het college beoordeelt of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening.

Een belangrijk onderdeel is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om dát aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien; zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken.

Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen. Terwijl mensen uit het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor de cliënt te betekenen, maar niet weten hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek. Het college kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving. Van de cliënt kan worden gevergd dat hij het college met deze personen in contact brengt. Zoals gezegd kunnen deze personen ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

De wet geeft voorrang aan algemene voorzieningen. Voorbeelden van een algemene voorziening zijn de reeds beschikbare pools voor gebruik van rolstoel en scootmobiel.

Lid 2

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening het college rekening moet houden met het ondersteuningsplan. Daarin staan de uitkomsten van het gesprek. Indien de cliënt een persoonlijk plan heeft ingediend moet het college dat plan vanzelfsprekend betrekken bij de beoordeling. De maatwerkvoorziening waartoe het college beslist moet een passende bijdrage leveren aan het in staat stellen van de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie. Het sluitstuk van het oordeel of de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert is het antwoord op de vraag of de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

In de Memorie van Toelichting op de wet staat dat het college de zelfredzaamheid en participatie van de Wmo-doelgroep moet bevorderen opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Hierbij kan echter wel een grens worden bereikt. Gewezen wordt op artikel 2.3.5 zesde lid van de wet. Dat artikel bepaalt dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien de cliënt aanspraak heeft of kan hebben op een indicatie tot de Wet langdurige zorg. Het college signaleert dat het niet verantwoord is voor de cliënt om in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen.

Artikel 5.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening

In dit artikel zijn situaties opgenomen waarbij geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen (criteria) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Lid 1 onder a

Hierin is bepaald de maatwerkvoorziening de cliënt in staat moet stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand ondanks zijn lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen. De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot de situatie van de cliënt voor hij ondersteuning nodig had.

Lid 1 onder b

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Deze voorwaarde komt overeen met het begrip ‘goedkoopst compenserende voorziening’ zoals gehanteerd in de Verordening individuele voorzieningen Wmo. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking.

Een belangrijk voorbeeld van ‘goedkoopst passende bijdrage’ is de maatwerkvoorziening voor verhuis- en inrichtingskosten.

Lid 1 onder c

De te treffen voorziening moet proportioneel en doeltreffend zijn. De met de voorziening gepaard gaande kosten dienen in verhouding te staan tot de ondervonden beperkingen en het te bereiken resultaat. Deze bepaling hangt samen met het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 2 onder a

In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo 2007 tot stand is gekomen, is het college ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen . Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan -gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen- aannemelijk is dat de cliënt daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

1. normaal in de handel verkrijgbaar is; en

2. niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

3. niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten.

Het is ter beoordeling aan het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behoort. Hierbij is het inkomen van belanghebbende niet van belang . Uitzonderingen zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk is (zijn). Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Daaronder zou ook het ineens moeten vervangen van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen vallen.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keuken, kranen, e.d. In het kader van de beoordeling of een (aangevraagde) voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt . Dat betekent concreet dat het college van de cliënt kan en mag vergen dat hij zich in hoge mate inspant door bijvoorbeeld de woningeigenaar aan te schrijven of een kort geding aanspant (zoals in de genoemde uitspraak aan de orde was) om zo te bewerkstelligen dat de woning wordt aangepast aan de eisen die daar aan mogen worden gesteld. Het is algemeen gebruikelijk om dat te doen. (Zie ook begripsbepalingen ‘algemeen gebruikelijk’ en ‘algemeen gebruikelijke voorziening’ in de verordening.)

Lid 2 onder b

Niet valt in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen als een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De Wmo 2015 kent echter geen specifieke bepaling hiervoor, in tegenstelling tot de Wmo 2007. Daarom is in de verordening deze weigeringsgrond opgenomen analoog aan artikel 2 Wmo 2007. Denk bijvoorbeeld aan een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen .

Lid 2 onder c

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen meerkosten met zich meebrengt. Het begrip meerkosten hangt dan ook nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. Denk bijvoorbeeld aan iemand die al jaren een eigen auto tot zijn beschikking heeft waarmee hij voorziet in zijn verplaatsingsbehoefte.

Lid 2 onder d

Er is geen uitputtende opsomming mogelijk van de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen en daarmee voor rekening van de cliënt moeten blijven. Het gaat in ieder geval over (onomkeerbare en bewuste) keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt en waarvan de gevolgen op het college worden afgewenteld door zich te melden met de bedoeling een aanvraag in te dienen. Deze keuzes kunnen de cliënt - afhankelijk van het individuele geval - door het college worden tegengeworpen. In hoofdstuk 9 van de verordening is nader invulling gegeven aan de bedoelde omstandigheden die liggen in de risicosfeer van de cliënt in geval van aanvragen om woonvoorzieningen.

Een voorbeeld: De ontruiming uit een rolstoelgeschikte woning heeft te maken met de bestaande alcoholproblematiek. De gemeente hoeft vervolgens geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken omdat deze alcoholproblematiek ligt in de risicosfeer van de cliënt .

De onder d genoemde afwijzingsgrond is geenszins bedoeld om het beoefenen van sport te ontmoedigen. Zo zal een ongeval tijdens een skivakantie, met een beperking tot gevolg, niet leiden tot een afwijzing van een aanvraag om een rolstoel. De keuze om te sporten wordt cliënt niet tegengeworpen.

Lid 2 onder e

Onder dit artikel wordt een (woon)voorziening geweigerd indien de cliënt niet adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, heeft ingespeeld op de aanwezige beperkingen en het verloop hiervan. Het betreft hier situaties waarin de cliënt een onomkeerbare handeling heeft verricht: bij het betrekken van een nieuwe woning (c.q. aankoop van een woning etc. ) is geen rekening gehouden met zijn gezondheidssituatie (hij is bijv. verhuisd naar een niet-adequate woning, terwijl hij op grond van zijn beperkingen (en het verloop hier van) had kunnen weten dat dit inadequaat was.

Lid 3

De Wmo 2015 verplicht het college niet om een maatwerkvoorziening te verstrekken als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding of de aanvraag gerealiseerd is. Denk aan het realiseren van aanpassingen in de badkamer of het bestellen van een traplift die óók al geplaatst is door de aanbieder. Na het zelf (laten) realiseren van (maatwerk)voorzieningen is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie . Dit is dan ook de afwijzingsgrond. Onbekendheid van een cliënt met de voor de zaak geldende regelingen komen voor diens eigen rekening en risico.

Lid 4

Dit lid ziet op de situatie dat de maatwerkvoorziening nog niét is gerealiseerd vóór de melding of de aanvraag. Dat betekent dat er nog beperkingen (kunnen) worden ondervonden in de zelfredzaamheid of participatie. Daarom kan de afwijzingsgrond die hoort bij het vorige lid niet worden gehanteerd.

In deze gevallen is sprake van omstandigheden die in principe in de risicosfeer liggen van de cliënt. Door zich niet eerder te melden ontneemt de cliënt het college de mogelijkheid te beoordelen of, en zo ja welke aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening die als goedkoopste passende bijdrage kan gelden. Kan het college de noodzaak nog wel vaststellen, dan kan worden overgegaan tot het verlenen van een maatwerkvoorziening die als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt .

Lid 5

Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder verstrekte voorzieningen en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. In dit artikel worden drie uitzonderingssituaties genoemd.

Artikel 5.3 Primaat kortdurende maatschappelijke ondersteuning

Lid 1

De hoofdregel volgens de verordening is dat het primaat van de collectieve voorziening geldt, zoals het collectief vervoer (Regiotaxi). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van de cliënt. Het spreekt voor zich dat het college zich op het standpunt moet kunnen stellen dat een collectieve verstrekking een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

Lid 2 en 3

De maatwerkvoorziening kan voor een kortdurende periode worden verleend. Allereerst is dat zo wanneer de behoefte aan ondersteuning slechts tijdelijk is, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname. Een maatwerkvoorziening kan ook tijdelijk worden ingezet wanneer de cliënt leerbaar is. Leerbaar wil hier zeggen dat het college de inschatting maakt dat de cliënt de benodigde vaardigheden en competenties kan verwerven om (meer) zelfredzaam te worden en (beter) te kunnen participeren in de samenleving. Het al dan niet inzetten van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op dit ontwikkelingsproces. Dit sluit ook aan bij de bedoeling van de wetgever.

Een voorbeeld: een cliënt is niet in staat -met behulp van zijn sociale netwerk of met behulp van voorliggende of algemene voorzieningen- structuur aan te brengen in het dag- en nachtritme vanwege een persoonlijkheidsstoornis. Een maatwerkvoorziening binnen het domein van de ondersteuning bij zelfstandig leven wordt dan kortdurend ingezet om de cliënt te leren een goed dag- en nachtritme te bereiken en te behouden.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Criteria persoonsgebonden budget

Lid 1 onder a, b en c

De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst. Daarmee is niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan. In dit artikel zijn voor de volledigheid de drie voorwaarden van artikel 2.3.6 tweede lid van de wet opgenomen. Deze zijn ter beoordeling aan het college.

Wanneer cliënt niet in staat is om aan de eerste voorwaarde onder lid 1 a genoemde voorwaarden te voldoen dan mag hij zich laten ondersteunen door iemand uit zijn sociale netwerk of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Onder een wettelijke vertegenwoordiger wordt verstaan: curator, bewindvoerder en mentor.

Onder de tweede voorwaarde onder lid 1 a, het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken, valt ook de eis dat de cliënt in staat is om toezicht te houden op de geleverde kwaliteit.

Lid 2

Aan de wettelijke voorwaarden is toegevoegd dat een persoonsgebonden budget geweigerd wordt wanneer de ondersteuner een tegengesteld belang heeft dan het belang van de cliënt. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer de ondersteuner een commercieel belang heeft.

Opgemerkt wordt dat het college ook nog op grond van artikel 2.3.6 vijfde lid onder b van de wet bevoegd is het persoonsgebonden budget te weigeren. Deze bevoegdheid bestaat dus als het persoonsgebonden budget in het verleden is herzien dan wel ingetrokken omdat:

- De cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

- De cliënt niet heeft voldaan aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

- De cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

Lid 3

In dit artikel zijn verplichtingen opgenomen die verbonden zijn aan het recht op een persoonsgebonden budget.

Lid 3 onder a

De cliënt die een persoonsgebonden budget wenst en daar naar oordeel van het college recht op heeft, is verplicht een door het college vastgesteld en aangereikt format budgetplan op te stellen. Wat daaronder wordt verstaan is opgenomen in de begripsbepalingen van de verordening. Het kan zijn dat de cliënt al een budgetplan opstelt om te motiveren waarom hij een persoonsgebonden budget wenst. Het college kan aanvullende voorwaarden stellen aan het budgetplan. Een voorbeeld: het kan in een concrete situatie zinvol zijn om tussentijdse evaluatiemomenten -en bijbehorende terugkoppeling aan de consulent- te laten opnemen in het budgetplan.

Ten behoeve van de voortgang van het onderzoek wordt een termijn gesteld waarbinnen de cliënt het vereiste budgetplan moet indienen.

Lid 3 onder b

Een persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Dit is in lijn met het bepaalde in artikel 5.2 tweede lid onder a van de verordening.

Lid 3 onder c

De wetgever heeft met de invoering van het trekkingsrecht nadrukkelijk de bedoeling gehad om uitbetaling van persoonsgebonden budgetten niet meer toe te staan aan bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangbehartigers. Persoonsgebonden budgetten worden door de

Sociale Verzekeringsbank in opdracht van het college uitbetaald aan derden.

Lid 3 onder d

In deze bepaling is aangegeven dat het persoonsgebonden budget binnen drie maanden na toekenning moet zijn aangewend. In voorkomende gevallen kan het college gebruik maken van de bevoegdheid het toekenningsbesluit in te trekken. (Zie verder hoofdstuk 12 van deze verordening.)

Lid 3 onder e

Deze bepaling spreekt voor zich. In geval een huisgenoot normaal gesproken wordt geacht gebruikelijke hulp te kunnen verrichten mag het persoonsgebonden budget niet aan die huisgenoot worden uitbetaald voor geleverde of te leveren maatschappelijke ondersteuning.

Lid 4

In dit artikel wordt aangeven dat de cliënt met de aanbieder altijd een zorgovereenkomst naar het model van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) sluit, waarin onder andere de wijze van declareren is opgenomen. De bedoeling hiervan is het tegengaan van misbruik van persoonsgebonden budgetten.

Lid 4 onder d

Met het nummer waarmee de aanbieder staat ingeschreven bij de kamer van Koophandel, wordt de branche-standaard bedrijfsindeling (SBI) van de beroepsgroep Gezondheidszorg en Welzijn genoemd. Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het handelsregister krijgt een of meerdere SBI-codes. Deze code bestaat uit 4 of 5 cijfers en geeft aan wat de activiteit van een bedrijf is. Door de SBI code op te vragen kan worden geverifieerd dat de zorgverlener werkzaam is waarvoor hij/zij zich laat contracteren door de budgethouder.

Lid 5

Het college kan aan de zorgovereenkomst als bedoeld in het derde lid andere of lichtere eisen stellen. Het ligt ook voor de hand dat te doen omdat de persoon uit het sociale netwerk bijvoorbeeld niet ingeschreven zal staan bij de Kamer van Koophandel. Ook kan het zijn dat de ondersteuning al dan niet tijdelijk door een andere niet-beroepskracht wordt geboden. Denk aan een student met een bijbaan. Ook in die gevallen kan het college andere eisen stellen aan de overeenkomst.

Lid 6

Eén van de kwaliteitsaspecten van de wet is dat een maatwerkvoorziening veilig moet zijn (zie art. 3.1 tweede lid van de wet). De maatwerkvoorziening mag dan ook geen gezondheidsrisico’s voor de cliënt zelf of anderen met zich meebrengen. Daarom is in dit onderdeel geregeld dat ook de met een persoonsgebonden budget bekostigde voorziening veilig moet zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de cliënt. Om vast te stellen of een voorziening veilig is, voert het college controles uit.

Lid 8

Indien aan de cliënt een persoonsgebonden is verleend worden daar, afhankelijk van de maatwerkvoorziening die daarmee zal worden aangeschaft, verplichtingen verbonden. Het college moet beoordelen of voldoende is gewaarborgd dat de betreffende maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt (art. 2.3.6 van de wet). Daarnaast beoordeelt het college of de beoogde resultaten worden behaald waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Om dat oordeel kracht bij te zetten bepaalt dit lid dat het college hierover nadere regels stelt in het Besluit.

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

Lid 1 en 2

Voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag dat het college zelf verschuldigd zou zijn aan de aanschaf van de voorziening, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dit is in overeenstemming met artikel 2.3.6 vijfde lid onder a van de wet . Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget ook vaststellen op basis van een offerte.

Lid 3

De uurtarieven per functie voor ondersteuning bij beschermd wonen zijn opgenomen in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2017. Het aantal uren benodigde ondersteuning wordt bepaald aan de hand van de ‘Vergoedingenlijst PGB beschermd wonen 2017’.

Lid 4

Voor het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit lid de kaders bepaald. De hoogte is afgeleid van een percentage van dat tarief of een vast gemiddeld gewogen tarief waarvoor het college de diensten heeft gecontracteerd. Dit conform het Beleidsplan Invoering Wmo 2015. Die kaders hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op aanbieders met of zonder overheadkosten. Denk aan aanbieders die personeel in dienst hebben tegenover beroepskrachten die als zelfstandige zonder personeel werkzaam zijn. Naast overheadkosten kunnen ook andere kostencomponenten bepalend zijn voor de hoogte van het persoonsgebonden budget. (Zie ook artikel 13.2 van de verordening over de verhouding tussen de prijs en kwaliteit van maatwerkvoorzieningen door aanbieders.)

Lid 4 onder a

Dit lid ziet op de ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden. Er is sprake van professionele ondersteuning als deze wordt geleverd door een zorginstelling of door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er), mits zij ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.

De motivering voor het percentage van 90% is tweeledig: in het algemeen is er sprake van lagere overheadkosten bij degene die de ondersteuning uitvoert tegen betaling van het PGB (doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan Zorg in natura-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert). Op de tweede plaats omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich meebrengt dan het Zorg in natura-proces.

Lid 4 onder b

Dit lid ziet op de ondersteuning die niet beroepsmatig wordt geboden. Te denken valt aan een ‘witte werkster’, of de student die wil bijverdienen.

Lid 4 onder c

Dit lid ziet op de ondersteuning die door een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt wordt geboden. Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Deze persoon wordt dus niet aangemerkt als beroepskracht.

Lid 4 onder d

De motivering voor het percentage van 90% is tweeledig: in het algemeen is er sprake van lagere overheadkosten bij degene die de ondersteuning uitvoert tegen betaling van het PGB (doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan Zorg in natura-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert). Op de tweede plaats omdat het PGB-proces minder administratieve lasten met zich meebrengt dan het Zorg in natura-proces.

Dit lid ziet op de ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden. Er is sprake van professionele ondersteuning als deze wordt geleverd door een zorginstelling of door een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) mits zij ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel.

Lid 4 onder e

De in de tabel genoemde tarieven zijn geënt op een uurtarief van € 20,00. Omdat in de uitvoeringspraktijk met bandbreedtes wordt gewerkt in plaats van met uren, zijn de bedragen in de tabel hoger.

Met het uurtarief van € 20,00 is aangesloten bij het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om de nieuwste AWBZ-praktijk te volgen. Deze AWBZ-praktijk houdt in dat het maximaal bedrag van € 20,00 geldt voor budgethouders waarbij de ondersteuning wordt geboden door een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt.

Dit lid ziet op de ondersteuning die niét beroepsmatig wordt geboden. Te denken valt aan de uitwonende schoondochter (sociaal netwerk) of de student die wil bijverdienen.

Als ondersteuning wordt geleverd door een familielid in de eerste of tweede graad, dan wordt het tarief voor personen uit het sociaal netwerk gehanteerd. Dit is ook het geval als dit familielid een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Dit familielid wordt dus niet aangemerkt als beroepskracht.

Lid 4 onder g

Met het tarief van € 30,00 per etmaal is aangesloten bij het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om de nieuwste AWBZ-praktijk te volgen. Deze AWBZ-praktijk houdt in dat het maximaal bedrag van € 30,00 geldt voor budgethouders waar bij de ondersteuning geboden wordt vanuit het sociale netwerk van de cliënt of door een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt.

Lid 5

Dit onderdeel benadrukt dat het tarief een all-in tarief is. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het is dus niet mogelijk om voor deze kosten een aanvullend persoonsgebonden budget te ontvangen. De in dit lid genoemde kostenposten dienen uit het persoonsgebonden budget betaald te worden. Deze opsomming is overigens niet limitatief: ook overige kosten, samenhangend met de ondersteuning, moeten uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

In beleidsregels kan nader worden aangegeven wat wel en wat niet kan worden betaald uit het persoonsgebonden budget.

Lid 6

Dit lid is gebaseerd op artikel 2.1.3 tweede lid onder b van de wet. Hierin staat dat het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn.

HOOFDSTUK 7 ONDERSTEUNING BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 7.1 Resultaten ondersteuning bij het huishouden

In de meeste gevallen zal het gaan om het schoon en leefbaar houden van de woning. Maar het kan ook de andere resultaten betreffen die in dit artikel worden genoemd, als geen andere oplossingen beschikbaar en/of geschikt zijn. De zwaarte en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.

Artikel 7.2 Criteria ondersteuning bij het huishouden

Lid 2 en 3

Net als onder Wmo 2007 het geval is wordt geen ondersteuning bij het huishouden verleend als sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd in lid 3.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING BIJ ZELFSTANDIG LEVEN, MAATSCHAPPELIJKE DEELNAME EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 8.2 Resultaten ondersteuning bij zelfstandig leven

De ondersteuning bij een zelfstandig leven kan betrekking hebben op verschillende resultaten. In dit artikel zijn de belangrijkste opgenomen. Dit betekent dat ook andere resultaten kunnen worden nagestreefd. In de verordening staat dus geen limitatieve opsomming van resultaten. Dit laatste wordt expliciet vermeld in de Aanbestedingsleidraad van de Twentse gemeenten voor inkoop van de hier genoemde maatwerkvoorzieningen.

De ondersteuning bij zelfstandig leven wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.

Het college zal moeten beoordelen in welke mate de cliënt zelfredzaam is en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het helpen bij de administratie om financiële problemen te voorkomen.

De ondersteuning bij een zelfstandig leven kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van participatie, bijvoorbeeld het hebben van sociale contacten. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal.

Bij de ondersteuning bij zelfstandig leven gelden de volgende kernbegrippen:

• De ondersteuning is erop gericht dat cliënt door stimulans en/of toezicht in staat is om het sociale leven zelfstandig vorm te geven.

• De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning kan zich ook richten op het (tijdelijk) overnemen van taken tot en met het aanleren.

De omvang en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.

Naast de maatwerkvoorziening die aan de cliënt kan worden toegekend kan ook aan de personen uit diens sociale netwerk ondersteuning worden geboden. Het resultaat van die ondersteuning is gericht om hen in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt.

Artikel 8.3 Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke deelname

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname kan betrekking hebben op verschillende resultaten. In dit artikel zijn de belangrijkste opgenomen. Dit betekent dat ook andere resultaten kunnen worden nagestreefd. In de verordening staat dus geen limitatieve opsomming van resultaten. Dit laatste wordt expliciet vermeld in de Aanbestedingsleidraad van de Twentse gemeenten voor inkoop van de hier genoemde maatwerkvoorzieningen.

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende Wmo-doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.

Het college beoordeelt in welke mate de cliënt kan participeren en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij.

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van zelfredzaamheid. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal.

Bij de ondersteuning bij maatschappelijke deelname gelden de volgende kernbegrippen:

• De ondersteuning is erop gericht dat cliënt door stimulans en/of toezicht in staat is om het sociale leven zelfstandig vorm te geven.

• De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten. De ondersteuning kan zich ook richten op het (tijdelijk) overnemen van taken tot en met het aanleren.

De omvang en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.

Artikel 8.4 Resultaten kortdurend verblijf in een instelling

Dit artikel beschrijft het resultaat van kortdurend verblijf, te weten het ontlasten van de mantelzorger van de cliënt. De achterliggende doelstelling is ook dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Artikel 8.5 Aanvullende criteria ondersteuning bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

Dit artikel bepaalt dat geen ondersteuning wordt toegekend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd in het tweede lid.

Artikel 8.6 Criterium kortdurend verblijf in een instelling

Lid 1

Als bij de mantelzorger van de cliënt de balans tussen draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan is er reden om voor cliënt een kortdurend verblijf buiten de thuissituatie mogelijk te maken. Dit kortdurend verblijf kan plaatsvinden in een instelling of in een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder.

Lid 2

Het kortdurend verblijf kan op twee manieren worden ingezet:

a. Met een terugkerend patroon. Cliënt kan wekelijk voor een periode in een instelling verblijven. Het verblijf is gemaximeerd op 3 etmalen per week.

b. Tijdens een langere periode. Wanneer de mantelzorger voor een langere periode ontlast wil worden, bijvoorbeeld tijdens vakantie. De cliënt kan maximaal 28 etmalen op jaarbasis in een instelling verblijven. Het aantal van 28 etmalen op jaarbasis is gebaseerd op het wettelijk aantal vakantiedagen. Deze inzet is mogelijk naast de inzet genoemd onder a.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET GEBRUIK VAN DE WONING

In dit hoofdstuk van de verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn beperkingen op het gebied van wonen op te lossen, te verminderen of weg te nemen. Verder zijn bepalingen opgenomen waarin het college aanvragen kan weigeren. Deze zijn in overstemming met het beleid dat onder de Wmo 2007 door de gemeente Enschede wordt gevoerd en niet strijdig met de Wmo 2015.

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een woonvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan een woningaanpassing of een speciale douchestoel. Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden toegekend zodat de cliënt zich in en om de woning kan verplaatsen. Denk bijvoorbeeld aan een rolstoel of een traplift.

Artikel 9.2 Resultaat woonvoorziening

Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen. Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang). Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van een woning en het normale gebruik van de woning in de verordening.

Dit artikel is dus ook gericht op het zich verplaatsen in en om de woning. De cliënt moet de noodzakelijke gebruiksruimten kunnen bereiken. Gedacht kan worden aan een rolstoel of een traplift.

Artikel 9.3 Criterium woonvoorziening

Dit artikel bepaalt dat de te verlenen maatwerkvoorzieningen van dit hoofdstuk slechts worden toegekend voor zover deze betrekking hebben op het normale gebruik van de woning.

Artikel 9.4 Aanvullende criteria woonvoorziening

Lid 1

Woningaanpassingen worden slechts toegekend aan een zelfstandige woning die in de gemeente Enschede staat, zie begripsbepaling van de verordening. Bij woningaanpassingen gaat het doorgaans om aanzienlijke kosten. Daarom is een vereiste dat de woning naar verwachting nog minstens tien jaar in stand blijft.

Lid 2

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er situaties uitgesloten waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt wel dat er zware eisen kunnen gelden om aan te nemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen .

Lid 3

Het spreekt voor zich dat de reikwijdte van de verordening bij het verlenen van een woonvoorziening zich beperkt tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de zijn beperkingen. Zie verder artikel 9.5 vierde lid onder b van de verordening.

Lid 4

Hierin worden een aantal situaties bepaald waarin het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening kan weigeren. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag waaronder begrepen de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

Lid 4 onder a

Het kan voorkomen dat de cliënt verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Een ander voorbeeld is als wordt verhuisd van een adequate naar een - gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning - inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden gevergd.

Lid 4 onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Het college wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat voorafgaande daaraan contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld door bij het college te informeren naar de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt; het behoort tot zijn rekening en risico. Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag om een woonvoorziening afwijzen .

Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een inadequate woning. In dat geval is een afwijzing op grond van lid 4 onder b vanzelfsprekend niet aan de orde.

Lid 4 onder c

De gemeenteraad is bevoegd om te bepalen dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden . Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet toegekend te worden. Voor aanpassingen aan de galerij wordt daarom geen maatwerkvoorziening verstrekt.

(is naar beneden verplaats vanuit lid 2)

Lid 4 onder d

Vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180.

Lid 4 onder f en g

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt om de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Artikel 9.5 Hoofdverblijf in een instelling

Lid 1

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten en de Wmo 2007 waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was dan gebaseerd op de Verordening. De optie van het bezoekbaar maken is ook in deze verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd heeft de gemeente dus niet.

Lid 2

In dit lid wordt aangegeven wat onder ‘bezoekbaar maken’ wordt verstaan.

HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP VERPLAATSEN BINNEN DE LEEFOMGEVING

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

Lid 1

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een voorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie. Het spreekt voor zich dat het college de goedkoopst passende bijdrage toekent.

Lid 2

Dit lid bepaalt wat de reikwijdte is van de leefomgeving. Onder de leefomgeving in het kader van dit hoofdstuk wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangenomen . Het college kan daar in het individuele geval van afwijken.

Artikel 10.2 Resultaat verplaatsingsvoorziening op de lange afstand

Het eerste lid bepaalt met welk doel de verplaatsingsvoorziening wordt verstrekt. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld sociale contacten te onderhouden. Het uitgangspunt is dat 1500 kilometer per jaar kan worden afgelegd. Hiermee wordt de lijn zoals die gold onder de Wmo 2007 geborgd. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

Lid 1 onder d

Ten aanzien van de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning kan een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel worden verstrekt.

Artikel 10.3 Criterium verplaatsingsvoorziening op de lange afstand

Onder lange afstand wordt verstaan de afstand van 5 tot 15 a 20 kilometer.

Voorbeelden van maatwerkvoorzieningen voor de hier genoemde afstanden zijn het collectief vervoer, de voucher voor (rolstoel) taxi en de aanpassing aan de eigen auto.

Dit artikel is een Lex specialis van artikel 5.2 lid 2 sub b: het openbaar vervoer is een (wettelijk) voorliggende voorziening op de maatwerkvoorzieningen voor de langere afstanden.

AFDELING IV OVERIGE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 11 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

Lid 1

Voor de maatwerkvoorziening is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd. Als cliënt de beschikking heeft over een maatwerkvoorziening in natura, maar deze niet daadwerkelijk gebruikt, moet hij ook een eigen bijdrage betalen. De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK volgens de regels van het Uitvoeringsbesluit.

Lid 3

Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van de cliënt die jonger is dan 18 jaar mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering in geval een woningaanpassing wordt verleend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd door de personen genoemd in het tweede lid.

Lid 4

In dit lid wordt aangesloten bij de gangbare praktijk.

Artikel 11.4 Kostprijs voor berekening bijdrage in de kosten

Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt moet betalen. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet hoger zijn dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente zélf verschuldigd is voor de maatwerkvoorziening. Indien aan een cliënt een persoonsgebonden budget is verstrekt, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van dat budget. De bijdrage in de kosten -bij gebruik van een algemene voorziening- is nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

Artikel 11.5 Vaststelling en inning van bijdrage voor opvang

Deze bepaling is gebaseerd op 2.1.4 lid 7 van de wet.

Opvang in dit artikel betreft onderdak en de begeleiding voor de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met het risico voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en het niet in staat zijn om op eigen kracht zich te handhaven in de samenleving;

HOOFDSTUK 12 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 12.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

In de wet is deze inlichtingenplicht nu geregeld, in tegenstelling tot voorheen. De inlichtingen van cliënt zijn voor het college van belang om te kunnen beoordelen of ondersteuning nog steeds nodig is. Voor de cliënt moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan.

Artikel 12.2 Beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging van een voorziening, als deze voorziening stopt vanaf de datum van het beëindigingsbesluit. Beëindiging heeft dus geen terugwerkende kracht, in tegenstelling tot herziening of intrekking van een besluit. Het artikel benoemt situaties waarin het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening.

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Lid 1 onder c

Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan een bruikleenvoorziening, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het college zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. Hierbij mag het college volstaan met hetgeen strikt noodzakelijk is ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van cliënt. Bij de afweging wordt de verwijtbaarheid van cliënt in aanmerking genomen. Dit kan betekenen dat de cliënt enige ongemakken voor lief moet nemen als hij een andere maatwerkvoorziening krijgt. Denk bijvoorbeeld aan collectief vervoer voor de korte afstand in plaats de door het college beëindigde toekenning van de scootmobiel.

Lid 1 onder e

Onder dit lid wordt ook begrepen de “verhuizing” naar een gevangenis of verslavingskliniek.

Artikel 12.3 Herziening of intrekking

Herziening of intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Het deels ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden wordt herziening genoemd. Het volledig ongedaan maken wordt intrekking genoemd.

De in dit artikel genoemde situaties om een besluit te kunnen herzien of intrekken staan naast de mogelijkheden op grond van art. 2.3.10 van de wet.

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Artikel 12.4 Terugvordering

Lid 1

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzéttelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is daarom voor gekozen de terugvorderingsmogelijkheden uit te breiden in dit artikel. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.

Voor zover sprake is van de wettelijke grondslag voor terugvordering, kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. De grondslag is dan onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Hiervoor is in ieder geval nodig dat het college een herzienings- of intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit neemt.

Hoewel de wetgever in principe beoogt om de geldswaarde van maatwerkvoorzieningen terug te vorderen, is in dit artikel onder b ook de bevoegdheid gecreëerd om maatwerkvoorzieningen die in bruikleen zijn toegekend terug te halen (terug te vorderen).

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Lid 2

De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening. Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dat artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering krachtens de Wmo 2015 met vorderingen van of op de persoon op grond van de Wmo of de Participatiewet. Op die wijze kunnen gemeenten de bijdrage in de kosten voor opvang verrekenen met de bijstandsuitkering die betrokkene van de gemeente ontvangt.

Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening dient het college een belangenafweging te maken. Hierbij is het de vraag of het college in redelijkheid zijn verrekeningsbevoegdheid mag uitoefenen. Daartoe dient het college de betrokken belangen in kaart te brengen en tegen elkaar af te wegen .

Lid 3

Het spreekt voor zich dat de kosten van het terughalen van een maatwerkvoorziening voor rekening komen van de cliënt.

Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik

Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals scootmobiels. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.

Artikel 12.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. De in dit artikel opgenomen maatregelen zijn de basis voor het Handhavingsplan.

Onder a

Een voorbeeld van algemene voorlichting is het communiceren in Huis aan huis over verrichte handhavingsacties en de uitkomsten hiervan. Vanzelfsprekend is deze communicatie anoniem, dus niet herleidbaar tot bepaalde cliënten.

Onder b

Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. Deze toets betreft ingeval van een persoonsgebonden budget:

- de regiemogelijkheden van cliënt of degene die de cliënt daarvoor wenst in te schakelen;

- de kwaliteit van het door de cliënt te overleggen budgetplan.

Een andere maatregel is het opstellen van een PGB-vergoedingenlijst. Hierin wordt opgenomen welke kosten wel en welke kosten niet uit het persoonsgebonden budget betaald mogen worden.

Onder d

Gezocht wordt naar samenwerkingsvormen met organisaties –zowel intern als extern- die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude. Dit kan zijn in het sociaal domein maar ook in aanverwante terreinen. Te denken valt aan:

- afdeling Handhaving openbare ruimte

- afdeling Economie en Werk

- Wmo Support (voorheen Menzis Wmo Support)

- Thuiszorgorganisaties

- Leveranciers van hulpmiddelen

- Samen 14: Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Hof van Twente, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden.

- RIEC (Regionaal Expertisecentrum)

- Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (OZJT)

- Politie/recherche

- IGZ

- Veiligheidshuis Twente (opereren regionaal)

- Belastingdienst

- Openbaar Ministerie

Het is van belang om tijdig signalen te herkennen. Want niet iedere burger is zich bewust van mogelijke fraude. Via het afleggen van huisbezoeken wordt kracht bijgezet aan vroegtijdige opsporing.

Daarnaast wordt bij twijfel over de medische situatie advies gevraagd aan een arts.

Meldingen van burgers kunnen ook bijdragen aan vroegtijdige opsporing. Op www.enschede.nl kunnen deze meldingen worden gedaan als fraude of oneigenlijk gebruik van Wmo-voorzieningen gesignaleerd wordt.

Het doen van aangifte van een strafbaar feit bij het Openbaar Ministerie is eveneens onderdeel van de handhavingstaak van het college.

Artikel 12.7 Controle persoonsgebonden budgetten

Bij de controle op de besteding wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten.

HOOFDSTUK 13 KWALITEIT

Artikel 13.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet. In dit artikel staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen.

De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeente om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten. Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen is dit artikel uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek -op grond van artikel 2.5.1van de wet- draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Artikel 13.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden

De gemeenteraad is verplicht om in de verordening regels op te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. In de Wmo 2015 is hierover opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld om deze verplichting van de gemeenteraad en het college nader te concretiseren.

In artikel 5.4 van de Algemene Maatregel van Bestuur Inkoop maatschappelijke ondersteuning wordt de concretisering geregeld door de kostprijselementen van een reële prijs te definiëren en de plaats van een reële prijs in de aanbestedingsprocedure te regelen. Het artikel heeft tot doel dat een gemeente een reële prijs vaststelt voor een Wmo- dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen aan de kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de aanbieder kan voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt.

Reële prijs

Het eerste lid regelt dat de gemeenteraad in ieder geval in de verordening vastlegt dat het college een reële prijs vaststelt voor diensten die door derden worden geleverd en dat deze prijs geldt als ondergrens in de aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de aanbieder. Het college stelt een reële prijs vast overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst. Tevens dient bij de vaststelling van de reële prijs rekening te worden gehouden met de continuïteit in de hulpverlening.

De AMvB bevat geen landelijke kwantitatieve normering van de verschillende kostprijselementen en stelt geen vaste minimumprijs of een prijs die voor alle gemeenten gelijk moet zijn vast. De bevoegdheid hiervoor ligt bij het college. Het college is niet verplicht aan iedere aanbieder de specifieke kostprijs die de aanbieder zelf hanteert te betalen.

Uitvoering

Het college moet tot een reële prijs komen in relatie tot de kwaliteit en deskundigheid. Dit vraagt om een zorgvuldig proces vanuit de gemeente en openheid vanuit de aanbieders over de kosten die zij maken bij het leveren van een dienst. Het college kan de aanbieders vragen om in hun offertes/ bestek toe te lichten hoe zij invulling geven aan kwaliteits,- deskundigheids-, en continuïteitseisen en normering van de kostprijselementen door de aanbieder. Op deze wijze kan het college toetsen of de zorgaanbieder voldoet aan de eisen voor een reële prijs en inzicht te krijgen in de kostenopbouw van de aanbieder.

Verantwoordelijkheid aanbieders

Van aanbieders wordt verwacht dat zij op een reële wijze inschrijven voor de opdracht, daarbij een reële kostprijs hanteren waarmee ze kwalitatief goede hulp kunnen bieden en handelen in de lijn van goed werkgeverschap en vigerende wet- en regelgeving.

Artikel 13.3 Externe klachtregeling

Lid 1

In dit lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). De gemeente laat de aanbieders vrij om de regeling vorm te geven.

In de Memorie van toelichting staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan de klacht bijvoorbeeld gaan over de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het kan dan gaan over de deskundigheid van de medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder.

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Lid 2

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregeling door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 13.4 Externe medezeggenschapsregeling

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet. Hierin staat dat in ieder geval moet worden bepaald voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder -die voor de gebruikers van belang zijn- is vereist.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Artikel 13.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 13.5 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 13.6 Interne klachtenregeling

De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In dit artikel is het gemeentelijke klachtrecht geregeld. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om aan de cliënt een compleet overzicht van rechten en plichten te geven.

De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid.

HOOFDSTUK 14 MANTELZORGWAARDERING EN INSPRAAK

Artikel 14.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.6 van de wet. Hierin staat dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uit voortgekomen. De woonplaats van de cliënt is bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 14.2 Inspraak

In dit artikel wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er voor het Wmo-beleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Een beschikking dient in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit er toe leiden dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening met een rechtstreekse verwijzing naar artikel 2.3.5 van de wet. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule minder vaak zal voorkomen. Er vindt immers -op basis van artikel 2.3.2 van de wet- standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt een onbillijke situatie.

Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. In het algemeen geldt dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is. Hij zal dat ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 15.3 Intrekking huidige verordening en overgangsrecht

Lid 2

In dit lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening.

Lid 3

In dit lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2017.

Lid 4

In dit lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening – dus de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015- worden afgedaan.