Regeling vervallen per 21-07-2017

Instelling gemeenschappelijke regeling van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde houdende regels betreffende de gemeeschappelijke regeling Meerinzicht Gemeenschappelijke regeling Meerinzicht

Geldend van 12-08-2016 t/m 20-07-2017

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Meerinzicht

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegende

  • a.

    dat voornoemde colleges op 22 december 2011 door middel van ondertekening van een intentieverklaring, met elkaar hebben afgesproken om te gaan werken aan het vormgeven van een samenwerkingsverband op tenminste de bedrijfsvoeringstaken;

  • b.

    dat met het onderbrengen van taken op het gebied van bedrijfsvoering en op het gebied van heffing en invordering van gemeentelijke belastingen in het samenwerkingsverband Meerinzicht, bedrijfseconomische en kwaliteitsvoordelen worden gerealiseerd en de kwetsbaarheid van de individuele gemeenten wordt verminderd;

  • c.

    dat in het samenwerkingsverband voortvarend en op basis van gelijkwaardigheid en vertrouwen wordt gewerkt aan het leveren van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsvoering voor alle betrokken gemeenten;

  • d.

    dat – gelet op de voornoemde overwegingen - de gemeenschappelijke regeling Meerinzicht is getroffen;

  • e.

    dat per 1 januari 2015 een aantal technische aanpassingen aan deze regeling noodzakelijk is gebleken, zoals het expliciet opnemen van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken als bevoegdheid, het anticiperen op de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen en het opnemen van een bepaling met betrekking tot de financiële zekerheid (kredietwaardigheid) van Meerinzicht op verzoek van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG);

  • f.

    dat de deelnemers en Meerinzicht de wens hebben uitgesproken Meerinzicht om te zetten in een bedrijfsvoeringsorganisatie zodat de regeling aanpassing behoeft;

  • g.

    dat deze aanpassingen geen verandering aanbrengen in de gemeentelijke autonomie;

  

Gelet op

 

het bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet (waaronder artikel 232 Gemeentewet) en artikel 30, lid 8 van de Wet waardering onroerende zaken;

 

de verleende toestemming van de gemeenteraden van Ermelo, Harderwijk en Zeewolde als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  

Besluiten

 

De Gemeenschappelijke regeling Meerinzicht in de gewijzigde versie, zoals ondertekend op 16 december 2014 opnieuw te wijzigen, waarbij de wijziging inhoudt dat die regeling vervangen wordt door de hierna volgende regeling;

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      de bedrijfsvoeringsorganisatie:de rechtspersoonlijkheid bezittende bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 2 van de regeling;

    • d.

      college(s): de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincies Gelderland en Flevoland;

    • f.

      het bestuur: het bestuur van Meerinzicht;

    • g.

      voorzitter: de voorzitter van Meerinzicht;

    • h.

      directeur: de door het bestuur benoemde directeur;

    • i.

      heffingsambtenaar: een door het bestuur op grond van artikel 232, vierde lid, sub a van de Gemeentewet en artikel 30, achtste lid van de Wet waardering onroerende zaken aangewezen ambtenaar van Meerinzicht, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken;

    • j.

      invorderingsambtenaar: een door het bestuur op grond van artikel 232, vierde lid, sub b van de Gemeentewet aangewezen ambtenaar van Meerinzicht, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet;

    • k.

      ambtenaar belastingen : een door het bestuur op grond van artikel 232, vierde lid, sub c van de Gemeentewet aangewezen ambtenaar van Meerinzicht, als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel d, van de Gemeentewet bevoegd tot de heffing of de invordering van belastingen, en tot de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

    • l.

      belastingdeurwaarder: een door het bestuur op grond van artikel 232, vierde lid, sub d van de Gemeentewet aangewezen ambtenaar van Meerinzicht als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel e, van de Gemeentewet, dan wel een als belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

    • m.

      nadere regels: de nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordeningen;

    • n.

      belastingen: de belastingen, rechten, leges en heffingen, die de gemeente heft als bedoeld in de Gemeentewet, alsmede de belastingen krachtens andere wetten als bedoeld in artikel 219, eerste lid van de Gemeentewet, waaronder de afvalstoffenheffing op grond van artikel 15.33 Wet milieubeheer;

    • o.

      belastingverordeningen: de verordeningen tot heffing en invordering van belastingen als bedoeld in artikel 216 Gemeentewet;

    • p.

      kwijtscheldingsregels: de door of namens de raden van de deelnemende gemeenten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 255, leden 3 en 4 van de Gemeentewet;

    • q.

      grondgebied: het grondgebied van de deelnemers aan de regeling;

    • r.

      deelnemer(s): de aan de regeling deelnemende colleges.

Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen voor zover mogelijk in die artikelen in de plaats van de gemeente de bedrijfsvoeringsorganisatie, de raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester het bestuur, de inspecteur de heffingsambtenaar, de ontvanger de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de rijksbelasting de ambtenaar belastingen en de belastingdeurwaarder de belastingsdeurwaarder.

Hoofdstuk 2. De bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 2

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie, genaamd Meerinzicht.

  • 2. De bedrijfsvoeringsorganisatie is gevestigd te Ermelo.

  • 3. Het gebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de deelnemers.

Artikel 3

  • 1. Het bestuur van Meerinzicht wordt ondersteund door een directieteam, bestaande uit de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten of hun plaatsvervangers en de directeur als bedoeld in artikel 1 onder h. van de regeling.

  • 2. Uit het directieteam wordt een ambtelijke secretaris aangewezen, niet zijnde de directeur, die het bestuur behulpzaam is bij de vervulling van zijn taak.

  • 3. De taken en bevoegdheden van het directieteam worden nader geregeld in een door het bestuur vast te stellen directiestatuut.

Hoofdstuk 3. Belangen, taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4

  • 1. De regeling is ingesteld ter behartiging van de sturing en beheersing van ondersteunende processen en van uitvoeringstaken van de deelnemers als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De bedrijfsvoerings- en uitvoeringstaken hebben betrekking op het gebied van de volgende taakvelden:

    • a.

      Informatisering en automatisering;

    • b.

      personeel en organisatie;

    • c.

      facilitaire zaken/documentaire informatievoorziening/gebouwbeheer/inkoop;

    • d.

      de heffing en invordering van belastingen;

    • e.

      de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens en het verstrekken van vastgoedgegevens en het beheer van de basisregistratie Wet waardering onroerende zaken;

    • f.

      financiën & administratie;

    • g.

      juridische zaken;

    • h.

      communicatie;

    • i.

      gegevensmanagement.

    Zulks met inachtneming van hetgeen in of krachtens deze regeling nader is bepaald met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Artikel 5

  • 1. Aan de bedrijfsvoeringsorganisatie komen ter behartiging van de belangen van de colleges zoals genoemd in artikel 4, eerste lid van de regeling, de taken toe die betrekking hebben op de taakvelden genoemd in artikel 4, tweede lid van de regeling. Hieronder tevens begrepen coördinerende, adviserende en ondersteunende taken ten behoeve van deze taakvelden.

  • 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid opgenomen taken, die fasegewijs naar Meerinzicht overgaan, worden meerjarige dienstverleningsovereenkomsten afgesloten tussen de bedrijfsvoeringsorganisatie als dienstverlenende instantie en de deelnemers als afnemende instanties. De dienstverleningsovereenkomst bestaat uit een ‘collectief’ en ‘individueel’ deel.

  • 3. In het collectieve deel van de dienstverleningsovereenkomst worden de afspraken tussen de bedrijfsvoeringsorganisatie en de deelnemers met betrekking tot het standaardwerk vastgelegd.

  • 4. In het individuele deel van de dienstverleningsovereenkomst verstrekt elke deelnemer zijn individuele opdracht aan de bedrijfsvoeringsorganisatie. Het gaat dan om maatwerk en/of meerwerk.

  • 5. De in artikel 4, tweede lid van de regeling genoemde taken kunnen binnen het te behartigen belang worden uitgebreid met andere taken bij afzonderlijk eensluidend besluit van alle colleges.

Artikel 6

Aan het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie worden geen publiekrechtelijke bevoegdheden overgedragen, anders dan de bevoegdheden genoemd in artikel 13, onder m, n en o van de regeling en de bevoegdheden van de ambtenaren als bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19 van de regeling: overige bevoegdheden worden in mandaat, dan wel op grond van een machtiging of volmacht uitgeoefend.

Artikel 7

De bedrijfsvoeringsorganisatie is niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in eigendom of erfpacht aannemen of uitgeven onroerende zaken;

  • d.

    het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon;

  • e.

    dienstverlening aan andere partijen, tenzij alle colleges daar expliciet toestemming voor hebben gegeven.

Artikel 8

  • 1. De colleges dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van de bedrijfsvoeringsorganisatie en het uitoefenen van de haar opgedragen taken op basis van een vastgestelde verdeelsleutel.

  • 2. De verdeelsleutel als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld door de colleges op voordracht van het bestuur.

  • 3. In de bijdrage bedoeld in lid 1 zijn de kosten voor het uitvoeren van de bedrijfsvoeringstaken, als vernoemd onder artikel 5 lid 1 en 3, opgenomen.

  • 4. De colleges betalen bij wijze van voorschot halfjaarlijks de in de begroting opgenomenverschuldigde bijdrage, te weten op 1 januari en 1 juli.

Hoofdstuk 4. Het bestuur

Artikel 9

  • 1. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit leden van de colleges. De colleges wijzen elk uit hun midden één lid en één plaatsvervangend lid van het bestuur aan. Het plaatsvervangend lid treedt op bij verhindering of ontstentenis van het lid.

  • 2. De aanwijzing van de leden van het bestuur geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor de colleges worden benoemd en vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges in hun nieuwe samenstelling na de raadsverkiezingen.

  • 3. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid deelt dit mede aan het college dat hem heeft aangewezen en aan het bestuur.

  • 4. Het lid, dat ophoudt lid te zijn van het college, houdt ook op lid te zijn van het bestuur.

  • 5. Een lid van het bestuur is niet tevens ambtenaar door of vanwege het bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 6. De leden van het bestuur kunnen door het college dat hen heeft aangewezen worden ontslagen. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 7. In een situatie als bedoeld in de leden 2 en 3 blijft het lid de functie waarnemen totdat een opvolger is aangewezen en deze de aanwijzing heeft aanvaard. In de tussentijdse vacatures als bedoeld in de leden 3, 4 en 6 wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

Artikel 10

  • 1. Het bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts indien dit door één of meer leden van het bestuur schriftelijk en onder opgave van redenen wordt gevraagd. In het laatste geval wordt de vergadering binnen drie weken gehouden.

  • 2. De leden van het bestuur zijn, wanneer belangen van personen en/of onderdelen van Meerinzicht daardoor kunnen worden geschaad, tegenover derden, waaronder niet worden begrepen de colleges en gemeenteraden, tot geheimhouding verplicht van al hetgeen hen in de functie bekend wordt.

  • 3. Het bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 11

  • 1. Op basis van gelijkwaardigheid hebben de leden van het bestuur ieder één stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met unanimiteit van stemmen en kunnen alleen worden genomen als alle leden dan wel hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

  • 3. Voorts zijn de artikelen 28 en 31, eerste lid, van de Gemeentewet van toepassing op besluiten van het bestuur.

Artikel 12

  • 1. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 2. De voorzitter is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van het bestuur en leidt de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. De voorzitter ondertekent samen met de secretaris als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de regeling, de stukken die van het bestuur uitgaan,

  • 4. Het bestuur vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte.

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 7 van de regeling, is het bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

  • a.

    het vaststellen en wijzigen van de begroting;

  • b.

    het vaststellen van de rekening;

  • c.

    het vaststellen van resultaatbestemming;

  • d.

    het vaststellen van de tarieven van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

  • e.

    het vaststellen van verordeningen omtrent het financieel beheer;

  • f.

    het vaststellen van bedrijfs- en beleidsplannen van de bedrijfsvoeringsorganisatie, waaronder het strategisch organisatieplan;

  • g.

    de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • h.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles, wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • i.

    het besluiten namens Meerinzicht rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten evenals het vertegenwoordigen van Meerinzicht in en buiten rechte;

  • j.

    het houden van een gedurig toezicht op al hetgeen de bedrijfsvoeringsorganisatie aangaat;

  • k.

    het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen;

  • l.

    het aangaan van geldleningen met inachtneming van de begroting van Meerinzicht en de financiële regelingen;

  • m.

    het aanwijzen van een of meer ambtenaren van Meerinzicht als heffingsambtenaar, als invorderingsambtenaar of als ambtenaar belastingen;

  • n.

    het aanwijzen van een of meer ambtenaren van Meerinzicht of een gerechtsdeurwaarder als bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet als belastingdeurwaarder;

  • o.

    het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belastingaanslag met inachtneming van het gemeentelijk beleid hieromtrent. Artikel 255, vijfde lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing;

  • p.

    het vaststellen van regels over de ambtelijke organisatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Hoofdstuk 5 Verantwoording en informatieplicht

Artikel 14

  • 1. De leden van het bestuur zijn ieder afzonderlijk aan de colleges, de gemeenteraden of aan de leden van de gemeenteraad die dit lid heeft aangewezen verantwoording schuldig voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden, evenals voor wat betreft het door hem gevoerde beleid.

  • 2. Het bestuur en/of de afzonderlijke leden van het bestuur verstrekken aan de colleges, de gemeenteraden of aan leden van de gemeenteraad van de gemeenten, gevraagd en ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur uit te voeren en uitgevoerde werkzaamheden nodig is, alsmede alle overige inlichtingen waarom door één of meer leden van de colleges wordt verzocht.

  • 3. Het reglement van orde voor de vergaderingen van het bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Hoofdstuk 6. Personeel

Artikel 15

  • 1. De benoeming, schorsing en ontslag van personeelsleden van de bedrijfsvoeringsorganisatie als ambtenaar, dan wel volgens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, geschiedt door het bestuur met gewone meerderheid van stemmen, met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde formatie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, besluit het bestuur met unanimiteit over de benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Op het personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie is de CAR/UWO voor gemeenteambtenaren van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 De heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken toegekend zijn aan de inspecteur of de daarmee gelijkgestelde ambtenaar.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het voorgaande lid neemt de heffingsambtenaar de gemeentelijke regelgeving en het gemeentelijk beleid op dit gebied in acht.

Artikel 17 De invorderingsambtenaar

  • 1 De invorderingsambtenaar oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de Gemeentewet toegekend zijn aan de ontvanger of de daarmee gelijkgestelde ambtenaar.

  • 2 Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het voorgaande lid neemt de invorderingsambtenaar de gemeentelijke regelgeving en het gemeentelijk beleid, waaronder de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer in acht.

  • 3 De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en hoger beroep dan nadat hij het bestuur schriftelijk van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

Artikel 18 De ambtenaar belastingen van Meerinzicht

  • 1. De ambtenaar belastingen van Meerinzicht oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer toegekend zijn aan de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar als bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, van de Gemeentewet.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het voorgaande lid neemt de ambtenaar belastingen van Meerinzicht de gemeentelijke regeling en het gemeentelijk beleid op dit gebied in acht.

Artikel 19 De belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit welke bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet en de Wet milieubeheer toegekend zijn aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het voorgaande lid neemt de belastingdeurwaarder de gemeentelijke regelgeving en het gemeentelijk beleid op dit gebied in acht.

Hoofdstuk 7. Financiële bepalingen

Artikel 20 Begroting

  • 1. Het bestuur stelt de begroting uiterlijk op 15 juli vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 3. Het bestuur maakt een ontwerpbegroting op, voorzien van een financiële en beleidsmatige toelichting (inclusief de kaders (kadernota)) en zendt deze voor 15 april in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. De ontwerpbegroting wordt door de colleges voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaar stelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 5. De gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het bestuur reageert gemotiveerd op deze zienswijzen en voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de ontwerpbegroting.

  • 6. Na vaststelling van de begroting zendt het bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij de gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, welke een niet binnen de kaders van de vastgestelde gemeentebegrotingen op te vangen wijziging in de bijdrage van de deelnemers als bedoeld in artikel 8 van de regeling behoeven.

Artikel 21 Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 15 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan de raden van de deelnemende gemeenten. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, maar in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3. In de rekening wordt het door elk van de colleges over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 4. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 8, derde lid, van deze regeling is begroot en bevoorschot enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de rekening.

Artikel 22

  • 1. De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie blijkt dat een deelnemende gemeente weigert deze uitgaven in de begroting te zetten, doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 3. Bij opheffing van de bedrijfsvoeringsorganisatie stelt het bestuur een liquidatieplan op dat voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

Hoofdstuk 8. Archief

Artikel 23

  • 1. Het bestuur is belast met de zorg op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie, overeenkomstig een door het bestuur met inachtneming van artikel 41, tweede lid van de Archiefwet 1995 vast te stellen regeling.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Ermelo de archiefbewaarplaats.

Hoofdstuk 9. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 24

  • 1. Toetreding tot deze regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges, alsmede het potentiële toetredende college, na verkregen toestemming van de desbetreffende gemeenteraden.

  • 2. Het bestuur doet daartoe een voorstel en geeft daarin aan of, en zo ja, welke voorwaarden aan de toetreding zijn verbonden.

  • 3. De colleges stellen een toetredingssom vast voor de toetreding tot deze regeling.

  • 4. De toetreding gaat in op een in overleg tussen het bestuur en het toetredende college te bepalen tijdstip, dat niet ligt voor het tijdstip dat de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen.

Artikel 25

  • 1. Een gemeente kan uittreden door toezending van het daartoe strekkende besluit van zijn college aan het bestuur, doch niet eerder dan na zes jaar na 1 januari 2014.

  • 2. Het bestuur besluit binnen drie maanden na ontvangst van het besluit zoals bedoeld in het eerste lid over de voorwaarden waaronder een college kan uittreden. De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het bestuur het besluit zoals genoemd in het eerste lid heeft ontvangen, tenzij door het bestuur een kortere datum is bepaald.

  • 3. Het bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en kan aan de uittreding onder andere financiële- en personele voorwaarden verbinden. Tot deze financiële voorwaarden behoort in elk geval de bepaling, dat een uittredende college van het jaar van uittreding af aan de bedrijfsvoeringsorganisatie blijft betalen een bijdrage in de jaarlijkse (vaste) exploitatielasten, waaronder de personele kosten, van de bedrijfsvoeringsorganisatie. De bijdrage is niet meer verschuldigd, zodra het bestuur beslist, dat de uit de uittreding voortgekomen kostenstijging op voldoende wijze is gecompenseerd. De bijdrage kan gekwantificeerd worden in een eenmalige uittredingssom.

  • 4. Het bestuur ziet toe op de uittreding en de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5. De uittredende gemeente kan geen recht doen gelden op de overdracht van enig eigendom van de bedrijfsvoeringsorganisatie. Aanvullende afspraken hierover kunnen worden gemaakt in de uittredingsvoorwaarden conform lid 3.

Artikel 26

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven wanneer alle deelnemende colleges daartoe besluiten.

  • 2. Ieder college en het bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de overige colleges in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het bestuur zendt het voorstel toe aan de colleges.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het bestuur vooraf, na overleg met de colleges en met inachtneming van artikel 27 van de regeling, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van de bedrijfsvoeringsorganisatie over de colleges wordt verdeeld.

  • 4. Het bestuur is belast met de vereffening van de financiële en personele verplichtingen.

  • 5. Zo nodig blijft het bestuur van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 10. Geschillenregeling

Artikel 27

  • 1. Geschillen omtrent de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, tussen colleges of tussen één of meer colleges en het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, worden door gedeputeerde staten beslist.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de beslissing van het geschil het desbetreffende bestuur opdragen een besluit te nemen, met inachtneming van het in hun beslissing bepaalde en binnen een daartoe te stellen termijn. Indien binnen de gestelde termijn het besluit niet is genomen, geschiedt dit door gedeputeerde staten.

  • 3. In spoedeisende gevallen kunnen gedeputeerde staten bij de beslissing van het geschil in de plaats van het desbetreffende bestuur een besluit als bedoeld in het tweede lid nemen.

Artikel 28

Indien de colleges in meer dan één provincie zijn gelegen, worden de bevoegdheden van gedeputeerde staten met betrekking tot de bedrijfsvoeringsorganisatie uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie, waarin de plaats van vestiging is gelegen. Gedeputeerde staten plegen hierbij overleg met gedeputeerde staten van elke andere provincie waarin de colleges zijn gelegen. Besluiten die aan gedeputeerde staten dienen te worden meegedeeld, worden tevens meegedeeld aan gedeputeerde staten van elke andere betrokken provincie.

Hoofdstuk 11. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 29

  • 1. Deze gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat inwerkingtreding niet eerder kan plaats vinden dan na bekendmaking.

  • 2. Bekendmaking geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, tweede lid van de wet.

  • 3. Het college van Ermelo draagt zorg voor de in artikel 26 van de wet bedoelde toezending.

  • 4. Besluiten welke zijn genomen door de heffingsambtenaar, invorderingsambtenaar en belastingdeurwaarder van de deelnemende bestuursorganen, gelden als besluiten van de in artikel 13 aangewezen ambtenaren. Procedures gericht tegen deze besluiten dan wel reeds lopende procedures worden door de ambtenaren genoemd in artikel 13 van de Regeling behandeld.

  • 5. Besluiten op grond van de door deze wijziging vervangen gemeenschappelijke regeling gelden als besluiten op grond van deze regeling. Tot deze besluiten behoren onder meer de aanstellingsbesluiten en besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

Artikel 30

De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 31

  • 1. Het reglement van orde, bedoeld in artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling Meerinzicht, zoals vastgesteld door het dagelijks bestuur blijft van kracht ten aanzien van het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie, totdat het bestuur het reglement intrekt of wijzigt. Het reglement wordt geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 10 van deze regeling.

  • 2. Door het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Meerinzicht vastgestelde mandaatbesluiten, aanwijzingsbesluiten en overige regelingen blijven van kracht en worden geacht te zijn vastgesteld door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Het vorige lid geldt niet ten aanzien van bepalingen in door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Meerinzicht vastgestelde regelingen/besluiten waarbij taken of bevoegdheden worden overgedragen aan het dagelijks bestuur van datzelfde openbaar lichaam. Deze bepalingen komen te vervallen.

Artikel 32

Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel: “Gemeenschappelijke regeling Meerinzicht”.

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
A.M. Weststrate, A.A.J. Baars,
secretaris, burgemeester,
Het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk,
J.P. Wassens, H.J. van Schaik,
secretaris, burgemeester,
Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
R.C. van Nunspeet G.J. Gorter,
secretaris, burgemeester,