Regeling vervallen per 18-11-2021

Besluit van de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent subsidie Nadere regels Subsidie publiek-private samenwerking Human Capital 2017-2020

Geldend van 01-03-2019 t/m 17-11-2021

Intitulé

Besluit van de Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent subsidie Nadere regels Subsidie publiek-private samenwerking Human Capital 2017-2020

Gedeputeerde Staten maken gelet op het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet bekend dat zij bij besluit van 21 juli 2017, nummer 2096179 hebben vastgesteld de:

Nadere regels Subsidie publiek-private samenwerking Human Capital 2017-2020

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

overwegende dat:

Provinciale Staten bij de vaststelling van het Economische Programma Flevoland: ecosysteem voor ondernemerschap financiële middelen beschikbaar hebben gesteld voor het ondersteunen bij de verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt door publiek-private samenwerking;

de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 een procedureel kader geeft voor subsidiering van activiteiten die passen in het provinciaal beleid;

in deze Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012 aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid is toegekend om nadere regels vast te stellen die onder meer betrekking hebben op subsidiecriteria;

het wenselijk is om voor het beschikbaar stellen van een subsidieregeling ter stimulering van publiek-private samenwerking in het onderwijs, deze nadere regels vast te stellen;

gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012,

BESLUITEN:

De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    ASF 2012: De Algemene Subsidieverordening Flevoland 2012;

  • b.

    Samenwerkingsverband: samenwerkingsverband van tenminste één uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstelling en één arbeidsorganisatie, dat op grond van een samenwerkingsovereenkomst publiek-private samenwerking vorm geeft;

  • c.

    Onderwijsinstelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de wet, voor zover het bekostigde beroepsopleidingen betreft;

  • d.

    Wet: Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • e.

    Arbeidsorganisatie: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die economische activiteiten uitoefent;

  • f.

    Publiek-private samenwerking: samenwerking tussen in ieder geval één uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstelling en een arbeidsorganisatie;

  • g.

    Georganiseerd bedrijfsleven: representatieve organisatie van werkgevers of representatieve organisatie van werknemers;

  • h.

    O&O-fonds: Opleidings- en Ontwikkelingsfonds, opgericht bij een bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangemelde collectieve arbeidsovereenkomst;

  • i.

    Ministerie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • j.

    Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van een eenmalige subsidie op grond van deze nadere regels.

  • k.

    Economisch Programma: Economisch Programma Flevoland: ecosysteem voor ondernemerschap, vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland op 21 september 2016.

Artikel 2. Reikwijdte nadere regels

Deze nadere regels zijn van toepassing op subsidies die Gedeputeerde Staten kunnen verstrekken in het kader van het ondersteunen van publiek-private samenwerking om te komen tot verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

Artikel 3. Doel van de nadere regels

Deze nadere regels hebben tot doel om aan potentiële aanvragers duidelijkheid te verschaffen over de inhoudelijke criteria waaraan subsidieaanvragen worden getoetst en de procedure die daarbij wordt gevolgd.

Artikel 4. Doelgroepen

Subsidie kan worden aangevraagd door een onderwijsinstelling namens een publiek-private samenwerking waarin minimaal één Flevolandse onderwijsinstelling en één Flevolandse arbeidsorganisatie participeren.

Artikel 5. Samenwerkingsverband

  • 1. Onderwijsinstellingen en arbeidsorganisaties werken samen in samenwerkingsverbanden om duurzame publiek-private samenwerking in het beroepsonderwijs vorm te geven en uit te voeren.

  • 2. In een samenwerkingsverband werken ten minste één onderwijsinstelling en ten minste één arbeidsorganisatie, beide gevestigd in Flevoland, samen

  • 3. Het samenwerkingsverband kan verder bestaan uit:

    • a.

      één of meer andere onderwijsinstellingen dan de onderwijsinstelling bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      één of meer andere arbeidsorganisaties dan de arbeidsorganisatie bedoeld in het tweede lid;

    • c.

      het georganiseerd bedrijfsleven;

    • d.

      één of meer O&O fondsen;

    • e.

      één of meer lokale overheden;

    • f.

      één of meer scholen voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 21, van de Wet op voortgezet onderwijs;

    • g.

      één of meer instellingen voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of

    • h.

      overige partijen die bijdragen aan de verbetering van de afstemming tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt.

Artikel 6. Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten minste € 50.000,- en ten hoogste € 200.000,- per subsidieaanvraag.

Artikel 7: Cofinanciering

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van artikel 6, geldt als voorwaarde dat er sprake is van cofinanciering door de partijen in het samenwerkingsverband, niet zijnde de onderwijsinstelling.

  • 2. De subsidie voor de publiek-private samenwerking, bedoeld in artikel 6, bedraagt ten hoogste 10 procent van de meerjarenbegroting van deze publiek-private samenwerking.

  • 3. De cofinanciering door de arbeidsorganisatie, het georganiseerd bedrijfsleven en O&O-fondsen, bedraagt ten minste één derde en ten hoogste twee derde deel van de meerjarenbegroting, en is in geld of is een bijdrage die in geld waardeerbaar is.

  • 4. De cofinanciering vanuit de regeling Regionaal investeringsfonds mbo door het Ministerie bedraagt ten hoogste één derde deel van de meerjarenbegroting.

  • 5. De cofinanciering door andere partijen in het samenwerkingsverband dan de in het lid 3 bedoelde, bedraagt ten hoogste één derde deel van de meerjarenbegroting en is in geld, of is een bijdrage die in geld waardeerbaar is.

  • 6. Onder cofinanciering wordt niet begrepen:

    • a.

      de kosten voor de begeleiding van de deelnemer gedurende de beroepspraktijkvorming;

    • b.

      de vergoeding voor de deelnemer in de beroepspraktijkvorming in de beroepsopleidende leerweg dan wel de beroepsbegeleidende leerweg.

Artikel 8: Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze nadere regels een incidentele subsidie voor een periode van maximaal vier jaar.

Artikel 9. Subsidieplafond

  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van deze nadere regels is, met inbegrip van de kosten voor de uitvoering van de nadere regels, in totaal € 1.600.000,- beschikbaar voor de periode 1 september 2017 tot en met 31 december 2020.

  • 2. Wanneer het subsidieplafond wordt bereikt, maken Gedeputeerde Staten dit tijdig bekend.

Artikel 10. Weigeringsgronden

Een aanvraag voor een subsidie wordt geweigerd indien:

  • 1.

    de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan bij en krachtens deze nadere regels gestelde eisen;

  • 2.

    de kosten van de activiteiten niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen doelstellingen en de daarvan te verwachten resultaten;

  • 3.

    onvoldoende vertrouwen bestaat over de financiële haalbaarheid van de publiek-private samenwerking;

  • 4.

    de publieke-private samenwerking niet relevant is voor de provincie Flevoland;

  • 5.

    er in de samenwerking geen sprake is van een uit de openbare kas bekostigde onderwijsinstelling gevestigd in Flevoland en een arbeidsorganisatie gevestigd in Flevoland;

  • 6.

    de vereiste cofinanciering als bedoeld in artikel 7 niet is gewaarborgd.

Artikel 11. Vereisten subsidieaanvraag en procedure

  • 1. Een subsidieaanvraag dient te voldoen aan de volgende vereisten:

    de aanvraag moet schriftelijk of via het emailadres subsidieaanvragen@flevoland.nl bij Gedeputeerde Staten worden ingediend, voldoen aan de in artikel 13 van de ASF gestelde eisen, en omvat in ieder geval:

    • -

      een regionaal visiedocument als bedoeld in artikel 14;

    • -

      een plan van aanpak als bedoeld in artikel 15;

    • -

      een meerjarenbegroting als bedoeld in artikel 16;

    • -

      een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 17;

    • -

      indien van toepassing een beschikking van het Ministerie OCW bij toekenning van een subsidie uit de regeling Regionaal Investeringsfonds mbo.

  • 2. Aanvragen worden in behandeling genomen wanneer zij voldoen aan alle formele vereisten die gelden voor het indienen van een aanvraag om subsidie.

  • 3. Indien de aanvraag succesvol is ingediend bij de regeling Regionaal investeringsfonds mbo van OCW, zal bij de beoordeling van de aanvraag aan deze regeling de inhoudelijke beoordeling van de commissie van de regeling Regionaal investeringsfonds worden overgenomen en zal er alleen een toetsing plaats vinden voor de relevantie voor de Provincie Flevoland en de voorwaarden uit artikel 5 lid 2.

Artikel 12. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt alle activiteiten zoals beschreven in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 15, van het samenwerkingsverband en die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de realisatie van het beoogde doel.

Artikel 13. Niet subsidiabele kosten

Op grond van deze nadere regels wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • 1.

    kosten voor nieuwbouw, verbouw of leegstand van gebouwen, dan wel loonverletkosten van personeel;

  • 2.

    activiteiten die zijn gefinancierd vanuit rijksbijdrage voor de betreffende instelling, bedoeld in artikel 2.2.1 van de wet;

  • 3.

    activiteiten die voor het tijdstip van indienen van de (RIF)aanvraag hebben plaatsgevonden;

  • 4.

    activiteiten die worden gesubsidieerd op grond van een andere ministeriële regeling dan de Regeling regionaal investeringsfonds mbo;

  • 5.

    loonkosten van betrokken medewerkers en algemene indirecte kosten (overhead); kosten zoals benoemd in artikel 6 van de ASF 2012;

  • 6.

    kosten die voortvloeien uit- dan wel te maken hebben met- de inzet van personele capaciteit van overheden;

  • 7.

    debetrente, financiële sancties, gerechtskosten en soortgelijke kosten.

Artikel 14. Regionaal visiedocument

  • 1. In het regionaal visiedocument wordt opgenomen de visie van de partijen in het samenwerkingsverband op de arbeidsmarkt en de aansluiting van het aanbod van beroepsopleidingen daarop in de desbetreffende regio.

  • 2. Het regionaal visiedocument bevat de volgende onderwerpen:

    • a.

      Een afbakening van de regio waarvoor de publiek-private samenwerking actief is;

    • b.

      Een analyse van de kwalitatieve en kwantitatieve vraag van de arbeidsmarkt naar gediplomeerden waarop de activiteiten van de publiek-private samenwerking zich richten;

    • c.

      Een overzicht van de relevante partijen in de regio en in de desbetreffende sector;

    • d.

      Een overzicht van de partijen, bedoeld in lid c, met wie wordt samengewerkt binnen de publiek-private samenwerking, en een beschrijving van de rol van elk van deze partijen;

    • e.

      Een beschrijving van de wijze waarop wordt voortgebouwd op de bestaande regionale en sectorale agenda’s ten aanzien van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt die relevant zijn voor de publiek-private samenwerking.

  • 3. Tevens bevat het regionaal visiedocument een beschrijving van de uitkomst met andere relevante partijen in de regio en in de betreffende sector, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zoals onderwijsinstellingen, arbeidsorganisaties en overheden.

Artikel 15. Plan van aanpak

  • 1. In het plan van aanpak wordt beschreven op welke wijze de publiek-private samenwerking wordt vormgegeven op basis van de analyses neergelegd in het regionaal visiedocument, bedoeld in artikel 14.

  • 2. Het plan van aanpak bevat in ieder geval:

    • a.

      de doelstellingen van de publiek-private samenwerking;

    • b.

      een beschrijving van de wijze waarop de publiek-private samenwerking wordt vormgegeven;

    • c.

      een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d.

      een beschrijving van de mijlpalen die na twee jaar en na vier jaar zijn bereikt om de doelstellingen van de publiek-private samenwerking te behalen;

    • e.

      een overzicht van de kwalificatie of de kwalificaties en de beroepsopleiding of beroepsopleidingen waarop de publiek-private samenwerking betrekking heeft;

    • f.

      een omschrijving waaruit de verdeling van de taken tussen partijen van het samenwerkingsverband blijkt en waaruit blijkt dat partijen in staat zijn om het voorstel binnen de gestelde tijd uit te voeren;

    • g.

      een beschrijving van de opbrengst voor de individuele partijen van deelname aan het samenwerkingsverband;

    • h.

      een analyse van de risico’s van de publiek-private samenwerking en een beschrijving van de wijze waarop deze potentiële risico’s worden aangepakt;

    • i.

      een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de publiek-private samenwerking door het samenwerkingsverband wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld;

    • j.

      een uitwerking van de wijze waarop de publiek-private samenwerking wordt voortgezet na afloop van de subsidieperiode.

Artikel 16. Meerjarenbegroting

  • 1. De meerjarenbegroting bevat een onderbouwd overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven voor de betreffende kalenderjaren waarin uitsplitsing is gemaakt in omvang en prijs voor zover die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. De meerjarenbegroting omvat daarnaast:

    • a.

      de hoogte van het subsidiebedrag dat wordt gevraagd;

    • b.

      een onderbouwing waaruit blijkt dat het subsidiebedrag ten hoogste 10% van de totale begroting bedraagt;

    • c.

      een overzicht van de financiering in geld waardeerbaar en de financiering in geld door de partijen in het samenwerkingsverband;

    • d.

      de omvang van de cofinanciering door de arbeidsorganisaties, het georganiseerd bedrijfsleven en O&O fondsen;

    • e.

      de omvang van de cofinanciering van de overige samenwerkingspartners

    • f.

      de omvang van de cofinanciering uit de regeling regionaal investeringsfonds mbo

    • g.

      de omvang van de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten;

    • h.

      een raming van inkomsten en uitgaven voor een periode van ten minste vier jaar na afloop van de subsidieperiode, waaruit blijkt dat de publiek-private samenwerking duurzaam wordt voortgezet.

  • 3. Voor de berekening van de personeelskosten wordt een integraal tarief gehanteerd van € 73,- per uur.

Artikel 17. Samenwerkingsovereenkomst

  • 1. De samenwerking binnen het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst wordt ondertekend door de partijen in het samenwerkingsverband.

  • 2. In de samenwerkingsovereenkomst is in elk geval geregeld:

    • a.

      de publiek-private samenwerking die met de subsidie en de cofinanciering duurzaam zal worden vormgegeven;

    • b.

      de vorm van de samenwerking, waaronder in ieder geval de wijze waarop partijen betrokken zijn bij de organisatorische en bestuurlijke inrichting en de uitvoering van de publiek-private samenwerking;

    • c.

      een beschrijving van de faciliteiten die de partijen beschikbaar stellen voor de inrichting en de uitvoering van de publiek-private samenwerking;

    • d.

      de financiële en overige bijdragen van de partijen van het samenwerkingsverband.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang 1 september 2017.

Artikel 19. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als nadere regels

‘Nadere regels Subsidie publiek-private samenwerking Human Capital 2017-2020’

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Flevoland van 21 juli 2017.

T. van der Wal, secretaris L. Verbeek, voorzitter

Uitgegeven op 24 juli 2017

De secretaris van Gedeputeerde Staten van Flevoland

TOELICHTING

Algemeen

1. Waarom deze nadere regels.

Deze nadere regels vloeien voort uit het Economisch Programma Flevoland: ecosysteem voor ondernemerschap Provinciale Staten op 21 september 2016 hebben vastgesteld.

De uitwerking van het Economisch Programma is gedaan door op grond van de Algemene Subsidieverordening een nadere subsidieregeling in het leven te roepen die het mogelijk maakt om publiek-private samenwerking die de verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in Flevoland, te ondersteunen.

2. Waarom nadere regels nodig als er al een Algemene Subsidieverordening Flevoland is.

Een bestuursorgaan mag op grond van de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht slechts subsidie verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Binnen de provincie Flevoland is dit de Algemene Subsidieverordening Flevoland (ASF 2012). Hierin zijn in aanvulling op de subsidiespelregels die in de subsidietitel van de Awb zijn opgenomen nadere subsidiespelregels opgenomen die bij subsidiering in acht moeten worden genomen. De ASF 2012 schrijft voor dat subsidie slechts wordt verstrekt indien de activiteit past binnen de beleidsdoelstellingen van de provincie en door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat hieraan kan worden voldaan. In aanvulling op de ASF 2012 kunnen GS nog nadere regels vaststellen, waarin beleidspecifieke voorwaarden op maat worden gesteld. In deze nadere regels worden de beleidspecifieke voorwaarden (subsidiespelregels) vermeld. Omdat de subsidietitel van de Awb een gedetailleerde regeling geeft van het proces van subsidieverstrekking, zijn veel bepalingen die in de Awb staan niet nog een keer in de verordening opgenomen. Dit houdt in dat er wanneer sprake is van subsidiering niet alleen rekening moet worden gehouden met het bepaalde in de ASF 2012, maar ook met de wettelijke bepalingen van de subsidietitel van de Awb. DE BASISSPELREGELS VOOR SUBSDIERING ZIJN OPGENOMEN IN DE ASF 2012 EN DE SUBSIDIETITEL VAN DE AWB. De beleidspecifieke spelregels zijn opgenomen in de nadere regels.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4. Doelgroep

In dit artikel is aangegeven wie op grond van deze nadere regels een subsidie kunnen aanvragen.

Artikel 10. Weigeringsgronden

In dit artikel zijn in verplichte weigeringsgronden opgenomen. Wanneer deze weigeringsgronden zich voordoen, moet de aanvraag om een subsidie worden afgewezen. Een van de gronden waarop een aanvraag om subsidie moet worden afgewezen is een overschrijding van het subsidieplafond. Het kan in de praktijk voorkomen dat een aanvraag om een subsidie, gelet op het beschikbare subsidieplafond, alleen gedeeltelijk kan worden gehonoreerd. Wanneer deze situatie zich voordoet moet worden beoordeeld of de activiteit waarvoor een subsidie wordt gevraagd niet zodanig door de aanvrager kan worden uitgevoerd dat het ook met minder geld kan. Daarvoor moet nadere informatie worden gevraagd aan de aanvrager. Wanneer uit deze nadere informatie blijkt dat de activiteit niet met minder geld kan worden uitgevoerd, dan moet de aanvraag worden afgewezen. Blijkt dat de activiteit wel met minder kan worden uitgevoerd, dan moet de aanvraag gedeeltelijk worden afgewezen, namelijk voor het bedrag waarmee het subsidieplafond wordt overschreden.