Regeling vervallen per 01-01-2023

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Geldend van 01-09-2018 t/m 05-09-2018

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 3, zesde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende gewijzigde regeling: Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 (PbEU van de Europese Commissie van 17 juni 2014;

  • b.

    AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • c.

    controleprotocol: instructie aan de subsidieontvanger voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole;

  • d.

    directe arbeidskosten: een vergoeding voor de inzet van gewerkte uren van personeel niet in loondienst, niet zijnde kosten van derden;

  • e.

    directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • f.

    indirecte kosten: het totaal van indirecte loonkosten en kosten voor overhead;

  • g.

    indirecte loonkosten: het totaal van de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de kosten van emolumenten;

  • h.

      kerntaken: kerntaken als bedoeld in het Coalitieakkoord Gelderland 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • i.

    kosten van apparatuur:

    • i.

      gebruikskosten van bestaande apparatuur of van apparatuur die niet speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

    • ii.

      kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • j.

    kosten van derden: de kosten voor uitbesteding van diensten en het inlenen van personeel;

  • k.

    kosten van materialen: de kosten voor verbruiksgoederen;

  • l.

    Landbouw groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de EuropeseCommissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193);

  • m.

    onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden;

  • n.

    publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • o.

    rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is ook van toepassing op andere besluiten omtrent subsidie voor het nemen waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn dan de besluiten die worden genomen met toepassing van de hoofdstukken 2 tot en met 8.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.

Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan

Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1 Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de opbrengsten en kosten voor de activiteiten, voorzien van een toelichting;

    • c.

      indien de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan: een planning van de uitvoering van de activiteiten in de eerste 12 maanden en de daaraan verbonden kosten, alsmede een planning voor het resterende deel van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: zijn statuten; en

    • e.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van opbrengsten en kosten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdelen d en e.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een schriftelijke verklaring vragen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 4 Indien voor dezelfde activiteiten tevens subsidie is aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1 De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2 Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

  • 3 Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de aanvang.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Gedeputeerde Staten zenden de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Directe vaststelling bij subsidies tot € 25.000

  • 1 Bij een subsidie tot € 25.000 wordt geen verleningsbesluit genomen.

  • 2 Indien sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de AsG wordt in het verleningsbesluit aangegeven binnen welke termijn de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid bevat het verleningsbesluit tevens de datum waarop de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 1.3.2 Wijze van verdeling

  • 1 Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen indien zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2 Indien als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde als bedoeld in het eerste lid bepaald door loting.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst.

  • 4 Op aanvragen die voor een bepaalde datum moeten worden ingediend en die op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst, wordt in afwijking van het eerste lid beslist op volgorde van die rangorde.

  • 5 Bij de toepassing van het derde en vierde lid wordt onder aanvraag verstaan een aanvraag die voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het vierde lid weigeren indien die niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader

  • 1. Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt indien tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 1.3.4 Sluitende begroting

Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

Artikel 1.3.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1 Geen subsidie wordt verstrekt in verband met:

    • a.

      kosten ten behoeve van het opstellen van de aanvraag;

    • b.

      kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

    • c.

      kosten die uit anderen hoofde worden gesubsidieerd;

    • d.

      verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

    • f.

      legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

    • g.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de opbrengsten die met de activiteiten verband houden;

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • i.

      kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

    • j.

      kosten gemaakt na beëindiging van activiteiten met uitzondering van accountantskosten zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

    • k.

      kosten van in natura geleverde diensten en goederen;

    • l.

      kosten van personen of organisaties die organisatorisch, economisch of financieel zijn verbonden welke onderling in rekening worden gebracht;

    • m.

      fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

    • n.

      kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

    • o.

      niet noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.6 Methoden voor berekening van kosten

  • 1 De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2 De aanvraag bevat een opgave van de gekozen systematiek.

  • 3 Op verzoek van de aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid een andere methode vaststellen.

  • 4 Onverminderd het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt voor publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak de vaste uurtariefsystematiek toegepast, ongeacht of de subsidiabele activiteit tot de wettelijke taak van de rechtspersoon wordt gerekend.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen voor rechtspersonen als bedoeld in het vijfde lid een andere methode toestaan. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.3.7 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1 De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen;

    • d.

      kosten van derden.

  • 2 Het vaste uurtarief bedraagt ten hoogste € 35.

  • 3 Het aantal gewerkte uren moet in de administratie per betrokken medewerker worden vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.8 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1 De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen;

    • f.

      kosten van derden.

  • 2 Het uurtarief voor de directe loonkosten word bepaald door de directe loonkosten per betrokken medewerker te delen door 1.600 en bedraagt ten hoogste € 91.

  • 3 Het vaste uurtarief voor directe arbeidskosten bedraagt ten hoogste € 35.

  • 4 De opslag voor de indirecte kosten bedraagt ten hoogste 20%.

  • 5 Het aantal gewerkte uren van de betrokken medewerker moet in de administratie met bijhorende loonkosten worden vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.9 Berekeningswijzen kosten

  • 1 Bij de toepassing van de artikelen 1.3.7 en 1.3.8 worden de kosten van apparatuur, materialen, loon- en arbeidskosten en kosten van derden, alsmede vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel i, worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3 Het machine-uurtarief als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4 Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel ii, worden berekend door middel van lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6 De lineaire afschrijving als bedoeld in het vijfde lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7 De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8 De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger zijn vastgelegd;

    • c.

      de hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal € 4,50 per uur, met een maximum van € 150 per maand en € 1.500 per jaar.

Artikel 1.3.10 Integrale kostensystematiek

  • 1 De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers;

    • b.

      kosten van derden.

  • 2 De kosten per kostendrager als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3 Het tarief als bedoeld in het tweede lid wordt gebaseerd op een positief besluit dat op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend niet ouder is dan twee jaar van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van de Eigen verklaring integrale kostensystematiek.

  • 4 De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Uitvoering van de activiteiten

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om binnen 13 weken na de subsidieverlening dan wel, ingeval van subsidie die zonder voorafgaande subsidieverlening direct wordt vastgesteld, binnen 13 weken na de subsidievaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht alle op de activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende ten minste vijf jaren na afronding van de activiteit te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2 Het voeren van een administratie als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt, en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het project waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, eenmaal per jaar verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.

Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de inkomsten of de uitgaven afwijken van de begroting, dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht om op eerste verzoek van Gedeputeerde Staten door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1 De subsidieontvanger is gehouden, indien met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis te stellen en de verstrekte subsidie terug te betalen, tenzij anders bepaald.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen het bedrag van de terug te betalen subsidie vast binnen dertien weken nadat zij kennis hebben gekregen van de omstandigheid bedoeld in het vorige lid.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting de subsidie terug te betalen.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1 De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2 Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3 De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4 De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daartoe door Gedeputeerde Staten in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5 Indien minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van subsidieontvanger beslissen dat geen vergoeding verschuldigd is indien:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

  • 1 De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na de uitvoering van de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie is verleend, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 1.3.1.

Artikel 1.4.8. Medewerking aan evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan een door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, erop gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regels te evalueren.

  • 2. Voor zover deze niet bij deze regels zijn gesteld, kunnen Gedeputeerde Staten aan het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, aan het besluit tot subsidievaststelling voorschriften verbinden over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 tot € 125.000

De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

  • a.

    of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

  • b.

    of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

  • c.

    wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

  • d.

    in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

  • e.

    wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is; en

  • f.

    wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies boven € 125.000

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 27, tweede lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling van de subsidie, onverminderd artikel 27, eerste, derde en vierde lid van de AsG, vergezeld van:

    • a.

      de jaarrekening waarin de subsidie separaat wordt verantwoord;

    • b.

      het jaarverslag; en

    • c.

      de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen die in ieder geval strekken tot de verantwoording van onderdeel a.

  • 2 Uit accountantsverklaring moet blijken dat het controleprotocol is toegepast.

  • 3 De aanvraag om vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Artikel 1.5.3 Vaststelling van subsidies bij bijzonder programma

  • 1 In afwijking van artikel 1.5.2 wordt de eindverantwoording van een subsidie op grond van artikel 12 van de AsG voorzien van een accountantsverklaring, waaruit blijkt dat het controleprotocol is toegepast.

  • 2 In afwijking van artikel 1.5.2 kunnen gemeenten, waterschappen en rechtspersonen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen de eindverantwoording als bijlage bij de jaarrekening opnemen onder de voorwaarden dat:

    • a.

      de verklaring van de accountant mede strekt tot de verantwoording in de bijlage;

    • b.

      de gehele jaarrekening en het jaarverslag worden meegezonden;

    • c.

      het verslag van bevindingen wordt bijgevoegd, waarin de accountant een verwijzing opgenomen heeft dat de controle is uitgevoerd met inachtneming van het controleprotocol; of

    • d.

      indien een dergelijk verslag niet door de accountant is afgegeven een mededeling van de accountant dat gecontroleerd is met inachtneming van het controleprotocol.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op subsidies tot € 125.000.

  • 4 De aanvraag om vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk 12 maanden nadat de activiteiten zijn uitgevoerd.

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Waarderingssubsidies

In afwijking van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan waarderingssubsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO

Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29, 31 en paragraaf 7 van de AsG het bepaalde bij of krachtens de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Hoofdstuk 2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Beleef de Waal: het deelproject van het Uitvoeringsprogramma WaalWeelde 2013-2017 zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 maart 2013;

  • b.

    collectief: een groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon die beoogt hun belangen in een CPO-woningbouwproject te behartigen;

  • c.

    CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap;

  • d.

    CPO-woningbouwproject: de realisatie door een collectief van minimaal 3 woningen waarin de leden van het collectief gaan wonen;

  • e.

    waterliniefort: een van de navolgende objecten:

    • i.

      Complex Fort bij Asperen;

    • ii.

      Complex Fort aan de Nieuwe Steeg;

    • iii.

      Complex Fort bij Vuren;

    • iv.

      Complex Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk;

    • v.

      Complex Batterij onder Poederoijen;

    • vi.

      Complex Batterij onder Brakel;

    • vii.

      Complex Fort Everdingen;

  • f.

    knooppunt in de recreatieve infrastructuur: een plaats bij een veerverbinding over de Boven-Rijn, het Bijlandsch Kanaal of de Waal waar wandel- en fietsroutes en struinpaden samenkomen en die bereikbaar is met de auto;

  • g.

    samenwerking “Rondje Pontje”: een samenwerkingsverband van ondernemers en initiatiefnemers rond twee pontjes en de routes daartussen op de beide oevers van de Waal;

  • h.

    vertierplek: plek aan de Waal die met minimale aanpassingen zodanig is ingericht dat er toegang is tot de oever en gelegenheid om aan het water te recreëren;

  • i.

    WaalWeeldegebied: het gebied omvattende het grondgebied van de gemeenten Beuningen, Druten, Lingewaal, Lingewaard, Maasdriel, Millingen a/d Rijn, Neerijnen, Neder- Betuwe, Nijmegen, Overbetuwe, Rijnwaarden, Tiel, Ubbergen, West Maas en Waal en Zaltbommel.

Paragraaf 2.2 Ontwikkeling forten

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de restauratie of voorbereiding van de restauratie van een waterliniefort;

  • b.

    de modernisering of fysieke verbetering dan wel de voorbereiding van de modernisering of fysieke verbetering van de infrastructuur behorend bij een waterliniefort.

Artikel 2.2.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 3.2.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wijze van uitvoering van de werkzaamheden voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden; en

    • b.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een leerlingbouwplaats of opleidingsplaats voor leerlingen in de restauratiebouw.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 3.2.1, onder b, wordt slechts verstrekt indien jaarlijks ten minste 80% van de tijd- of ruimtecapaciteit van de infrastructuur behorend bij een waterliniefort voor culturele doeleinden wordt gebruikt.

Artikel 2.2.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van een waterliniefort.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    80% van de kosten met een maximum van € 1.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1 ten behoeve van de waterlinieforten genoemd in artikel 2.1.1, onder d, onderdelen i tot en met vi;

  • b.

    50% van de kosten met een maximum van € 1.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1 ten behoeve van het waterliniefort genoemd in artikel 2.1.1, onder d, onderdeel vii, met uitzondering van monumentnummers 531684, 531664 en 531666.

Artikel 2.2.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening

Paragraaf 2.3 Gebiedsontwikkeling

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding of uitvoering van werkzaamheden waarmee:

  • a.

    een cultuurhistorisch object wordt gerestaureerd;

  • b.

    bewegwijzering of straatmeubilair wordt aangeschaft en geplaatst;

  • c.

    informatiepanelen worden aangeschaft en geplaatst;

  • d.

    straatverlichting wordt aangeschaft en geplaatst;

  • e.

    wandel- of rolstoelpaden worden aangelegd of aangepast;

  • f.

    aanleg of aanpassingen worden gerealiseerd van parkeerplaatsen;

  • g.

    landschappelijke of bouwkundige aanpassingen worden gerealiseerd ten gunste van het overwinteren, het zwermen of migreren van vleermuizen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 2.3.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wijze van uitvoering van de werkzaamheden voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden; en

    • b.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een leerlingbouwplaats of opleidingsplaats voor leerlingen in de restauratiebouw.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder b, wordt slechts verstrekt indien:

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de informatiepanelen worden geplaatst op openbaar terrein in de Nieuwe Hollandse Waterlinie;

    • b.

      de informatiepanelen worden geproduceerd in de vormgeving zoals ontwikkeld voor het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie; en

    • c.

      de informatiepanelen bevatten informatie over het historische, militaire systeem de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

  • 4 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder d, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de straatverlichting wordt geplaatst op openbaar terrein aan de Diefdijk in de gemeenten Vianen en Leerdam, de Meerdijk, de Nieuwe Zuiderlingedijk of de Zuiderlingedijk in de gemeente Lingewaal; en

    • b.

      de straatverlichting wordt geproduceerd in de vormgeving zoals ontwikkeld voor het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie.

  • 5 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wandel- of rolstoelpaden openbaar toegankelijk zijn; en

    • b.

      de wandel- of rolstoelpaden leiden naar een cultuurhistorisch object of vormen een aaneengesloten route om een cultuurhistorisch object.

  • 6 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder f, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn; en

    • b.

      de ingang van de parkeerplaatsen is gelegen op een afstand van minder dan 200 meter van objecten die zijn aangewezen als Rijksmonumenten en die een functie hadden in de militaire werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 2.3.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a en g, wordt verstrekt aan de eigenaar van het cultuurhistorisch object.

  • 2 Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.1, onder b tot en met f, wordt verstrekt aan de eigenaar van het terrein waarop de werkzaamheden plaatsvinden of de materialen worden geplaatst.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.3.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een maximum van € 200.000.

Artikel 2.3.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a, e en f, slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of

  • b.

    het opstellen van een programma van eisen, een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en een bestek, voor het realiseren van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

Artikel 2.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente verklaard heeft geen bezwaar te hebben tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie; en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien:

    • a.

      er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;

    • b.

      voor de individuele leden van het collectief een financieringstoets door een bank is uitgevoerd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject;

    • c.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt; en

    • e.

      de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen.

Artikel 2.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een collectief.

Artikel 2.4.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente dat het geen bezwaar heeft tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie;

    • b.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectief; en

    • c.

      een lijst van deelnemers aan het collectief.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een projectplan waaruit de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject blijkt;

    • b.

      een opgave van het aantal te realiseren woningen;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt;

    • e.

      een verklaring van het collectief dat iedere deelnemer een toets heeft ingeleverd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject; en

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop de lening afgelost gaat worden.

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 50% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €1.000 per woning tot een maximum van €10.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €1.250 per woning tot een maximum van €12.500 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening, met een looptijd van maximaal twee jaar, voor een bedrag van maximaal 65% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €7.500 per woning tot een maximum van €150.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €10.000 per woning tot een maximum van €200.000 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1. Het projectplan als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, dient binnen één jaar na het verlenen van de subsidie te zijn voltooid en na voltooiing binnen een maand aan de provincie te worden overlegd.

  • 2. Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, is de ontvanger verplicht:

    • a.

      binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie, te starten met de bouw van het CPO-woningbouwproject en dit zo snel mogelijk te melden aan de provincie;

    • b.

      de lening af te lossen op het moment dat wordt gestart met de bouw van het CPO-woningbouwproject dan wel, indien niet tijdig wordt gestart met de bouw, uiterlijk twee jaar na het verlenen van de subsidie;

    • c.

      binnen drie jaar na het verlenen van de subsidie het CPO-woningbouwproject te hebben voltooid.

  • 3. Gedeputerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.4.7 Weigeringsgronden

De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd indien niet is gebleken dat de realisering van het CPO-woningbouwproject haalbaar is.

Artikel 2.4.8 Vaststelling

Na afloop van de in artikel 2.4.6, tweede lid, aanhef en onderdeel b, genoemde termijnen wordt de subsidie ambtshalve op nihil vastgesteld.

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal [vervallen]

Paragraaf 2.6 Waalpleisterplaatsen [vervallen]

Paragraaf 2.7 Steengoed Benutten - Tijdelijke Stimulering Sociale woningmarkt

[vervallen]

Paragraaf 2.8 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren

Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    project: gecombineerde aanpak en uitvoering van maatregelen, waarbij een fysieke herontwikkeling van een concreet gebied wordt bereikt;

  • b.

    bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;

  • c.

    buitengebied: gebied buiten de bebouwde kom;

  • d.

    exploitatiegebied: op kaart aangegeven gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd;

  • e.

    herbestemmen: geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of gebied die juridisch wordt vastgelegd in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • f.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • g.

    gebouw: onder gebouw wordt tevens verstaan aaneengesloten gebouwen;

  • h.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen of verlaging van de milieucategorie in het kader van het wegnemen van milieuhinder voor de woonomgeving;

  • i.

    sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • j.

    j.aanloopstraten: straten met een groot aandeel in de routing naar een kernwinkelgebied;

  • k.

    kernwinkelgebied: een aaneengesloten gebied in de binnenstad of centrum, met een hoge concentratie aan winkels, horecazaken, culturele voorzieningen en commerciële dienstverlening;

  • l.

    transformatie gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

  • m.

    bodemsanering: bodemsanering waarbij sprake is van een ernstige verontreiniging op basis waarvan een goedgekeurd functiegericht saneringsplan is opgesteld;

  • n.

    nominale waarde: waarden in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

  • o.

    monument: een gebouw dat om zijn cultuurhistorische waarde door de Rijksoverheid of gemeente is of binnen 1 jaar na subsidieverlening wordt aangewezen als beschermd monument;

  • p.

    beeldbepalend gebouw:een gebouw, geen monument zijnde, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • q.

    beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • r.

    complex: kazerne- of fabriekscomplex, bestaande uit een of meerdere monumenten;

  • s.

    exploitatietekort: negatief saldo van kosten en opbrengsten op basis van nominale waarden direct verband houdende met en noodzakelijk voor de ontwikkeling en realisatie van het project.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen die deel uitmaken van een concrete gebiedsontwikkeling, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte of het oplossen van milieuhinder voor de woon- en leefomgeving en bodemsanering;

  • b.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen binnen de bebouwde kom, met een grote invloed op de omgeving;

  • c.

    het herbestemmen en transformeren van monumenten met een grote invloed op de omgeving binnen de bebouwde kom;

  • d.

    het reduceren van de bestaande woningvoorraad binnen de bebouwde kom in het kader van programmering van woningbouw;

  • e.

    het verplaatsen van niet aan het buitengebied verbonden functies in het buitengebied naar de bebouwde kom;

  • f.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland;

  • g.

    herbestemmen en transformeren van monumenten in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland.

Artikel 2.8.3 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      er sprake is van een exploitatietekort;

    • b.

      de activiteiten leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving, met maatschappelijke meerwaarde ten bate van duurzame leefbaarheid;

    • c.

      de activiteiten passen binnen de regionale programmering wonen, werken (bedrijventerreinen, kantoren) en detailhandel;

    • d.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is, tenzij sprake is van sloop zonder ’terugbouw’;

    • e.

      de activiteiten bijdragen aan het voorkomen of het beperken van nieuwe structurele binnenstedelijke leegstand of ruimtelijk kwalitatieve problemen; en

    • f.

      er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak en onderbouwd met een visie op aanpak van leegstand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw, liggend in een kernwinkelgebied of aanloopstraten, dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter. Indien een monumentonderdeel uitmaakt van een complex, dan wordt slechts subsidie verstrekt voor maximaal twee monumenten die deel uitmaken van dit complex.

  • 4 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt indien er geen sprake is van een grondtransactie met derden, met uitzondering van grondtransacties ten behoeve van de aanleg van openbare ruimte of maatschappelijke doeleinden en de reductie van de woningen binnen het betreffende project minimaal 5 woningen betreft.

  • 5 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, slechts verstrekt indien na verplaatsing van de functie sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

  • 6 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.

  • 7 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder g, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter.

  • 8 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid opgenomen afmetingen, aantallen woningen en perioden van leegstand.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

  • 2 Per exploitatiegebied wordt slechts één keer subsidie verstrekt.

Artikel 2.8.5 Vooroverleg

  • 1 Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2 Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde formulier en vindt plaats binnen 12 weken.

  • 3 Tijdens het vooroverleg wordt de haalbaarheid van de subsidiëring van het project verkend en wordt aangegeven welke informatie bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 2.8.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een schriftelijke toelichting waarin de aanvrager aangeeft op welke wijze met het project structurele leegstand zal worden voorkomen dan wel aangepakt;

  • b.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan het project deelnemende partijen;

  • c.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties wordt voorkomen;

  • d.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van het project kan starten en binnen 3 jaar in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • e.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • f.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • g.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

  • h.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan het project deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken;

  • i.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden; en

  • j.

    informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.8.5.

Artikel 2.8.7 Hoogte van de subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van het exploitatietekort.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder a, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 4 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 250.000 per project.

  • 5 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, bedraagt 100% van de sloopkosten van het aantal woningen dat niet wordt herbouwd, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 6 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, bedraagt ten hoogste 50% van de sloopkosten, inclusief saneringskosten, en ten hoogste 50% van de kosten van herinvulling onbebouwd met een maximum van € 200.000 per project.

  • 7 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 8 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder g, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 250.000 per project.

  • 9 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid onder b, mogen bij de berekening van het exploitatietekort kosten van voor de datum waarop de aanvraag is ingediend worden meegenomen.

Artikel 2.8.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.

Artikel 2.8.9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt voor planvorming;

  • b.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    rendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5%;

  • g.

    kosten van planschade; en

  • h.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 2.8.10 Verplichtingen

  • 1 Het project moet binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking zijn gerealiseerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2 Indien sprake is van monumentale gebouwen, dient voldaan te worden aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3 Indien sprake is van monumentale gebouwen, dienen eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen te worden uitgevoerd door een gecertificeerd aannemer in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

Artikel 2.8.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 2.9 Gelderse Gebiedsopgaven

Artikel 2.9.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemer: rechtspersoon, niet zijnde de aanvrager, die bij de subsidiabele activiteit samenwerkt met de aanvrager anders dan in een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie;

  • b.

    doelen: de doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384) en daarop door Provinciale Staten aangebrachte aanvullingen;

  • c.

    financiële bijdrage: al hetgeen een deelnemer op eigen titel en voor eigen rekening en risicovoornemens is uit te voeren;

  • d.

    Gebied: de Achterhoek, de Veluwe, het Stedelijk Netwerk Arnhem/Nijmegen, het Stedelijk Netwerk Ede-Wageningen: Food Valley, het Stedelijk netwerk Stedendriehoek: Cleantech en de Gelderse Corridor, zoals beschreven in de Uitvoeringstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • e.

    gebiedsbreed overleg: een gebiedsbreed maatschappelijk samenwerkingsverband dat actief is in het kader van de Gelderse Gebiedsopgaven;

  • f.

    uitgangspunten van de gebiedsopgaven: de 15 uitgangspunten als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • g.

    uitvoeringsagenda: een document van het gebiedsbreed overleg dat op gebiedsniveau invulling geeft aan de doelen.

Artikel 2.9.2 Voorstel van gebiedsbreed overleg

  • 1 Een gebiedsbreed overleg verstrekt periodiek aan Gedeputeerde Staten een schriftelijk voorstel met initiatieven afkomstig uit het gebied die kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelen.

  • 2 Het voorstel bevat ten aanzien van elk aangemeld initiatief:

    • a.

      een omschrijving van het initiatief en door de initiatiefnemer aan het gebiedsbrede overleg overgelegde informatie;

    • b.

      de datum van aanmelding van het initiatief;

    • c.

      gegevens van de initiatiefnemer;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop het gebiedsbrede overleg het initiatief heeft besproken, inclusief de daarbij behorende verslagen;

    • e.

      een gemotiveerde beoordeling van het initiatief;

    • f.

      een gemotiveerde beoordeling van de uitvoerbaarheid van het initiatief, inclusief de planning voor de uitvoering daarvan,

  • 3 Het gebiedsbrede overleg zorgt ervoor dat initiatieven gedurende het gehele jaar kunnen worden aangemeld.

Artikel 2.9.3 Lijst met initiatieven

  • 1. Gedeputeerde staten stellen naar aanleiding van het voorstel als bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid, periodiek en voor ieder gebied een lijst van met initiatieven vast die:

    • a.

      in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van de gebiedsopgaven, passen binnen de kerntaken ende uitvoeringsagenda; en

    • b.

      in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst ten aanzien van elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 3. De lijst met initiatieven wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 2.9.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 2.9.3.

Artikel 2.9.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.

Artikel 2.9.6 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze, of in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening indien Gedeputeerde Staten daarin een andere wijze van delen van kennis en bevindingen hebben bepaald of daarover aanvullende verplichtingen hebben opgelegd.

Artikel 2.9.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op het verrichten van subsidiabele activiteiten, waaraan door deelnemers een financiële bijdrage wordt geleverd, een document ingediend dat is ondertekend door de aanvrager en de deelnemers waaruit ten minste blijkt:

  • a.

    de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de activiteiten en de bijdragen hieraan door de deelnemers;

  • b.

    overeenkomstig de in artikel 2.9.6 opgenomen verplichting op welke wijze en onder welke voorwaarden aanvrager en de deelnemers hun kennis en bevindingen delen.

Artikel 2.9.8 Werking van het plafond

Indien voor activiteiten die zijn opgenomen in de lijst, het maximumbedrag waarvoor, op grond van enig artikel in deze Regels, subsidie kan worden verleend, niet van toepassing is verklaard, wordt het bedrag waarmee dit maximumbedrag wordt overschreden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het plafond voor deze activiteiten wordt overschreden.

Paragraaf 2.10 Ondersteuning bewonersinitiatieven op het gebied van sociale samenhang

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten van bewoners van wijken, dorpen of gemeenten die zich richten op een versterking van de samenhang binnen een bevolkingsgroep of tussen bevolkingsgroepen met inbegrip van de evaluatie daarvan.

Artikel 2.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen de activiteiten;

  • b.

    de activiteiten aansluiten bij de kerntaken en de onderliggende plandoelen van de provincie;

  • c.

    de activiteiten niet al zijn of worden uitgevoerd op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend;

  • d.

    uit de aanvraag blijkt op welke wijze de activiteiten worden geëvalueerd;

  • e.

    de activiteiten geen winstoogmerk hebben; en

  • f.

    de activiteiten met regelmaat worden georganiseerd.

Artikel 2.10.3 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen die blijkens hun doelstelling een bijdrage leveren aan de sociale samenhang of een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen.

Artikel 2.10.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    indien deze wordt ingediend door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen: een schriftelijk document waarin de samenwerking is beschreven en waarin in ieder geval de afspraken zijn vastgelegd over financiën, planning en verantwoordelijkheden;

  • b.

    een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur waaruit blijkt dat het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen het initiatief.

  • c.

    een beschrijving waaruit blijkt wat het doel van de activiteiten is, wie de doelgroepen zijn en met welke frequentie die activiteiten worden georganiseerd.

Artikel 2.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 24.999.

Artikel 2.10.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.5 zijn komen niet voor subsidie in aanmerking kosten voor:

  • a.

    Het beheer en onderhoud van onroerende goederen;

  • b.

    Aanpassingen die niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 2.10.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het aannemelijk is dat het initiatief zal leiden tot toekomstige lasten voor onderhoud of instandhouding waarvoor ten tijde van de subsidieverstrekking geen dekking bestaat;

  • b.

    het initiatief geheel of grotendeels gericht is op het organiseren van een dorps- of buurtfeest, optocht, braderie of barbecue of andere eenmalige of incidentele activiteiten;

  • c.

    het initiatief gericht is op individuele hulpverlening of de behartiging van een persoonlijk belang;

  • e.

    het initiatief zich in een onderzoeksfase bevindt; of

  • f.

    voor het initiatief subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragrafen 4.2 of 4.12.

Artikel 2.10.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht het initiatief te vermelden op de initiatievenkaart van de provincie via http://leefbaarheid.gelderland.nl en publiciteit te verzorgen over het initiatief op sociale media, waaronder in elk geval de website of de facebookpagina van de subsidieontvanger en de provincie.

  • 2. De uitvoering van het initiatief moet binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie zijn afgerond.

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursovereenkomst: de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021 regio Oost, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 16 december 2015;

  • b.

    initiatiefnemer: de partij die maatregelen uit het werkprogramma uitvoert;

  • c.

    investeringsvolume: het aan Zoetwater toe te rekenen investeringsvolume van het Regionale Bod “Aanbod Hoge Zandgronden” van 7 februari 2014, zoals bedoeld in de bestuursovereenkomst;

  • d.

    RBO: Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost;

  • e.

    Rijksbijdrage: de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst;

  • f.

    werkprogramma: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021, “Wel goed water geven!”.

Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen conform bijlage 1 van het werkprogramma.

Artikel 2.11.3 Verplichting

De activiteit wordt uitgevoerd in de periode 2016-2021.

Artikel 2.11.4 Voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. [vervallen]

Artikel 2.11.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor personeelskosten van de aanvrager.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onderdelen b en f, kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016 en voordat de aanvraag is ontvangen;

    • b.

      legeskosten.

Artikel 2.11.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Waterschap Rijn en IJssel;

  • b.

    Waterschap Vallei en Veluwe;

  • c.

    Gemeente Aalten;

  • d.

    Gemeente Apeldoorn;

  • e.

    Gemeente Barneveld;

  • f.

    Gemeente Bronckhorst;

  • g.

    Gemeente Doetinchem;

  • h.

    Gemeente Ede;

  • i.

    Gemeente Elburg;

  • j.

    Gemeente Harderwijk;

  • k.

    Gemeente Montferland;

  • l.

    Gemeente Nunspeet;

  • m.

    Gemeente Putten;

  • n.

    Gemeente Renswoude;

  • o.

    Gemeente Rhenen;

  • p.

    Gemeente Soest;

  • q.

    Gemeente Voorst;

  • r.

    Gemeente Winterswijk;

  • s.

    Gemeente Zutphen.

Artikel 2.11.7 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend tot 1 juli 2021.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3 kunnen de bij de aanvraag verstrekte gegevens bestaan uit een verwijzing naar het werkprogramma.

  • 3. Er kunnen meerdere aanvragen om subsidie worden ingediend tot het maximum van de beschikbare subsidie voor die subsidieontvanger, mits per aanvraag de verhouding tussen subsidie en investeringsvolume, zoals bedoeld in artikel 2.11.8, eerste lid, niet wijzigt.

Artikel 2.11.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste:

    • a.

      Waterschap Rijn en IJssel €2.220.000, bij een investeringsvolume van €7.300.000;

    • b.

      Waterschap Vallei en Veluwe €880.000, bij een investeringsvolume van €2.900.000;

    • c.

      Gemeente Aalten €5.114, bij een investeringsvolume van €19.400;

    • d.

      Gemeente Apeldoorn €287.055, bij een investeringsvolume van €1.100.000;

    • e.

      Gemeente Barneveld €26.677, bij een investeringsvolume van €102.000;

    • f.

      Gemeente Bronckhorst €15.682, bij een investeringsvolume van €60.000;

    • g.

      Gemeente Doetinchem €94.776, bij een investeringsvolume van €363.000;

    • h.

      Gemeente Ede €89.406, bij een investeringsvolume van €342.500;

    • i.

      Gemeente Elburg €62.644, bij een investeringsvolume van €240.000;

    • j.

      Gemeente Harderwijk €52.246, bij een investeringsvolume van €200.000;

    • k.

      Gemeente Montferland €65.542, bij een investeringsvolume van €250.924;

    • l.

      Gemeente Nunspeet €26.080, bij een investeringsvolume van €100.000;

    • m.

      Gemeente Putten €104.407, bij een investeringsvolume van €400.000;

    • n.

      Gemeente Renswoude €9.461, bij een investeringsvolume van €40.000;

    • o.

      Gemeente Rhenen €25.313, bij een investeringsvolume van €96.800;

    • p.

      Gemeente Soest €15.682, bij een investeringsvolume van €60.000;

    • q.

      Gemeente Voorst €46.962, bij een investeringsvolume van €180.000;

    • r.

      Gemeente Winterswijk €87.446, bij een investeringsvolume van €335.000;

    • s.

      Gemeente Zutphen €29.404, bij een investeringsvolume van €112.500.

  • 2. De subsidie wordt jaarlijks conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage bevoorschot.

  • 3. Indien de verdeling van de Rijksbijdrage in de bestuursovereenkomst of in het werkprogramma wordt aangepast, wordt de subsidie overeenkomstig aangepast.

Artikel 2.11.9 Verplichtingen

Artikel 1.4.1, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.10 Vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient tussen 1 januari en 1 april 2022 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

  • 3. Gedeputeerde Staten gaan niet eerder over tot een lagere vaststelling van de subsidie dan na advies van het RBO.

Paragraaf 2.12 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening

Artikel 2.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Gemeenschapsvoorziening: een bestaand gebouw of gedeelte van een bestaand gebouw dat voldoet aan de volgende criteria:

    • 1.

      er zijn tenminste drie van de volgende functies aanwezig: welzijn, cultuur, educatie, sport, zorg, maatschappelijke dienstverlening of zakelijke dienstverlening;

    • 2.

      het gebouw is bestemd voor brede en meerdere doelgroepen;

    • 3.

      inwoners zijn als vrijwilliger actief betrokken bij activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

    • 4.

      de gebruikers die structureel gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties, en

    • 5.

      het gebouw staat zeven dagen per week, inclusief de avonden, ter beschikking van de gebruikers;

  • b.

    gekwalificeerde adviseur: een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

Artikel 2.12.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de toegankelijkheid van een gemeenschapsvoorziening voor mensen met een handicap of een chronische ziekte;

  • b.

    het realiseren van maatregelen die een energiebesparend of –opwekkend effect hebben, of

  • c.

    het aanpassen van een gemeenschapsvoorziening, indien die aanpassing noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van nieuwe activiteiten.

Artikel 2.12.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien er een energiescan is uitgevoerd.

Artikel 2.12.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden tot taak heeft om een gemeenschapsvoorziening te beheren en om ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.

Artikel 2.12.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder a:

    • i

      een overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om toegankelijkheid voor mensen met een handicap of chronische ziekte  te bewerkstelligen;

    • ii

      de kosten van het uitvoeren van deze maatregelen.

  • b.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b, een energiescan bestaande uit:

    • i.

      een overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen;

    • ii.

      een schatting van de kosten van de maatregelen;

    • iii.

      een verklaring dat de energiescan is uitgevoerd door een gekwalificeerde adviseur; en

    • iv.

      het effect van de uit te voeren maatregelen als bedoeld op de energierekening van de aanvrager.

  • c.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c:

    • i.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente waaruit blijkt dat het geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen aanpassingen, en

    • ii.

      indien er sprake is van uitbreiding van de gemeenschapsvoorziening: een verklaring, opgesteld door de eigenaar van het pand van waaruit de nieuwe activiteiten worden verplaatst naar de gemeenschapsvoorziening, die inzicht biedt in het resterende gebruik.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder b, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 50.000.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder c, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000.

Artikel 2.12.7 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder h, zijn de kosten voor het verbeteren van de toegankelijkheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische zieken subsidiabel.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, zijn niet subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      advies over en aanschaf van goederen ten behoeve van de inrichting en stoffering; of

    • b.

      regulier beheer en onderhoud van de gemeenschapsvoorziening.

Artikel 2.12.8 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, wordt geweigerd indien voor de activiteit subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragraaf 6.26.

Artikel 2.12.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Indien de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.

Paragraaf 2.13 Steengoed benutten – Procesondersteuning

Artikel 2.13.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    herbestemming: het geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of een gebied die wordt vastgelegd in een bestemmingplan;

  • b.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen;

  • c.

    transformatie gebied: functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte;

  • d.

    herontwikkeling: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van een herbestemming, transformatie of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van een herbestemming, transformatie of herontwikkeling van een gebouw of een gebied, of;

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van een herbestemming, transformatie of herontwikkeling van een gebouw of een gebied.

Artikel 2.13.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de gemeente en de betrokken vastgoedeigenaren de intentie hebben om hun medewerking te verlenen aan de voorgenomen subsidiabele activiteiten.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt indien leegstand in een gebouw of een gebied wordt verkleind of voorkomen.

Artikel 2.13.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    stichtingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 2.1.1, of;

  • d.

    verenigingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 2.1.1.

Artikel 2.13.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de herbestemming of de transformatie in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

  • b.

    een onderbouwing op welke wijze en in welke mate de herbestemming of de transformatie leegstand verkleint of voorkomt;

  • c.

    indien de aanvrager niet een gemeente is, een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit;

  • d.

    indien de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming of de transformatie vallende vastgoed, een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan voorgenomen subsidiabele activiteit;

  • e.

    offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden.

Artikel 2.13.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.

Artikel 2.13.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, aanhef en onder a en b, binnen zes maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal zes maanden kan worden verlengd;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, aanhef en onder c, binnen 12 maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de conclusies van het haalbaarheidsonderzoek, het plan van aanpak en een omschrijving van de procesbegeleiding of advisering en de resultaten daarvan binnen een maand na afloop van de subsidiabele activiteit aan de provincie te overleggen.

  • 3. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf te evalueren.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht om de kennis en de ervaring die met de gesubsidieerde activiteit is opgedaan tot één jaar na afloop van de subsidiabele activiteit te delen via het Gelders Forum: http://forum.gelderland.nl/.

Hoofdstuk 3 Milieu, energie & klimaat

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar-bewoner: een persoon die op grond van artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek eigenaar is van een koopwoning en zelf deze koopwoning bewoont;

  • b.

    bodem en ondergrond: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik, inclusief het grondwater;

  • c.

    bodem- en ondergrondaspecten: informatie over de karakteristieken van de bodem en ondergrond, de gebruiksmogelijkheden en de effecten van het mogelijke gebruik op andere functies van de bodem en ondergrond en de effecten van bovengronds ruimtegebruik op ondergrondse functies en omgekeerd;

  • d.

    bodemverontreinigingsgegevens: gegevens afkomstig uit een bodemonderzoeksrapport dat is opgesteld door een erkende persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit Bodemkwaliteit;

  • e.

    energielabelsprong: een verbetering van het energielabel als bedoeld in het Besluit Energieprestatie Gebouwen

  • f.

    hernieuwbare energie: niet-fossiele energie zoals windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • g.

    lokaal duurzaam energiebedrijf: een onderneming die hernieuwbare energie produceert waarbij de afnemers zijn gevestigd binnen een straal van 30 kilometer ten opzichte van een productielocatie van de onderneming;

  • h.

    NOM-ready: de situatie waarin een woning direct verbeterd wordt en verantwoord voorbereid is op een NOM-renovatie door middel van latere ingrepen;

  • i.

    NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;

  • j.

    scan: onderzoek waar uit moet blijken of NOM-renovatie of een NOM-Ready aanpak voor een VvE een realistische optie is dan wel, indien op basis van de scan komt vast te staan dat dit niet het geval is, een advies over welke maatregelen en welke energielabelsprong haalbaar zijn en op welke wijze dit kan worden aangepakt;

  • k.

    terugverdientijd: de subsidiabele kosten gedeeld door de verwachte jaarlijkse besparing;

  • l.

    rd-waarde: het warmte-isolerend vermogen van een materiaallaag;

  • m.

    VvE: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek.

Paragraaf 3.2 Energieloketten [vervallen]

Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.

Artikel 3.3.2 Criteria

  • 1. Subsidie aan lokale duurzame energiebedrijven en rechtspersonen zonder winstoogmerk wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen door middel van een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële deelname van voornoemde personen gezamenlijk ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de bijdrage per natuurlijk persoon minimaal €50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2. Subsidie aan VvE’s wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de VvE bestaat uit ten minste 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële deelname van de VvE ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van (aard en nagelvast is verbonden met) het gebouw of groep van gebouwen van de VvE.

Artikel 3.3.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan lokale duurzame energiebedrijven, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s.

Artikel 3.3.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf of een rechtspersoon zonder winstoogmerk een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van het gezamenlijk via de VvE ingezette bedrag;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat ten minste 25% van de kosten van het lokale duurzame energieproject bedraagt.

Artikel 3.3.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.

Artikel 3.3.6 Verplichtingen

  • 1. Het lokale duurzame energiebedrijf of de rechtspersoon zonder winstoogmerk is verplicht om ervoor zorg te dragen dat de bijdragen van natuurlijke personen ten minste 5 jaar beschikbaar blijven voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. De VvE is verplicht om ervoor zorg te dragen dat haar bijdrage ten minste 5 jaar beschikbaar blijft voor de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 3.4 Scan VvE

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van een scan.

Artikel 3.4.2 Criteria

De scan dient ten minste inzicht te geven in:

  • a.

    de financiële positie van de VvE;

  • b.

    de bouwkundige staat van het gebouw;

  • c.

    het organiserend vermogen van de VvE;

  • d.

    de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om een energielabelsprong te bewerkstelligen;

  • e.

    de bouwkundige en technische maatregelen die nodig zijn voor NOM-renovatie;

  • f.

    een indicatie van de kosten van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • g.

    een beschrijving van de haalbaarheid van NOM in één keer of in stappen, waarbij de organisatorische en juridische bevindingen op basis van de splitsingsakte worden meegenomen;

  • h.

    een beschrijving van het proces dat nodig is om de maatregelen onder e toe te passen of te implementeren;

  • i.

    de energetische effecten door het uitvoeren van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • j.

    het effect van de maatregelen als bedoeld onder d en e op de financiële positie van de VvE.

Artikel 3.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een VvE.

Artikel 3.4.4 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan indien de VvE ten minste 10 wooneenheden omvat.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt indien het gebouw waarvoor de scan wordt gemaakt is gebouwd en opgeleverd voor 1990.

  • 3. Subsidie wordt alleen verstrekt indien de VvE is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 3.4.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een bewijs van inschrijving van de VvE bij de Kamer van Koophandel;

  • b.

    een afschrift van het besluit van ledenvergadering van de VvE op grond waarvan de aanvraag kan worden ingediend;

  • c.

    documenten waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de criteria als bedoeld in artikel 3.4.2;

  • d.

    het aantal wooneenheden dat de VvE omvat; en

  • e.

    een bewijs dat het gebouw is opgeleverd vóór 1990.

Artikel 3.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de inhuur van de deskundige die de scan uitvoert.

Artikel 3.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste €4.000.

Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen

Artikel 3.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder bedrijfscollectief: een samenwerkingsverband van bedrijven of instellingen dat rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan de doelgroep in ieder geval de aangesloten bedrijven en instellingen betreft.

Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een plan van aanpak voor het werven voor, het coördineren en het evalueren van en het communiceren over energiescans bij bedrijven en instellingen, en

  • b.

    het begeleiden van bedrijven of instellingen bij het inventariseren van maatregelen met behulp van een energiescan met als minimale basis de erkende maatregelen als bedoeld in bijlage 10 bij de Activiteitenregeling milieubeheer, voor zover die zijn vastgesteld voor de betreffende branche, waarbij de inventarisatie inzicht moet bieden in de kosten en de terugverdientijd van de wettelijk verplichte maatregelen, alsmede een termijn voor realisatie van die maatregelen.

Artikel 3.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, wordt slechts verstrekt indien de Omgevingsdienst een positieve verklaring over het plan van aanpak heeft afgegeven.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien de Omgevingsdienst een positieve verklaring over de begeleiding heeft afgegeven en er afstemming met de Omgevingsdienst heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in relatie tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.

  • 3. Indien de activiteiten zich richten op het gebied van meerdere Omgevingsdiensten, kan volstaan worden met een verklaring van één van de Omgevingsdiensten

Artikel 3.5.4 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt voor uitsluitend de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a.

Artikel 3.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigheid.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling en aanschaf van energiebesparende maatregelen.

Artikel 3.5.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijfscollectief.

Artikel 3.5.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a;

  • b.

    ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten per bedrijf of instelling met een maximum van € 1.000 en een totaal maximum van € 100.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b.

Artikel 3.5.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan van aanpak met daarin een communicatiestrategie, een rolverdeling van bij de subsidiabele activiteit betrokken partijen, een omschrijving van de doelgroep en een borging van de realisatie van minimaal de wettelijk vereiste maatregelen binnen een termijn van maximaal drie jaar;

    • b.

      een positieve verklaring van de de gemeente of de Omgevingsdienst over het plan van aanpak als bedoeld onder a.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, in elk geval een verklaring van de Omgevingsdienst verstrekt waaruit blijkt dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de aanvrager en de Omgevingsdienst over de begeleiding in relatie tot artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 3.5.9 Vaststelling

  • 1. In de toelichting als bedoeld in artikel 1.5.1, onder a, wordt opgave gedaan van:

    • a.

      het aantal bedrijven en instellingen waar voorlichting aan is gegeven als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, het aantal bedrijven en instellingen waar een energiescan is uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, en de wijze waarop die voorlichting heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het aantal bedrijven en instellingen dat zich bereid heeft verklaard om binnen drie jaar na de energiescan de energiebesparende maatregelen uit te voeren met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar en binnen een half jaar na de energiescan een plan van aanpak hebben opgesteld voor realisatie van deze maatregelen.

  • 2. De aanvraag om vaststelling bevat afschriften van de registratie of verklaringen van de bedrijven en instellingen als bedoeld in het eerste lid, onder b.

Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde

Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het selecteren van bodemverontreinigingsgegevens en het invoeren daarvan in een digitaal bodeminformatiesysteem;

  • b.

    het uitwisselen van bodemverontreinigingsgegevens tussen het digitale bodeminformatiesysteem van de aanvrager en dat van de provincie.

Artikel 3.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien bij het invoeren van de bodemverontreinigingsgegevens gebruik wordt gemaakt van het uitwisselingsformat SIKB0101 of een daarvoor in de plaats tredend uitwisselingsformat.

Artikel 3.6.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.6.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en een maximum van € 7.500.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en maximum van € 7.500.

  • 3 Een aanvrager kan tot en met het jaar 2019 maximaal € 15.000 subsidie ontvangen.

Artikel 3.6.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden.

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.7.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied;

    • b.

      het organiseren van bijeenkomsten om de inhoud van het onder a bedoelde rapport te verspreiden.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel het eerste lid, onderdeel b, wordt uitsluitend verstrekt indien ook subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a is verstrekt.

Artikel 3.7.2 Verplichtingen

De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.

Artikel 3.7.3 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, komen in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      externe adviseurs;

    • b.

      externe procesbegeleiding;

    • c.

      onderzoek naar bodem- en ondergrondaspecten in een bepaald gebied;

    • d.

      het analyseren en verwerken van onderzoeksgegevens en bestaande informatie.

  • 2 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel b, komen in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      zaalhuur en catering;

    • b.

      externe adviseurs;

    • c.

      externe procesbegeleiding.

  • 3 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, komen niet in aanmerking de kosten van bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Artikel 3.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en een maximum van € 25.000 per aanvraag.

Paragraaf 3.8 Omgevingsveiligheid

Artikel 3.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit het Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2018.

Artikel 3.8.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die fungeren als omgevingsdiensten.

Artikel 3.8.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    Omgevingsdienst Achterhoek, ten hoogste € 140.980;

  • b.

    Omgevingsdienst Noord Veluwe, ten hoogste € 63.774;

  • c.

    Omgevingsdienst Veluwe IJssel, ten hoogste € 73.882;

  • d.

    Omgevingsdienst Regio Arnhem, ten hoogste € 128.877;

  • e.

    Omgevingsdienst De Vallei, ten hoogste € 74.347;

  • f.

    Omgevingsdienst Regio Nijmegen, ten hoogste € 79.335;

  • g.

    Omgevingsdienst Rivierenland, ten hoogste € 103.873.

Artikel 3.8.4

In afwijking van de artikel 1.3.6 bedraagt de subsidie voor de directe loonkosten en de indirecte kosten maximaal een bedrag per uur dat overeenkomt met het door de Omgevingsdiensten bestuurlijk vastgestelde uurtarief.

Artikel 3.8.5

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een opgave van het bestuurlijk vastgestelde uurtarief als bedoeld in artikel 3.8.4.

Paragraaf 3.9 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing

Artikel 3.9.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    energieverbruikers: bedrijven die vallen onder de reikwijdte van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    Gelderse aanpak: een aanpak gericht op communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en handhaving;

  • c.

    toezicht: toezicht op de naleving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 3.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitoefening van toezicht in 2018.

Artikel 3.9.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager de Gelderse aanpak volgt;

    • b.

      de aanvrager een overeenkomst heeft met de Omgevingsdienst over toezicht.

  • 2.

    Subsidie wordt voorts slechts verstrekt indien de aanvrager in 2018 bij ten minste 7% van het aantal energieverbruikers in de gemeente toezicht uitoefent.

  • 3.

    Het aantal energieverbruikers in een gemeente wordt bepaald aan de hand van gegevens van de Gelderse omgevingsdiensten.

Artikel 3.9.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 3.9.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 400 per energieverbruiker waar in 2018 toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 3.9.6 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan voor 2018, 2019 en 2020 waarin wordt beschreven op welke wijze bij minimaal 20% van de energieverbruikers in de gemeente toezicht wordt uitgeoefend;

    • b.

      een beschrijving van de wijze waarop in 2018 toezicht wordt uitgeoefend;

    • c.

      de overeenkomst als bedoeld in artikel 3.9.3, eerste lid, aanhef en onder b;

    • d.

      een opgave van het aantal energieverbruikers.

  • 2.

    Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2017.

Artikel 3.9.7 Verplichtingen

Onverminderd artikel 1.4.3 is de aanvrager verplicht om uiterlijk in februari 2019 een rapportage te overleggen waaruit blijkt bij hoeveel bedrijven toezicht in 2018 is uitgeoefend.

Paragraaf 3.10 Energieloketten 2018

Artikel 3.10.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of hernieuwbare energie op te wekken;

  • b.

    conversie: het aantal mensen dat na een benadering daadwerkelijk tot het treffen van energiebesparingsmaatregelen of het opwekken van hernieuwbare energie overgaat;

  • c.

    digitaal: via e-mail en via een website;

  • d.

    energieloket: een informatiepunt gericht op het informeren van particuliere woningeigenaren over energiebesparende maatregelen aan en hernieuwbare opwekking van energie bij bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te financieren;

  • e.

    particuliere woningeigenaar: een natuurlijke persoon die eigenaar is van de woning en er daadwerkelijk zelf in woont;

  • f.

    professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, het doorontwikkelen van een klantvolgsysteem en een monitoringsysteem en het opzetten of uitwerken van een businessmodel voor het energieloket;

  • g.

    social marketing: de toepassing van marketingconcepten en -technieken om positieve maatschappelijke of sociale veranderingen te bewerkstelligen;

  • h.

    wijken en buurten: wijken en buurten als bedoeld in de publicatie Kerncijfers wijken en buurten van het CBS.

Artikel 3.10.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten

Artikel 3.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het energieloket gedurende geheel 2018 operationeel is;

  • b.

    het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is voor het verstrekken van informatie;

  • c.

    het energieloket gebruik maakt van van een klantvolgsysteem en een monitoringssysteem;

  • d.

    de aanvrager met het energieloket afspraken heeft gemaakt over het uitvoeren van een actieve marktbenadering, en

  • e.

    professionalisering wordt doorgevoerd.

Artikel 3.10.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 3.10.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste 33% van de kosten van het energieloket met een maximum van het inwoneraantal op 1 januari 2017 vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,26.

  • 2.

    Het inwoneraantal wordt bepaald aan de hand van CBS-gegevens.

Artikel 3.10.6 Aanvraag

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de wijze waarop het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is;

    • b.

      een beschrijving van de wijze waarop de actieve marktbenadering wordt uitgevoerd, uitgesplitst per wijk, buurt of doelgroep en met een opgave van de te verwachten activiteiten, waarbij de inzet van social marketing afzonderlijk wordt beschreven indien deze wordt ingezet, alsmede een beschrijving van de wijze waarop relevante marktpartijen bij de aanpak worden betrokken;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop binnen een periode van 3 jaar alle eigenaren van koopwoningen in de gemeente bereikt zullen worden;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop een conversie van 10% bereikt kan worden binnen de gemeente;

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop de professionalisering van het energieloket wordt doorgevoerd;

    • f.

      een beschrijving van de inspanningen die de aanvrager in 2017 heeft verricht en in 2018 zal verrichten om het voortbestaan van het energieloket na 2018 te garanderen, en

    • g.

      het inwoneraantal op 1 januari 2017 aan de hand van CBS-gegevens.

  • 2.

    Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 1 november 2017.

Artikel 3.10.7 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht om in januari 2019 een rapportage te overleggen waarin een beschrijving wordt gegeven van:

    • a.

      de activiteiten van het energieloket in 2018;

    • b.

      de daarbij behaalde resultaten, en

    • c.

      de bijdrage die dit levert aan het energiezuinig maken van 100.000 woningen.

  • 2.

    Bij de beschrijving van de resultaten als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gebruik gemaakt van de data uit het klantvolgsysteem en monitoringsysteem.

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 3.11.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      duurzaam energiebedrijf: een onderneming voor de productie van hernieuwbare energie;

    • b.

      hernieuwbare energie: windenergie en zonne-energie;

    • c.

      windpark: een of meerdere windmolens die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen en die een totaal gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 5 MW;

    • d.

      zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een totaal vermogen van ten minste 1 MW.

  • 2. Artikel 3.1.1, aanhef en onder g, is niet van toepassing.

Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de inhuur van externe deskundigen ten behoeve van:

  • a.

    de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark;

  • b.

    projectleiding;

  • c.

    marketing en communicatie, of

  • d.

    de technische voorbereiding van een windpark of een zonnepark.

Artikel 3.11.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de realisatie van het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid;

    • b.

      de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden;

    • c.

      het eigen vermogen van de aanvrager ten tijde van de aanvraag en in de fase van de exploitatie voor ten minste 50% opgebracht zal worden door natuurlijke personen of door rechtspersonen waaraan voor ten minste 50% van het eigen vermogen en ten minste 50% van de zeggenschap wordt deelgenomen door natuurlijke personen door lidmaatschap, aandelen of op andere wijze, waarbij één natuurlijke persoon ten hoogste 10% van het eigen vermogen opbrengt;

    • d.

      de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder c ten minste voor 50% zeggenschap zullen krijgen over de exploitatie;

    • e.

      de exploitatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting een positief bedrijfseconomisch resultaat zal behalen binnen een termijn van drie jaren na het in gebruik nemen ervan;

    • f.

      de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder c ten minste voor 50% zullen delen in de winst;

    • g.

      de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren;

    • h.

      de externe deskundigen geen bestuurder zijn van de aanvrager;

    • i.

      de externe deskundigen op basis van objectieve criteria zijn geselecteerd uit ten minste drie offertes, en

    • j.

      de externe deskundigen aantoonbaar ervaring hebben op het terrein waarop zij worden ingeschakeld.

  • 2. Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met g en j, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.

Artikel 3.11.4 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder d, wordt geweigerd indien de ruimtelijke inpassing van het windpark of het zonnepark niet mogelijk is.

Artikel 3.11.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan duurzame energiebedrijven waarbij ten minste 50 natuurlijke personen zijn aangesloten door middel van lidmaatschap, aandelen of op andere wijze en die wonen op afzonderlijke adressen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt aan een onderneming die voor ten minste 50% in eigendom is van een duurzaam energiebedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.11.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onderdeel a, wordt verstrekt voor de kosten van externen ten behoeve van:

    • a.

      het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming;

    • b.

      het opstellen van een milieueffectrapport, en

    • c.

      het uitvoeren van onderzoeken die noodzakelijk zijn voor het aanvragen van een omgevingsvergunning

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onderdeel b, wordt verstrekt voor de kosten van externen ten behoeve van projectleiding.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onderdeel c, wordt verstrekt voor de en kosten voor het opstellen en uitvoeren van een marketing- of communicatieplan gericht op het vergroten van het draagvlak voor en de deelname van particulieren aan het duurzame energiebedrijf.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onderdeel d, wordt verstrekt voor de kosten van externen ten behoeve van:

    • a.

      het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark of het windpark. Hieronder worden in ieder geval begrepen een financieringsplan voor de bank, een windonderzoek en een aanvraag om SDE+-subsidie;

    • b.

      het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen;

    • c.

      het voorbereiden en regelen van de netaanpassing, en

    • d.

      juridisch en financieel advies.

Artikel 3.11.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder a, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder b, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder c, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder d, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.

  • 5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid bedraagt de subsidie maximaal het bedrag dat wordt berekend naar rato van het aandeel dat de natuurlijke personen gezamenlijk hebben in het vermogen van de aanvrager.

  • 6. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijf jaar en een rente van 5%.

Artikel 3.11.8 Aanvraag

  • 1. Voor de onderdelen a en d van artikel 3.11.2 worden afzonderlijke aanvragen ingediend. De onderdelen b en c kunnen met een aanvraag voor onderdeel a of onderdeel d gecombineerd worden.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een document waaruit blijkt dat de realisatie van het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid;

    • b.

      een document waaruit blijkt dat de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden;

    • c.

      een document waarin is aangegeven hoe het eigen vermogen van de aanvrager is opgebouwd en in de fase van de exploitatie zal worden opgebouwd;

    • d.

      een document waaruit blijkt dat de natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3.11.3, eerste lid onder c, ten minste voor 50% zeggenschap zullen hebben over de exploitatie;

    • e.

      een onderbouwde prognose van het bedrijfseconomische resultaat in de vijf jaren na het in gebruik nemen van het windpark of het zonnepark;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat ten minste 50% van de winst van de aanvrager zal worden uitgekeerd aan natuurlijke personen of aan de rechtspersoon als bedoeld in artikel 3.11.3, eerste lid onder c;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren;

    • h.

      een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager vergroting van het draagvlak bij en participatie door natuurlijke personen realiseert;

    • i.

      de offertes van de externe deskundigen en een document waaruit blijkt hoe de offertes zijn beoordeeld;

    • j.

      de begroting van de aanvrager voor het lopende en het volgende jaar, en

    • k.

      een overzicht van de bij de aanvrager aangesloten natuurlijke personen en hun adresgegevens.

  • 3. Onverminderd het tweede lid wordt bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.11.2, onder d, een document gevoegd waaruit blijkt dat ruimtelijke inpassing mogelijk is.

Artikel 3.11.9 Voorwaarde

De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.11.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.

Paragraaf 3.12 Procesondersteuning Wijk van de toekomst

Artikel 3.12.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wijk: een geografische eenheid van tenminste 400 woningen;

  • b.

    integraal transitieplan: een in overleg met betrokken partijen tot stand gekomen plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik in de wijk, waaronder in ieder geval bestaande gebouwen.

Artikel 3.12.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor opdrachtverlening aan een externe deskundige voor:

    • a.

      het ontwerpen, voorbereiden en in gang zetten van een proces gericht op het maken van een integraal transitieplan voor de verduurzaming van de wijk;

    • b.

      het uitvoeren van een proces gericht op het opstellen van een integraal transitieplan.

  • 2. Subsidie kan worden verstrekt voor een proces dat is gericht op een wijk of meerdere aaneengesloten wijken.

Artikel 3.12.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de externe deskundige is geselecteerd uit ten minste drie offertes;

    • b.

      de externe deskundige aantoonbaar ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder b ten aanzien van subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b.

Artikel 3.12.4 Voorwaarden

Subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b wordt slechts verstrekt als de aanvrager een document kan overleggen waaruit blijkt:

  • a.

    hoe het daar genoemde proces, zal worden ingericht en welke partijen hierbij zullen worden betrokken;

  • b.

    hoeveel energie er in de wijk wordt gebruikt voor het treffen van maatregelen en een inschatting van het energiegebruik nadat maatregelen getroffen zijn, en

  • c.

    dat er bereidheid is bij bewoners en andere betrokken partijen om deel te nemen aan het proces om te komen tot een transitieplan.

Artikel 3.12.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 3.12.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van:

  • a.

    de externe deskundige, en

  • b.

    andere kosten die rechtstreeks verband houden met het proces met een maximum van 10% van de totale kosten.

Artikel 3.12.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder a bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000 indien voor de betreffende wijk subsidie is verleend als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid 1, onder a.

Artikel 3.12.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de offertes als bedoeld in artikel 3.12.3;

    • b.

      documenten waaruit blijkt dat de deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld, en

    • c.

      een aanduiding op kaart van de betreffende wijk of wijken.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.12,2, eerste lid, onder b het document gevoegd als bedoeld in artikel 3.12.4.

Artikel 3.12.9 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager brengt binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uit aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Het verslag van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder a bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      de bereidheid van de betrokken partijen, met name de bewoners, om deel te nemen aan het proces tot verduurzaming van de wijk, en

    • c.

      de wijze waarop de externe deskundige het proces heeft begeleid.

  • 3. Het verslag over de activiteiten als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      het verloop van het proces;

    • c.

      gemaakte afspraken;

    • d.

      de deelnemende partijen aan het proces en hun inbreng;

    • e.

      het netwerk in de wijk;

    • f.

      het draagvlak voor een transitie bij de betrokken partijen;

    • g.

      risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden, en

    • h.

      de wijze waarop is deelgenomen aan communities of practice.

Artikel 3.12.10

Indien de subsidie meer bedraagt dan € 24.999 wordt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie het verslag als bedoeld in artikel 3.12.9, derde lid, aangemerkt als het inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AsG.

Paragraaf 3.13 Procesondersteuning VvE’s

Artikel 3.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder VvE-beheerder: de onderneming die het financiële, administratieve, technische of bouwkundige beheer voor de VvE verzorgt.

Artikel 3.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de inhuur van een of meerdere externe deskundigen voor het begeleiden van een VvE bij het voorbereiden van een NOM- of NOM-ready renovatie, waaronder:

  • a.

    het opstellen van een uitvraag door de VvE voor het ineens of in stappen naar NOM renoveren of verbeteren van een gebouw;

  • b.

    het begeleiden van de VvE bij het beoordelen van offertes van bouw- en installatiebedrijven;

  • c.

    het begeleiden van de VvE bij de besluitvorming binnen de VvE over NOM- of NOM-ready renovatie;

  • d.

    het begeleiden van de VvE bij het verkrijgen van financiering voor NOM- of NOM-ready renovatie.

Artikel 3.13.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de externe deskundigen geen lid zijn van de aanvrager;

  • b.

    de externe deskundigen niet VvE-beheerder zijn voor de betreffende VvE van het gebouw;

  • c.

    de externe deskundigen zijn geselecteerd uit ten minste drie offertes;

  • d.

    de externe deskundigen aantoonbaar ervaring hebben op het terrein waarop zij worden ingeschakeld, en

  • e.

    de externe deskundigen nu en in het vervolg van het proces geen rol spelen als of in opdracht van aanbiedende of uitvoerende partijen.

Artikel 3.13.4 Voorwaarden

Subsidie wordt slechts verstrekt als de aanvrager een scan als bedoeld in paragraaf 3.4 of een vergelijkbaar onderzoek kan overleggen dat ten minste inzicht geeft in:

  • a.

    de haalbaarheid van een NOM-renovatie ineens of in stappen, waarbij de organisatorische en juridische bevindingen op basis van de splitsingsakte worden meegenomen;

  • b.

    een beschrijving van de voor een NOM-renovatie benodigde bouwkundige en technische maatregelen;

  • c.

    de energetische effecten door het uitvoeren van de onder b bedoelde maatregelen;

  • d.

    een indicatie van de kosten van de onder b bedoelde maatregelen;

  • e.

    het effect van de onder b bedoelde maatregelen op de financiële positie van de aanvrager, inclusief zijn liquiditeitspositie, en

  • f.

    een beschrijving van het proces dat nodig is om de onder b bedoelde maatregelen te treffen.

Artikel 3.13.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager minder dan 10 wooneenheden omvat.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 3.13.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een VvE.

Artikel 3.13.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van de externe deskundigen.

Artikel 3.13.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 35.000.

Artikel 3.13.9 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

  • a.

    de scan of het onderzoek als bedoeld in artikel 3.13.4;

  • b.

    de offertes als bedoeld in artikel 3.13.3, aanhef en onder c;

  • c.

    documenten waaruit blijkt dat de deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld;

  • d.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige geen lid is van de aanvrager;

  • e.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige niet de VvE-beheerder is, en

  • f.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige nu en in het vervolg van het proces geen rol spelen als of in opdracht van aanbiedende of uitvoerende partijen.

Hoofdstuk 4 Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • b.

    agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

  • c.

    ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan Gelderland waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

  • d.

    Beleidsnota Actieve Soortenbescherming: de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming Gelderland zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 6 januari 2015, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

  • e.

    duurzaam functioneren van de toplaag: handhaven of herstellen van het op lange termijn functioneren van de werking van het bodem en watersysteem in de bovenlaag van de bodem;

  • f.

    faunavoorziening: een voorziening die het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;

  • g.

    functieverandering: het feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

  • h.

    ganzenrustgebied: gebied bedoeld om overwinterende beschermde inheemse ganzen rust te bieden en welk gebied door Gedeputeerde Staten als zodanig is vastgesteld;

  • i.

    gebouw: opstal alsmede het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;

  • j.

    gebruiksgerechtigde: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het landbouwbedrijf;

  • k.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • l.

    GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten bij vaststelling van de Omgevingsverordening provincie Gelderland bij besluit van 24 september 2014 dan wel de op basis van de Omgevingsverordening provincie Gelderland door Gedeputeerde Staten nadien gewijzigde begrenzing;

  • m.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond, waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, te gebruiken;

  • n.

    grondstrategieplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin is vastgelegd de wijze waarop ruiling , aan- en verkoop van gronden plaatsvindt ten behoeve van het bereiken van provinciale doelen in een bepaald gebied;

  • o.

    grote onderneming: onderneming, niet zijnde een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, bijlage I, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193);

  • p.

    hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, niet zijnde vlecht-, knip- of scheerheggen;

  • q.

    inrichting: de uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

  • r.

    knelpunt: een locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;

  • s.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de raad;

  • t.

    landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2 onder 8 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193), niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

  • u.

    landbouwbedrijfsgebouw: een gebouw met bijbehorende voorzieningen dat gebruikt wordt ten behoeve van de uitoefening van een landbouwbedrijf;

  • v.

    landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

  • w.

    leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

  • x.

    leefgebied SNLG: een leefgebied als bedoeld in artikel 1.1 onder p van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

  • y.

    modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op de nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie, of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • z.

    Nationale Landschappen: Nationale Landschappen zoals aangewezen in de Uitwerking streekplan Gelderland 2005;

  • aa.

    Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden op basis van de Wet natuurbescherming;

  • bb.

    Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebie;

  • cc.

    Natura 2000-herstelmaatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen of ontwerpbeheerplannen van door Gedeputeerde Staten vastgestelde Natura 2000-gebieden;

  • dd.

    natuur, groen of landschap: natuurlijk ingerichte of in te richten openbaar toegankelijke plekken of vanaf de openbare weg zichtbare plekken;

  • ee.

    natuurambitieterrein: terrein dat is opgenomen op de ambitiekaart, dat is aangeduid als N00.01 en waarvoor onder “indicatieve verhouding beheertypen” is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

  • ff.

    natuurbeheerplan: een plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • gg.

    natuurbeheertype: in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

  • hh.

    natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;

  • ii.

    natuurontwikkelplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin een gebied is aangewezen en voor subsidie in aanmerking kan komen voor het behoud van hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden;

  • jj.

    natuurterrein: grond die op de ambitiekaart is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven;

  • kk.

    nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

  • ll.

    PAS-gebiedsanalyses: ecologische analyse van een stikstofgevoelig PAS-Natura 2000-gebied, deel uitmakend van de passende beoordeling van de PAS, waarin herstel- en andere maatregelen zijn opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;

  • mm.

    PAS-maatregel: gebiedspecifieke maatregel of activiteit, onderzoek of monitoring, opgenomen op de PAS-maatregelenkaarten en ter uitvoering van het PAS-programma en als zodanig opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse;

  • nn.

    PAS-maatregelenkaarten: kaarten ten behoeve van de uitvoering van de PAS-maatregelen;

  • oo.

    prioritaire soorten: soorten als genoemd in bijlage 3 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming;

  • pp.

    Programma-aanvraag: een aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen;

  • qq.

    reële marktwaarde: de waarde van grond in het vrije economische verkeer op basis van een door een onafhankelijke taxateur bepaalde waardedaling van de grond die aansluit op de marktsituatie op het moment van aanvraag, ontstaan door het verschil in de marktwaarde voor en de marktwaarde na functieverandering en inrichting;

  • rr.

    soortenbeschermingsmaatregelen: maatregelen gericht op behoud van een of meer prioritaire soorten of systeemherstel in de parels zoals opgenomen in de nota Actieve soortenbescherming Gelderland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten d.d. 6 januari 2015;

  • ss.

    taxateur: persoon die voldoet aan de eisen gesteld in de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C/209/03);

Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen

Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanleg van nieuwe en het herstel van bestaande landschapselementen;

  • b.

    de aanleg van poelen;

  • c.

    het wegwerken van achterstallig onderhoud aan:

    • i.

      poelen;

    • ii.

      hagen en heggen alsmede wielen en kolken voor zover deze als identiteitsbepalend element zijn aangemerkt in het gemeentelijke landschapsbeleid;

    • iii.

      lanen ouder dan 60 jaar gelegen op landgoederen;

  • d.

    de aanleg van eenvoudige openbaar toegankelijke onverharde paden;

  • e.

    de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen;

  • f.

    de aanleg van eenvoudige houten loopbruggetjes in openbaar toegankelijke routes wanneer de oorspronkelijke brug verdwenen is;

  • g.

    burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap;

  • h.

    educatieve natuur- en landschapsvoorlichting gericht op jongeren.

Artikel 4.2.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteiten passen binnen een (inter)gemeentelijk landschapsbeleid-, landschapsontwikkel- of landschapuitvoeringsplan of een daarmee vergelijkbaar plan dat door de gemeenteraad is vastgesteld;

    • b.

      de nieuw aan te leggen landschapselementen, niet zijnde hagen en heggen, aan de volgende omvangscriteria voldoen:

      • i.

        de aan te leggen houtopstanden omvatten tenminste 10 are;

      • ii.

        de aan te leggen rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, omvat tenminste 20 bomen;

      • iii.

        de aan te leggen hoogstamfruitgaarden omvatten tenminste 15 en ten hoogste 50 bomen.

    • c.

      poelen een minimale omvang hebben van 3 are en de poelen gelegen zijn op een locatie met grondwatertrap 3 of ondieper;

    • d.

      poelen gelegen zijn in een ecologische verbindingszone, die is aangeduid in het Natuurbeheerplan Gelderland met als doeltype "kamsalamander" of poelen bijdragen aan de instandhouding van de boomkikker, heikikker of kamsalamander;

    • e.

      hagen en heggen gelegen zijn buiten het GNN;

    • f.

      de kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.2, onder a tot en met f, voldoen aan de normen uit het Normenboek Alterra.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie voor activiteiten die worden uitgevoerd op een bos- of landgoed slechts verstrekt indien:

    • a.

      het bos of landgoed tenminste 50 jaren bestaat en het bos of landgoed voor het publiek is opengesteld;

    • b.

      de activiteiten passen binnen een vastgesteld toekomstplan voor het bos- of landgoed en aantoonbaar en duurzaam bijdragen aan het behoud en de versterking van de in dat plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten.

Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    natuurontwikkeling binnen het GNN;

  • b.

    projectleiding, coördinatie, rapportage, verantwoording;

  • c.

    planvorming;

  • d.

    aankoop of verkoop van onroerende goederen en waardedaling van grond;

  • e.

    ambtelijke inzet.

Artikel 4.2.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      bos- of landgoedeigenaren.

    • c.

      stichtingen met als statutaire doelstelling educatieve natuur- en landschapsvoorlichting, voor zover het betreft de subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid onder h;

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie aan gemeenten bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor activiteiten binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen. Voor activiteiten buiten de begrenzing van de Nationale Landschappen bedraagt de subsidie aan gemeenten ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten .

  • 2 Voor de subsidie aan gemeenten geldt een minimum van € 25.000 per subsidieaanvraag en een maximum van € 200.000 per gemeente.

  • 3 De subsidie aan bos- en landgoedeigenaren bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 7.500 per subsidieaanvraag en een maximum van € 200.000 per bos- en landgoedeigenaar.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onder h, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 7.500 per subsidieaanvraag en een maximum van € 25.000 per stichting.

  • 5 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.2.6 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien het activiteiten betreft:

  • a.

    binnen de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument, voor zover deze niet gericht zijn op het instandhouden van soorten waarvoor soortenbeschermingsmaatregelen zijn opgenomen in de Beleidsnota actieve soortenbescherming Gelderland;

  • b.

    met betrekking tot het plaatsen van beplanting binnen het agrarisch bouwblok op agrarische bouwpercelen; of

  • c.

    die plaatsvinden op terreinen in eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon voor zover deze geen eigendom zijn van Staatsbosbeheer.

Artikel 4.2.7 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.4.3 te voorzien van een topografische kaart waarop de activiteiten op een topografische ondergrond zijn vastgelegd.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor subsidie ontvangen voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onder g en h.

Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen

Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een faunavoorziening.

Artikel 4.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de subsidiabele activiteit:

  • a.

    bijdraagt aan het oplossen van een knelpunt voor fauna in de infrastructuur;

  • b.

    gericht is op een soort die is aangewezen in de Beleidsnota actieve soortenbescherming Gelderland; en

  • c.

    gericht is op een knelpunt waarvan de aanwezigheid gebleken is uit onderzoek en de resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport.

Artikel 4.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    de aanleg van de faunavoorziening; en

  • b.

    de kosten voor procesondersteuning en begeleiding.

Artikel 4.3.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren en beheerders van openbare infrastructuur.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval gevoegd een GIS kaart met daarop aangegeven de faunavoorziening en het onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 4.3.2, onder c.

Artikel 4.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.3.3, onder a, bedraagt; ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 150.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.3.3, onder b, bedraagt ten hoogste 10% van de totale subsidie met een maximum van € 15.000.

  • 3 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.3.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de faunavoorziening wordt aangelegd op grond van een verplichting tot mitigatie of compensatie.

Artikel 4.3.8 Verplichtingen

[vervallen]

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de verwerving van een natuurambitieterrein;

  • b.

    de beëindiging van pachtovereenkomsten ten aanzien van een natuurambitieterrein;

  • c.

    verkrijging van het recht van eigendom van een natuurambitieterrein in combinatie met de waardedaling van gelijktijdig in eigendom verkregen gebouwen als gevolg van functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur.

Artikel 4.4.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de landbouwproductiecapaciteit van het natuurambitieterrein in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt; en

    • b.

      de verwerving noodzakelijk is vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden, of natuurontwikkeling.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      de beëindiging van pachtovereenkomsten die reeds waren gevestigd op het moment waarop het natuurambitieterrein door de aanvrager is verworven en die pachtovereenkomsten zijn gevestigd voor vaststelling van het nationaal natuurbeleidsplan in 1990; en

    • b.

      beëindiging van de op het natuurambitieterrein gevestigde pachtovereenkomst indien dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden, of natuurontwikkeling.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt slechts verstrekt:

    • a.

      indien het natuurambitieterrein dat in eigendom wordt verkregen een omvang van ten minste 10 hectare heeft;

    • b.

      indien het natuurambitieterrein en de gebouwen deel uitmaken van hetzelfde gebied waarvoor een natuurontwikkelplan is vastgesteld.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      verwerving van een natuurambitieterrein tegen de reële marktwaarde;

    • b.

      een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • c.

      het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      veiling;

    • e.

      notaris;

    • f.

      inschrijving in de openbare registers;

    • g.

      overdrachtsbelasting;

    • h.

      schenkingsrecht;

    • i.

      het afkopen van landinrichtingsrente voor het verworven terrein;

    • j.

      vooronderzoek of historisch bodemonderzoek volgens NEN 5725; en

    • k.

      milieukundig bodemonderzoek volgens NEN 5740.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      het vrijmaken van pacht van genoemd terrein, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • b.

      een taxatie door een onafhankelijke taxateur.

  • 3 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, in aanmerking:

    • a.

      de kosten voor de verwerving van het natuurambitieterrein als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met k; en

    • b.

      het negatieve waardeverschil van de gebouwen ontstaan door het verschil in reële marktwaarde van het natuurambitieterrein in combinatie met de gebouwen op het moment van aankoop en de reële marktwaarde van de combinatie van het natuurambitieterrein met de gebouwen bij feitelijke en publiekrechtelijke functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur, voor zover het aandeel hierin van de gebouwen betreft en blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur waarin de waarde van de gebouwen is gespecificeerd.

Artikel 4.4.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, wordt verstrekt aan een ieder die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt verstrekt aan een eigenaar van een terrein die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 5. De in het vorige lid bepaalde maximum subsidiebedragen kunnen worden toegekend indien een in artikel 4.4.1, onder c bedoeld natuurambitieterrein een omvang heeft van 20 hectare of groter.

  • 6. De in het vierde lid bedoelde maximum subsidiebedragen kunnen naar rato worden toegekend indien een in artikel 4.4.1, onder c bedoeld natuurambitieterrein een omvang heeft kleiner dan 20 ha, waarbij geldt dat het maximum toe te kennen percentage voor ambitieterreinen van 10 hectare 50% bedraagt.

Artikel 4.4.5 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, uiterlijk op de dag voor het passeren van de notariële akte van levering ingediend.

  • 2 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, uiterlijk op de dag voor de beëindiging van de pachtovereenkomst ingediend.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurambitiegebied waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 4.4.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, tweede lid.

  • 3 Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k;

    • d.

      50% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, derde lid, onder b, met een maximum van € 500.000 per subsidieaanvraag.

Artikel 4.4.7 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

       zorg te dragen voor de verwerving dan wel pachtvrij maken van het natuurambitieterrein waarvoor hij subsidie ontvangt binnen twaalf weken na de subsidieverlening;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein direct na verwerving dan wel pachtvrij maken als natuur te beheren;

    • c.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein binnen twee jaar na verwerving dan wel pachtvrij maken overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen dat ingevolge het natuurbeheerplan op dit terrein in stand moet worden gehouden in te richten en te beheren;

    • d.

      zorg te dragen dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein tenminste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

    • e.

      eventuele opbrengsten van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein uitsluitend aan duurzaam natuurbeheer te besteden; en

    • f.

      bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen genoemd in het eerste lid, onder a, b en c worden verlengd.

  • 3 Ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend indien:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 4 Het is de subsidieontvanger niet toegestaan om het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein te vervreemden, te verpachten of daarop zakelijke rechten te vestigen, behoudens toestemming van Gedeputeerde Staten.

  • 5 De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestiging van zakelijke rechten verplicht ingevolge deze regeling verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Gelderland, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het vierde lid ontheffing is verleend.

  • 6 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting, inhoudende dat de subsidieontvanger het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein inricht en beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van de ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 7 De overeenkomst als bedoeld in het zesde lid wordt uiterlijk binnen vier weken na totstandkoming daarvan op last van de subsidieontvanger als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 8 Indien de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de verwerving van terreinen ten behoeve van natuurbeheer als bedoeld in deze regeling, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

  • 9 In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, is de subsidieontvanger verplicht de administratie en alle documenten inzake een aan hem verstrekte subsidie gedurende een periode van twintig jaar nadat de subsidie is verleend te bewaren.

Artikel 4.4.8 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

  • 1 In afwijking van artikel 25, tweede lid, van de AsG wordt de subsidie niet ambtshalve vastgesteld en dient de subsidieontvanger binnen 13 weken na afloop van de activiteiten een aanvraag om vaststelling van de subsidie in.

  • 2 Bij de aanvraag om vaststelling wordt een afschrift van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.7, zevende lid, in de openbare registers ingeschreven kwalitatieve verplichting overlegd.

  • 3 Bij de aanvraag om vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte van levering van het terrein of een afschrift van de notariële akte van vestiging van het erfpachtrecht op het terrein; en

    • b.

      in voorkomend geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van het recht van opstal, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden of een pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt in elk geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt.

  • 5 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt een afschrift van de notariële akte van levering van het natuurambitieterrein en de gebouwen verstrekt.

  • 6 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.

  • 7 Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting genoemd in artikel 27, derde lid, van de AsG.

  • 8 In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG dient aanvrager binnen 13 weken na inschrijving van de kwalitatieve verplichting in de openbare registers een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 4.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011, (C2011) 4945, met betrekking tot steunmaatregel N308/2010.

Paragraaf 4.5 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 4.5.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    ten minste 5 hectares natuurambitieterrein gelegen binnen een Natura 2000-gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de Natura 2000-doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    ten minste 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied waarvoor door Gedeputeerde Staten een grondstrategieplan is vastgesteld, welke gronden daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de doelstellingen genoemd in het natuurbeheerplan.

Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw;

  • b.

    de kosten voor het aanpassen van een landbouwbedrijfsgebouw of het oprichten van een landbouwbedrijfsgebouw op de nieuwe locatie, ter vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw op de bestaande locatie.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar of gebruiksgerechtigde van het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Als de verplaatsing gepaard gaat met modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, bedraagt de subsidie naast het bepaalde in het eerste lid ten hoogste 40% van de met de modernisering of verhoging van de productiecapaciteit gepaard gaande kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 400.000.

Artikel 4.5.6 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw te verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende natuurambitieterrein gelegen binnen het Natura 2000-gebied of het GNN een kwalitatieve verplichting te vestigen of te doen vestigen, inhoudende dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid aanhef en onder a, worden verlengd.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 4.5.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).

Paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied en het in kaart brengen van plekken waar maatregelen ten behoeve van die specifieke soort genomen moeten worden;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van maatregelen ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • g.

    inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 4.6.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van activiteiten en locaties die zijn opgenomen in de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

  • 4 Subsidie ten behoeve van onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt slechts verstrekt voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied indien voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied .

Artikel 4.6.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

  • 2 Subsidie wordt verstrekt aan een organisatie gericht op onderzoek en bescherming van flora en fauna.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.6.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per activiteit als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a tot en met g.

  • 2 Subsidie voor meerdere activiteiten, als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a tot en met g, kan gestapeld worden tot een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 3 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.6.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd ten behoeve van maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Wet Natuurbescherming.

Paragraaf 4.7 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.

Artikel 4.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april op percelen die zijn aangewezen als ganzenrustgebied;

  • b.

    een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;

  • c.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en

  • d.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 4.7.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen

Artikel 4.7.4 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode als bedoeld in artikel 4.7.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de subsidie met toepassing van artikel 4:44 Algemene wet bestuursrecht ambtshalve te verlenen.

Artikel 4.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare waarop zich schade heeft voorgedaan per periode als bedoeld in artikel 4.7.1.

Artikel 4.7.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het treffen van PAS-maatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • c.

    het uitvoeren van Natura 2000-herstelmaatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • d.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur.

Artikel 4.8.2 Criteria

  • 1 Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verleend voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, indien:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschap ecologische onderbouwing aantoont dat de het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      indien met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3 Subsidie voor PAS-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, wordt slechts verstrekt voor activiteiten opgenomen op de PAS-maatregelenkaart of de PAS-gebiedsanalyse.

  • 4 Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied.

  • 5 Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven op de kaart Water en natuur van de Omgevingsvisie.

  • 6 In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor de programma aanvraag voor de activiteit inrichting nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, enkel het criterium dat de gronden op de ambitiekaart zijn begrensd als nieuwe natuur.

  • 7 Indien de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt indien aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door middel van een beschrijving van de situatie zonder steun, te staven met bewijsstukken.

Artikel 4.8.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      inrichtingskosten;

    • b.

      voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, onderscheidenlijk het opstellen van een programma-aanvraag;

    • c.

      onderzoekskosten die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen;

    • d.

      accountantskosten, indien de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

    • e.

      beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen, en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen naast de kosten als bedoeld in het eerste lid voor subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de uitvoering van onderzoek;

    • b.

      kosten voor de uitvoering van monitoring.

Artikel 4.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2 Een programma-aanvraag kan slechts worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

  • 4 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.8.5 Aanvraag

  • 1 Indien het natuurterrein is belast met erfpacht dient de aanvraag vergezeld te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar dan wel de erfpachter.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • c.

      een beschrijving van de op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype van de uit te voeren maatregelen ter uitvoering van de onder 4.8.1, onder a, genoemde activiteiten;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de onder 4.8.1, onder a, genoemde activiteiten zal worden uitgevoerd,

      voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b tot en met d, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

          de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

          de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

          een begroting;

      • iv.

          een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven.

    • c.

      een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1 worden gerealiseerd;

    • d.

      een GIS-kaart waarop de PAS-herstelmaatregelen zijn aangeduid.

  • 4 Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag dient, indien de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager te beschikken over een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag, welke verklaring op verzoek van het bevoegd gezag dient te worden overlegd;

  • 5 Een programma-aanvraag kan slechts worden ingediend indien het een aanvraag betreft voor ten minste 40 hectare inrichting van nieuwe natuur, zoals bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, of ten minste 150 hectare uitvoering herstelmaatregelen, als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, c en d.

Artikel 4.8.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, met een maximum van € 13.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten voor uitvoering PAS-maatregelen, als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, d en e, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen als bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.8.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt niet verstrekt voor verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

Artikel 4.8.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand te houden.

  • 2 De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, dient het natuurterrein in te richten overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3 Op verzoek van subsidieontvanger kan voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag het natuurdoeltype of een indicatieve verhouding beheertype op de ambitiekaart gedurende de looptijd van het programma worden gewijzigd indien:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      naar het oordeel van Gedeputeerde Staten met het door aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

Artikel 4.8.9 Looptijd

  • 1 In afwijking van artikel 15 van de AsG bedraagt de looptijd van de programma-aanvraag voor nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1 onder a, drie jaar.

  • 2 In afwijking van artikel 15 van de AsG bedraagt de looptijd van de andere programma-aanvragen als bedoeld in artikel 4.8.1, zes jaar.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de aanvrager de looptijd van de programma-aanvraag ten hoogste twee maal met een jaar verlengen.

Artikel 4.8.10 Gescheiden boekhouding

Indien de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 4.8.11 Communautair toetsingskader

  • 1 Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dit niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie van 7 juli 2017, C(2017) 4589, met betrekking tot steunmaatregel SA.37960 (2015/N).

Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering.

Artikel 4.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart;

  • b.

    de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

  • c.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd tevens inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a; en

  • d.

    de taxatie uitgevoerd wordt door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen taxateur.

Artikel 4.9.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komt in aanmerking de door een onafhankelijke taxateur bepaalde waardedaling van de grond op basis van de reële marktwaarde.

Artikel 4.9.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.9.5 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven, alsmede de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2 Indien op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt onverminderd artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 4.9.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.9.3, eerste lid, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

  • 2 Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de reële marktwaarde van de waarde van de grond als landbouwgrond of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 4.9.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt geweigerd voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2 Subsidie wordt geweigerd voor grond die om niet van de overheid is verkregen.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4 Subsidie wordt niet verstrekt voor grond waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 4.9.8 Verplichtingen

  • 1 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2 De verplichtingen als bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is tot stand gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3 Subsidieontvanger is verplicht er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten.

  • 4 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel worden verlengd.

  • 5 Subsidieontvanger is verplicht zorg te dragen dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd ten minste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

  • 6 Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend indien:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen.

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7 Subsidieontvanger is verplicht binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 8 Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 4.9.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 4.9.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 4.9.11 Communautair toetsingskader

  • 1 Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de vigerende Catalogus Groenblauwe Diensten en het Besluit van de Europese Commissie van 7 juli 2017, C(2017) 4589, met betrekking tot steunmaatregel SA.37960 (2015/N).

Paragraaf 4.10 Inrichting ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het aanpassen van de fysieke condities of kenmerken van percelen landbouwgrond gelegen in een leefgebied SNLG.

Artikel 4.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    voor de percelen landbouwgrond een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 of een subsidie op grond van die regeling is aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor het volgende kalenderjaar, en

  • b.

    de inrichting bijdraagt aan de verhoging van de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor de soorten waarvoor het beheer op het betreffende perceel wordt uitgevoerd.

Artikel 4.10.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het maken van een inrichtingsplan voor zover het plan betrekking heeft op maatregelen gericht op wijziging van de oppervlaktewaterstand of grondverzet;

    • b.

      kosten voor maatregelen gericht op wijziging van de oppervlaktewaterstand;

    • c.

      kosten van grondverzet;

    • d.

      kosten van verwijdering van begroeiing en beplanting, en

    • e.

      overige kosten voor zover die noodzakelijk zijn voor de inrichting van het leefgebied SNLG.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor het verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

Artikel 4.10.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een agrarisch collectief.

Artikel 4.10.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag gevoegd:

  • a.

    een projectplan waarin tenminste een beschrijving van de uitgangssituatie en het te bereiken resultaat, de uit te voeren werkzaamheden en een begroting zijn vermeld;

  • b.

    een kaart waarop de locatie van de werkzaamheden is aangeduid, en

  • c.

    een kopie van de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4.10.2, aanhef en onder a, of een kopie van de aanvraag van een dergelijke subsidie als bedoeld onder b.

Artikel 4.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-met dien verstande dat de subsidie niet meer bedraagt dan € 8.000,- per hectare van het leefgebied SNLG.

  • 2 De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.10.3, eerste lid onder a, bedragen maximaal 15% van het totaalbedrag dat voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 4.10.7 Weigeringsgronden

Geen subsidie wordt verstrekt als voor de aangevraagde percelen al eerder een subsidie op grond van artikel 4.10.1 is verstrekt.

Artikel 4.10.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteiten binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren.

Artikel 4.10.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 7 juli 2017, C(2017) 4589, met betrekking tot steunmaatregel SA.37960 (2015/N).

Paragraaf 4.11 [vervallen]

Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap

Artikel 4.12.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het aanleggen, beheren of verbeteren van de kwaliteit van natuur, groen of landschap door burgers in hun leefomgeving;

    • b.

      het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving; of

    • c.

      het delen van kennis en ervaring met het aanleggen, beheren of verbeteren van de kwaliteit van natuur, groen of landschap door burgers in hun leefomgeving.

  • 2 Onder het betrekken van burgers als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 4.12.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt slechts verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op een openbaar toegankelijk terrein of op vanaf de openbare weg zichtbare randen van agrarische terreinen waar beheer wordt toegepast.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt niet verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op sier- en groenteteelt.

Artikel 4.12.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, komen ook in aanmerking de kosten voor externe ondersteuning.

Artikel 4.12.4 Aanvrager

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, uitsluitend verstrekt aan een rechtspersoon of aan een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen dat zich inzet voor natuur, groen of landschap.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder b, wordt uitsluitend verstrekt aan een vereniging of stichting met de statutaire doelstelling betreffende inzet voor natuur, groen of landschap, niet zijnde een bos- of landgoedeigenaar.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, verstrekt aan rechtspersonen en natuurlijke personen.

Artikel 4.12.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt:

  • a.

    een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg, beheer of kwaliteitsverbetering betrekking heeft; en,

  • b.

    een onderbouwing waaruit blijkt dat de activiteit past binnen het bestemmingsplan.

Artikel 4.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten indien de subsidie hoger is dan

    € 5.000.

  • 3 De subsidie als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal € 50.000.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

  • 5 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000.

  • 6 Geen subsidie wordt verstrekt indien de subsidie minder dan € 1.000 zou bedragen.

  • 7 Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 4.12.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op terreinen die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan.

  • 2 Onder het beheren of verbeteren van de kwaliteit van natuur, groen of landschap als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt niet verstaan het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden.

Artikel 4.12.8 Verplichtingen

  • 1 De ontvanger is verplicht de activiteit binnen een jaar na de verlening van de subsidie, of ingeval van een subsidie waarop artikel 25, eerste lid, van de AsG van toepassing is binnen een jaar na de vaststelling van de subsidie, te hebben uitgevoerd.

  • 2 De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a en b , is verplicht binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit te geven via een website of social media. 

Paragraaf 4.13 Kennisontwikkeling- en overdracht duurzaam functioneren van de toplaag

Artikel 4.13.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een project dat is gericht op:

  • a.

    het ontwikkelen van kennis over het duurzaam functioneren van de toplaag;

  • b.

    het overdragen van kennis over het duurzaam functioneren van de toplaag, of

  • c.

    een combinatie van a en b.

Artikel 4.13.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het project wordt verricht door een kennis- of onderzoeksinstelling en tenminste een grondgebruiker;

  • b.

    de afspraken, taken en verantwoordelijkheden van de deelnemende partijen voor de uitvoering van het project zijn vastgelegd in een overeenkomst;

  • c.

    aantoonbaar sprake is van een kennishiaat over het duurzaam functioneren van de toplaag;

  • d.

    de onderzoeksvragen van het project voortvloeien uit wetenschappelijk onderzoek;

  • e.

    het onderzoek betrekking heeft op ten minste twee van de volgende onderwerpen: organische stof, bodemchemie, bodemleven, bodemstructuur, waterhuishouding of beworteling.

Artikel 4.13.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een kennis- of onderzoeksinstelling.

Artikel 4.13.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a, gevoegd een kaart waarop de locatie van het project is aangeduid.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder b, gevoegd een beschrijving van de wijze van kennisoverdracht.

Artikel 4.13.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1, onder a, bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een een maximum van € 75.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1, onder b, bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een een maximum van € 10.000.

Artikel 4.13.6 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a wordt geweigerd indien:

  • a.

    het onderzoek betrekking heeft op het ontwikkelen van machines voor landbouwmechanisatie of mestverwerkingsinstallaties;

  • b.

    het onderzoek betrekking heeft op een project dat is gericht op het maximaliseren van de winst van een bedrijf of onderneming;

  • c.

    het project kan leiden tot risico’s op bodemuitputting of bodemverontreiniging op de korte en lange termijn, of

  • d.

    het project uitsluitend gericht is op het in beeld brengen van bodemverontreiniging of bemestingstoestand van een individuele grondgebruiker.

Artikel 4.13.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteiten binnen 4 jaar na de subsidieverlening uit te voeren.

  • 2. De subsidieontvanger zendt binnen de in het eerste lid gestelde termijn een exemplaar van het onderzoeksresultaat aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. Als de subsidie na de in het eerste lid gestelde termijn nog moet worden vastgesteld, wordt het onderzoeksrapport bij de aanvraag tot vaststelling gevoegd.

  • 4. De subsidieontvanger stelt de opgedane kennis en ervaring beschikbaar aan een brede groep van grondgebruikers. De subsidieontvanger zal daarbij afzien van het inroepen van eventuele intellectuele eigendomsrechten. De onderzoeksresultaten zullen worden gepubliceerd op de website van de provincie en blijven daar beschikbaar gedurende tenminste vijf jaar.

Artikel 4.13.8 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.1.3, eerste lid, worden subsidies onder deze paragraaf slechts verstrekt indien deze niet in strijd zijn met hoofdstuk I en artikel 31 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).

Paragraaf 4.14 Agrarisch waterbeheer door loonwerkbedrijven

Artikel 4.14.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder loonwerkbedrijf: een onderneming waarin de activiteiten overwegend bestaan uit het met, aan of door machines of werktuigen voor derden verrichten van landbouwambachtenwerkzaamheden, cultuurtechnische werkzaamheden of meststoffendistributie.

Artikel 4.14.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor bovenwettelijke investeringen door loonwerkbedrijven in machines die bijdragen aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn water (Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000) en de Nitraatrichtlijn (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991).

Artikel 4.14.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de investering is opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, en

  • b.

    de aanvrager blijkens het Handelsregister een vestiging heeft in de provincie Gelderland.

Artikel 4.14.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor de koop van nieuwe onderdelen voor de aanpassing van bestaande machines;

  • b.

    de montage van de in onderdeel a bedoelde nieuwe onderdelen;

  • c.

    de meerkosten voor de koop van nieuwe machines die een aanpassing vormen ten opzichte van standaardmachines

Artikel 4.14.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

Artikel 4.14.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag een offerte van een leverancier voor de kosten als bedoeld in artikel 4.14.4.

  • 2. Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 4.14.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 3.000 en ten hoogste € 20.000.

Artikel 4.14.8 Verplichtingen

In afwijking van artikel 1.4.1, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht om de activiteit binnen 18 maanden na de subsidievaststelling uit te voeren.

Artikel 4.14.9 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).

Hoofdstuk 5 Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beroepsvervoer: beroepsvervoer als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;

  • b.

    Beter Benutten Vervolg: programma zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 20 januari 2015 inzake het gebied van de voormalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen;

  • c.

    Bestedingsplan DU: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan, waarin de besteding is vastgelegd van de decentralisatie-uitkering Projecten verkeer en vervoer;

  • d.

    Bestedingsplan BDU: door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan, waarin de besteding is vastgelegd van de brede doeluitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer;

  • e.

    communautaire vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1072/2009 van de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PbEU L 300/72);

  • f.

    fietsvoorziening: infrastructurele voorzieningen en fietspilotprojecten ten behoeve van de fiets die zijn opgenomen in het bovenlokale fietsnetwerk zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten;

  • g.

    gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning: een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning;

  • h.

    gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning: een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening 1072/2009/EG, dat bij de indiening van de aanvraag niet ouder is dan vier weken;

  • i.

    goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

  • j.

    koopovereenkomst: schriftelijke overeenkomst tussen leverancier en de subsidieaanvrager over de koop van de vrachtauto;

  • k.

    LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;

  • l.

    MIAM: Meerjaren InvesteringsAgenda Mobiliteit met een overzicht van alle (beoogde) projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer;

  • m.

    mobiliteitsmanagement: alle activiteiten gericht op het afstemmen van vraag en aanbod van verkeer en vervoer gericht op het keuzeproces en bewustwording van de reiziger en goederen;

  • n.

    openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

  • o.

    operational lease: de lessee betaalt voor het exclusieve gebruik van een vrachtauto gedurende een met de leasemaatschappij overeengekomen periode, waarbij de eigendom van de vrachtauto bij de leasemaatschappij blijft;

  • p.

    Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit : overeenkomst tussen provincie en in regioverband samenwerkende gemeenten waarbij de vervoerstaken van de regiotaxi worden overgedragen aan de regio’s;

  • q.

    snelfietsroute: een door Gedeputeerde Staten als zodanig aangewezen samenhangend geheel van voorzieningen, gebruik en infrastructurele werken ten behoeve van de fiets;

  • r.

    sociale veiligheid: objectieve veiligheid en het gevoel van veiligheid onder reizigers en personeel, ten aanzien van misdaad en wangedrag binnen het openbaar vervoer en bij halteplaatsen van het openbaar vervoer;

  • s.

    verlader: bedrijf dat dat goederen van het ene transportmiddel overlaadt in het andere;

  • t.

    vervoerder: de rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder begrepen regiotaxi;

  • u.

    vrachtauto: de vrachtauto of vrachtauto’s waar een aanvraag om verlening van subsidie, een aanvraag om vaststelling van subsidie of een verstrekte subsidie betrekking op heeft. 

Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten

Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    infrastructurele projecten waarvoor in het MIAM middelen beschikbaar zijn gesteld; en

  • b.

    infrastructurele projecten waarvoor in de bestedingsplannen BDU en de bestedingsplannen DU middelen beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 5.2.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en aan ProRail B.V.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.1, onderdeel a, bedraagt ten hoogste 100% van de kosten.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.1, onderdeel b, bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de bestedingsplannen BDU is opgenomen.

  • 3 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht erop worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de kosten.

Paragraaf 5.3 Openbaar vervoer en regiotaxi

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verrichten van:

  • a.

    openbaar vervoer;

  • b.

    vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van regiotaxi en de bijbehorende kosten voor het beheer van de regiotaxi.

Artikel 5.3.2 Criteria

Subsidie voor het verrichten van openbaar vervoer wordt slechts verstrekt voor de duur van de concessie of voor de duur van de overeenkomst tussen de provincie en de vervoerder.

Artikel 5.3.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a, wordt verstrekt aan vervoerders.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder b, wordt verstrekt aan gemeenten en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3 In afwijking op het bepaalde in het tweede lid kan subsidie worden verstrekt aan een rechtspersoon waaraan de in het eerste lid genoemde aanvragers haar taak ten aanzien van de regiotaxi heeft overgedragen.

Artikel 5.3.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a, bedraagt ten hoogste het bedrag zoals is overeengekomen in de concessie. De subsidie wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder b, bedraagt ten hoogste het bedrag zoals is overeengekomen in artikel 8 van de Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit.

Paragraaf 5.4 Infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen

Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer in het gebied van de voormalige Stadsregio.

Artikel 5.4.2 Criteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die:

  • a.

    een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het OV-beleid van de provincie, zoals vastgelegd in de OV-visie (PS 2016-374) en in het coalitieakkoord 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • b.

    een aantoonbare meerwaarde hebben voor het gebruik en de functie van het regionale openbaar vervoer, die blijkt uit:

    • i.

      verlaging van de kosten dan wel verbetering van de opbrengsten;

    • ii.

      verbetering van de kwaliteit en uitstraling; of

    • iii.

      verbetering van de betrouwbaarheid van de dienstregeling; en

  • c.

    uitvoerbaar zijn.

Artikel 5.4.3 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 7 van de AsG worden aanvragen ingediend voor 1 maart van het jaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 2 Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.

Artikel 5.4.4 Beoordelingscriteria infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen

  • 1. Aan de activiteiten als bedoeld in artikel 5.4.2 wordt een score van maximaal 12 punten toegekend.

  • 2. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel i;

    • b.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel ii;

    • c.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel iii;

    • d.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c.

  • 3. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het tweede lid aanhef en onder d, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien de uitvoering binnen een jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 3 punten;

    • b.

      indien de uitvoering binnen twee jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 2 punten;

    • c.

      indien de uitvoering binnen drie jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 1 punt.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er geen punten worden toegekend voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c; of

    • b.

      aan de activiteiten niet ten minste een score van 5 punten wordt toegekend.

Artikel 5.4.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 5.4.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de kosten.

Paragraaf 5.5 Sociale veiligheid

Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten ter verbetering van de sociale veiligheid.

Artikel 5.5.2 Criteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden in gebieden waarvoor de provincie Gelderland bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 verantwoordelijk is voor het openbaar vervoer.

Artikel 5.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan vervoerders.

Artikel 5.5.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten.

  • 2 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

Paragraaf 5.6 [vervallen]

Paragraaf 5.7 Fietsvoorzieningen

Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanleg van fietsvoorzieningen in de voormalige Stadsregio;

  • b.

    de aanleg van fietsvoorzieningen in de provincie met uitzondering van de voormalige Stadsregio;

  • c.

    de aanleg van snelfietsroutes.

Artikel 5.7.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 5.7.3 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 7 van de AsG worden aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder a en b, ingediend voor 1 maart van het jaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 2 Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, onder a en b, na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.

Artikel 5.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder a en b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 35.000 en een maximum van € 500.000.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder c, bedraagt ten hoogste 90% van de kosten voor de realisatie van nieuwe snelfietsroutes.

  • 3 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

Artikel 5.7.5 Beoordelingscriteria infrastructurele fietsvoorzieningen

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      het doel van de infrastructurele fietsvoorziening;

    • b.

      de lengte van de aan te leggen of te verbeteren infrastructurele fietsvoorziening;

    • c.

      het aantal fietsers per etmaal;

    • d.

      of er sprake is van een geheel nieuwe infrastructurele fietsvoorziening;

    • e.

      de mate van verbetering van de bestaande infrastructurele fietsvoorziening;

    • f.

      de mate waarin de infrastructurele fietsvoorziening wordt verkort;

    • g.

      de mate waarin de nieuwe infrastructurele fietsvoorziening wordt gescheiden van de overige infrastructuur;

    • h.

      de mate waarin kruisingen of oversteken worden gereduceerd; en

    • i.

      de mate waarin fietsongevallen in de periode 2010-2015 worden aangepakt.

  • 2. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

    • f.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f;

    • g.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g;

    • h.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h;

    • i.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i.

  • 4. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer 2 punten;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en recreatief fietsverkeer 3 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en schoolfietsverkeer 4 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer, recreatief en schoolfietsverkeer 5 punten.

  • 5. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte tot en met 100 meter 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 100 en tot en met 500 meter 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 500 tot en met 1000 meter 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 1000 tot en met 2000 meter 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 2000 5 punten.

  • 6. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening tot 200 potentiële fietsers per etmaal 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 200 en tot 500 fietsers per etmaal 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 500 en tot 1000 fietsers per etmaal 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 1000 en tot 2000 fietsers per etmaal 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 2000 fietsers per etmaal 5 punten.

  • 7. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, is 20 punten indien het een geheel nieuwe fietsvoorziening betreft;

  • 8. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 25 tot 50 cm: 5 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 50 tot 75 cm: 10 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening vanaf 75 cm: 15 punten.

  • 9. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f, is 10 punten indien er sprake is van een verkorting van de infrastructurele fietsvoorziening;

  • 10. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een fietsstrook 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een aanliggende fietsverbinding 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een fietsstraat 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een vrijliggend tweerichtingenfietspad 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van vrijliggende eenrichtingsfietspad aan weerszijde van de weg 15 punten;

  • 11. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van de vermindering van één kruising of oversteek 2 punten;

    • b.

      indien er sprake is van de vermindering van twee kruisingen of oversteken 4 punten;

    • c.

      indien er sprake is van de vermindering van drie kruisingen of oversteken 6 punten;

    • d.

      indien er sprake is van de vermindering van vier kruisingen of oversteken 8 punten;

    • e.

      indien er sprake is van de vermindering van vijf kruisingen of oversteken 10 punten.

  • 12. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van één fietsongeval 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van twee fietsongevallen 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van drie fietsongevallen 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van vier fietsongevallen 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van meer dan vier fietsongevallen 15 punten.

Artikel 5.7.6 Beoordelingscriteria pilotprojecten

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin het project vernieuwend is;

    • b.

      de mate waarin het project bijdraagt aan het provinciaal fietsbeleid;

    • c.

      de mate waarin het project gemonitord dan wel geevalueerd wordt.

  • 2. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 30 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 10 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 5 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder c.

Paragraaf 5.8 Mobiliteitsprojecten

Artikel 5.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor haalbaarheidsstudies, onderzoek, pilots en projecten gericht op gedragsbeïnvloeding met betrekking tot mobiliteit.

Artikel 5.8.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen:

    • i.

       voor zover de activiteit gericht is op de eigen organisatie en uitsluitend voor eigen gebruik is; of

    • ii.

      die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van mobiliteitsmanagement.

Artikel 5.8.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Paragraaf 5.9 Logistiek en Goederenvervoer

Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    haalbaarheids- en onderzoeksstudies voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer;

  • b.

    investeringsprojecten infrastructuur ten behoeve van overslagvoorzieningen voor multimodaal goederenvervoer;

  • c.

    pilots of praktijkproeven voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer.

Artikel 5.9.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland dan wel, in geval van een provinciegrensoverschrijdende goederenvervoerstroom, het eind- of beginpunt in Gelderland ligt;

  • b.

      de activiteiten passen binnen het strategisch uitvoeringsprogramma logistiek en Goederenvervoer;

  • c.

    voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.9.1 onder c, de beoogde innovatie een bijdrage of besparing oplevert voor de Gelderse logistieke sector.

Artikel 5.9.3 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 100.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 1.000.000.

  • 3 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder c, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van:

    • a.

      € 100.000 voor zover de subsidie betrekking heeft op transport over de weg;

    • b.

      € 200.000 voor zover de subsidie geen betrekking heeft op transport over de weg;

    • c.

      € 300.000 voor zover de activiteit wordt uitgevoerd door publiekrechtelijke rechtspersonen of publiekrechtelijke instellingen.

  • 4 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

  • 5 Indien de activiteit als bedoeld in artikel 5.9.1, eerste lid, aanhef en onder a is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het maximum als bedoeld in het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 5.10 Beter Benutten Vervolg

Artikel 5.10.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten in het kader van Beter Benutten Vervolg.

Artikel 5.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de projecten zijn opgenomen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan.

Artikel 5.10.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid onder b, zijn de kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5.10.1 die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, subsidiabel.

  • 2 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing.

Artikel 5.10.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    de gemeente Arnhem;

  • b.

     de gemeente Nijmegen;

  • c.

     het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • d.

     aan de dienst Rijkswaterstaat van het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • e.

    VNO-NCW;

  • f.

    de gemeente Rheden.

Artikel 5.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de kosten.

Paragraaf 5.11 Impuls goederenvervoer LNG-vrachtauto’s

Artikel 5.11.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van een of meerdere LNG-vrachtauto’s.

Artikel 5.11.2 Subsidiabele kosten

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die voor de aanvrager volgen uit de koop- of operational leaseovereenkomst.

  • 2 Artikel 1.3.5, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 5.11.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een vervoerder in de zin van artikel 1.1. van de Wet wegvervoer goederen of aan een verlader.

Artikel 5.11.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager blijkens het Handelsregister een vestiging heeft in de provincie Gelderland;

  • b.

    de aanvrager in geval van koop de eerste houder van het kenteken van de vrachtauto zal worden;

  • c.

    de aanvrager in geval van operational lease de eerste gebruiker van de vrachtauto zal worden;

  • d.

    de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor vervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland; en

  • e.

    de aanvrager beschikt over een communautaire vergunning indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de aanvrager geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is.

Artikel 5.11.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal € 8.000 per vrachtauto, tot een maximum van € 56.000 indien een aanvraag betrekking heeft op meerdere vrachtauto’s.

  • 2 Een aanvrager kan slechts éénmaal subsidie aanvragen.

Artikel 5.11.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de door de aanvrager aangeschafte of geleasde vrachtauto voor 1 oktober 2016 op kenteken is gezet.

Artikel 5.11.7 Aanvraag subsidieverlening

  • 1 Onverminderd het bepaalde artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om verlening van subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de koop- of operational leaseovereenkomst;

    • b.

      een verklaring van de aanvrager dat:

      • i.

        de vrachtauto uitsluitend zal worden gebruikt door de aanvrager zelf;

      • ii.

        de vrachtauto zal worden gebruikt of mede gebruikt voor vervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland;

    • c.

      ingeval van operational lease een verklaring van de de leasemaatschappij dat zij akkoord is met de aanvraag tot subsidie en dat zij zelf afziet van een aanvraag tot subsidie voor dit voertuig met dit kenteken.

  • 2 Indien sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vierde lid, wordt bij de aanvraag om verlening van subsidie over de subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vierde lid, de volgende gegevens verstrekt:

    • i.

      de instantie die verantwoordelijk is voor de toekenning van de subsidie;

    • ii.

      de naam en adres- en woonplaatsgegevens van de aanvrager van de subsidie;

    • iii.

      de datum en het kenmerk van de subsidie;

    • iv.

      de hoogte van de subsidie;

    • v.

      de datum en het kenmerk van de besluiten tot verstrekking van de subsidie, voor zover reeds genomen.

  • 3 Indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de aanvrager verstrekt.

Artikel 5.11.8 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de AsG en artikel 1.3.1 zijn niet van toepassing.

Artikel 5.11.9 Bevoorschotting

Er wordt geen voorschot uitgekeerd.

Artikel 5.11.10 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

    • a.

      de feitelijke levering van de vrachtauto aan de subsidieontvanger plaatsvindt binnen zes maanden na verlening van de subsidie;

    • b.

      in geval van koop het kenteken van de vrachtauto met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de subsidieontvanger en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de subsidieontvanger blijft staan;

    • c.

      in geval van operation lease het kenteken met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de leasemaatschappij en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de leasemaatschappij blijft staan;

    • d.

      de subsidieontvanger de vrachtauto, onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.7, tenminste drie jaar onafgebroken vanaf de datum van de subsidiebeschikking gebruikt;

    • e.

      de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten jaarlijks vóór 1 februari een afschrift van de jaarlijkse APK-rapporten verstrekt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.4 meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten de volgende omstandigheden binnen twee weken nadat de omstandigheid heeft plaatsgevonden:

    • a.

      de vermelding van de subsidieontvanger in het Handelsregister is ingetrokken, of gegevens in verband met die vermelding zijn gewijzigd;

    • b.

      de tenaamstelling als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement van de vrachtauto is ingetrokken, of gegevens in verband met deze tenaamstelling zijn gewijzigd;

    • c.

      het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 van de vrachtauto is ingetrokken, of gegevens in dat kentekenbewijs zijn gewijzigd; of

    • d.

      de communautaire vergunning van de subsidieontvanger is ingetrokken, of gegevens in die vergunning zijn gewijzigd.

Artikel 5.11.11 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.3 word bij de aanvraag om vaststelling in ieder geval een afschrift van het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet van de vrachtauto verstrekt.

  • 2 Indien de vrachtauto wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag om vaststelling van subsidie een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de subsidieontvanger verstrekt.

Artikel 5.11.12 Indieningstermijn aanvraag subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.4.1, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht om binnen 26 weken na de beschikking tot verlening van de subsidie de aanvraag om vaststelling van subsidie in te dienen.

Artikel 5.11.13 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 5.12 Slimme Mobiliteit

Artikel 5.12.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit: plan van de regio voor Slimme Mobiliteit;

  • b.

    regio: Arnhem Nijmegen City Region, Regio FoodValley, Regio Achterhoek, Regio Rivierenland, Regio Stedendriehoek en de meervoudige centrumregeling Noord-Veluwe;

  • c.

    Slimme Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.

Artikel 5.12.2 Regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit

  • 1. Op verzoek van een regio kunnen Gedeputeerde Staten een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit goedkeuren.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het plan als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het plan bevat projecten gericht op Slimme Mobiliteit;

    • b.

      het plan bevat een beschrijving van de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de beschreven projecten;

    • c.

      het plan bevat een sluitende begroting, en

    • d.

      het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Werkagenda Slimme Mobiliteit.

Artikel 5.12.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit.

Artikel 5.12.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit van de betreffende regio hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    een deelnemende gemeente als bedoeld in de Regeling Gemeenschappelijk Orgaan Arnhem Nijmegen City Region;

  • b.

    Regio FoodValley;

  • c.

    Regio Achterhoek;

  • d.

    Regio Rivierenland;

  • e.

    Regio Stedendriehoek;

  • f.

    een gastheergemeente als bedoeld in de meervoudige centrumregeling Noord-Veluwe 2017

Artikel 5.12.6 Subsidiabele kosten

Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.5, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.7 Indieningstermijn

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit is opgenomen.

Artikel 5.12.9 Aanvraag

Als de subsidie wordt aangevraagd door een deelnemende gemeente of een gastheergemeente, dan wordt bij de aanvraag onverminderd artikel 1.2.3 een verklaring overlegd waaruit blijkt dat de deelnemende gemeente of de gastheergemeente als zodanig is aangewezen door de andere gemeenten in de Regeling Gemeenschappelijk Orgaan Arnhem Nijmegen City Region of de meervoudige centrumregeling Noord-Veluwe 2017.

Artikel 5.12.10 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Hoofdstuk 6 Regionale economie

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Actieplan Vrijetijdseconomie: het actieplan zoals vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 22 mei 2012;

  • b.

    arbeidsmarktdiscrepantie: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;

  • c.

    arm’s length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • d.

    basisvoorwaarden: voorwaarden waaraan een business case moet voldoen, zijnde duidelijkheid omtrent een beproefde techniek, aangetoonde marktkansen, een beschouwing van de financiering van de marktintroductie en de organisatorische inbedding van de marktintroductie;

  • e.

    [vervallen]

  • f.

    [vervallen]

  • g.

    vervallen;

  • h.

    bedrijventerrein: terrein in gebruik van meer dan één bedrijf, dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening;

  • i.

    [vervallen]

  • j.

    [vervallen]

  • k.

    concept: een schriftelijke uitwerking van een innovatie met een onderbouwing ter voldoening aan ten minste één van de basisvoorwaarden;

  • l.

    daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd.

  • m.

    demonstratiefabriek: een productielocatie waar een bewezen technologie op industriële schaal wordt toegepast en verbeterd en de op die productielocatie opgedane kennis en ervaring wordt gedeeld met MKB-ondernemingen;

  • n.

    economische spin-off: het realiseren van de additionele opbrengsten door het vergroten van bestedingen van bezoekers, deelnemers, media en de organisaties in Gelderland;

  • o.

    [vervallen]

  • p.

    [vervallen]

  • q.

    experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • r.

    haalbaarheidsproject: haalbaarheidsproject: een project ten behoeve van een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • s.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • t.

    [vervallen]

  • u.

    industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • v.

    innovatie: het proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

  • w.

    innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, ten behoeve van een innovatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummers 94 en 95 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • x.

    innovatieprogramma Topsectoren: programma zoals bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en gepubliceerd in Staatscourant 2015, 10567 en te raadplegen op www.op-oost.eu of daarvoor in de plaats tredende programma’s;

  • y.

    innovatieve onderneming: een onderneming

    • i.

        die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden; of

    • ii.

        waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

  • z.

    kennisinstelling: een instelling zoals bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies of een daarvoor in de plaats tredende regeling;

  • aa.

    kernsport: atletiek, judo, tennis, hippische sport, volleybal en wielersport;

  • bb.

    kernsportbond:

    • i.

      atletiek: Koninklijke Nederlandse Atletiekunie en Koninklijke Wandel Bond Nederland;

    • ii.

      hippische sport: Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie;

    • iii.

      wielersport: Koninklijke Nederlandsche Wielerunie en Nederlandse Toerfietsunie;

    • iv.

      volleybal: Nederlanse Volleybalbond;

    • v.

      judo: Judobond Nederland;

    • vi.

      tennissport: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond;

  • cc.

    maakindustrie: het met behulp van machines bedrijfsmatig bewerken van grondstoffen en produceren van halffabricaten en eindproducten voor de commerciële markt;

  • dd.

    [vervallen]

  • ee.

    marktintroductie: overgang van de eindfase van het innovatieproces naar de pioniersfase van ondernemerschap; fase waarin afnemers en producenten van innovatieve producten overeenkomsten aangaan;

  • ff.

    MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

  • gg.

    multisportevenement: een sportevenement, dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in meer dan twee verschillende sporten.

  • hh.

    ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;   startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten

  • ii.

    [vervallen]

  • jj.

    Nationale Topevenementenkalender: Nationale Topevenementenkalender als bedoeld in het Beleidskader sportevenementen van de minister van VWS, bekendgemaakt op 17 maart 2015;

  • kk.

    [vervallen]

  • ll.

    primaire landbouwproductie: de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de EU vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

  • mm.

    proeftuinen: fysieke of virtuele proefomgeving voor meerdere onafhankelijke ondernemingen en organisaties waar eindgebruikers van innovatieprojecten of innovatieprocessen in participeren teneinde te komen tot versnelde marktintroducties van een innovatief product;

  • nn.

    programma van side events: een plan tot uitvoering van twee of meer side events;

  • oo.

    programma: samenhangende reeks van projecten en activiteiten met een gezamenlijk doel;

  • pp.

    regiocontract: contract tussen enerzijds provincie en anderzijds regio's en steden in het kader van het Programma Stad en Regio;

  • qq.

    Regionale Bureaus voor Toerisme: organisaties ter bevordering van toerisme per regio zoals aangegeven op een als bijlage bij onderhavige subsidieregeling gevoegde kaart;

  • rr.

    Regionale Centra voor Technologie: de stichting Achterhoeks Centrum voor Technologie te Doetinchem, de stichting Platform Creatieve Technologie te Arnhem, de stichting RCT Rivierenland te Tiel, de stichting RCT Vallei te Ede, stichting Regionaal Nijmeegs Centrum voor Technologie te Nijmegen, stichting Innovatienetwerk Stedendriehoek te Apeldoorn, de stichting Veluws Centrum voor Technologie te Nunspeet;

  • ss.

    Specifieke route: een fiets-, wandel-, mountainbike-, ruiter-, men- of vaarroute die nuttige of interessante plaatsen op basis van de aantrekkelijkheid van het landschap met elkaar verbindt aan de hand van een specifiek thema of in een specifiek gebied;

  • tt.

    side event: nevenactiviteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;

  • uu.

    sportbond: vereniging die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale bond;

  • vv.

    [vervallen]

  • ww.

    sporttalent: sporter, woonachtig in Gelderland, aan wie door NOC*NSF de Topsport Talentstatus is toegekend of door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent;

  • xx.

    [vervallen]

  • yy.

    vrijetijdseconomie: de economie die bestaat uit ondernemingen die zich in hoofdzaak bezighouden met dienstverlening ten behoeve van (dag)recreanten en toeristen;

  • zz.

    WESP-methodiek: methode van onderzoek volgens de richtlijnen van de landelijke Werkgroep Evaluatie Sportevenementen;

  • aaa.

    [vervallen]

  • bbb.

     Regionaal multisporttalentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten in diverse sporten;

  • ccc.

    Regionaal Talentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten binnen een kernsport;

  • ddd.

    Long Term Athlete Development: model, toegepast door NOC/NSF en de stichting Topsport Gelderland, dat specifieke informatie bevat over training, competitie en herstel gebaseerd op de ontwikkeling van sporters op verschillende niveaus en in alle leeftijdsfasen;

  • eee.

    sportgenerieke knowhow: kennis en vaardigheden op de volgende deelgebieden: de mentale kant van prestatiegedrag, sportvoeding en gezonde leefstijl, krachttraining, sport medische kunde, combinatie school en sport, antidoping en communicatie en media;

  • fff.

    sportieve buitenruimte: een ruimte in de buitenlucht die door haar ligging en voorzieningen stimuleert om te gaan sporten;

  • ggg.

    sportparkorganisatie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk of een als verbonden partij van een gemeente aan te merken rechtspersoon, die het beheer voert over een terrein met gebouwen, velden en andere voorzieningen voor meer dan één sportvereniging;

  • hhh.

    sportvereniging: een vereniging of andere rechtspersoon zonder winstoogmerk voor personen die met elkaar een of meer sporten beoefenen of hierbij nauw betrokken zijn

  • iii.

    topsporttalentschool: een school die beschikt over een licentie Topsporttalentschool als bedoeld in de Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • jjj.

    topsportvriendelijke school: een school voor voortgezet, middelbaar of hoger beroepsonderwijs of universiteit met een specifiek beleid gericht op topsport en onderwijs, op grond waarvan sporttalenten tijd en begeleiding krijgen om opleiding en sportcarrière te combineren;

  • kkk.

    tweederingskernsport: golf, gymnastiek, handbal, hockey, schaatsen (inclusief skeeleren), schermen, vrouwenvoetbal, waterpolo of zwemmen;

  • lll.

    Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: het Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van het programma Gelderland Sport! 2016-2019 (PS2015-589);

  • mmm.

    MKB-innovatiestimuleringsplan: het innovatiestimuleringsplan van een topsector of een daarvoor in de plaats tredend programma, zoals gepubliceerd op https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/topsectoren-mit;

  • nnn.

    MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • ooo.

    MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject.

Paragraaf 6.2 Verbeteren positie van starters

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.3 Versnellen van innovaties in logistiek, vrijetijdseconomie en de creatieve sector

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.4 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie in logistiek, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw en de creatieve sector

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.5 Collectief onderzoek

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.6 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.7 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen

Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitwerking van een businesscase voor de ontwikkeling of doorontwikkeling van een specifieke route.

Artikel 6.10.2 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het inhuren van een externe adviseur.

Artikel 6.10.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 6.10.1 wordt verstrekt aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden mede de ontwikkeling of het onderhoud van specifieke routes tot doel heeft.

Artikel 6.10.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000.

  • 2. Per route wordt ten hoogste een maal subsidie verstrekt.

Artikel 6.10.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om binnen 26 weken na de subsidievaststelling de businesscase als bedoeld in artikel 6.10.1 te overleggen.

Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie

Artikel 6.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    generieke marketing voor en promotie van de provincie Gelderland, en

  • b.

    marketing voor en promotie van Gelderse regio's ter bevordering van de vrijetijdseconomie.

Artikel 6.11.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van:

  • 1.

    activiteiten ter uitvoering van het beleidskader Economie: werken aan de economie van de toekomst. Circulair, innovatief en internationaal (PS2016-385) zover deze betrekking heeft op de versterking van de vrijetijdseconomie en

  • 2.

    activiteiten, genoemd onder 6.11.1.b, die in onderlinge afstemming met alle andere Regionale bureaus voor toerisme tot stand zijn gekomen.

Artikel 6.11.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.11, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan de Stichting Toerisme Gelderland.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.11, aanhef en onder b, wordt verstrekt aan Regionale bureaus voor toerisme.

Artikel 6.11.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.11, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 750.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 6.11, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 50.000.

Paragraaf 6.12 Haalbaarheidsprojecten MKB

Artikel 6.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen het MKB-innovatiestimuleringsplan van een van de volgende topsectoren:

  • a.

    High Tech Systemen & Materialen en ICT;

  • b.

    Agri en Food;

  • c.

    Life Sciences and Health;

  • d.

    Chemie en Energie inclusief biobased Economy;

  • e.

    Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.

Artikel 6.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • iii.

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 6.12.8 gestelde termijn gerealiseerd kan worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

      • iv.

        de subsidiabele activiteit binnen het budget kan worden uitgevoerd;

      • v.

        de aanvrager in aanvulling op de subsidie de beschikking heeft over de financiële middelen voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 6.12.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit niet voor ten minste 60% van de subsidiabele kosten betrekking heeft op een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager op grond van artikel 6.12.1 binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor enig criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend; en

    • b.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 30 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover de subsidie betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek komen in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • d.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een haalbaarheidsstudie komen de kosten van de studie in aanmerking.

Artikel 6.12.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.12.6 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend tenminste zeven weken voor de aanvang van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12.2 wordt voldaan.

  • 3. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 17 april 2018 tot 17:00 uur op 6 september 2018.

Artikel 6.12.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.999.

Artikel 6.12.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 6 maanden verlengen, indien handhaving van de in dat lid bedoelde termijn onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Artikel 6.12.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.12a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 6.12a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject door een MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 6.12a.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de topsector High Tech Systemen & Materialen en ICT, Agri & Food, Life Sciences & Health, Chemie en Energie inclusief Biobased Economy of Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, al dan niet in combinatie met een andere topsector of ondersteunende sector;

    • b.

      de subsidiabele activiteit past in het MKB-innovatiestimuleringsplan van de desbetreffende topsector;

    • c.

      geen van de partijen in het MIT-R&D-samenwerkingsverband meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening neemt, en

    • d.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor rekening komt van deelnemers aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband met een vestiging in Gelderland of Overijssel.

  • 2. De subsidiabele activiteit wordt beoordeeld op de mate waarin:

    • a.

      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b.

      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband, de in het eerste lid, aanhef en onder a genoemde sectoren of de Gelderse economie;

    • c.

      de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie, en

    • d.

      er meer sprake is van sector overstijgende combinaties, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a die niet conventioneel zijn.

  • 3. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder d.

Artikel 6.12a.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband ten behoeve van hetzelfde MIT-R&D-samenwerkingsproject reeds subsidie heeft aangevraagd of ontvangen. Subsidie wordt voorts geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder a een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • b.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder b een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • c.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder c een score van minder dan 10 punten wordt toegekend, en

    • d.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 50 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12a.4 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.12a.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de MKB-onderneming die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 2 juli 2018 tot 17:00 uur op 6 september 2018.

Artikel 6.12a.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12a.2 wordt voldaan.

  • 2. Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

Artikel 6.12a.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 50.000 en een maximum van € 350.000 per MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt:

    • a.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 100.000 indien het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject maximaal € 200.000 is, en

    • b.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 175.000 indien het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject meer dan € 200.000 en maximaal € 350.000 is.

Artikel 6.12a.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twee jaar na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Met uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

Artikel 6.12a.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.13 Slimme en schone demonstratiefabrieken

Artikel 6.13.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren van een demonstratiefabriek.

Artikel 6.13.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de Maakindustrie.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      een demonstratiefabriek betreft die slim is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        productieprocessen zijn gedigitaliseerd, en

      • ii.

        het productieproces digitaal aansluit op overige bedrijfsprocessen.

    • b.

      een demonstratiefabriek betreft die schoon is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat bij de realisatie van en het productieproces in de demonstratiefabriek:

      • i.

        hernieuwbare energie wordt gebruikt, en

      • ii.

        hergebruikte grondstoffen, producten en materialen worden ingezet, en

    • c.

      met inbegrip van het ontwerp ervan, wordt gedemonstreerd aan MKB-ondernemingen, te bepalen op basis van de kwaliteit van de demonstraties en het bereik bij de doelgroep.

  • 3. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder a, onderdeel i;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder a, onderdeel ii;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder b, onderdeel i;

    • d.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder b, onderdeel ii;

    • e.

      maximaal 40 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder c.

Artikel 6.13.3 Weigeringsgronden

  • 1. Per aanvrager wordt slechts één keer subsidie verstrekt.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder a een score van minder dan 18 punten wordt toegekend;

    • b.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder b een score van minder dan 18 punten wordt toegekend;

    • c.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, tweede lid, aanhef en onder c een score van minder dan 25 punten wordt toegekend.

Artikel 6.13.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 1 mei 2018 tot 17:00 uur op 31 augustus 2018.

Artikel 6.13.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.13.2 wordt voldaan.

Artikel 6.13.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 200.000.

Artikel 6.13.7 Verplichtingen

De subsidiabele activiteit is binnen vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Paragraaf 6.14 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.15 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten

Artikel 6.15.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht.

Artikel 6.15.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie;

  • b.

    de infrastructuur wordt gebruikt voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • c.

    de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, overeenstemt met een marktprijs; en

  • d.

    de toegang tot de infrastructuur open staat voor meerdere gebruikers en op transparante en niet-discriminerende basis wordt verleend. Ondernemingen die ten minste 10% van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden.

Artikel 6.15.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

Artikel 6.15.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000.

Artikel 6.15.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met artikel 26 en hoofdstuk I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.16 Proeftuinen ten behoeve van marktintroducties

Artikel 6.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het ontwikkelen van proeftuinen ten behoeve van marktintroducties door een innovatiecluster;

  • b.

    het generiek promoten van het Gelderse proeftuinklimaat;

  • c.

    het generiek promoten van het Gelderse ondernemingsklimaat voor innoverende ondernemingen.

Artikel 6.16.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één andere onderneming, kennisinstelling of publiekrechtelijke rechtspersoon en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.

Artikel 6.16.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder a, wordt verstrekt aan de onderneming die het innovatiecluster exploiteert (de clusterorganisatie).

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder b, wordt verstrekt aan Valleybureaus en Regionale Centra voor Technologie.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      privaatrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 6.16.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 200.000.

Artikel 6.16.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit betrekking heeft op de realisatie, verkrijging, gebruik of beheer van onroerende zaken en infrastructuur.

Artikel 6.16.6. Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder a, slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 27 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.17 Ondersteunen innovatieve starters

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.18 Innovatieve starters Novio Tech Campus

Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    consulting, bijstand en opleiding ter bevordering van ondernemerschap;

  • b.

    huur van bedrijfsruimte.

Artikel 6.18.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie;

  • b.

    de aanvrager een startende onderneming is;

  • c.

    de aanvrager een innovatieve onderneming is; en

  • d.

    de aanvrager statutair en feitelijk is gevestigd op de Novio Tech Campus zoals aangeduid en begrensd door de gemeenteraad van Nijmegen in zijn besluit van 29 april 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan Nijmegen Goffert-Winkelsteeg-4 (NTC).

Artikel 6.18.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.18.4 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, AsG dient de aanvraag om subsidie te worden ingediend tenminste 4 weken voor de aanvang van de activiteiten.

  • 2 Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie zoals bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, in elk geval een door de verhuurder en aanvrager ondertekende huurovereenkomst gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager voor een periode van ten minste drie jaren vanaf het moment van subsidieverlening bedrijfsruimte huurt op de Novio Tech Campus.

Artikel 6.18.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      75% van de kosten met een maximum van € 5.000 voor de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 6.18.1, onder a;

    • b.

      50% van de kosten met een maximum van € 24.500 voor de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 6.18.1, onder b.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, kan worden aangevraagd voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten kalenderjaren.

Artikel 6.18.6 Verplichtingen

De aanvrager van subsidie zoals bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, is verplicht om vanaf het moment van subsidieverlening gedurende een periode van ten minste drie jaren statutair en feitelijk gevestigd te blijven op de Novio Tech Campus.

Artikel 6.18.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.19 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie sectoren Food, Health of Maakindustrie

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.20 Ondersteuning Valleybureaus als innovatiecluster

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.21 Aanjagen en stimuleren van regionale gebiedsontwikkeling

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein

Artikel 6.22.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een herstructureringsplan voor een bedrijventerrein;

  • b.

    de uitvoering van maatregelen op het bedrijventerrein, zoals omschreven in het herstructureringsplan.

Artikel 6.22.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.22.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien er sprake is van door ondernemers en gemeente gesignaleerde ruimtelijke knelpunten op het publieke en private gedeelte van een bedrijventerrein die het optimaal functioneren van bedrijven op het bedrijventerrein bemoeilijken.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.22,1 onder b, wordt slechts verstrekt indien

    • a.

      sprake is van aantoonbare betrokkenheid van betrokken ondernemers bij de uitvoering van de maatregelen; en

    • b.

      aan de activiteit een plan ten grondslag ligt dat de volgende elementen bevat:

      • i.

        een beschrijving van de ruimtelijke knelpunten op het publieke en private gedeelte van het bedrijventerrein;

      • ii.

        de uit te voeren herstructureringsmaatregelen;

      • iii.

        een financieringsplan; en

      • iv.

        een planning van de uitvoering.

  • 3. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de aanvrager minimaal 20% van de totale subsidiabele kosten draagt.

Artikel 6.22.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.22.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    50% van de kosten tot een maximum van €25.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1,onder a;

  • b.

    50% van de kosten tot een maximum van €500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1, onder b.

Artikel 6.22.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    regulier onderhoud;

  • b.

    de aanleg van of onderhoud aan de riolering; en

  • c.

    de voorbereiding en de uitvoering van herontwikkeling van private kavels op het bedrijventerrein.

Paragraaf 6.23 Bedrijfsverplaatsingen

[vervallen]

Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving

Artikel 6.24.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een haalbaarheidsonderzoek naar de oprichting van een rechtspersoon die het beheer van een bedrijventerrein als statutair doel heeft.

Artikel 6.24.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één onderneming of gemeente en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.

Artikel 6.24.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 50.000.

Paragraaf 6.25 Economische impact - Sportevenementen

Artikel 6.25.1 Evenementenkalender

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen een evenementenkalender vast.

  • 2. Op de kalender worden sportevenementen geplaatst, die voor subsidieverlening in aanmerkingen kunnen komen.

  • 3. Op de kalender wordt vermeld of subsidieverlening mogelijk is voor het sportevenement met inbegrip van het programma van side events of alleen voor het programma van side events.

Artikel 6.25.2 Aanvraag en besluit plaatsing

  • 1. De organisator van een sportevenement kan een aanvraag doen voor plaatsing van het evenement op de kalender.

  • 2. De aanvraag wordt uiterlijk negen maanden voorafgaande aan de uitvoering van het evenement ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van deze termijn ontheffing verlenen.

  • 3. Uit de aanvraag blijkt of plaatsing wordt gevraagd voor het sportevenement met inbegrip van een programma van side events of uitsluitend voor het programma van side events. Uit de aanvraag blijkt voorts of individuele side events worden uitgevoerd in de aanloop naar het evenement.

  • 4. Gedeputeerde Staten nemen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing omtrent plaatsing. Zij kunnen deze termijn eenmaal met maximaal acht weken verlengen.

Artikel 6.25.3 Criteria voor plaatsing

  • 1. Een sportevenement wordt op de kalender geplaatst als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het evenement heeft betrekking op een kernsport of een tweederingskernsport;

    • b.

      het evenement wordt in Gelderland uitgevoerd;

    • c.

      het evenement houdt in:

      • 1e.

        een Europees of wereldkampioenschap;

      • 2e.

        een Nederlands kampioenschap, of

      • 3e.

        een wedstrijd met een nationaal of internationaal deelnemersveld, waarin sporters tegen elkaar uitkomen op een competitieniveau, dat tenminste vergelijkbaar is met een Nederlands kampioenschap;

    • d.

      aannemelijk is dat aan de volgende vereisten wordt voldaan:

      • 1e.

        het evenement trekt tenminste 4.000 deelnemers en bezoeken;

      • 2e.

        de totale kosten van het evenement worden voor tenminste de helft bekostigd met private middelen;

      • 3e.

        het evenement heeft een aanzienlijke positieve economische en maatschappelijke impact binnen de provincie Gelderland, en

      • 4e.

        in samenhang met het evenement wordt een programma van side events uitgevoerd dat voldoet aan de subsidievereisten, genoemd in artikel 6.25.8, eerste lid onder b;

    • e.

      wanneer het evenement betrekking heeft op een tweederingskernsport, gebruik wordt gemaakt van een accommodatie die met subsidie van de provincie tot stand is gebracht;

    • f.

      aannemelijk is dat het evenement in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

  • 2. Op aanvraag van de organisator wordt een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking op de kalender geplaatst, als het een nationaal of internationaal karakter heeft en voldoet aan de voorwaarde van het eerste lid, onder f, alsmede door aanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat:

    • a.

      het aantal deelnemers meer dan 500 bedraagt;

    • b.

      het aantal bezoeken meer dan 500 bedraagt, en

    • c.

      het aantal gemeenten, zorg- en andere maatschappelijke organisaties en sportverenigingen uit de regio, dat actief bij de organisatie betrokken is, tenminste vier bedraagt.

  • 3. De vereisten van het eerste lid, onder d, aanhef en 2e en 3e, voor zover het de economische impact betreft, zijn niet van toepassing op een Nederlands kampioenschap voor jeugd of junioren dan wel voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking, en op wedstrijden die tenminste daarmee vergelijkbaar zijn.

  • 4. Op aanvraag van de organisator kan een aansprekend internationaal evenement, dat niet voldoet aan een of meer vereisten, vermeld in het eerste lid, onder a, c, d, aanhef en 1e en 2e, en e, niettemin op de kalender worden geplaatst als het uitzonderlijk van aard en omvang is en aannemelijk is dat het een zeer aanzienlijke positieve economische en maatschappelijke impact voor de provincie Gelderland heeft. Gedeputeerde Staten overleggen omtrent plaatsing op de kalender tevoren met Provinciale Staten of de betrokken Statencommissie.

Artikel 6.25.4 Samenwerkingsovereenkomst als voorwaarde voor plaatsing

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan het besluit tot plaatsing de opschortende voorwaarde verbinden, dat de organisator binnen vier weken na de bekendmaking van het besluit een samenwerkingsovereenkomst met de provincie en andere betrokken partijen sluit over de realisering van het evenement.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst bevat in elk geval afspraken over de volgende onderwerpen:

    • a.

      de planning en uitvoering van het evenement;

    • b.

      de inhoud en doelgroepen van het programma van side events;

    • c.

      de uitvoering van individuele side events in de aanloop naar het evenement;

    • d.

      de wijze waarop sport- en andere organisaties in de regio bij de organisatie van de side even worden betrokken; en

    • e.

      de wijze waarop de economische of maatschappelijke impact van het programma van side events en de individuele side events wordt geëvalueerd.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn een keer verlengen.

Artikel 6.25.5 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events omvat;

  • b.

    de uitvoering van uitsluitend een programma van side events, en

  • c.

    de uitvoering van een of meer individuele side events in de aanloop naar een evenement.

Artikel 6.25.6 Aanvrager

De organisator van een sportevenement dat op de evenementenkalender staat kan een aanvraag doen voor subsidie voor het betreffende evenement.

Artikel 6.25.7 Aanvraag subsidie

  • 1. De aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.25.5, onder a of b, bevat een beschrijving van het programma van de side events, waaruit blijkt dat de side events betrekking hebben op het jaarthema en tenminste een themagebied, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport, dan wel tenminste twee themagebieden.

  • 2. De aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.25.5, onder c, bevat een beschrijving waaruit blijkt dat deze betrekking heeft op het jaarthema of een themagebied.

Artikel 6.25.8 Subsidiecriteria sportevenement met programma van side events

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events inhoudt, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het evenement op de evenementenkalender staat;

    • b.

      in samenhang met het evenement een programma van side events wordt uitgevoerd, dat voldoet aan de volgende vereisten:

      • 1e.

        het programma wordt uitgevoerd in Gelderland;

      • 2e.

        het programma omvat side events, die:

        • i.

          in verhouding tot het sportevenement kwalitatief van hoogwaardig niveau zijn;

        • ii.

          passen binnen het jaarthema en tenminste een themagebied, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport dan wel tenminste twee themagebieden, en

        • iii.

          gezamenlijk zorgen voor een aanzienlijke positieve economische of maatschappelijke impact van het evenement binnen de provincie Gelderland;

      • 3e.

        bij de organisatie en uitvoering van de side events zijn zoveel mogelijk sport- en andere organisaties uit de regio betrokken; en

      • 4e.

        de side events worden zoveel als mogelijk over meer gemeenten in Gelderland verspreid;

    • c.

      het evenement voldoet aan de vereisten van artikel 6.25.3, eerste lid, onder a, b, c, en e, en voorts aan de vereisten genoemd in artikel 6.25.3, eerste lid, onder d, dan wel

    • d.

      wanneer het een evenement is als bedoeld in artikel 6.25.3, vierde lid, het voldoet aan de vereisten van die bepaling alsmede aan het vereiste van artikel 6.25.3, eerste lid, onder b, en het vereiste genoemd in het eerste lid, onder d, 4e.

  • 2. Wanneer het sportevenement een Nederlands kampioenschap inhoudt of een wedstrijd die tenminste daarmee vergelijkbaar is, wordt subsidie als bedoeld in het eerste lid alleen verstrekt als dit een kampioenschap of wedstrijd betreft voor jeugd of junioren dan wel voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking.

  • 3. Wanneer het sportevenement als bedoeld in het tweede lid meer Nederlandse kampioenschappen of wedstrijden inhoudt, wordt subsidie alleen verstrekt als het evenement betrekking heeft op tenminste twee kernsporten.

Artikel 6.25.9 Subsidiecriteria voor uitsluitend programma van side events

Subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het programma wordt uitgevoerd in samenhang met een sportevenement dat op de evenementenkalender staat, waarvoor geen subsidie wordt verleend op grond van artikel 6.25.5, aanhef en onder a;

  • b.

    het programma voldoet aan de vereisten van artikel 6.25.8, eerste lid, onder b

Artikel 6.25.10 Subsidiecriteria multisportevenement

Subsidie voor een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking wordt verstrekt als het evenement:

  • a.

    op de evenementenkalender staat;

  • b.

    een nationaal of internationaal karakter heeft, en

  • c.

    voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 6.25.3, tweede lid, onder a, b en c.

Artikel 6.25.11 Subsidiecriteria side events in aanloop naar sportevenement

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van individuele side events wordt verstrekt als deze:

    • a.

      plaatsvinden in samenhang met een sportevenement dat op de evenementenkalender staat;

    • b.

      plaatsvinden vooruitlopend op de uitvoering van het sportevenement en het bijbehorende programma van side events;

    • c.

      worden uitgevoerd in Gelderland;

    • d.

      worden georganiseerd en uitgevoerd met sport- en andere organisaties in de regio;

    • e.

      zijn gericht op de regio;

    • f.

      activiteiten omvatten binnen het jaarthema of de themagebieden, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport, en

    • g.

      bijdragen aan een aanzienlijke positieve economische of maatschappelijke impact van het sportevenement binnen de provincie Gelderland.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het eerste lid, onder a.

Artikel 6.25.12 Hoogte subsidie sportevenement met programma van side events

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events inhoudt, bedraagt voor een Nederlands kampioenschap:

    • a.

      in 2018: maximaal € 65.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 45.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000;

    • b.

      in 2019: maximaal € 55.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 35.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 20.000.

  • 2. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events inhoudt, bedraagt voor een Europees kampioenschap maximaal € 150.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 120.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement dat ook een programma van side events inhoudt, bedraagt voor een wereldkampioenschap maximaal € 200.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 160.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000.

  • 4. Voor de uitvoering van een evenement dat een vergelijkbare wedstrijd als bedoeld in artikel 6.25.3, eerste lid, onder c, 3e, inhoudt, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.25.13 Hoogte subsidie voor uitsluitend programma van side events

De subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten van het programma met een maximum van:

  • a.

    € 20.000 voor een Nederlands kampioenschap;

  • b.

    € 30.000 voor een Europees kampioenschap;

  • c.

    € 40.000 voor een wereldkampioenschap, en

  • d.

    € 20.000 voor een vergelijkbare wedstrijd als bedoeld in artikel 6.25.3, eerste lid, onder c, 3e

Artikel 6.25.14 Hoogte subsidie overige evenementen

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking en een eventueel programma van side events bedraagt maximaal € 160.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van een sportevenement als bedoeld in artikel 6.25.3, vierde lid, met het daarmee samenhangende programma van side events wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald. Zij overleggen daarover tevoren met Provinciale Staten of de betrokken Statencommissie.

  • 3. Gedeputeerde Staten bepalen welk deel van de subsidie, bedoeld in het tweede lid, ten minste is bestemd voor de uitvoering van het programma van side events. De subsidie voor het programma van side events bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.25.15 Hoogte subsidie individuele side events in aanloop naar sportevenement

  • 1. Bij een sportevenement kan voor meer individuele side events subsidie worden aangevraagd, in totaal tot een maximum van:

    • a.

      € 20.000 voor een Nederlands kampioenschap;

    • b

      € 30.000 voor een Europees kampioenschap;

    • c.

      € 40.000 voor een wereldkampioenschap;

    • d.

      € 20.000 voor een vergelijkbare wedstrijd als bedoeld in artikel 6.25.3, eerste lid, onder c, 3e;

    • e.

      € 20.000 voor een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking

  • 2. Het bedrag waarvoor in totaal subsidie kan worden verleend voor individuele side events bij een sportevenement als bedoeld in artikel 6.25.3, vierde lid, wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.25.16 Subsidiabele kosten

  • 1. Kosten van een evenement dat wordt georganiseerd op basis van toewijzing door een landelijke of internationale organisatie, onder auspiciën waarvan nationale of internationale kampioenschappen en vergelijkbare wedstrijden worden gehouden, komen in afwijking van artikel 1.3.5, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking voor zover deze zijn gemaakt na toewijzing van het evenement.

  • 2. Artikel 1.3.5, aanhef en onder g, is niet van toepassing voor subsidies krachtens deze paragraaf.

Artikel 6.25.17 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als het evenement, het programma van side events of het individuele side event niet voldoet aan het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

Artikel 6.25.18 Aanvraag vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG dient de subsidieontvanger op wie de verplichting rust van artikel 6.25.19, eerste lid, binnen negen maanden na afloop van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG dient de ontvanger van subsidie voor de uitvoering van uitsluitend een programma van side events of voor de uitvoering van individuele side events, voor zover hij daartoe is verplicht, binnen 13 weken na afloop van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 6.25.19 Verplichtingen

  • 1. Behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten legt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 6.25.5, onder a, bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de uitvoering van een sportevenement een rapport over, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement voor het bedrijfsleven in Gelderland. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd met toepassing van de WESP-methodiek volgens de meest actuele richtlijn. Deze verplichting geldt niet voor evenementen, voor de subsidiëring waarvan het vereiste van economische impact niet is gesteld.

  • 2. De ontvanger van subsidie voor de uitvoering van uitsluitend een programma van side events of van individuele side events, die zonder voorafgaand verleningsbesluit is vastgesteld, informeert Gedeputeerde Staten gelijktijdig met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 6.25.5, onder a, over het resultaat van de side events door overlegging van foto- en videomateriaal of ander, bij de subsidiebeschikking aangewezen bewijsmateriaal, waaruit blijkt dat de side events zijn uitgevoerd.

  • 3. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accommodatie of locatie waar het sportevenement wordt georganiseerd, toegankelijk is voor mensen met een beperking.

Artikel 6.25.20 Bijzondere bepalingen voor evenementen van dezelfde organisator in een cluster

  • 1. Op aanvraag van de organisator worden evenementen als bedoeld in artikel 6.25.3, eerste, tweede en vierde lid, die in samenhang met elkaar worden uitgevoerd, als cluster op de evenementenkalender geplaatst.

  • 2. Voor plaatsing als cluster is vereist dat de evenementen aan de voor de betreffende evenementen geldende vereisten van artikel 6.25.3 voldoen, uitgezonderd de vereisten van het eerste lid, onder d, 2e, 3e en 4e, voor zover deze op het evenement van toepassing zijn. Laatstbedoelde vereisten gelden voor de evenementen gezamenlijk.

  • 3. Voor de aanvraag en verlening van subsidie worden evenementen in een cluster als één evenement aangemerkt.

  • 4. De subsidie voor de evenementen in een cluster bedraagt maximaal het bedrag, dat op grond van de artikelen 6.25.12, 6.25.13 en 6.25.14, met inachtneming van de daarin genoemde uiterste percentages en bedragen, in totaal kan worden verkregen voor de afzonderlijke evenementen.

  • 5. Voor evenementen die afzonderlijk op de kalender staan kan als cluster subsidie worden aangevraagd als zij in samenhang met elkaar worden uitgevoerd. Het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.25.21 Bijzondere bepalingen voor een programma van side events bij meer evenementen van dezelfde organisator

  • 1. Onverminderd artikel 6.25.10 kan subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events ook worden verstrekt wanneer het programma samenhangt met twee of meer sportevenementen van dezelfde organisator, die op de evenementenkalender staan.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, tot ten hoogste de som van de bedragen die volgens artikel 6.25.13 ten behoeve van de afzonderlijke programma’s van side events zouden kunnen worden verkregen.

Artikel 6.25.22 Bijzondere bepalingen voor een programma van side events bij meer evenementen op grond van een samenwerkingsovereenkomst

  • 1. Als programma van side events als bedoeld in artikel 6.25.8, eerste lid, onder b, en artikel 6.25.9, onder b, wordt aangemerkt een programma van side events, dat door de organisator in samenhang met het evenement wordt uitgevoerd op grond van een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie, een sportbond, de organisator en, voor zover daarvan sprake is, de organisatoren van andere betrokken sportevenementen.

  • 2. Het programma van side events heeft betrekking op tenminste drie sportevenementen in dezelfde sport en voldoet aan de vereisten van artikel 6.25.8, eerste lid, onder b, en artikel 6.25.9, onder b.

  • 3. Op de samenwerkingsovereenkomst is artikel 6.25.4, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6.26 Open clubs en vitale sportparken

Subparagraaf 6.26.1 Algemeen

Artikel 6.26.1.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de doorgroei van sportverenigingen naar open club en van sportparken naar vitaal sportpark door middel van de activiteiten genoemd in de volgende leden.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt voor het verkennen van de haalbaarheid van een ontwikkeling als bedoeld in het derde lid.

  • 3. Subsidie wordt verstrekt voor de daadwerkelijke ontwikkeling van een of meer open clubs of vitale sportparken.

  • 4. Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van een programma, gericht op de doorgroei van tenminste zes sportverenigingen of sportparken naar open club dan wel vitaal sportpark. Subsidie wordt verstrekt voor de daadwerkelijke ontwikkeling naar open club of vitaal sportpark.

Artikel 6.26.1.2 Toetsingskader

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de activiteiten in overeenstemming zijn met het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Formulieren waarvan het gebruik in deze paragraaf is voorgeschreven, moeten volledig zijn ingevuld en zijn voorzien van de voorgeschreven bijlagen.

Subparagraaf 6.26.2 Verkenning

Artikel 6.26.2.1 Subsidie
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1.1, tweede lid, kan worden verstrekt aan een sportvereniging of sportparkorganisatie, die met minstens twee andere partijen uit de sector sport, onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, wil verkennen of de ontwikkeling van een of meer open clubs of vitale sportparken haalbaar is.

  • 2. De aanvrager maakt voor de aanvraag gebruik van het formulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland.

  • 3. De subsidie is eenmalig en bedraagt ten hoogste € 5.000. Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is artikel 1.3.5, eerste lid, onder a tot en met n, niet van toepassing.

  • 4. De verkenning moet binnen zes maanden na verstrekking van de subsidie zijn voltooid.

  • 5. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten over het resultaat van de verkenning met gebruikmaking van het formulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland.

Subparagraaf 6.26.3 Ontwikkeling

Artikel 6.26.3.1 Aanvrager
  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1.1, derde lid, kan worden verstrekt aan een sportvereniging of sportparkorganisatie, die een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met tenminste twee andere sportverenigingen of sportparkorganisaties en tenminste een andere partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, met als doel samen te werken aan de ontwikkeling van een of meer open clubs of vitale sportparken.

  • 2. Subsidie kan ook worden verstrekt aan een samenwerkingsverband zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, waarin tenminste vier partijen, waarvan tenminste twee sportverenigingen of sportparkorganisaties en tenminste een organisatie uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven met elkaar samenwerken aan de ontwikkeling van sportverenigingen naar een open club of sportparken naar een vitaal sportpark.

Artikel 6.26.3.2 Aanvraag
  • 1. De aanvrager maakt voor de aanvraag gebruik van het formulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 omvat de aanvraag het volgende:

    • a.

      als de subsidie wordt aangevraagd door een aanvrager als bedoeld in artikel 6.26.3.1, eerste lid, een overeenkomst waarin de samenwerkingsafspraken tussen de partijen zijn vastgelegd; de overeenkomst is opgesteld met gebruikmaking van het format, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld;

    • b.

      een beschrijving van de stand waarin de ontwikkeling van de sportverenigingen of sportparkorganisaties naar open club of vitaal sportpark zich bij de aanvang bevindt en welke resultaten worden beoogd aan einde van projectperiode;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop de beoogde resultaten van de ontwikkeling gedurende tenminste drie jaar na de projectperiode worden bestendigd;

    • d.

      een opgave van het vastgoed dat als gevolg van de ontwikkeling leeg komt te staan en

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop sporters en andere personen met een beperking dan wel een of meer organisaties, die zich de behartiging van de belangen van personen met een beperking ten doel stellen, bij de ontwikkeling zijn betrokken.

Artikel 6.26.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie is eenmalig en bedraagt ten hoogste 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.

  • 2. Kosten van aanpassing van sportaccommodaties komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking voor zover de aanpassing noodzakelijk is voor het realiseren van maatschappelijke of ruimtelijke functies van de open club of het vitale sportpark.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan aan de aanvrager die subsidie heeft verkregen voor het opstellen van een ontwikkelplan voor of het realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken onder vigeur van deze paragraaf, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze bepaling, een aanvullende subsidie worden verleend.

  • 4. De aanvullende subsidie als bedoeld in het derde lid, bedraagt ten hoogste het verschil tussen het in het eerste lid genoemde bedrag en het bedrag van de eerder verkregen subsidie.

Artikel 6.26.3.4 Beoordeling

Subsidie wordt alleen verstrekt als uit de aanvraag blijkt dat de ontwikkeling naar een of meer open clubs of vitale sportparken plaatsvindt met inachtneming van de daarover opgenomen filosofie in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

Artikel 6.26.3.5 Uitvoeringstermijn

De activiteiten moet binnen 30 maanden na het verlenen van de subsidie zijn voltooid.

Subparagraaf 6.26.4 Programma open clubs en vitale sportparken

Artikel 6.26.4.1 Aanvrager

Subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 6.26.1.1, vierde lid, wordt alleen verstrekt aan een sportbond, een gemeente, een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6.26.3.1, die met tenminste zes partijen uit de sector sport en tenminste twee partijen uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met als doel samen te werken aan de ontwikkeling van sportverenigingen naar open club of van sportparken naar vitaal sportpark.

Artikel 6.26.4.2 Aanvraag

Artikel 6.26.3.2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.26.4.3 Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie is eenmalig en bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 150.000.

  • 2. Kosten van aanpassing van sportaccommodaties komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking voor zover de aanpassing noodzakelijk is voor het realiseren van maatschappelijke of ruimtelijke functies van de open club of het vitale sportpark.

Artikel 6.26.4.4 Beoordeling

Subsidie wordt alleen verstrekt als uit de aanvraag blijkt dat de ontwikkeling naar open clubs of vitale sportparken plaatsvindt met inachtneming van de daarover opgenomen filosofie in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

Artikel 6.26.4.5 Uitvoeringstermijn

De activiteiten moeten binnen 36 maanden na het verlenen van de subsidie zijn voltooid.

Subparagraaf 6.26.5 Overige bepalingen

Artikel 6.26.5.1 Verlenging termijnen

Op aanvraag kunnen Gedeputeerde Staten de termijnen die in deze paragraaf worden genoemd eenmalig verlengen. De subsidieontvanger maakt daartoe gebruik van het meldingsformulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. De aanvraag wordt ingediend voor afloop van de projectperiode.

Artikel 6.26.5.2 Verplichtingen
  • 1. De ontvanger van subsidie krachtens deze paragraaf werkt mee aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, erop gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren, door het verschaffen van daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Gedeputeerde Staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, bij het besluit tot subsidievaststelling nadere voorschriften opleggen over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij heeft opgedaan met de krachtens subparagraaf 6.26.3 of 6.26.4 gesubsidieerde activiteiten, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na afloop van de subsidieperiode beschikbaar stellen aan organisaties in Gelderland op het terrein van sport, onderwijs, cultuur, welzijn en zorg.

  • 3. De ontvanger van subsidie krachtens subparagraaf 6.26.3 of 6.26.4 informeert het gemeentebestuur van de gemeente of gemeenten, waarin de activiteiten worden uitgevoerd, over de ontwikkeling naar open club of vitaal sportpark van de betrokken sportverenigingen of sportparken.

Paragraaf 6.27 Onderwijs- en arbeidsmarktbeleid

Artikel 6.27.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    arbeidsmarktdiscrepanties: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zoals weergegeven in de Provinciale en regionale discrepantieanalyses Gelderland;

  • b.

    organiserend Vermogen: samenwerkingsverband tussen afgevaardigden vanuit Onderwijs, Ondernemers en Overheid, met als doelstelling een bijdrage leveren aan de regionale arbeidsmarkt;

  • c.

    regionaal uitvoeringsplan organiserend vermogen onderwijs en arbeidsmarkt: plan, inclusief provinciale matrix, waarin beschreven staat hoe het organiserend vermogen vorm geeft aan de subsidiabele activiteiten zoals beschreven in artikel 6.27.2, lid 1, aanhef en onder b;

  • d.

    Nationaal Techniekpact 2020: het op 13 mei 2013 door onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, jongeren, topsectoren, regio’s en Rijk gesloten techniekpact;

  • e.

    regionaal zorgpact: overeenkomst gesloten door onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, jongeren en regio’s, waarin afspraken worden gemaakt over verkleining van arbeidsmarktdiscrepanties;

  • f.

    duurzame inzetbaarheid: situatie waarbij werknemers in hun arbeidsleven doorlopend over daadwerkelijk realiseerbare mogelijkheden alsmede over de voorwaarden beschikken, om in huidig en toekomstig werk met behoud van gezondheid en welzijn te blijven functioneren;

  • g.

    gebiedsopgaven: opgave van de provincie om aan zes deelgebieden van Gelderland, te weten de Achterhoek, de Veluwe, de regio Arnhem/Nijmegen, Food Valley (Ede/Wageningen en omgeving), de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer en Zutphen en omgeving), de Gelderse Corridor (het gebied van de A15, de Betuwelijn en de grote rivieren), extra aandacht te besteden.

Artikel 6.27.2 Subsidiabele activiteiten 

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      activiteiten die bijdragen aan het verkleinen van arbeidsmarktdiscrepanties door te investeren in duurzame inzetbaarheid van personeel door:

      • i.

        het stimuleren van behoud van vakbekwame mensen in de regio;

      • ii.

        het afstemmen van onderwijs en praktijk; of

      • iii.

        te investeren in flexibilisering van de (toekomstige) beroepsbevolking;

    • b.

      activiteiten als uitwerking van het Nationaal Techniekpact 2020 door:

      • i.

        meer leerlingen te laten kiezen voor een techniekopleiding;

      • ii.

        meer leerlingen en studenten met een technisch diploma ook aan de slag te laten gaan in een technische baan; of

      • iii.

        mensen die werken in de techniek, te behouden voor de techniek en mensen met een technische achtergrond die met ontslag bedreigd worden of al langs de kant staan, elders in te zetten in de techniek;

    • c.

      activiteiten als uitwerking van een regionaal uitvoeringsplan organiserend vermogen onderwijs en arbeidsmarkt, te weten:

      • i.

        het aanjagen van activiteiten in het kader van het Nationaal Techniekpact 2020;

      • ii

          een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van onderwijs- en arbeidsmarktprojecten in de regio;

      • iii.

        het stimuleren van nieuwe onderwijs- en arbeidsmarktconcepten in de regio;

      • iv.

        het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking of de ontwikkeling van een regionaal zorgpact; en

      • v.

        het verbinden van de hiervoor genoemde activiteiten aan de gebiedsopgaven.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien voor de betreffende activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van de Europese subsidieregeling INTERREG.

Artikel 6.27.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      bij de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten één of meerdere ondernemingen of brancheorganisaties betrokken zijn;

    • b.

      alle bij de activiteiten betrokken partijen een reële bijdrage leveren.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder c, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal vijf activiteiten worden georganiseerd, ondersteund of uitgevoerd, die verband houden met de uitwerking van het Nationaal Techniekpact 2020;

    • b.

      minimaal vijf activiteiten op het gebied van het realiseren van onderwijs- en arbeidsmarktprojecten in de regio worden ondersteund;

    • c.

      minimaal één activiteit wordt uitgevoerd om nieuwe onderwijs- en arbeidsmarktconcepten te stimuleren; of

    • d.

      vijf activiteiten worden uitgevoerd die grensoverschrijdende samenwerking stimuleren of een bijdrage leveren aan de ontwikkeling of uitvoering van regionale zorgpacten.

Artikel 6.27.4 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, wordt verstrekt aan ondernemingen, onderwijs- en kennisinstellingen, gemeenten of samenwerkingsverbanden.

Artikel 6.27.5 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.6, eerste lid, wordt voor aanvragen onder artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, de vaste uursystematiek toegepast.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van investeringen in materiële vaste activa.

     

Artikel 6.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, bedraagt maximaal €200.000.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de subsidie voor kosten:

    • a.

      genoemd in artikel 1.3.7, onder a ten hoogste 100%;

    • b.

      genoemd in artikel 1.3.7 onder b, c en d ten hoogste 75%.

  • 3. Indien de activiteit als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing.

  • 4. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder c, bedraagt jaarlijks maximaal voor de volgende gebieden:

    • a.

      Achterhoek: € 76.800;

    • b.

      Food Valley: € 93.600;

    • c.

      Noord Veluwe: € 51.600;

    • d.

      Rivierenland: € 67.800;

    • e.

      Stedendriehoek: € 114.600;

    • f.

      Arnhem: € 92.400;

    • g.

      Regio Liemers: € 21.600;

    • h.

      Nijmegen: € 81.600.

Artikel 6.27.7 Aanvraag 

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, in elk geval een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst verstrekt, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het verrichten van de activiteiten.

  • 2 In de aanvraag geven de betrokken partijen aan op welke wijze zij hun kennis en bevindingen delen.

  • 3 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, onder c, ingediend voor 15 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

Artikel 6.27.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze of een door Gedeputeerde Staten te bepalen wijze.

Paragraaf 6.28 Regionale talentenondersteuning

Artikel 6.28.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten of doorontwikkelen van een Regionaal Talentencentrum.

Artikel 6.28.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het Regionaal Talentencentrum:

  • a.

    gericht is op het opleiden van talenten;

  • b.

    minimaal de sportgenerieke leerlijnen van NOC/NSF toepast;

  • c.

    tijdens de opleiding structureel aandacht besteedt aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van talenten;

  • d.

    een programma aanbiedt dat past binnen het meerjarenopleidingsplan van de betreffende kernsportbond;

  • e.

    een stabiel management heeft;

  • f.

    gedurende drie jaar wordt uitgevoerd; en

  • g.

    positief is beoordeeld door de stichting Topsport Gelderland.

Artikel 6.28.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een kernsportbond.

Artikel 6.28.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval:

  • a.

    een schriftelijke verklaring van de stichting Topsport Gelderland verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld; en

  • b.

    aangegeven op welke wijze wordt bijgedragen aan een stabiel management.

Artikel 6.28.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.

Artikel 6.28.6 Weigeringsgrond

  • 1 Per Regionaal Talentencentrum wordt slechts een maal subsidie verstrekt.

  • 2 Subsidie wordt voorts geweigerd indien de aanvrager op basis van deze paragraaf reeds tweemaal subsidie heeft ontvangen.

Paragraaf 6.29 Regionaal multisporttalentencentrum

Artikel 6.29.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten van een regionaal multisporttalentencentrum.

Artikel 6.29.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het Regionaal multisporttalentencentrum:

  • a.

    is gericht op het opleiden van talenten;

  • b.

    de sportgenerieke leerlijnen van NOC/NSF toepast;

  • c.

    tijdens de opleiding structureel aandacht besteedt aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van talenten;

  • d.

    is gericht op minimaal drie sporten;

  • e.

    het sportprogramma heeft afgestemd met onderwijs;

  • f.

    een stabiel management heeft;

  • g.

    gedurende minimaal drie jaar wordt uitgevoerd; en

  • h.

    positief is beoordeeld door de stichting Topsport Gelderland.

Artikel 6.29.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.

Artikel 6.29.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval:

  • a.

    een schriftelijke verklaring van de stichting Topsport Gelderland verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld; en

  • b.

    aangegeven op welke wijze wordt bijgedragen aan een stabiel management.

Artikel 6.29.5 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt niet verstrekt aan een kernsportbond en de stichting Topsport Gelderland.

  • 2 Subsidie wordt geweigerd indien op basis van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor de oprichting van een multisporttalentencentrum in de betreffende regio.

Paragraaf 6.30 Versterken jeugdopleiding

Artikel 6.30.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het versterken van de jeugdopleiding van sportverenigingen door opleiding in en toepassing van Long Term Athlete Development.

Artikel 6.30.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten erop zijn gericht de jeugdopleiding van minimaal zes sportverenigingen te versterken, waarvan tenminste drie verenigingen zijn aangesloten bij een kernsportbond;

  • b.

    bij de uitvoering van de activiteiten minimaal twee bestuurders per sportvereniging zijn betrokken; en

  • c.

    bij de uitvoering per sportvereniging tenminste twee door de betreffende sportbond of kernsportbond gecertificeerde jeugdtrainers zijn betrokken.

Artikel 6.30.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per betrokken sportvereniging maximaal € 3.500 en ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.30.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan sportverenigingen, kernsportbonden, gemeenten en openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 6.30.5 Aanvraag

Aanvrager legt bij de aanvraag een advies over van de Stichting Topsport Gelderland over de doeltreffendheid van de activiteiten.

Artikel 6.30.6 Verplichtingen ten behoeve van evaluatie

  • 1 De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, bij het besluit tot subsidievaststelling nadere voorschriften opleggen over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

Paragraaf 6.31 Talenten als ambassadeur

Artikel 6.31.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die talenten met een status de mogelijkheid geven om als ambassadeur van de sport op te treden op scholen, evenementen en bijeenkomsten met het bedrijfsleven.

Artikel 6.31.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten betrekking hebben op de ontwikkeling van de presentatievaardigheden van talenten met een status om als ambassadeur van de sport op te treden;

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op de toepassing in basis- en voortgezet onderwijs in Gelderland, op sportevenementen van de Gelderse sportevenementenkalender en op bijeenkomsten met het bedrijfsleven;

  • c.

    scholing van het talent met een status als ambassadeur van de sport door de stichting TopsportGelderland heeft plaatsgevonden; en

  • d.

    de activiteit betrekking heeft op inzet van minimaal tien talenten met een status als ambassadeur van de sport op scholen, evenementen of bijeenkomsten met het bedrijfsleven, waarbij elk talent met een status minimaal drie keer wordt ingezet.

Artikel 6.31.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 6.31.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan kernsportbonden en de stichting Topsport Gelderland.

Paragraaf 6.32 Samenwerking Gelderland – Lubelskie

Artikel 6.32.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten betreffende samenwerking, educatie en ondersteuning aangaande het Herinneringscentrum Sobibor;

  • b.

    uitwisselingen rond prioritaire thema’s in het kader van de samenwerking tussen de regio Lubelskie en de provincie Gelderland.

Artikel 6.32.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit past binnen de doelstellingen in de samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2014 tussen de provincie Gelderland en de regio Lubelskie voor de periode 2014-2017 of daarvoor in de plaats tredende samenwerkingsafspraken.

Artikel 6.32.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.

Paragraaf 6.33 Evenwichtige vorming sporttalenten

Artikel 6.33.1 Subsidiabele activiteit en subsidieperiode

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de vorming van sporttalenten door overdracht van sportgenerieke knowhow die van belang is voor een evenwichtige ontwikkeling als sporter en leerling of student en deskundigheidsbevordering van docenten op het gebied van overdracht van sportgenerieke knowhow.

  • 2. Subsidie wordt per leerjaar verstrekt voor ten hoogste twee leerjaren, zijnde 2017-2018 en 2018-2019.

Artikel 6.33.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan Topsporttalentscholen en topsportvriendelijke scholen.

Artikel 6.33.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de vorming betrekking heeft op tenminste drie van de deelgebieden van sportgenerieke knowhow;

  • b.

    de vorming deugdelijk wordt ingepast in het les- en sportprogramma van de sporttalenten;

  • c.

    de vorming wordt aangeboden aan tenminste 30 leerlingen of studenten;

  • d.

    aan de deskundigheidsbevordering wordt deelgenomen door tenminste 5 docenten;

  • e.

    de activiteit in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

Artikel 6.33.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten tot een maximum van € 10.000,- per leerjaar.

Artikel 6.33.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten verbonden aan de inzet van deskundigen zijn subsidiabel.

Artikel 6.33.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 omvat de aanvraag het volgende:

    • a.

      een projectvoorstel waarin in elk geval is beschreven:

      • 1.

        op welke wijze de vorming wordt ingepast in het schoolprogramma en het les- en sportprogramma van de sporttalenten;

      • 2.

        op welke wijze het aanbod van sportgenerieke knowhow wordt afgestemd op de behoeften van de sporttalenten en aansluit bij de specifieke leerlijnen voor sportgenerieke thema’s, vastgesteld door NOC*NSF;

      • 3.

        op welke wijze de deskundigheidsbevordering wordt afgestemd op de behoeften van de docenten;

    • b.

      een opgave van het aantal te vormen sporttalenten;

    • c.

      een opgave van het aantal te scholen docenten; en

    • d.

      de intentieverklaring dat de gesubsidieerde activiteit na de subsidieperiode wordt voortgezet.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid onder c, omvat de aanvraag altijd een planning van de uitvoering van de activiteiten.

  • 3. Aanvrager legt bij de aanvraag een advies over van de Stichting Topsport Gelderland over de doeltreffendheid van het projectvoorstel.

  • 4. Indien de aanvraag wordt ingediend door een topsportvriendelijke school, wordt bij de aanvraag het document overgelegd, waarin de visie en het beleid van aanvrager is vastgelegd gericht op topsport en onderwijs.

Artikel 63.3.7 Verplichtingen

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de in te zetten deskundigen over de deskundigheid en praktijkervaring beschikken die noodzakelijk is voor de vorming en deskundigheidsbevordering, waarvoor de subsidie is verleend.

Paragraaf 6.34 Sport en Innovatie

Artikel 6.34.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten, gericht op de experimentele ontwikkeling van innovatieve producten, diensten en processen voor de top- en breedtesport.

Artikel 6.34.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt voor activiteiten, die:

    • a.

      zich bevinden op het snijvlak van sport, voeding en gezondheid;

    • b.

      gericht zijn op een of meer kernsporten of tweederingskernsporten; en

    • c.

      worden uitgevoerd door tenminste twee, in de sectoren sport, voeding en gezondheid werkzaam zijnde partijen, die geen directe of indirecte financiële of juridische relatie met elkaar hebben en die een daadwerkelijke samenwerking zijn aangegaan.

  • 2. Subsidie voor een activiteit wordt alleen verstrekt als deze:

    • a.

      innovatief is; bij de toetsing aan dit criterium wordt in elk geval beoordeeld in hoeverre aannemelijk is dat:

      • 1e.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • 2e.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of  alternatieven;

      • 3e.

        de innovatie technologische of organisatorische risico’s met zich brengt van zodanige omvang,

        dat voor de experimentele ontwikkeling subsidieverlening noodzakelijk is;

    • b.

      economisch perspectief heeft; bij de toetsing aan dit criterium wordt in elk geval beoordeeld in hoeverre aannemelijk is dat:

      • 1e.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • 2e.

        eindgebruikers bij de innovatie zijn betrokken;

      • 3e.

         het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • 4e

         het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • 5e.

        de competenties en mogelijkheden van de aanvrager voldoende zijn om een marktbenadering uit te voeren

    • c.

      leidt tot deelnamevergroting en prestatieverbetering in de sport en verbetering van de gezondheid van top- en breedtesporters en, als afgeleide daarvan, van anderen; bij de toetsing aan dit criterium wordt in elk geval beoordeeld in hoeverre aannemelijk is dat de activiteit bijdraagt aan:

      • 1e.

        een gezonde leefstijl;

      • 2e.

        vermindering van overgewicht;

      • 3e.

        sneller herstel na een sportprestatie of operatie of ziekte;

      • 4e.

        het voorkomen of verminderen van chronische aandoeningen;

    • d.

      technisch, organisatorisch en financieel uitvoerbaar is; bij de bij de toetsing aan dit criterium wordt in elk geval beoordeeld in hoeverre:

      • 1e.

        aannemelijk is dat de samenwerkende partijen kwalitatief op het vereiste niveau zijn toegerust om de activiteit uit te voeren;

      • 2e.

        de doelstelling van het project objectief en meetbaar is en de activiteiten zijn beschreven;

      • 3e.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

      • 4e.

        de begroting helder en effectief is ingericht.

  • 3. Aan de activiteit wordt een score van maximaal 100 punten toegekend, als volgt verdeeld over de criteria:

    • a.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, onder a;

    • b.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, onder c;

    • d.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, onder d.

Artikel 6.34.3 Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie Sport en Innovatie in. Aanvragen kunnen voor advies aan deze commissie worden voorgelegd.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een subsidieaanvraag voldoet aan artikel 6.34.2, eerste en tweede lid, en adviseert over de toekenning van de score als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.34.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan partijen werkzaam op het gebied van sport, voeding of gezondheid.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verleend aan elke eenheid die een economische activiteit uitvoert, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd.

Artikel 6.34.5 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de kosten genoemd in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.34.6 Aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag wordt een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de uitvoering van de activiteit en hoe de continuïteit van de samenwerking is gewaarborgd.

  • 2. De aanvraag bevat van elk van de samenwerkende partijen:

    • a.

      een beschrijving van haar bedrijfsactiviteiten;

    • b.

      de aanleiding en het belang van deelname aan de samenwerking;

    • c.

      een beschrijving van de specifieke expertise die zij inbrengt; en

    • d.

      een beschrijving van haar aandeel in de uitvoering van de activiteit.

  • 3. De aanvraag bevat een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten van artikel 6.34.2;

    • b.

      op welke wijze en met welke middelen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • c.

      een projectplanning inclusief fasering van de uitvoering van de activiteit, met inbegrip van de momenten waarop wordt beslist over voortzetting van de uitvoering.

Artikel 6.34.7 Omvang van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 250.000.

  • 2. De subsidie bedraagt niet meer dan 25% van de subsidiabele kosten.

  • 3. Als de subsidie wordt verleend ten behoeve van een samenwerking van middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt de subsidie niet meer dan 35% van de subsidiabele kosten. Als de subsidie wordt verleend ten behoeve van een samenwerking van kleine of micro-ondernemingen als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, bedraagt deze niet meer dan 45%.

  • 4. De in het tweede en derde lid genoemde percentages worden met 10 procentpunten verhoogd als wordt voldaan aan tenminste een van de volgende voorwaarden:

    • a.

      het project behelst daadwerkelijke samenwerking:

      • 1e

        tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een middelgrote, kleine of micro-onderneming is als bedoeld in artikel 2 van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, of wordt uitgevoerd in tenminste twee lidstaten of in een lidstaat en in een overeenkomst-sluitende partij bij de EER-overeenkomst, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70 % van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening, of

      • 2e

        tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, waarbij deze organisaties tenminste 10 % van de in aanmerking komende kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;

    • b.

      de resultaten van de activiteit worden ruim verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories, of gratis of opensource-software.

Artikel 6.34.8 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond eerder voor de activiteit subsidie heeft verkregen op grond van artikel 6.34.1;

    • b.

      aanvrager of een partij, waarmee hij daadwerkelijk samenwerkt, voor dezelfde activiteit subsidie heeft aangevraagd of verkregen op grond van de Uitvoeringswet EFRO;

    • c.

      subsidieverlening in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • d.

      de activiteit niet in overeenstemming is met het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

  • 2. De subsidie wordt voorts geweigerd als voor enig criterium, genoemd in artikel 6.34.2, tweede lid, een score van minder dan 15 punten wordt toegekend.

  • 3. De subsidie wordt volledig geweigerd als het subsidieplafond door verstrekking zou worden overschreden.

Artikel 6.34.9 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies die krachtens deze paragraaf zijn verleend, met dien verstande dat voor subsidies tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Artikel 6.34.10 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger voert de activiteit uit binnen vierentwintig maanden na de datum van subsidieverlening. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn op verzoek van de subsidieontvanger verlengen.

  • 2. De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de activiteit heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot vierentwintig maanden na vaststelling van de subsidie delen met de provincie, gemeenten, sportbonden en andere belangstellenden.

  • 3. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regeling te evalueren.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, bij het besluit tot subsidievaststelling nadere voorschriften opleggen over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

Paragraaf 6.35 Sportieve buitenruimte

Artikel 6.35.1 subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het realiseren van een sportieve buitenruimte;

  • b.

    het realiseren van een sportieve buitenruimte in het kader van een evenement als bedoeld in paragraaf 6.25.

Artikel 6.35.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op het realiseren of verbeteren van een sportieve buitenruimte overeenkomstig het uitvoeringsbeleid Gelderland Sport, die

      • 1e.

        publiek toegankelijk is,

      • 2e.

        gelegen is binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet, en

      • 3e.

        meerwaarde heeft voor het sportief bewegen en de sociale binding van de bewoners en gebruikers van de omliggende buurt of het omliggende gebied; en

    • b.

      de activiteit wordt uitgevoerd in een samenwerking waarin naast de aanvrager tenminste één organisatie uit de sectoren overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of het bedrijfsleven is betrokken.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt als is aangetoond dat de sportieve buitenruimte gedurende tenminste drie jaar na de einddatum van het project actief wordt beheerd en gebruikt.

  • 3. Voor zover de aanvraag voorziet in procesbegeleiding voor het uitvoeren van de activiteit, wordt subsidie alleen verstrekt als deze wordt uitgevoerd door een deskundige procesbegeleider.

  • 4. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.35.1, onder b, wordt bovendien alleen verstrekt als:

    • a.

      de activiteit wordt uitgevoerd hetzij in het kader van een evenement dat op de evenementenkalender staat hetzij in het kader van een evenement dat op de Nationale Topevenementenkalender staat, waarbij de provincie zorgdraagt voor de organisatie van de side events, en

    • b.

      de aanvrager over de uitvoering afspraken heeft gemaakt met de organisator van het evenement, die passen binnen het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport, tenzij de aanvrager tevens organisator is van het evenement.

  • 5. [vervallen]

  • 6. [vervallen]

Artikel 6.35.3 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt verstrekt voor de kosten van planontwikkeling, procesbegeleiding, inrichting, materiaal en organisatie.

Artikel 6.35.4 Aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag wordt een gebruiks- en beheersplan gevoegd. Uit dit plan blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6.35.2, tweede lid.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de uitvoering van de activiteit, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking.

  • 3. Wanneer voor de realisering van de sportieve buitenruimte publiekrechtelijke of privaatrechtelijke medewerking van de gemeente is benodigd, wordt bij de aanvraag een brief van het gemeentebestuur overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente bereid is om deze medewerking te verlenen. Dit vereiste geldt niet als de gemeente deel uitmaakt van de samenwerking.

  • 4. Bij de aanvraag wordt een document overgelegd, dat aantoont dat de sportieve buitenruimte voldoet aan artikel 6.35.2, eerste lid onder a, 2e.

  • 5. De aanvraag bevat een beschrijving van de wijze waarop sporters en andere personen met een beperking dan wel een of meer organisaties, die zich de behartiging van de belangen van personen met een beperking ten doel stellen, bij de activiteit zijn betrokken.

  • 6. Als de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 6.35.1, onder b, wordt bij de aanvraag een door partijen ondertekend, document overgelegd, waaruit blijkt welke afspraken zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6.35.2, vierde lid, onder b.

  • 7. [vervallen]

Artikel 6.35.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.35.1, onder a, ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000;

  • b.

    voor een activiteit als bedoeld in artikel 6.35.1, onder b, ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 70.000.

Artikel 6.35.6 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      de sportieve buitenruimte wordt gerealiseerd op een sportpark,

    • b.

      subsidieverlening in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening,

    • c.

      de activiteit niet kan worden uitgevoerd binnen de geldende regelgeving, of

    • d.

      de activiteit niet past in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.35.1, onder b.

Artikel 6.35.7 Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van subsidie realiseert de sportieve buitenruimte binnen anderhalf jaar, te rekenen vanaf de datum van subsidieverlening of, indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, vanaf de datum van subsidievaststelling. Gedeputeerde Staten kunnen deze termijn op verzoek van de subsidieontvanger één keer verlengen.

  • 2. De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de activiteit heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging of op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na de einddatum van het project beschikbaar stellen met de provincie, gemeenten, sportverenigingen en andere belangstellende derden.

  • 3. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regeling te evalueren.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, bij het besluit tot subsidievaststelling nadere voorschriften opleggen over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;

  • c.

    cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

  • d.

    cultuurfestival: een evenement dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media en literaire cultuur;

  • e.

    duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;

  • f.

    erfgoed: monument, niet zijnde een woonhuis, dat door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

  • g.

    erfgoedfestival: een evenement dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van erfgoed;

  • h.

    erkend aannemersbedrijf: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven, dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie, of bedrijven die voldoen aan eisen van gelijkwaardig niveau als voornoemd;

  • i.

    erkend hovenier: hovenier die voldoet aan de eisen van de door stichting ERM vastgestelde Uitvoeringsrichtlijn Hovenierswerken historische tuinen en parken en aan de door stichting ERM vastgestelde Beoordelingsrichtlijn Groen Erfgoed;

  • j.

    gemeentelijk monument: door de gemeente aangewezen beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

  • k.

    grote musea: musea die cultuursubsidies krijgen van het ministerie van OCW en die een bijdrage leveren aan de basisinfrastructuur voor cultuur (BIS);

  • l.

    historische molen: een door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maal- productieactiviteitbedrijf;

  • m.

    historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

  • n.

    middelgrote musea: musea met een vaste personele bezetting gelijk aan of groter dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend;

  • o.

    professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

  • p.

    kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend.

Paragraaf 7.2 Producties en festivals

[vervallen]

Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden of laten begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.

Artikel 7.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    in het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft.

Artikel 7.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een maximum van €5.000 indien de aanvrager een professional is.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten, met een maximum van €5000 per begeleide professional indien de aanvrager een begeleider is of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is, met een totaal maximum tot €25.000.

Artikel 7.3.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een professional, een begeleider of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. Aan instellingen die in het beleidsprogramma “Beleef het mee” (PS 2016-382) zijn benoemd als behorend tot de Gelderse Basis, wordt geen subsidie verstrekt.

Artikel 7.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a.

    diploma’s en curriculum vitae van de betreffende professional en de begeleider; en

  • b.

    een plan voor het ontwikkeltraject.

Artikel 7.3.6 Verplichtingen

  • 1. De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

  • 2. Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      bescherming, instandhouding, restauratie en herstel van een erfgoed, met inbegrip van bijkomende kosten voor de opslag onder geschikte omstandigheden, speciale uitrusting en materialen;

    • b.

      het in fysieke zin beter toegankelijk maken van erfgoed dat open staat voor publiek;

    • c.

      maatregelen ter vermindering van energieverbruik; of

    • d.

      het uitvoeren van onderzoek ten dienste van de activiteit in de onderdelen a, b of c.

  • 2. Voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid onder b en c kan alleen subsidie worden verstrekt indien deze worden uitgevoerd in combinatie met de activiteit als bedoeld in het eerste lid onder a.

Artikel 7.4.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    met de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd het monument een bestendige bestemming behoudt of krijgt;

  • b.

    de voor de uitvoering van de activiteiten noodzakelijke omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend;

  • c.

    het erfgoed zijn cultuurhistorische waarde behoudt;

  • d.

    de activiteiten een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving als gevolg zullen hebben;

  • e.

    de activiteiten duurzaam worden uitgevoerd;

  • f.

    het erfgoed beleefbaar is; en

  • g.

    door de activiteiten leegstand wordt voorkomen of opgeheven.

Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 60% van de kosten van de subsidiabele activiteit, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 1.000.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder b, bedraagt maximaal 60% van de kosten van de subsidiabele activiteit, met een maximum van 12,5% van de subsidie als bedoeld in art 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder c maximaal 30% van de kosten van de subsidiabele activiteit met een maximum van 25% van de subsidie als bedoeld in art 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder d, bedraagt maximaal 75% van de kosten, met een minimum van € 3.000 en een maximum van €50.000.

  • 5. Per aanvrager wordt maximaal € 1.000.000 subsidie per jaar verstrekt.

Artikel 7.4.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van of de rechthebbende op een erfgoed.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.4.5 Vooroverleg

Voordat een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, kan een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

Artikel 7.4.6 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend tot 1 oktober.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c:

    • a.

      een projectplan waarin de criteria van artikel 7.4.2 zijn uitgewerkt en onderbouwd;

    • b.

      een actueel onafhankelijk deskundig adviesrapport waaruit de restauratiebehoefte blijkt;

    • c.

      een restauratiebestek volgens stabu-systematiek indien de gevraagde subsidie meer dan € 50.000 bedraagt;

    • d.

      een werkomschrijving indien de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt;

    • e.

      een sluitende exploitatiebegroting;

    • f.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een rechthebbende niet zijnde de eigenaar, van een erfgoed, een verklaring van de eigenaar van het erfgoed waaruit blijkt dat hij instemt met de activiteiten; en

    • g.

      een afschrift van de verleende omgevingsvergunning of een bewijs dat deze is aangevraagd.

Artikel 7.4.7 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking op artikel 1.3.6 tot en met 1.3.9 voldoen de door de aanvrager opgevoerde onderhouds- en restauratiekosten aan de door Gedeputeerde Staten op 24 januari 2006 vastgestelde Lijst van subsidiabele kosten en werkzaamheden ten behoeve van de berekening van de subsidiabele instandhoudingskosten of de daarvoor in de plaats tredende lijst.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor de kosten van het exploiteren of beheren van een erfgoed

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, zijn binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking gerealiseerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. Het onderzoek als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder d, is binnen twee jaar na datum van de verleningsbeschikking uitgevoerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 3. Bij werkzaamheden aan een erfgoed wordt voldaan aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden, of de daarvoor in de plaats tredende voorschriften.

  • 4. Werkzaamheden aan een erfgoed worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 5. Indien de werkzaamheden betrekking hebben op groenvoorzieningen, dan worden deze uitgevoerd door een erkend hovenier, dan wel door een hovenier die zijn deskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 6. Bij de uitvoering van de werkzaamheden worden een of meerdere leerwerkplaatsen gerealiseerd. 7. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het zesde lid.

Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 38 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.

Artikel 7.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag een geldende verordening heeft voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

Artikel 7.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 7.5.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2. De aanvraag bevat een afschrift van het onderdeel van de vastgestelde begroting waarin het budget is opgenomen als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b. Artikel 1.2.3 is niet van toepassing.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.

  • 2. De procentuele bijdrage gebaseerd op de uitkomst van lid 1 bedraagt maximaal 100%, waarbij tevens geldt dat de hoogte van de subsidie per gemeente nooit meer dan € 124.999,- bedraagt.

Artikel 7.5.6 Beslissing op de aanvraag

In afwijking van artikel 26, eerste en tweede lid, van de AsG stellen Gedeputeerde Staten de subsidie die meer bedraagt dan € 25.000 vast zonder voorafgaande verlening. Artikel 1.3.1 is van toepassing op die subsidies.

Artikel 7.5.7 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager is verplicht om in de subsidieverordening als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, bepaald te hebben dat geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2. De gemeente dient bij het verlenen van subsidie te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen

Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

Artikel 7.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

Artikel 7.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.6.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend in het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

Artikel 7.6.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal €2.000 per jaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor het kalenderjaar 2017 € 3.000.

Artikel 7.6.6 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 7.5.

Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten

Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.

Artikel 7.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager samen met één of meer andere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit;

  • b.

    het programma de gezamenlijke doelen en resultaten van de samenwerkende gemeenten, gericht op de versterking van de cultuur- en erfgoedparticipatie beschrijft;

  • c.

    het programma beschrijft hoe de gemeenten de in onderdeel b genoemde doelen met inzet van cultuur of erfgoed willen realiseren;

  • d.

    het programma beschrijft hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en resultaten; en

  • e.

    de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin vast hebben gelegd in een overeenkomt.

Artikel 7.7.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 7.7.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden ingediend voor de samenwerking in de periode tot en met 2020.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een intergemeentelijk programma dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een overeenkomst waarin de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin hebben vastgelegd.

Artikel 7.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €15.000 per jaar.

Paragraaf 7.8 Versterken maatschappelijke rol kleine musea

Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector; of

  • b.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en geschiedenis in de regio, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.2.1, aanhef en onder d.

Artikel 7.8.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien

het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

Artikel 7.8.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan kleine musea.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder b, wordt ook verstrekt aan historische organisaties, niet zijnde musea.

Artikel 7.8.4 Aanvraag

Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

Artikel 7.8.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €10.000.

Artikel 7.8.6 Verplichtingen

De resultaten van de activiteit worden binnen twee maanden na afronding geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl , ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

Paragraaf 7.9 Versterken maatschappelijke rol middelgrote en grote musea

Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector;

  • b.

    het organiseren van grote spraakmakende tentoonstellingen in Gelderland; of

  • c.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en het beleefbaar maken van de Gelderse geschiedenis.

Artikel 7.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het museum geregistreerd staat in het Museumregister.

Artikel 7.9.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt aan middelgrote musea.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea en aan historische organisaties niet zijnde musea.

Artikel 7.9.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een marketingplan, waarin de wijze wordt beschreven waarop de PR, marketing en communicatie over de activiteiten plaatsvindt.

Artikel 7.9.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 25% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

Artikel 7.9.6 Verplichtingen

De activiteit wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo nodig geluid.

Artikel 7.9.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie

Artikel 7.10.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf worden verstaan onder:

    • a.

      Advies-fase: de fase waarin conceptaanvragen aan Gedeputeerde Staten en aan het publiek worden voorgelegd voor advies;

    • b.

      Beoordelings-fase: de fase waarin aanvragen worden voorgelegd voor beoordeling door Gedeputeerde Staten;

    • c.

      Stem-fase: de ten hoogste vier weken durende fase waarin aanvragen door Gedeputeerde Staten worden voorgelegd voor beoordeling door het publiek;

    • d.

      Doe-fase: de fase waarin de gesubsidieerde activiteit wordt uitgevoerd en waarover de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten en het publiek informeert over de voortgang en de uitvoering.

  • 2. In afwijking van artikel 7.1.1, aanhef en onder e, wordt in de paragraaf onder erfgoed mede verstaan immaterieel erfgoed dat de sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis en vaardigheden omvat die gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed.

Artikel 7.10.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- of erfgoedparticipatie.

Artikel 7.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten zijn gericht op cultuur- of erfgoedparticipatie;

  • b.

    de activiteiten passen binnen de doelstellingen van Beleef het mee! Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 – 2020;

  • c.

    de begroting voor de activiteiten ten minste € 13.500,- aan subsidiabele kosten omvat;

  • d.

    de activiteiten zullen worden voorbereid en uitgevoerd door partijen uit ten minste twee verschillende disciplines of sectoren;

  • e.

    de aanvraag is gebaseerd op een conceptaanvraag die voor advies is voorgelegd in de Advies-fase;

  • f.

    de activiteiten een maximale looptijd van twee jaar hebben;

  • g.

    aan de aanvraag in de Stem-fase ten minste 75 stemmen zijn toegekend.

Artikel 7.10.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 7.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 10.000,-.

Artikel 7.10.6 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager al een aanvraag ter beoordeling heeft voorliggen in de Beoordelings- of Stem-fase.

Artikel 7.10.7 Verslagverplichting

De subsidieontvanger is verplicht in de Doe-fase verslag te doen van de voortgang en uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 7.11 Grote artistieke producties en festivals

Artikel 7.11.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van muziek, theater, dans, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van beeldende kunst of vormgeving;

  • c.

    het organiseren van een cultuurfestival of erfgoedfestival in Gelderland.

Artikel 7.11.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      van artistieke kwaliteit is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        artistieke zeggingskracht heeft, tot uiting komend in creativiteit en originaliteit;

      • i.

        tot stand komt door kunstenaars of uitvoerenden die beschikken over artistiek vakmanschap;

    • b.

      van provinciaal belang is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        op provinciale schaal een voorbeeldfunctie heeft;

      • ii.

        op provinciale schaal voor zichtbaarheid van cultuur zorgt;

    • c.

      toegankelijk is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de artistieke productie of het festival past bij de beoogde doelgroep;

      • ii.

        . de wijze waarop de aanvrager deze doelgroep wil bereiken door de keuze van plaats, promotie en toegangsprijs past bij de artistieke productie of het festival;

    • d.

      van cultureel ondernemerschap getuigt, te bepalen op basis van de mate waarin:

      • i.

        de organisatie van de artistieke productie of het festival met een realistische doelstelling, planning en begroting werkt;

      • ii.

        de artistieke doelstelling van de artistieke productie of het festival bereikt wordt met een optimale inzet van middelen.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 40 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten per criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, c en d.

Artikel 7.11.3 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het criterium, genoemd in artikel 7.11.2, eerste lid aanhef en onder a, een score van minder dan 20 punten wordt toegekend;

    • b.

      voor enig criterium, genoemd in artikel 7.11.2, eerste lid aanhef en onder b, c of d, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend; of

    • c.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 60 punten wordt toegekend

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder a of c:

    • a.

      een regulier programma betreft;

    • b.

      een herhaling van een voorstelling betreft

Artikel 7.11.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 3 september tot 17:00 uur op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin gestart wordt met de activiteiten.

  • 2. Een aanvrager kan maximaal twee aanvragen per openstellingsperiode indienen.

  • 3. Per artistieke productie of festival kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 7.11.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 75.000.

Artikel 7.11.6 Adviescommissie

  • 1. Volledige aanvragen worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten voor deze regeling ingestelde Adviescommissie Cultuur.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een subsidieaanvraag voldoet aan artikel 7.11.2, eerste lid, en adviseert over de toekenning van de score als bedoeld in artikel 7.11.2, derde lid.

Artikel 7.11.7 Verplichtingen

  • 1. Een impressie van de artistieke productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, zo mogelijk ondersteund met beeld en geluid.

  • 2. De subsidiabele activiteit is binnen 12 maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Artikel 7.11.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.12 Kleine artistieke producties en festival

Artikel 7.12.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van muziek, theater, dans, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van beeldende kunst of vormgeving;

  • c.

    het organiseren van een cultuurfestival of erfgoedfestival in Gelderland.

Artikel 7.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      van artistieke kwaliteit is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        artistieke zeggingskracht heeft, tot uiting komend in creativiteit en originaliteit;

      • ii.

        tot stand komt door kunstenaars of uitvoerenden die beschikken over artistiek vakmanschap.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      van regionaal belang is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        op regionale schaal een voorbeeldfunctie heeft, of

      • ii.

        op regionale schaal voor zichtbaarheid van cultuur zorgt, en

    • b.

      de potentie heeft om binnen drie jaar door te groeien naar een artistieke productie of festival van provinciaal belang, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        op provinciale schaal een voorbeeldfunctie zal hebben, of

      • ii.

        op provinciale schaal voor zichtbaarheid van cultuur zal zorgen.

Artikel 7.12.3 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 7.12.1, aanhef en onder a of c:

  • a.

    een regulier programma betreft;

  • b.

    een herhaling van een voorstelling betreft.

Artikel 7.12.4 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 2. Een aanvrager kan per kalenderjaar maximaal twee aanvragen indienen.

  • 3. Per artistieke productie of festival kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 7.12.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 15.000.

Artikel 7.12.6 Verplichtingen

  • 1. Een impressie van de artistieke productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, zo mogelijk ondersteund met beeld en geluid.

  • 2. De subsidiabele activiteit is binnen 12 maanden na datum van de beschikking tot subsidievaststelling afgerond.

Artikel 7.12.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening

Hoofdstuk 8 Kwaliteit van het openbaar bestuur

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur   

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuurskracht: het vermogen van een gemeente of regio om nu en in de toekomst:

    • i.

       wettelijke taken uit te voeren en de kwaliteit van de lokale leefomgeving te versterken;

    • ii.

      regionale ontwikkelingen mogelijk te maken ter versterking van de ruimtelijke en economischestructuur van de regio;

  • b.

    bestuurskrachtonderzoek: onderzoek naar versterking van de bestuurskracht van een gemeente of een regio;

  • c.

    bestuurskrachttraject: traject waarbij de provincie gemeenten of regio’s ondersteuning biedt bij het bevorderen van duurzame bestuurskracht;

  • d.

    Programma Sterk Bestuur: programma zoals weergegeven in de PS-brief van 8 juli 2015, P2015-0375;

  • e.

    subregionaal: een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling.

Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het laten uitvoeren van een bestuurskrachtonderzoek;

  • b.

    het laten uitvoeren van een onderzoek naar de gewenste vorm van gemeentelijke samenwerking of gemeentelijke herindeling;

  • c.

    het realiseren van een innovatief instrument ter versterking van de bestuurskracht;

  • d.

    het opstellen van een regionale, subregionale of lokale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie; of

  • e.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een onderzoek als bedoeld onder a, b of d in de ambtelijke organisatie; of

  • f.

    het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten voor het opstellen van een regionale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit is gericht op een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s;

    • b.

      de activiteit past binnen het Programma Sterk Bestuur;

    • c.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 8.1.2, onder a tot en met d, worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij.

  • 2 Een activiteit als bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgevoerd in aan Gelderland grenzende gemeenten, indien deze activiteit bijdraagt aan een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van de Gelderse gemeenten of regio’s.

Artikel 8.1.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten in Gelderland;

  • b.

    samenwerkingsverbanden tussen gemeenten waarvan het merendeel in Gelderland ligt; of

  • c.

    openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarvan het merendeel van de deelnemers bestaat uit Gelderse gemeenten.

Artikel 8.1.5 Inhoud aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.

Artikel 8.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder a tot en met e, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 35.000.

  • 2 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder f, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 5.000.

Artikel 8.1.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      aan de aanvrager subsidie is verleend voor een andere activiteit, genoemd in artikel 8.1.2, die nog niet is afgerond; of

    • b.

      de activiteit niet verenigbaar is met een reeds ingezet herindelingsontwerp, herindelingsadvies of een herindelingsregeling als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan subsidie worden verleend voor een activiteit als genoemd in artikel 8.1.2, onderdeel c, indien een andere activiteit waarvoor subsidie is verleend nog niet is afgerond.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd indien reeds aan een of meer betrokken gemeenten een subsidie voor hetzelfde bestuurskrachttraject is verleend.

Artikel 8.1.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht de activiteit binnen een jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening uit te voeren.

  • 2 De kennis die of het systeem dat wordt verkregen uit de ontwikkeling van het instrument als bedoeld in artikel 8.1.2, onderdeel c, dient voor een ieder beschikbaar te worden gesteld. 

Paragraaf 8.2 Verwijderen van drugsafval

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

  • b.

    erkende verwijderaar: verwijderaar die gekwalificeerd is voor de verwijdering van drugsafval of bodemverontreinigingen;

  • c.

    saneren: saneren als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

  • d.

    synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

  • e.

    verwijdering: verwijdering als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verwijderen van drugsafval;

  • b.

    het saneren van bodemverontreiniging die is ontstaan als een rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van drugsafval.

Artikel 8.2.3 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager verantwoordelijk of mede verantwoordelijk is voor:

  • a.

    het ontstaan van het drugsafval;

  • b.

    de aanwezigheid van het drugsafval op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft; of

  • c.

    de verontreiniging van de bodem waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.2.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er sprake is van illegale dumping van drugsafval;

  • b.

    van de dumping aangifte is gedaan bij de politie;

  • c.

    voor de verwijdering of de sanering opdracht is gegeven in 2017;

  • d.

    de verwijdering of de sanering uiterlijk drie maanden na opdrachtverlening is uitgevoerd; en

  • e.

    de verwijdering of de sanering is uitgevoerd door een erkend verwijderingsbedrijf of bodemsaneringsbedrijf in overeenstemming met de daarvoor geldende regels.

Artikel 8.2.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van het terrein waarop het drugsafval zich bevindt of waarvan de bodem is verontreinigd.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 8.2.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een kaart met een schaal van maximaal 1:50.000 waarop de locatie is aangegeven waar het drugsafval is aangetroffen of de bodemverontreiniging is ontstaan;

  • b.

    indien de aanvraag strekt tot subsidie voor het verwijderen van drugsafval: foto’s en een beschrijving van het aangetroffen afval;

  • c.

    een kopie van aangifte bij de politie;

  • d.

    bewijs dat de verwijdering of de bodemsanering is uitgevoerd;

  • e.

    bewijs voor de gemaakte de kosten voor de verwijdering of de bodemsanering. 

Artikel 8.2.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 8.2.8 Indieningsperiode

Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.2.2 kunnen worden ingediend van 1 april 2018 tot 1 september 2018.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

De volgende regelingen en beleidsregels worden ingetrokken:

  • a.

    Regels Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011;

  • b.

    Regels subsidieverstrekking SmpG Cultuur en Erfgoed 2013;

  • c.

    Regels asbest eraf, zonnepanelen erop Gelderland;

  • d.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma’s Gelderland 2008;

  • e.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma's Gelderland 2012;

  • f.

    Herziene regels subsidieverstrekking economie 2013;

  • g.

    Herziene regels energiebesparing en hernieuwbare energie 2013;

  • h.

    Regels subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2011;

  • i.

    Regels subsidieverstrekking Sociaal en Jeugd 2011;

  • j.

    Beleidsregel recessie;

  • k.

    Subsidieregeling voor ontruiming en vernietiging van krotstandplaatsen voor woonwagens 1998;

  • l.

    Regels subsidieverstrekking klimaat 2011;

  • m.

    Nadere regels subsidieverordening jeugdzorg provincie Gelderland 2010;

  • n.

    Beleidsregel subsidieverstrekking ontgroening en vergrijzing;

  • o.

    Uitvoeringsregels cultuur Gelderland 2006;

  • p.

    Regels subsidieverstrekking archieven 2011;

  • q.

    Regels subsidieverstrekking cultuur 2011;

  • r.

    Nadere regels Subsidieregeling sociaal beleid Gelderland 2004;

  • s.

    Regels subsidieverstrekking groenblauwe diensten;

  • t.

    Regels subsidieverstrekking Programma Thuisgeven in Gelderland 2011;

  • u.

    Uitvoeringsregeling stadsvernieuwingsfonds Gelderland 1998;

  • v.

    Beleidsrichtlijnen Subsidieverordening vernieuwing landelijk gebied 1998;

  • w.

    Beleidsregels voor het opstellen van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997;

  • x.

    Regels subsidieverstrekking activiteiten ruimtelijke kwaliteit;

  • y.

    Regels subsidieverstrekking Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland;

  • z.

    Beleidsregels verlagen subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regels Ruimte voor Gelderland 2016.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2 De in artikel 9.1 bedoelde regelingen blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland
 

Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 4.8 Inrichting Gelders Natuurnetwerk

Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 4.8.1 onder b tot en met e, van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016

PAS- of Natura 2000 herstelmaatregelen

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Kleinschalig plaggen en/of vrijstellen venoever

m2 

€ 4

Lokale drukbegrazing met schapen of vee

ha 

€ 90

Verwijderen organische sedimenten

ha 

€ 13.000

Bodem geschikt maken voor kieming jeneverbes (door plaggen) 

ha 

€ 11.000

Opschonen vennen 

ha 

€ 22.000

Bekalken van inzijggebied of na plaggen 

ha 

€ 160

Belemen van heischrale graslanden 

ha 

€ 160

Verwijderen strooisellaag 

ha 

€ 8.000

Maaien en afvoeren (met bosmaaier) 

ha 

€ 2.500

Planten bosplantsoen 

ha 

€ 11.000

Bosopslag verwijderen in herstellend hoogveen of galigaanmoeras 

ha 

€ 45.000

Bosopslag verwijderen/kappen en afvoeren o.a. ten behoeve van: 

 

 

  -Ingrijpen boomsoortensamenstelling

 

 

  -Ontwikkeling van corridors/windwerking

 

 

  -Omvorming dennenbos op oude bosgronden

 

 

  -Terugdringen beuk in eikenbossen

 

 

  -Bosrandenbeheer

ha 

€ 2.000

Verwijderen exoten kleinschalig (grote dichtheid

ha 

€ 27.000

Verwijderen exoten grootschalig (> 100 ha) 

ha 

€ 2.000

Verwijderen exoten: Japanse Duizendknoop 

m2

€ 10

Verondiepen/dempen van sloten (met grond uit het gebied) 

m

€ 4

Overige herstelmaatregelen in bestaande natuur ten behoeve van Natura 2000, soortenbescherming en herstel natte landnatuur 

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Uitvoeren van inrichtingsmaatregelen binnen bestaande natuur 

ha 

€ 6.000

 

Bijlage 2. Lijst met investeringen voor paragraaf 4.14, agrarisch waterbeheer door loonwerkbedrijven

 

Maatregel / omschrijving investering

Opmerkingen

 

 

 

 

Gebruik mest en nutriënten

 

1

I. Investeringen in systemen voor precisiebemesting of precisiegewasbescherming, bestaande uit plaats specifieke bemesting, plaats specifieke gewasbescherming of plaats specifieke bewatering inclusief GPS/GIS apparatuur en eenmalige aanschaf van software bij het apparaat, waarbij de GPS/GIS apparatuur altijd in combinatie wordt gebruikt met precisie apparatuur voor het verzorgen van landbouw­gewassen en met een maximale afwijking van ten hoogste 10 cm nauwkeurig voor de onder a tot en met c genoemde toepassingen:

a. systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare of vaste stikstofhoudende meststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt;

b. systemen voor het meten van het stikstofgehalte van het gewas door middel van gewasreflectie van het gewas waarbij direct de stikstofbehoefte van het gewas wordt bepaald, of

c. systemen voor het meten van het stikstofgehalte en fosfaatgehalte van drijfmest met NIRS op mestdoseerwerktuigen waarbij direct de dosering van de hoeveelheid drijfmest wordt bepaald en tevens de mest wordt aangewend op het perceel.

 

II. Investeringen in apparatuur om de bodem in kaart te brengen ten behoeve van plaats specifieke bemesting, plaats specifieke gewasbescherming of plaats specifieke bewatering in combinatie met GPS/GIS apparatuur met een maximale afwijking van 10 cm nauwkeuring. Apparatuur voor plaats specifiek verzorgen van landbouwgewassen a. bestemd voor: het zodanig toedienen van meststoffen dat rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden door meting van de in de grond aanwezige voorraad meststoffen, waarbij:

- de verkregen gegevens via elektronische koppeling in een GPS/GIS-systeem met een afwijking van ten hoogste 10 centimeter worden vastgelegd,

- vervolgens op basis van de vastgelegde gegevens (taakkaarten) de optimale hoeveelheid door een regeleenheid wordt bepaald,

- in geval van een mestinjectie-machine of zodenbemester door een regeleenheid op basis van taakkaarten per sectie of per dop onafhankelijk het middel of de mest aan het gewas wordt toegediend,

- in geval van vaste mest- of organische stofstrooiers door een regeleenheid op basis van taakkaarten gebaseerd op bodemscans of grondmonsters waarbij plaats specifiek meer of minder mest wordt toegediend aan het gewas, en

b. bestaande uit: bemestingsapparatuur, meetapparatuur met GPS/GIS-koppeling, een GPS/GIS-systeem, een regeleenheid voor optimale dosering, een autopilot systeem en al dan niet de volgende onderdelen: sensoren, een plantherkenningssysteem, een ISObus 11783-systeem, een automatisch sectieafsluitingssysteem met GPS/GIS-koppeling, een sneltester voor stikstof, een NIR-sensor in de mesttank en een uitschuifbare as bij een mestinjectie-machine of een zodenbemester.

 

Bij de systemen onder a) gaat het om precisiebemesters (ook kunstmest).

Bij de systemen onder c) gaat het om een bovenwettelijke investering. Het gaat niet om investeringen in technologie op voertuigen die alleen drijfmest transporteren van het ene bedrijf naar het andere. Dit omdat bemonstering van vrachten verplicht is gesteld door de Rijksoverheid.

 

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

 

2

I. Investeringen in machines voor mechanische en/of niet chemische onkruidbestrijding, die geen gebruik maken van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen,

a. bestemd voor: het mechanisch bestrijden van onkruid in en tussen de rijen van het gewas

b. bestaande uit: een mechanische onkruidbestrijdingmachine, GPS/GIS-systeem met een afwijking van ten hoogste 10 centimeter en al dan niet de volgende onderdelen: onkruidsensoren, een plantherkenningssysteem, een autopilotsysteem en een klaverdoorzaaimodule.

II. Investeringen in intrarijwieders,

a. bestemd voor: het mechanisch of pneumatisch bestrijden van onkruid zowel tussen als in de rijen van het gewas,

b. bestaande uit: een intrarijwieder met een mechanisch of pneumatisch onkruidbestrijdingssysteem en al dan niet de volgende onderdelen: onkruidsensoren en een plantherkenningssysteem.

III. Investeringen in mechanische onkruidknippers

a. bestemd voor: het doorsnijden van de dikkere stengels van onkruid met een machine voorzien van kam- en kniptechniek, waarbij het geteelde gewas niet wordt beschadigd en de onkruiddruk in akkerbouwgewassen of grasland wordt verminderd,

b. bestaande uit: een mechanische onkruidknipper met een vingerbalk, messen en een bezem.

 

3

I. Investeringen in spuittechnieken die drift vergaand reduceren (zoals wingsprayer), luchtondersteuning en driftarmere doppen meer dan wettelijk voorgeschreven, die drift met 95% reduceren, met driftreducerende technieken conform de criteria op de DRT lijst,

a. bestemd voor: het in horizontale richting bespuiten van boomgaarden met een spuitmachine die het gewasbeschermingsmiddel in de vorm van grote druppels het gewas inblaast, waarbij een toegepast GPS/GIS-systeem een afwijking van ten hoogste 10 centimeter heeft, en die,

1. door middel van een laserscanner nauwkeurig de spuitplek bepaalt, of

2. ten minste 95% driftreductie realiseert,

b. bestaande uit: een spuitmachine en al dan niet de volgende onderdelen: een GPS/GIS-systeem, sensoren, een laserscanner en een volledig gesloten vulsysteem of

  II. Investeringen in spuitmachines met drift beperkend systeem voor de akkerbouw

a. bestemd voor: het toedienen van gewasbeschermings- of loofdodingsmiddelen aan landbouwgewassen met een systeem dat de drift van de toegediende middelen aantoonbaar met ten minste 95% reduceert ten opzichte van een spuitmachine zonder driftbeperkende voorzieningen,

b. bestaande uit: een spuitmachine met een driftbeperkend systeem en al dan niet een volledig gesloten vulsysteem of

III. Investeringen in voorzieningen of apparatuur voor het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt of glastuinbouw (aanpassen bestaande situatie)

a. bestemd voor: het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van de bestaande situatie door een voorziening of apparatuur, niet zijnde apparatuur waarmee het gewasbeschermingsmiddel wordt toegediend, waarbij aangetoond wordt dat de betreffende voorziening of apparatuur het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen daadwerkelijk vermindert,

b. bestaande uit: een voorziening of apparatuur voor het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

 

4

Investeringen in sensorgestuurde of andere selectieve en/of gerichte spuitapparatuur

1.

a. bestaande uit UV-gewasbeschermingsinstallatie,

b. bestemd voor: het doden van plantpathogenen in open teelten door behandeling met UV-licht, ter beperking van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen,

2.

a. bestaande uit: een hangende, getrokken of al dan niet zelfrijdende gewasbeschermingsinstallatie, UV-lampen, voeding en meet- en regelapparatuur, met uitzondering van het trekkend voertuig of de rail of Spuitmachine voor plaats specifiek toedienen van gewasbeschermings- of loofdodingsmiddelen met doponafhankelijke aansturing , b. bestemd voor: het zodanig toedienen van gewasbeschermings- of loofdodingsmiddelen aan landbouwgewassen dat rekening wordt gehouden met de plaatselijke omstandigheden door meting van de in het gewas aanwezige onkruiddruk of ziektedruk, waarbij:

- de verkregen gegevens via elektronische koppeling in een GPS/GIS-systeem worden vastgelegd,

- vervolgens op basis van de vastgelegde gegevens (taakkaarten) de optimale hoeveelheid door een regeleenheid wordt bepaald, en

- de spuitinstallatie door een regeleenheid op basis van taakkaarten per dop onafhankelijk het middel aan het gewas toedient,

3.

a. bestaande uit: een spuitmachine, een GPS/GIS-systeem, een regeleenheid voor optimale dosering, een autopilot systeem, een automatisch sectie-afsluitingssysteem met GPS/GIS-koppeling, een aanpassings- of stuursysteem voor de spuitinstallatie en al dan niet de volgende onderdelen: meetapparatuur met GPS/GIS-koppeling, een ISObus 11783-systeem, een volledig gesloten vulsysteem, een plantherkenningssysteem en onkruidsensoren.

 

 

 

Maatregelen voor de erfsituatie en bedrijfsgebouwen

 

5

1. Investeringen in de herinrichting van het erf en de aanleg van opvangvoorzieningen met als doel het verminderen van emissie vanaf het verharde erf door:

a. Het opvangen en hergebruiken van schoon erf-/dakwater, waarbij per 100 m2 erf- en dakoppervlak is minimaal 3.000 liter opvangcapaciteit aanwezig is,

b. Infiltratie van schoon erf-/dakwater in de bodem of infiltratiekoffers door het rechtstreeks afvoeren van hemelwater vanaf het erf en het dak naar een infiltratievoorziening (in vrij afwaterende gebieden) of infiltratiekoffers met een capaciteit van minimaal 3.000 liter per 100 m2 erf- en dakoppervlak,

c. Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem, inclusief de buizen, goten, richels voor afvoer of

d. Waterveegmachines met opvangbak, of

e. Veegmachines voor het schoonhouden van het erf ter voorkoming van erfafspoeling bij regen.

2. De investering is slechts subsidiabel als deze voldoet aan de volgende randvoorwaarden:

a. er is sprake van een stabiele ondergrond,

b. er is sprake van een vloeistofkerende voorziening,

c. de aanvrager legt per 100 m2 en straatkolk aan met een rechtstreekse afvoer naar de sloot,

d. er is sprake van afschot van het erf van ten minste 1% waardoor het hemelwater rechtstreeks via de straatkolken kan worden afgevoerd. Het afschotpercentage dient duidelijk aantoonbaar en gespecificeerd in ontwerpplan zijn opgenomen, en

e. het dakwater wordt gescheiden van het erfwater afgevoerd naar het oppervlaktewater.

3. De volgende kostenposten zijn in ieder geval niet subsidiabel:

a. overkapping voor een voederopslag,

b. overkapping voor een mestopslag,

c. kosten voor herinrichting van het erf,

d. erfverharding,

e. hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering,

f. kuilplaten,

g. installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater, en

h. waterzuiveringsinstallaties.

Subsidiabel is alleen wat meer dan wettelijk verplicht en afdwingbaar is. Bij de subsidiëring van deze investering zal daarom rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden zoals beschreven in het activiteitenbesluit Milieubeheer. Bij de randvoorwaarde in het tweede lid, onder e, geldt dat het dakwater niet over het erf wordt afgespoeld. Zo mogelijk wordt dakwater (tijdelijk) opgevangen en hergebruikt of geïnfiltreerd.

6

Investeringen voor het overdekt opslaan van ontsmettingsfusten

 

7

1. Investeringen in machinewasplaats bestaande uit een permanente weer- en windbestendige overkapping van de wasplaats met maximaal 2 zijwanden met als doel het verminderen van emissie bij het inwendig en uitwendig reinigen van machines en werktuigen met gewasbeschermingsmiddelen.

2. De investering is slechts subsidiabel als deze voldoet aan de volgende randvoorwaarden:

a. er is sprake van een stabiele ondergrond,

b. de wasplaats heeft een vloeistofdichte vloer,

c. als de wasplaats ook gebruikt wordt voor het reinigen van werktuigen en machines zonder gewasbeschermingsmiddelen is een slibvangput en olieafscheider verplicht,

d. het afvoerpunt van de slibvangput moet altijd zichtbaar zijn,

e. de opvangput van de slibvangput is geschikt voor agrarisch gebruik, waterdicht, en geschikt voor zware verkeersbelasting,

f. de vloeistofdichte vloer is voorzien van opstaande randen (10 cm) waardoor het reinigingswater niet over de randen kan gaan,

g. er is sprake van een afschot vloeistofdichte voorziening naar het afvoerpunt in de richting van het afvoersysteem van ten minste 1%, dat duidelijk aantoonbaar en gespecificeerd is in ontwerpplan,

h. de afvoer van het reinigingswater naar een (zuiverings-) voorziening vindt plaats op basis van verdamping (of een andere nader te erkennen techniek) waarbij geen restlozing plaatsvindt,

i. het reinigingswater wordt via het vuilwaterriool afgevoerd. Indien geen vuilwaterriool aanwezig is, wordt het reinigingswater opgevangen in een opvangput met een inhoud van ten minste 2.500 liter,

j. de capaciteit van de onder i) genoemde zuiveringsvoorziening moet voldoende zijn voor de behandeling van het waswater dat jaarlijks vrijkomt. De aanvrager overlegt een capaciteitsberekening waarmee hij dit aantoont.

Met een weer- en windbestendige overkapping wordt bedoeld dat deze waterdicht is en niet kan scheuren bij harde wind. Dun plastic voldoet derhalve niet. Goed bevestigde golfplaten of dik zeil dat niet scheurt bij harde wind voldoet wel. Subsidiabel is alleen wat meer dan wettelijk verplicht en afdwingbaar is. Bij de subsidiëring van deze investering zal daarom rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden zoals beschreven in het activiteitenbesluit. Het zichtbaar houden van het afvoerpunt (tweede lid, onder d) houdt mede in dat dit altijd wordt vrijgehouden van vuil.

8

1. Investeringen in een biologisch systeem voor het verwijderen van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor het op biologische wijze behandelen van met gewasbeschermingsmiddelen verontreinigd spoel- of afvalwater uit de land- en tuinbouw, niet zijnde de glastuinbouw. In het biologisch systeem wordt het water verdampt of geconcentreerd en worden reststromen, zoals het substraat en het geconcentreerde afvalwater, afgevoerd naar een erkend afvalverwerkingsbedrijf of, in geval van substraat, ten minste één jaar gecomposteerd.

2. Het biologische systeem bestaat uit: biologisch waterbehandelingssysteem met bijbehorende overkapping en een afvalwaterbuffer, met uitzondering van de volgende onderdelen: wasplaats, olie/water-afscheider en slibvangput.

3. De investering is slechts subsidiabel als deze voldoet aan de volgende randvoorwaarden:

a. er is sprake van een stabiele ondergrond,

b. de wasplaats heeft een vloeistofdichte vloer,

c. als de wasplaats ook gebruikt wordt voor het reinigen van werktuigen en machines zonder gewasbeschermingsmiddelen is een slibvangput en olieafscheider verplicht,

d. het afvoerpunt van de slibvangput moet altijd zichtbaar zijn,

e. de opvangput van de slibvangput is geschikt voor agrarisch gebruik, waterdicht, en geschikt voor zware verkeersbelasting,

f. de vloeistofdichte vloer is voorzien van opstaande randen (10 cm) waardoor het reinigingswater niet over de randen kan gaan,

g. er is sprake van een afschot vloeistofdichte voorziening naar het afvoerpunt in de richting van het afvoersysteem van ten minste 1%, dat duidelijk aantoonbaar en gespecificeerd is in ontwerpplan,

h. de afvoer van het reinigingswater naar een (zuiverings-)voorziening vindt plaats op basis van verdamping (of een andere nader te erkennen techniek) waarbij geen restlozing plaatsvindt,

i. het reinigingswater wordt via het vuilwaterriool afgevoerd. Indien geen vuilwaterriool aanwezig is, wordt het reinigingswater opgevangen in een opvangput met een inhoud van ten minste 2.500 liter,

j. de capaciteit van de onder i) genoemde zuiveringsvoorziening moet voldoende zijn voor de behandeling van het waswater dat jaarlijks vrijkomt. De aanvrager overlegt een capaciteitsberekening waarmee hij dit aantoont.

Subsidiabel is alleen wat meer dan wettelijk verplicht en afdwingbaar is. Bij de subsidiëring van deze investering zal daarom rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden zoals beschreven in het activiteitenbesluit.

9

Investeringen in het toepassen van gesloten vul- en doseersysteem spuitapparatuur met als doel het verminderen van emissie bij het inwendig en uitwendig reinigen van machines en werktuigen met gewasbeschermingsmiddelen.

 

 

 Bodemmaatregelen

 

10

1. Investeringen in systemen voor structuur behoud in de bodem, bestaande uit:

a. rupsen voor tractoren: meerkosten voor rupsen onder een tractor, of

b. brede banden voor tractoren en (zelfrijdende)machines in combinatie met luchtdrukwisselsystematiek.

2. De volgende kostenposten zijn in ieder geval niet subsidiabel:

a. trekkers,

b. zelfrijders, en

c. banden zonder luchtdrukwisselsysteem.

 

11

Een schijveneg met gekartelde schijven in combinatie met een verkruimelrol.

Een schijveneg is een machine om een vanggewas te vernietigen en een zaaibed te maken in dezelfde werkgang.

12

Ecoploeg

 

Een ecoploeg is een ploeg die minder dan 20 cm ploegt.

Toelichting bij Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Algemene toelichting

Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 bevat een bijlage waarop de programma’s zijn opgenomen voor de uitvoering waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om subsidies te verstrekken en derhalve ook nadere regelste stellen. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.

De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Indien Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 8 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.

Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd uit overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer specifieke ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor wordt de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 2.10, 3.6, 3.7, 3.9, 3.12, 3.13, 4.3, 4.6, 4.12, 6.11, 6.28, 6.30, 6.31, 6.32, 6.33, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 8.1 en 8.2.

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.10.

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw de-minimisverordening en de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/01). Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.5, 4.7, 4.10, 4.13, 4.14, 6.12, 6.12a, 6.15, 6.16, 6.18, 6.26, 6.34, 6.35, 7.4, 7.9, 7.11 en 7.12.

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9, 2.11, 5.12 en 6.25 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.12, 3.3, 3.4, 4.2, 4.13, 5.8, 5.9, 6.8, 6.9, 6.10, 6.13, 6.22, 6.24, 6.27, 6.29, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende actiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.

Artikel 1.4.8. Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om voor de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel dient in verhouden te staan met onder andere het bepaalde in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.2.1, onder e Fort Asperen - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531771; Fort de Nieuwe Steeg - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531807; Fort Vuren - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531890; Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531760; Batterij onder Poederoijen - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531925; Batterij onder Brakel - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531918; Fort Everdingen - gemeenten Vianen en Culemborg - Complexnummers 531650 en 531840.

Artikel 2.4.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn: • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming • Het opstellen van het projectplan • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal

[vervallen]

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Algemeen

De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.

Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.

Artikel 2.11.3

[vervallen]

Artikel 2.11.4

[vervallen]

Artikel 2.11.5

De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.

Artikel 2.11.6

Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.

Artikel 2.11.7

De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.

Artikel 2.11.8

In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente.

Artikel 2.11.9

Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 2.11.10

Er geldt een specifieke periode voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie als gevolg van het uitbetalingsritme van het Rijk. Met het tweede lid van dit artikel is beoogd de vaststelling van alle subsidies op overeenkomstige wijze te laten plaatsvinden.

Hoofdstuk 3

Algemeen

De subsidieregeling voor Lokale Duurzame Energieprojecten (paragraaf 3.3) biedt de mogelijkheid van een subsidie voor kleinschalige energieprojecten zoals collectieve zonnedaken. Het gaat daarbij om kleinschalige projecten die relatief eenvoudig ruimtelijk inpasbaar zijn. De ontwikkeling van grootschalige lokale duurzame energieprojecten zoals windparken en zonnevelden vereisen daarentegen een kostbare en tijdrovende ruimtelijke, technische en communicatieve voorbereiding. Er is veel geld nodig om studies te laten uitvoeren, rapportages op te stellen, etc.

Om lokale energie coöperaties instaat te stellen ook dergelijke grootschalige energieprojecten te ontwikkelen is er de regeling in paragraaf 3.11. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening onder markconforme voorwaarden. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terug betaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie.

Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen via de Energie Prestatie Keuring

Artikel 3.5.1

Voorbeelden van bedrijfscollectieven zijn ondernemersverenigingen, parkmanagementorganisaties en brancheorganisatie.

Artikel 3.5.4

Aanvragen voor uitsluitend het uitvoeren van een plan van aanpak voor voorlichting worden niet gehonoreerd. Aanvragen waarbij het opstellen van een plan van aanpak wordt gecombineerd met begeleiding van bedrijven en instellingen kunnen wel voor toewijzing in aanmerking komen.

Artikel 3.5.9

Bedrijven en instellingen die een EPK-proces ingaan, zullen zich doorgaans aan het begin daarvan aanmelden bij EPK-doorlichting (www.epk.energiecentrum.nl). Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie worden de registraties meegezonden. Meer informatie over EPK en het register is te vinden op www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/energie-besparen/energie-prestatie-keuring-epk/stappenplan-energie-prestatie-keuring.

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 3.11.1 Onder a is de definitie van duurzaam energiebedrijf opgenomen. Daaronder vallen ook ondernemingen die weliswaar de productie van duurzame energie als doel hebben, maar die feitelijk nog in de voorbereidende fase zijn waarin de onderzoeken worden uitgevoerd waar deze paragraaf betrekking op heeft. De definities van windpark en zonnepark onder c en d zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan.

Artikel 3.11.3 Het oogmerk van de regeling is om initiatieven van particulieren (natuurlijke personen) voor grootschalige duurzame energieprojecten te ondersteunen. Het zal vaak voorkomen dat er ook reeds bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het eerste lid onder c onder meer bepaald dat de natuurlijke personen ten minste 50% van de zeggenschap over de aanvrager moeten hebben. Dat wil zeggen dat zij mee beslissen over de belangrijke strategische en operationele zaken.

In de situatie dat een afzonderlijke rechtspersoon (projectrechtspersoon) wordt opgericht voor het project, geldt evenzeer dat de particuliere inbreng niet moet verwateren. Daartoe is in het eerste lid onder c als criterium opgenomen dat het eigen vermogen van de aanvrager in dat geval voor ten minste 50% wordt opgebracht door een rechtspersoon waaraan uitsluitend natuurlijke personen deelnemen. Ook de zeggenschap over de exploitatie moet in die situatie voor ten minste 50% bij de samenwerkende natuurlijke personen liggen, evenals dat de winst daar voor ten minste 50% naar toe moet gaan.

Artikel 3.11.5 bevat een omschrijving van de aanvrager die overeenstemt met de optie van een aparte projectrechtspersoon.

Artikel 3.11.4

Voordat externe deskundigheid wordt ingeschakeld voor het technische deel, moet duidelijk zijn dat de ruimtelijke inpassing mogelijk is. Doorgaans kan dit worden bepaald aan de hand van een m.e.r. en een positief advies daarover van de Commissie MER, alsmede de bespreking daarvan in vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 3.11.5

Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke.

Artikel 3.11.7 Het vijfde lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage. Vanwege de eis in artikel 3.11.3, eerste lid onder c, dat het eigen vermogen van het aanvrager voor ten minste 50% opgebracht wordt door natuurlijke personen, is het percentage nooit minder dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.11.8

Het eerste lid legt vast dat bepaalde combinaties van aanvragen mogelijk zijn. Niet mogelijk is een aanvraag waarin subsidie voor technische voorbereiding wordt gecombineerd met een aanvraag voor ruimtelijke voorbereiding.

Bij de aanvraag wordt op grond van het tweede lid onder andere een beschrijving gevoegd van de wijze waarop de aanvrager vergroting van het draagvlak bij en participatie door natuurlijke personen realiseert. Deze beschrijving is nodig om te kunnen beoordelen in hoeverre de aanvrager in staat moet worden geacht te komen tot de participatiegraad die in artikel 3.11.3 wordt gevraagd. Het advies van Oost NL zal daarom ook op dit aspect ingaan.

Artikel 3.11.9

De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager afgestemd op de verwachte duur van het project of het projectonderdeel.

Artikel 3.11.10

De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.

Paragraaf 3.12 Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met de betrokken partijen, in het bijzonder de bewoners.

Artikel 3.12.2 In artikel 3.12.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn

Artikel 3.12.4 Het kan zijn dat een aanvrager op eigen initiatief, zonder subsidie van de provincie, een inventarisatie heeft opgesteld of heeft laten opstellen. Als deze inventarisatie beantwoordt aan de verplichtingen van deze regeling (en minimaal de aandachtspunten bevat uit het document zoals genoemd in artikel 3.12.4), kan deze de basis vormen voor de aanvraag van de subsidie voor fase 2.

Artikel 3.12.6 Voor wat betreft de subsidiabele kosten geldt dat die voor het grootste deel besteed zullen worden aan de inzet van de externe deskundige. In voorkomend geval kunnen ook andere deskundigen worden ingezet voor bepaalde specifieke onderdelen van het proces. Het is echter ook toegestaan om andere kosten die rechtstreeks met het proces samenhangen voor subsidie in aanmerking te brengen, zoals zaalhuur of het gebruik van bepaalde methodieken waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Hiervoor is een maximum van 10% opgenomen.

Artikel 3.12.9 Het doel van de subsidie is om in zoveel mogelijk wijken te komen tot uitvoering van transitieplannen. Om de kans van slagen zo goot mogelijk te maken, is het van groot belang dat er uitvoerig verslag wordt gedaan van de activiteiten en de resultaten. Op basis van deze verslagen kunnen ook anderen profiteren van verworven kennis en inzichten, ook als er in de betreffende wijk geen vervolg komt op het doorlopen proces. Om die reden is voor beide fasen de verplichting opgenomen dat de aanvrager binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uitbrengt. Verslagen zijn in beginsel vormvrij. In alle gevallen zal een kwalitatief goed verslag worden verlangd dat voldoet aan de eisen van artikel 3.12.9.

Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde

Artikel 3.6.2 Hiermee wordt bedoeld de bodeminformatie op orde krijgen door invoeren volgens een uniform format in één systeem voor het kunnen uitwisselen en delen van bodemdata, zodat uitwisseling kan plaatsvinde nmet het provinciale bodeminformatiesysteem Squit Ibis.

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingArtikel 3.7.1, onderdeel a Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan:    i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of    ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waarbodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond.

Paragraaf 3.9 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing

In artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een verplichting opgenomen voor bedrijven met een jaarlijks energieverbruik van 50.000 tot 200.000 kWh of 25.000 tot 75.000 m3 aardgas om alle energiebesparende maatregelen te treffen die een terugverdientijd hebben van maximaal 5 jaar.

De provincie Gelderland wil vanuit de samenwerking in het Gelders Energie Akkoord bedrijven aanzetten tot het nemen van deze maatregelen. Daartoe is de Gelderse aanpak ontwikkeld. Deze aanpak is gericht op de sporen communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en toezicht op en handhaving van zogenaamde achterblijvers. In deze aanpak wordt het uitgangspunt gehanteerd dat 80% van de bedrijven via stimulering zelf aan de slag gaat en dat 20% van de bedrijven via toezicht en handhaving moet worden aangezet tot het nemen van energiebesparende maatregelen. De gemiddelde toezichtskosten per bedrijf zijn gesteld op €800. De provincie draagt voor 50% bij in die kosten. De subsidie is uitsluitend bestemd voor uitoefening van toezicht, en niet voor bestuursrechtelijke handhaving.

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1, onderdeel w:

Voorbeelden van landschapselementen zijn bossen van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.

Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen

Artikel 4.2.1 Regulier onderhoud en beheer worden niet ondersteund. Achterstallig onderhoud wordt in beperkte mate ondersteund, namelijk als de activiteit bijdraagt aan een provinciale doelstelling en onmogelijk rendabel kan worden uitgevoerd. Met achterstallig onderhoud worden bedoeld: werkzaamheden die aanvullend op het reguliere beheer en onderhoud nodig zijn voor de instandhouding van het landschapselement.

Subsidie voor aanleg van eenvoudige openbare onverharde paden als bedoeld in onderdeel d, is bedoeld om de toegankelijkheid en de mate waarin het landschap beleefd kan worden te vergroten. Het openbaar toegankelijk maken van het landschap is het primaire doel. Eenvoudige onverharde paden zijn paden die niet zijn voorzien van klinkers, asfalt, beton, puin, grind en dergelijke. Voorbeelden zijn zandpaden, graspaden of paden enkel voorzien van een toplaag van houtsnippers ter bevordering van de toegankelijkheid voor voetgangers.

In onderdeel e worden met kleine recreatieve voorzieningen eenvoudige voorzieningen bedoeld waarmee het recreatief medegebruik op landgoederen wordt vergroot, zoals een bankje of een parkeervoorziening.

De aanleg van eenvoudige loopbruggen onder f wordt ondersteund met als doel de toegankelijkheid en het recreatief medegebruik van het landschap te vergroten.

In veel landschapsplannen is betrokkenheid en participatie als bedoeld onder g een instrument om tot groene prestaties te komen. Activiteiten die daaraan bijdraagt kunnen worden gesubsidieerd. Denk bijvoorbeeld aan een informatieavond voor vrijwilligers die aan de slag willen in het landschap, of een interactief proces om samen met bewoners tot afspraken over realisatie van het landschapsplan te komen. Ook educatieve activiteiten om jongeren mee te nemen in het verhaal over het landschapkunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 4.2.2 In een landschapsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden bestaande kwaliteiten van een landschap benoemd en de mogelijkheden geïnventariseerd om die kwaliteiten te behouden en te versterken door landschapsinrichting en beheer. Activiteiten die voortvloeien uit een landschapsplan dragen aantoonbaar en voor de lange termijn bij aan het behoud en versterking van de in het plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten en zijn daarom subsidiabel.

Ten aanzien van houtopstanden, rijbeplanting en hoogstamfruitgaarden zijn in het eerste lid, onder b, aanvullende voorwaarden opgenomen zodat deze landschapselementen onder de beschermende werking van de Boswet vallen en de instandhouding voor de lange termijn is geborgd. Voor hagen en heggen gelden geen aanvullende eisen omdat hagen en heggen karakteristiek kunnen zijn zonder een bepaalde minimale omvang.

Een poel moet voor de lange termijn in stand te houden zijn. Omdat bij een diepe grondwatertrap de poel opdroogt, wordt in het eerste lid, onder c, de voorwaarde gesteld van een grondwatertrap 3 of minder. Dat betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich op 20 cm onder maaiveld bevindt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op 90 cm beneden maaiveld of daarmee vergelijkbare situaties.

De achtergrond van het eerste lid, onder e, is dat als het aanleggen van heggen en hagen binnen de EHS een provinciale doelstelling is, dit is gevat in het Natuurbeheerplan. Ondersteuning daarvan vindtplaats vanuit andere regelingen.

Het Normenboek Natuur, Bos en Landschap van Alterra wordt gehanteerd om met initiatiefnemers op gelijke wijze subsidieafspraken te kunnen maken. In het Normenboek staan tijd- en kostennormen voor maatregelen die in natuur, bos en landschap worden uitgevoerd. Het Normenboek is te bestellen op de website www.normenboek.nl. en is in te zien bij de provincie. De normen zijn marktconform en worden elke 2 jaar geactualiseerd. Voor de aanvraag dient de jaargang van de datum van de subsidieaanvraag te worden gebruikt. Wij nodigen landgoedeigenaren uit planmatig aan landschapskwaliteiten te werken. Daarom dient een landgoedvisie of landgoedplan als bedoeld in het tweede lid als basis voor de aanvraag. In het plan wordt een beeld geschetst van de activiteiten die nu en in de toekomst nodig zijn om op het goed de voorkomende kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden of verder te versterken. Er worden geen verdere voorwaarden gesteld aan het plan.

Artikel 4.2.3 Kosten die worden gemaakt voor natuurontwikkeling binnen de EHS zoals bedoeld in het Natuurbeheerplan Gelderland, met uitzondering van kosten die worden gemaakt voor de aanleg en voor het wegwerken van achterstallig onderhoud aan poelen.

Bestaande landschapsplannen en landgoedplannen dienen als basis voor een subsidieaanvraag. Er wordt geen nadere uitwerking gevraagd.

Artikel 4.2.5 De Nationale Landschappen zijn symbolen van de diversiteit van het Gelderse landschap, daarom hebben ze in de regeling ruimere mogelijkheden in de vorm van een hoger subsidiepercentage.

De regeling ondersteunt in het tweede lid gemeenten die planmatig uitvoering willen geven aan hun landschapsplannen. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vierjaar. Met de ondergrens nodigen we gemeenten uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderlandte kunnen bedienen.

De regeling ondersteunt in het derde lid landgoedeigenaren die planmatig uitvoering willen geven aan hun landgoedplannen. Zij kunnen rekenen op 75% subsidie. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vier jaar. Met de ondergrens nodigen we eigenaren uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderland te kunnen bedienen.Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen

Voorbeelden van faunavoorzieningen zijn: a. amfibiën- en dassentunnels; b. herpetoducten; c. verkeersmaatregelen bij gelijkvloerse oversteken, waaronder snelheidsverlaging en waarschuwingssystemen; d. vispassages; e. loopplanken; f. faunauittreeplaatsen.

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders natuurnetwerk Artikel 4.4.1 Subsidie is beschikbaar voor de verwerving van een natuurambitieterrein of voor de beëindiging van een pachtovereenkomst die nog van toepassing is op een natuurambititieterrein. Daarnaast is het mogelijk om subsidie te verkrijgen op de waarde daling van gebouwen als verwerving van deze gebouwen onlosmakelijk en aantoonbaar gekoppeld is aan de verwerving van het natuurambitieterrein.

Artikel 4.4.2 Subsidie op de waardedaling van gebouwen wordt slechts verstrekt als het natuurambitieterrein waar de gebouwen aan zijn gekoppeld tenminste 20 ha bedraagt en door Gedeputeerde Staten een natuurontwikkelplan is vastgesteld voor een gebied waarbinnen het betreffende natuurterrein met gebouwen liggen.

Artikel 4.4.4 In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan op grond van de regeling in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager aan de regeling op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat de regeling een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.

Artikel 4.4.7 Op grond van het eerste lid, onder a, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Mits daardoor het gebruik conform natuurbeheertype niet in gevaar komt, kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn met de regeling op dit punt.

Voorts is de subsidieontvanger op grond van het eerste lid, onder c, verplicht het verworven terrein binnen twee jaar na verwerving of pachtvrij maken overeenkomstig het beheertype in te richten en te beheren. Bij het beheer kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn mits daardoor het voorgeschreven natuurbeheertype niet in gevaar komt. Voor zover noodzakelijk worden in de beschikking tot subsidieverlening hieromtrent verplichtingen opgenomen.

Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder f, geen termijn. Indien het uit een oogpunt van doelmatigheid aangewezen is om een bestemmingswijziging te koppelen aan een algehele wijziging, kan daar ruimte voor zijn. Gedeputeerde Staten hechten eraan dat het GNN ook in de bestemmingsplannen is verankerd, dus los van privaatrechtelijke bedingen ten aanzien van het gebruik.

In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het GNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededelingvan de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat: a. de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn; b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben. Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwervingvoor realisatie van het GNN.

Paragrafen 4.8 en 4.9 Inrichting en functieverandering natuur

Per 1 januari 2016 is de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap Gelderland (SKNL) ingetrokken als separate subsidieverordening. Vanaf deze datum gelden voor functieverandering en inrichting van nieuwe en bestaande natuur de paragrafen 4.8 en 4.9.

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzienvan de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000, de PAS-gebiedsanalyse en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur. Artikel 4.8.1 (inrichting) De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Nieuwe natuur aan te leggen in het kader van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) of Natura 2000 vallen onder deze activiteit. Daarnaast is subsidie mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor: PAS-maatregelen, onderzoek en monitoring zoals in de PAS-gebiedsanalyse van de afzonderlijk PAS-gebieden is beschreven, voor Natura 2000 maatregelen, soortenbeschermingsmaatregelen en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Artikel 4.8.2 Criteria Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, indien uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt. Voor programma aanvragen is de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart het criterium voor het aanvragen van een subsidie. Artikel 4.8.4 Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur. Artikel 4.8.8 De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd.

Artikel 4.8.10 Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard moeten worden aangemerkt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager.

Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders NatuurnetwerkArtikel 4.9.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Artikel 4.9.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met eenmaximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 4.9.7 Indien functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.

Artikel 4.9.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.

Artikel 4.9.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.

Paragraaf 4.14 Agrarisch waterbeheer door loonwerkbedrijven

De landbouwsector moet economisch gezond kunnen functioneren en tegelijkertijd verder verduurzamen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn, volksgezondheid, voedselveiligheid én klimaat. In het coalitieakkoord ‘Ruimte voor Gelderland’ is aangegeven dat innovatie een belangrijk middel is om te komen tot een duurzame landbouw. Om de innovatie in de landbouw op het gebied van water op een hoger plan te trekken is het van belang dat de landbouwsector gaat investeren in fysieke maatregelen. Gelet hierop biedt de provincie Gelderland landbouwers een subsidiemogelijkheid in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Verordening POP3 subsidies provincie Gelderland. Om te bewerkstelligen dat de provincie haar doelen zo goed mogelijk kan bereiken, biedt paragraaf 4.12 de mogelijkheid om een vergelijkbare subsidie te verstrekken aan loonwerkbedrijven.

Artikel 4.14.2 Subsidie is beschikbaar voor investeringen in machines die bijdragen aan de doelstellingen uit de Kaderrichtlijn water en de Nitraatrichtlijn. Zo kan bijvoorbeeld subsidie worden verstrekt voor de aanschaf van systemen voor precisiebemesting of voor investeringen in machines voor onkruidbestrijding. Exploitatiekosten en wettelijke verplichte maatregelen worden niet gesubsidieerd. Er is alleen subsidie beschikbaar voor bovenwettelijke investeringen.

De investeringen die zijn opgenomen zijn afkomstig van de zogenoemde landelijke BOOT-lijst, zoals vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg Open Teelten (zie:

http://agrarischwaterbeheer.nl/document/pop3-financiering-icm-daw-boot-lijst ) en de milieulijst (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2017/12/Milieulijst%202018.pdf). De lijst in bijlage 2 is tot stand gekomen na overleg met diverse vertegenwoordigers en deskundigen vanuit de waterschappen en de landbouwsector. Hierbij is nadrukkelijk getoetst op het bovenwettelijke karakter van de investeringen. Hierdoor is op voorhand de kwaliteit van de investering verzekerd via een verifieerbare selectie van investeringen die een gelijke en transparante behandeling van de aanvragers garandeert.

Artikel 4.14.4 Bij de kosten voor aanpassing van machines door nieuwe toevoegingen gaat het erom dat bestaande machines worden voorzien van nieuwe onderdelen die bijdragen aan het doel van deze subsidieregeling (zie artikel 4.12.2). De subsidiemogelijkheid betreft nieuwe machines en onderdelen. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om tweedehands machines of onderdelen. De reden hiervoor is onze wens dat de subsidieontvangers de laatst beschikbare techniek gebruiken.

Het gebruik van de term ‘koop’ sluit personeelskosten van de subsidieontvangers die zelf aan de slag willen gaan om machines aan te passen uit van subsidie. De subsidieontvanger die in een steekproef valt, moet dus een nota voor de aanschaf van een onderdeel of een machine kunnen tonen die de subsidiabele kosten dekt. Bij nieuwe onderdelen kan de koop ook de montage door de leverancier omvatten. Dat element dient dan uit de offerte te blijken.

Artikel 4.14.7 Om de administratieve lasten te bepreken voor de provincie wordt een minimum van € 3.000 per aanvraag gehanteerd voor de subsidiabele kosten. Het maximale bedrag per aanvrager is beperkt tot een maximum van € 20.000 per aanvraag om zoveel mogelijk aanvragers te kunnen bedienen en daarmee een zo groot mogelijk effect te bereiken. Vereist is dat de subsidie wordt verstrekt aan loonwerkers.

Artikel 4.14.9 Artikel 14 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening vormt het staatssteunkader voor deze subsidie. Dit houdt onder meer in dat de aanvraag van een mkb-onderneming afkomstig moet zijn. Een ander belangrijk punt is dat een aanvrager pas na het indienen van de aanvraag begint met de activiteit.

Algemeen bij hoofdstukken 3 en 6

[vervallen]

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen

In de afgelopen periode zijn er met name voor fietsen en wandelen heel veel recreatieve routes gerealiseerd, waarvan vele zonder (provinciale) overheidsbijdrage zijn ontwikkeld op de basisroutenetwerken zoals de knoop- en keuzepuntensystemen. Daarom wil de provincie haar stimulering van kwaliteitsverbetering van routes de komende tijd focussen op de ondersteuning van initiatiefnemers bij de uitwerking van een sluitende business case voor hun route. In die business case wordt ingezoomd op alle aspecten die een route sterk maken en duurzaam in stand houden. Het gaat dan om de aspecten (door)ontwikkeling, beheer en onderhoud, monitoring en marketing, waarbij naar een meerjarige financiering wordt gestreefd; een model business case is beschikbaar.

Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie

Met dit artikel wordt in eerste instantie en vooral de campagne ‘Gelderland levert je mooie streken’ (multimediaal, beurzen en coördinatie) ondersteund. Daarnaast biedt dit artikel, 6.11.1.b, de mogelijkheid voor ondersteuning van activiteiten van individuele Regionale Bureaus voor Toerisme (RBT’s) onder de voorwaarde dat die activiteiten zijn afgestemd met de andere RBT’s ter voorkoming dat dezelfde activiteiten los van elkaar in de verschillende regio’s worden ontwikkeld en uitgevoerd.

Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving 

De provincie wil de samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de overheid stimuleren teneinde de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en te verbeteren. Een goede samenwerking voorkomt dat bedrijventerreinen verloederen en dat er (nogmaals) herstructurering plaats moet vinden. Daarnaast wil de provincie de samenwerking stimuleren ten behoeve van duurzaamenergiegebruik op bedrijventerreinen.

Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed

Art. 7.1.1.

[vervallen]

Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).

Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.

Artikel 7.3.4

In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.

Artikel 7.4.1.

Onderdeel b. Regulier onderhoud en beheer van een erfgoed zijn hier uitgesloten. Het gaat om restauratie Op zichzelf staande activiteiten op het vlak van herbestemming, verduurzaming of onderhoud zijn uitgesloten van deze regeling.

Artikel 7.4.2.

Onderdeel c. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre de aanwezige cultuurhistorische waarden van een erfgoed behouden blijven en zo optimaal mogelijk worden ingepast in het project. Daarbij geldt als voorwaarde dat het erfgoed een monumentenstatus heeft.

Onderdeel d. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een erfgoed staat nooit op zichzelf en heeft de potentie om de directe omgeving een positieve impuls te geven op het woon-, werk-, en verblijfsklimaat. Een goede inpassing en uitstraling naar de omgeving is hier dus van belang.

Onderdeel e. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre het project de eventuele mogelijkheden van verduurzaming benut en inpast in het project. Dit kan breed zijn, variërend van energiebesparende en –opwekkende maatregelen tot hergebruik van grondstoffen, duurzame omgang met water en bodem en toepassing van duurzame en/of hergebruik van materialen in de uitvoering. Hierbij geldt een motiveringsplicht bij de aanvrager. Indien in de aanvraag geen verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat inpassing daarvan in de gegeven situatie onmogelijk is.

Onderdeel f. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten. Ten eerste de maatschappelijke toegankelijkheid. We vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen meegenieten van het Gelders erfgoed via openstelling van het erfgoed. Ook de participatie van burgers, het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers en/of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt zijn beoordelingsaspecten. De mogelijkheden hiertoe variëren per project. Ook hier geldt een motiveringsplicht. Indien bovengenoemde aspecten van beleefbaarheid in de aanvraag niet of slechts beperkt zijn ingevuld, zal de aanvrager aannemelijk moeten maken dat dat in het gegeven project niet inpasbaar is.

Onderdeel h. Bij dit criterium beoordelen we in ieder geval een de begroting van de geraamde investeringen. Deze begroting moet sober en doelmatig zijn opgesteld. Daarnaast dient een bestekplan van de geraamde werkzaamheden te zijn bijgevoegd en een haalbaarheids- en risicoanalyse van de investering. Tenslotte een motivering waaruit blijkt dat een provinciale cofinanciering het sluitstuk is na maximaal gedane inspanningen om de begroting op eigen kracht rond te krijgen. Daarbij dient aannemelijk gemaakt te zijn dat de exploitatie- en beheerkosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Bestendig gebruik moet dus aannemelijk gemaakt worden, op basis van een exploitatiebegroting. Bij aanvragen die betrekking hebben op monumentale groenstructuren dient een instandhoudingsplan te worden bijgevoegd.

Artikel 7.4.5.

Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend kan een vooroverleg plaatsvinden. Wij raden dit sterk aan. Op deze manier kan de provincie in het vooroverleg een gericht advies geven m.b.t. het indienen van een volledige en passende aanvraag. Resultaat van het vooroverleg kan natuurlijk ook zijn dat indienen van een aanvraag niet zinvol zal zijn. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van een door de beoogde aanvrager ingevuld vooroverlegformulier.

Artikel 7.4.8, tweede lid

Met erkende bedrijven bedoelen wij in deze regeling de in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven (www.monumentenwacht-gld.nl), dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie (www.vakgroeprestauratie.nl).

Artikel 7.4.8, zesde lid

Het organiseren van leerwerkplekken voor vakopleidingen in de restauratiebouw vinden wij van groot belang. Voor dit aspect geldt een motiveringsplicht voor de aanvrager indien in het project geen leerlingwerkplaatsen zijn opgenomen.

Artikel 7.7.3

De penvoerende gemeente is de gemeente die namens de samenwerkende gemeenten de aanvraag doet en voor de provincie de gemeente is waarmee de subsidie wordt vastgesteld en afgerekend.

Een project bevat een bovenlokaal component als er buiten de gemeentelijke grens een doelgroep wordt bereikt en/of kennis en kunde wordt gedeeld met andere geïnteresseerden buiten de gemeente.

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten van de Regels Ruimte voor Gelderland

Deze regeling is een aanvulling op de gemeentelijke subsidieverordening die eigenaren van gemeentelijke monumenten ondersteunt. Na evaluatie van deze regeling is besloten om de regels voor het aanvragen van subsidie voor gemeenten te vereenvoudigen. De belangrijkste wijziging hierin is dat de alle subsidies bij verlening gelijktijdig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd van € 200.000 naar € 125.000.. Als prestatie verleent de gemeente jaarlijks een overzicht van de door haar verleende subsidies op grond van de gemeentelijke subsidieverordening. Bij onderbesteding van de door gemeente en provincie beschikbaar gestelde middelen, dient de gemeente hiervan melding te doen. Dit kan er mogelijk toe leiden dat (een deel van) de subsidie moet worden terugbetaald.

Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie

Deze subsidie is bedoeld voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- en erfgoedparticipatie onder burgers in hun vrije tijd. Onder cultuur- en erfgoedparticipatie wordt verstaan elke vorm van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed, specifiek in de vrije tijd (artikel 7.1.1, aanhef en onder c). Wat betreft cultuur kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitingsvormen als muziek, dans, toneel, beeldende kunst, vormgeving, film, E-cultuur, literaire cultuur, urban en allerlei dwarsverbanden tussen de disciplines. Wat betreft erfgoed kan het zowel om materieel als immaterieel (cultureel) erfgoed gaan. Een wezenlijk kenmerk is dat dit erfgoed wordt overgedragen van generatie op generatie en van persoon op persoon. Het behoort tot de basis van een gemeenschap. Immaterieel erfgoed is ‘dynamisch, levend erfgoed’.

Door vernieuwende activiteiten te ondersteunen kan de diversiteit van het aanbod worden vergroot. Er wordt voorzien dat daarmee een breder publiek actief deel zal nemen aan de activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed. Via deze subsidie willen we de artistieke, inhoudelijke, methodische of organisatorische vernieuwing van actieve cultuur- en erfgoedparticipatie in de vrije tijd mogelijk maken. Vernieuwing wordt in het bijzonder gezocht door in te zetten op de samenwerking tussen partijen uit verschillende disciplines of sectoren en daarmee in het combineren van activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed met elkaar en met andere sectoren zoals zorg, sport en natuur.

Vernieuwing wordt daarnaast gezocht in de inzet van de nieuwe participatie- en presentatiemogelijkheden die het internet biedt. In het bijzonder doordat het voorleggen van conceptaanvragen, het indienen, de behandeling en beoordeling van de aanvragen in beginsel verloopt via een interactief digitaal platform. Met dit platform creëren Gedeputeerde Staten een directere communicatie tussen de provincie en de aanvragers en tussen aanvragers onderling. Ook betrekt de provincie het publiek bij het tot stand komen van initiatieven en bij de beoordeling daarvan.

Het aanvragen en verantwoorden van de subsidie kent vier fasen: de Advies-fase (niet gelimiteerd in tijd), de Beoordelings-fase (van in beginsel enkele weken), de Stem-fase (van maximaal vier weken) en de Doe-fase (van maximaal twee jaar). De interactie tussen aanvrager en de provincie verloopt in principe via het provinciale digitaal platform.

In de Advies-fase leggen aanvragers ideeën of conceptaanvragen via het platform voor aan de provincie en het publiek. Zij maken op het platform een projectpagina aan en beheren deze zelf. Aanvragers krijgen van een medewerker van de provincie, van een coach en van het publiek adviezen om hun aanvraag te versterken, aan te vullen en te verduidelijken. Een aanvraag verblijft in deze Denk mee-fase totdat de aanvrager zijn (uitgewerkte) voorstel indient als subsidieaanvraag. Dan start de Beoordelings-fase en gaat de beslistermijn van maximaal 13 weken lopen.

In de Beoordelings-fase beoordelen Gedeputeerde Staten in de eerste plaats of de aanvraag compleet is. Als dat niet het geval is, dan wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarnaast wordt beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat voldaan kan worden aan de specifieke voorwaarden die gelden om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Als duidelijk is dat hier geen sprake van is, dan kan een aanvraag in deze fase reeds geweigerd worden op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de AsG. In deze fase wordt een aanvraag bovendien geweigerd als de aanvrager al een aanvraag ter beoordeling heeft voorliggen in de Beoordelings- of Stem-fase (artikel 7.10.6). Op deze manier wordt voorkomen dat aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden de Stem-fase bereiken. Dit laat onverlet dat Gedeputeerde Staten ook tijdens of na verloop van de Stem-fase een aanvraag nog kunnen – of soms zelfs moeten – weigeren als daar in de AsG of Algemene wet bestuursrecht gronden voor zijn aan te wijzen. Bij een eerste positieve beoordeling door Gedeputeerde Staten zetten zij de aanvraag door naar de Stem-fase.

In de Stem-fase wordt de aanvraag beoordeeld door een waardering van het publiek. Een aanvraag verblijft maximaal vier weken in de Stem-fase. Het publiek spreekt zijn waardering uit door het initiatief zijn stem te geven. Bij een totaal van 75 stemmen of meer krijgt de aanvraag een positief advies en ontvangt de aanvrager in beginsel een subsidie. Uiteraard tenzij door de verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Bij het verstrekken van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen zijn ingediend. De uitkomst van de Stem-fase wordt als advies voorgelegd aan Gedeputeerde Staten, dat een definitief besluit neemt over de subsidieaanvraag.

Wanneer Gedeputeerde Staten een positief advies over een aanvraag heeft overgenomen en tot subsidieverstrekking is overgegaan, komt de aanvraag in de Doe-fase terecht. In deze Doe-fase voert de aanvrager de activiteiten uit en informeert Gedeputeerde Staten en het publiek over de uitvoering van de activiteiten (artikel 7.10.7). De aanvrager houdt bijvoorbeeld een weblog bij op het digitaal platform, waaruit blijkt dat en hoe de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd wordt of is uitgevoerd. Dat kan door tekst, maar ook door film- of beeldmateriaal te plaatsen. Daarbij kan gedacht worden aan informatie zoals welke lessen geleerd zijn bij de voorbereiding en uitvoering, hoeveel deelnemers er hebben deelgenomen, hoe deze deelnemers de activiteiten hebben ervaren.

Deze – zeker voor een subsidie van € 10.000,--– bijzondere verslagverplichting vloeit voort uit de te verwachten bijdrage hiervan aan het verspreiden van kennis en ervaringen die deze subsidieregeling mede tot doel heeft.

Paragraaf 7.11

Artikel 7.11.3, tweede lid. De subsidie wordt geweigerd voor reguliere activiteiten van bijvoorbeeld koren en toneelgezelschappen of podiumprogrammering. Evenmin wordt subsidie verstrekt voor het herhalen van een artistieke productie of festival in Gelderland, welke eerder binnen of buiten Gelderland is gemaakt of georganiseerd.

Paragraaf 7.12

Artikel 7.12.2 Er wordt bijgedragen aan artistieke producties en festivals met een hoge artistieke kwaliteit, die zowel van regionaal belang zijn als de potentie hebben om door te groeien naar een artistieke productie of festival van provinciaal belang.

Artikel 7.12.3 De subsidie wordt geweigerd voor reguliere activiteiten van bijvoorbeeld koren en toneelgezelschappen of podiumprogrammering. Evenmin wordt subsidie verstrekt voor het herhalen van een artistieke productie of festival in Gelderland, welke eerder binnen of buiten Gelderland is gemaakt of georganiseerd.

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur 

Algemeen

Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.

Artikel 8.1.2

In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.

De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.

Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.

Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.

De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:

a. een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;

b. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;

c. het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;

d. een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;

e. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel

f. één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3

In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).

De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.

In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.

Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.

Artikel 8.1.4

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.

Artikel 8.1.5

Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8.1.6

Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.

Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.

Artikel 8.1.7

Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.

Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.

In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.

Artikel 8.1.8

Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.

Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.