Beleidsregel besluit proceskosten bestuursrecht in belastingzaken

Geldend van 11-04-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 28-03-2013

Beleidsregel Besluit proceskosten bestuursrecht

De gemeenteambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Gemeentewet, van de gemeente Geldrop-Mierlo

Gelet op artikel 1:3, vierde lid, Awb, artikel 7:15 Awb, artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht juncto onderdeel C.1. van de bij dat Besluit behorende bijlage,

Besluit vast te stellen de “Beleidsregel Besluit proceskosten bestuursrecht”

Artikel 1

  • 1.

    Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt een zaak in beginsel aangemerkt als gemiddeld, tenzij een zaak als zeer licht dient te worden aangemerkt.

  • 2.

    Van een zeer lichte zaak is sprake indien:

1.het om een pro forma bezwaarschrift zonder aanvulling gaat;

2.het bezwaarschrift summier gemotiveerd is;

3.het bezwaarschrift is qua inhoud gelijk aan de inhoud van een eerder ingediend bezwaarschrift, dat eveneens was gericht tegen de vastgestelde WOZ-waarde;

4.het bezwaarschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;

5.het bezwaarschrift is gericht tegen de aangewezen belanghebbende/belastingplichtige.

Artikel 2

1.De vergoeding van door een deskundige opgemaakt taxatierapport geldt dat deze vergoeding wordt gebaseerd op de in dit artikel vermelde tijdsbesteding en uurtarieven.

2.Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende tijdsbesteding:

a.maximaal 2 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning;

b.maximaal 4 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning en deze zaak inpandig is opgenomen;

c.maximaal 4 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport niet is gebaseerd op een inpandige opname;

d.maximaal 6 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport is gebaseerd op een inpandige opname;

e.maximaal 6 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een incourante niet-woning, waarbij het taxatierapport niet is gebaseerd op een inpandige opname;

f.maximaal 8 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport is gebaseerd op een inpandige opname.

3.Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende uurtarieven:

a.maximaal € 50,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

b.maximaal € 65,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

c.maximaal € 80,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een incourante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt.

Artikel 3

Reis- en verblijfkosten van een belanghebbende kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat reiskosten worden vergoed op basis van een kaartje openbaar vervoer 2e klasse, tenzij de reis (redelijkerwijs) per openbaar vervoer niet mogelijk is. In dat geval worden de reiskosten vergoed tegen een bedrag van € 0,28 per kilometer. De hoogte van de vergoeding van verblijfkosten wordt in goede justitie bepaald.

Artikel 4

Verletkosten van een belanghebbende kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding van verletkosten vindt in beginsel plaats tegen de werkelijke kosten, waarbij geldt dat het minimum bedrag per uur € 7,00 en het maximum bedrag per uur € 78,00 bedraagt.

Artikel 5

Kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding van deze kosten vindt in beginsel plaats tegen de werkelijke kosten.

Artikel 6

Een proceskostenvergoeding wordt eerst toegekend indien belanghebbende kan aantonen dat de betreffende kosten daadwerkelijk op hem drukken.

Artikel 7

Het bedrag aan proceskostenvergoeding wordt in beginsel overgemaakt op het rekeningnummer van belanghebbende.

Artikel 8

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking op de in art. 3:42 Awb voorgeschreven wijze.

Artikel 9

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel besluit proceskosten bestuursrecht in belastingzaken”.

Geldrop-Mierlo, 28 maart 2013

De heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo,

J.M. van den Elsen

Toelichting behorende bij de Beleidsregel Besluit proceskosten bestuursrecht

Inleiding

In toenemende mate wordt in bezwaarschriften, die zijn gericht tegen de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) genomen (waarde)beschikkingen, op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten. Een dergelijk verzoek dient te worden beoordeeld met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. In artikel 1 van dit besluit worden de voor vergoeding in aanmerking komende kosten limitatief opgesomd. In de bezwaarschriften wordt vaak een verzoek ingediend voor vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (artikel 1, onderdeel a, besluit proceskosten bestuursrecht) en de kosten van een deskundige die een verslag (lees: taxatierapport) heeft uitgebracht (artikel 1, onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht).

In de praktijk is niet altijd duidelijk op welke wijze een vergoeding voor proceskosten wordt berekend. Deze beleidsregel dient ervoor om aan deze onduidelijkheid een einde te maken. Hierna wordt per artikel een nadere toelichting gegeven.

Artikel 1

Ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geldt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een genormeerde kostenvergoeding. Daarbij wordt per zaak beoordeeld van welke van de in dit besluit opgenomen proceshandelingen in bezwaar sprake is. Aan iedere proceshandeling is een puntenwaardering toegekend. In bezwaar kunnen de volgende proceshandelingen worden onderscheiden:

1.het indienen van een bezwaarschrift 1,0 punt

2.het verschijnen bij een hoorzitting 1,0 punt

3.het verschijnen bij een nadere hoorzitting 0,5 punt

Van horen is in beginsel eerst sprake indien een hoorzitting daadwerkelijk wordt bijgewoond. Een uitzondering daarop geldt indien belanghebbende, met toestemming van beide partijen, telefonisch wordt gehoord. Telefonisch horen is verplicht, indien belanghebbende daar om heeft verzocht en er geen zwaarwegende redenen aanwezig zijn om hier aan voorbij te gaan (Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 februari 013, nr. BK-12/00053, LJN: BZ4537. Indien een telefoongesprek met belanghebbende wordt gevoerd dat vergelijkbaar is met telefonisch horen, dient in beginsel ook 1 punt te worden toegekend (Hoge Raad 1 juni 2012, nr. 11/04661, LJN: BW7081).

Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, nr. 10/00652, LJN: BQ0415, volgt dat de kosten kunnen worden beperkt, indien tijdens een hoorzitting een groot aantal zaken wordt behandeld, mits deze zaken op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang vertonen (waardoor de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hebben) en niet zijn afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak.

Mogelijke aanwezigen bij de hoorzitting:

Gemachtigde

In beginsel wordt 1 punt toegekend als de gemachtigde (de derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleend) de hoorzitting bijwoont. Hiervoor is aangegeven dat de kosten kunnen worden beperkt, indien tijdens een hoorzitting een groot aantal zaken wordt behandeld, mits deze zaken op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang vertonen (waardoor de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hebben) en niet zijn afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak. Ingeval van een hoorzitting waarin meerdere zaken zijn behandeld, die op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang vertonen, wordt niet uitgegaan van factor 1 maar van factor 0,5 per zaak.

Deskundige

Indien een deskundige de hoorzitting bijwoont, dient daarvoor ook kosten te worden vergoed indien aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen en deze deskundige een wezenlijke bijdrage daarin heeft gehad (Gerechtshof ’s-Gravenhage 30 oktober 2012, nr. 11/00441, LJN: BY2796). Uit de uitspraak van Rechtbank Utrecht van 22 maart 2011, nr. 10/1358, LJN: BP8586 volgt dat daarbij wordt uitgegaan van het aantal uren dat met de hoorzitting is gemoeid, waarbij een minimum van een half uur per zaak wordt aangehouden. Vervolgens wordt de tijdsbesteding vermenigvuldigd met het, op basis van deze werkinstructie voor de betreffende soort onroerende zaak, geldende tarief.

Belanghebbende komt in aanmerking voor verletkosten indien deze vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. Het (redelijk) aantal uren dat verlof is opgenomen wordt vermenigvuldigd met het genormeerde tarief dat varieert van € 7,00 tot maximaal € 78,00 per uur.

Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met het in het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen bedrag per punt. Vervolgens dient een wegingsfactor voor de zaak te worden bepaald (variërend van zeer licht tot zeer zwaar). Uit de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2008, nr. 07/00181, LJN: BF0084, volgt dat de toepassing van de wegingsfactoren, op grond van de toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht, steeds in overeenstemming moet zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. In deze beleidsregel is, met inachtneming van deze uitspraak, invulling gegeven aan de toepassing van de wegingsfactoren.

Op grond van deze beleidsregel is een zaak in beginsel gemiddeld is, tenzij een zaak als zeer licht dient te worden aangemerkt. Van een zeer lichte zaak is bijvoorbeeld sprake indien een bezwaarschrift summier is gemotiveerd. Daarvan is onder meer sprake indien in het bezwaarschrift:

a.is aangevoerd dat de vastgestelde WOZ-waarde te hoog is;

b.is verwezen naar de koopprijs van de betreffende onroerende zaak;

c.is aangevoerd dat sprake is van een onjuiste registratie van een bijgebouw;

d.is aangevoerd dat sprake is van een onjuiste tenaamstelling;

e.is aangevoerd dat sprake is van een kenbare schrijffout in de WOZ-beschikking;

f.uitsluitend wordt verwezen naar een bezwaarschrift, dat betrekking had op de voor een ander kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde;

g.slechts wordt verwezen naar een lopende beroepsprocedure (waaronder mede wordt begrepen hoger beroep en beroep in cassatie), die betrekking heeft op de voor een ander kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde;

h.is aangevoerd dat niet tijdig een besluit is genomen.

Nadat het aantal punten is vermenigvuldigd met het bedrag per punt en de van toepassing zijnde wegingsfactor dient nog te worden beoordeeld of sprake is van samenhangende zaken. Daarvan is sprake indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1.de bezwaarschriften zijn (nagenoeg) gelijktijdig door een of meer belanghebbenden ingediend;

2.de bezwaarschriften zijn tegen nagenoeg identieke besluiten ingediend;

3.de bezwaarschriften zijn op vergelijkbare gronden ingediend;

4.de bezwaarschriften zijn door een of meer personen ingediend, die deel uitmaken van dezelfde organisatie en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2004, nrs. 37 851, 39 191 en 39 192, LJN: AR3090, volgt dat geen sprake is van samenhangende zaken indien een gemachtigde in een geschrift bezwaar maakt tegen de WOZ-waarde van verschillende onroerende zaken.

Verder volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008, nr. 44 041, LJN: BG7294, dat zaken die niet gegrond zijn niet als samenhangende zaken dienen te worden aangemerkt.

Indien sprake is van samenhangende zaken dient te worden beoordeeld hoeveel zaken samenhangend zijn. Zijn dat er twee of drie dan wordt het resultaat van de berekening van het aantal punten x het geldende tarief per punt x de van toepassing zijnde wegingsfactor met factor 1 vermenigvuldigd. Indien sprake is van 4 of meer samenhangende zaken wordt het resultaat van de berekening van het aantal punten x het geldende tarief per punt x de van toepassing zijnde wegingsfactor met factor 1,5 vermenigvuldigd.

Artikel 2

Ten aanzien van de kosten van een deskundige die in het kader van de Wet WOZ een verslag (lees: taxatierapport) heeft uitgebracht, geldt dat enerzijds de tijd voor het opstellen van het taxatierapport en anderzijds het uurtarief dient te worden beoordeeld.

Uit de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 8 november 2012, nr. 11/00923, LJN: BY2756, volgt dat bij de taxatie van woningen wordt uitgegaan van de volgende tijdsbesteding:

a.Maximaal 2 uren indien het taxatierapport niet is gebaseerd op een inpandige opname;

b.Maximaal 4 uren indien het taxatierapport is gebaseerd op een inpandige opname.

In lijn daarmee is het verdedigbaar bij de taxatie van niet woningen uit te gaan van de volgende tijdsbesteding:

a.Maximaal 4 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport niet is gebaseerd op een inpandige opname;

b.Maximaal 6 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport is gebaseerd op een inpandige opname;

c.Maximaal 6 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een incourante niet-woning, waarbij het taxatierapport niet is gebaseerd op een inpandige opname;

d.Maximaal 8 uren indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet tot woning dient en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, waarbij het taxatierapport is gebaseerd op een inpandige opname.

Verder blijkt uit de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nrs. 11/02035, LJN: BX0904, en 11/04133, LJN: BX0919, dat een WOZ-taxatie niet van wetenschappelijke, maar wel van bijzondere aard is, waarbij de hoogte van de vergoeding voor deze taxatie niet afhankelijk is van de deskundigheid van de taxateur, maar uitsluitend van de aard van de te taxeren onroerende zaak. Naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, kan toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt, volgens de Hoge Raad, eerst in aanmerking indien het object van dien aard is dat de taxatie daarvan zeer complex is.

Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport wordt uitgegaan van de volgende uurtarieven:

a.maximaal € 50,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die dient tot woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

b.maximaal € 65,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een courante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt;

c.maximaal € 80,00 exclusief BTW indien het taxatierapport betrekking heeft op een onroerende zaak die niet dient tot woning en deze zaak is aan te merken als een incourante niet-woning, welk bedrag wordt verhoogd met BTW indien de BTW op belanghebbende drukt.

Op basis van het voorgaande wordt, bij het bepalen van de hoogte van de kostenvergoeding van een taxatierapport, uitgegaan van voornoemde bedragen exclusief BTW per uur, tenzij een lager uurtarief ex BTW wordt gedeclareerd.

Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 1999, nr. 34 442, Belastingblad 1999, blz. 621, dient BTW te worden vergoed, indien de BTW op belanghebbende drukt.

Voornoemde uurtarieven worden ook gehanteerd indien een deskundige daadwerkelijk een hoorzitting bijwoont. Het van toepassing zijnde uurtarief wordt in dat geval vermenigvuldigd met het aantal uren dat met de hoorzitting is gemoeid (met een minimum van een half uur).

Ten aanzien van de vergoeding van de kosten van een deskundige die een verslag (lees: taxatierapport) heeft uitgebracht, wordt nog opgemerkt dat op grond van de uitspraken van onder andere Rechtbank Amsterdam van 30 november 2006, nr. 06/1171, LJN: AZ4881 en Rechtbank Arnhem van 28 december 2010, nr. AWB 10/454, LJN: BP1769, niet relevant is of de betreffende deskundige bij hetzelfde bedrijf werkzaam is als de derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. In dat geval is het denkbaar dat het moeilijker is om na te gaan of de kosten die als deskundigenkosten worden opgevoerd uitsluitend samenhangen met de ingeschakelde taxatietechnische expertise dan wel dat deze kosten (mede) betrekking hebben op kosten van advisering van rechtskundige aard, waarvan de vergoeding reeds begrepen is in de kostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze omstandigheid leidt ertoe dat de kosten van de deskundige zorgvuldig moeten worden onderscheiden. Als gevolg daarvan wordt op grond van deze beleidsregel een nadere onderbouwing verlangd van de kosten die als deskundigenkosten worden opgevoerd.

Artikel 3

Ten aanzien van reis- en verblijfkosten van een belanghebbende geldt dat reiskosten worden vergoed op basis van een kaartje openbaar vervoer 2e klasse, tenzij de reis (redelijkerwijs) per openbaar vervoer niet mogelijk is. In dat geval worden de reiskosten vergoed tegen een bedrag van € 0,28 per kilometer. Op grond van de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2004, nr. 02/04617, LJN: AP1069, wordt de hoogte van de vergoeding van verblijfkosten in goede justitie bepaald. Op grond van deze beleidsregel worden daarbij in beginsel de werkelijk gemaakte kosten vergoed, mits deze kosten redelijk (dat wil zeggen niet bovenmatig) zijn.

Artikel 4

Van verlet is sprake indien een belanghebbende verlof dient te nemen om bijvoorbeeld een hoorzitting bij te wonen. De vergoeding van verletkosten vindt in beginsel plaats tegen de werkelijke kosten, waarbij geldt dat het minimum bedrag per uur € 7,00 en het maximum bedrag per uur € 78,00 bedraagt.

Artikel 5

Kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding van deze kosten vindt in beginsel plaats tegen de werkelijke kosten.

Artikel 6

Uit jurisprudentie (bijvoorbeeld Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 815, LJN: BD0464) volgt dat een proceskostenvergoeding eerst wordt toegekend indien belanghebbende kan aantonen dat de betreffende kosten daadwerkelijk op hem drukken. Om dit te kunnen beoordelen, kan van een belanghebbende worden verlangd dat de door hem gevraagde kostenvergoeding wordt onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen.

Artikel 7

Op grond van artikel 4:89, eerste lid, van de Awb kan belanghebbende als schuldeiser een bankrekeningnummer aanwijzen, waarop de betaling dient plaats te vinden. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2003-2004, 29702, nr. 3, p. 37) blijkt dat het daarbij gaat om een aangewezen bankrekening ten name van belanghebbende. Als gevolg daarvan wordt het bedrag aan proceskostenvergoeding in beginsel overgemaakt op het rekeningnummer van belanghebbende.

Artikel 8

Deze beleidsregel treedt met ingang van de achtste dag na de dag van bekendmaking van de beleidsregel in werking.

Artikel 9

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel besluit proceskosten bestuursrecht”.