Beleidsregel medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom van Geldrop-Mierlo 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom van Geldrop-Mierlo 2010

Beleidsregel

Medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor strijdig

planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde

kom van Geldrop-Mierlo 2010

Het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo, gelet op het bepaalde in de

artikel 1:3 vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht, titel 4.3 van de Algemene wet

bestuursrecht, artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1° en 2° Wet algemene bepalingen

omgevingsrecht, artikel 4 bijlage II Besluit omgevingsrecht en de Mandaatregeling Geldrop-

Mierlo

besluit:

vast te stellen de "Beleidsregel medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor

strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom van Geldrop-

Mierlo 2010".

Artikel 1 Definities

a.aanvraag om

omgevingsvergunning: een aanvraag die ziet op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid

1 onder a Wabo (het bouwen van een bouwwerk) die met toepassing van artikel 2.10 lid 2 Wabo tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo (planologisch afwijkend gebruik in brede zin) voorzover medewerking mogelijk is met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a.1° of a.2° Wabo (medewerking met toepassing van de in beheersverordening of bestemmingsplan gestelde regels c.q. medewerking in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen).

b.planstrijdigheid: de constatering dat een aanvraag niet voldoet aan de

voorschriften van een bestemmingsplan of beheersverordening

c.medewerking: het positief beschikken op een concrete aanvraag om

omgevingsvergunning op basis van de in paragraaf 3.2 Wabo

voorgeschreven procedure

d.bevoegd gezag: het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 Wabo in dit

kader het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo

Artikel 2 Oogmerk

Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en de snelheid van de gemeentelijke

besluitvorming bij aanvragen om omgevingsvergunning acht het bevoegd gezag het wenselijk over te gaan tot vaststelling van een beleidsregel. Hierin wordt de vrije beleidsruimte voor het

al dan niet medewerking verlenen aan een aanvraag om omgevingsvergunning voor een

onbepaald aantal gevallen nader ingevuld.

Artikel 3 toepassingsbereik

1.Deze beleidsregel heeft uitsluitend betrekking op de geldende bouwregels behorende bij de

navolgende bestemmingen:

  • -

    "Woondoeleinden";

  • -

    "Woondoeleinden (Wv en Whv);

  • -

    "Woondoeleinden I";

  • -

    "Woondoeleinden II"

uit de navolgende bestemmingsplannen:

  • -

    Centrum Geldrop;

  • -

    Woongebieden Zuid-Oost Geldrop;

  • -

    Woongebieden Zuid-West Geldrop;

  • -

    Woongebieden Noord Geldrop;

  • -

    Mierlo;

  • -

    Loeswijk;

  • -

    Luchen;

  • -

    Uitwerkingsplan Luchen 1e fase;

  • -

    Uitwerkingsplan Luchen 2e fase.

    • 2.

      Het verlenen van medewerking valt uiteen in twee categorieën:

      • a.

        aanvragen om omgevingsvergunning waaraan binnen kaders onverkort bij wijze van

inspanningsverplichting medewerking wordt verleend, en

b.aanvragen om omgevingsvergunning waaraan slechts na een individuele afweging

bij wijze van inspanningsverplichting medewerking wordt verleend.

3.Het exacte toepassingsbereik en de kaders worden in het "overzicht medewerking aan

aanvragen om omgevingsvergunningen voor planologisch strijdig gebruik Geldrop-Mierlo

2010" aangegeven. Dit overzicht moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd.

4.In die gevallen dat in het in lid 3 bedoelde overzicht is aangegeven dat medewerking aan de

planstrijdigheid slechts mogelijk is na een stedenbouwkundig akkoord, wordt gebruik gemaakt

van de in artikel 3.9 lid 2 Wabo opgenomen bevoegdheid om de beslistermijn met zes weken te

verlengen.

Artikel 4 Slotbepalingen

1.De "Beleidsregel ontheffingen woonbestemmingen bebouwde kom Geldrop-Mierlo" zoals

vastgesteld op 4 en 26 mei 2009 (inwerkinggetreden op 10 juni 2009) wordt ingetrokken;

2.Aanvragen om bouwvergunning (als bedoeld in artikel 40 Woningwet) die zijn ingekomen

voor de inwerkingtreding van artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo worden afgehandeld met

inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel ingetrokken beleidsregel;

3.Deze beleidsregel kan worden aangehaald als : "Beleidsregel medewerking aan aanvragen

om omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de

bebouwde kom van Geldrop-Mierlo 2010";

4.Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking in het

gemeentelijk informatieblad in "de Trompetter".

5.Deze beleidsregel zal worden toegepast op het moment dat artikel 2.1 Wabo in werking is

getreden.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo van 15 juni 2010,

burgemeester en wethouders,

J.H.M. van Vlerken M.J.D. Donders - de Leest

secretaris burgemeester

Toelichting

TOELICHTING BIJ DE “Beleidsregel medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom van Geldrop-Mierlo 2010”

Inleiding

Op 10 juni 2009 is de “beleidsregel ontheffingen woonbestemming bebouwde kom Geldrop-Mierlo” in werking getreden. Aan de hand van deze beleidsregel is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de in de praktijk het meest voorkomende planologisch afwijkingsbesluiten (de binnenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c Wro en de buitenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro jo. artikel 4.1.1 Bro) te nemen nader ingevuld.

De redenen voor het vaststellen van de beleidsregel waren drieledig. Ten eerste kan bij de behandeling van een bouwwerk tijdwinst worden geboekt: wanneer burgemeester en wethouders op voorhand aangeven in welke gevallen en binnen welke kaders met een ontheffing medewerking aan een aanvraag zal worden verleend, kan voor die gevallen een individuele beoordeling achterwege blijven. De cluster Vergunningen kan, aansluitende op haar toets aan het vigerende planologisch kader, in het geval dat een strijdigheid daarmee wordt geconstateerd, direct die strijdigheid naast het ontheffingenbeleid leggen.

Ten tweede biedt een beleidsregel rechtszekerheid voor de aanvrager. Deze kan thuis, bij de ontwikkeling van zijn aanvraag, en dus op voorhand zien in welke gevallen en binnen welke kaders ontheffing kan worden verkregen. Dit sluit aan bij een belangrijk adagium van onze organisatie: helder en transparant. Ook is het van belang te onderkennen dat ook in bezwaar- en beroepsprocedures de beleidsregel als toetsingskader mag worden gebruikt.

Ten derde kunnen burgemeester en wethouders voor de motivering van een beslissing, naar de beleidsregel verwijzen. In de regel is geen afzonderlijke motivering vereist.

Aanleiding

Bij het vaststellen van het ontheffingenbeleid hebben burgemeester en wethouders bepaald dat één jaar na inwerkingtreding evaluatie van het beleid zal moeten plaatsvinden. Maar nog belangrijker voor deze (nieuwe/herziene) “Beleidsregel medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor strijdig planologisch gebruik bij woonbestemmingen binnen de bebouwde kom van Geldrop-Mierlo 2010” is de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Onder de werking van de Wabo neemt het nut en de noodzaak van een adequaat “ontheffingenbeleid” alleen maar verder toe. De hiervoor geschetste redenen voor het vaststellen van een beleidsregel blijven daarnaast uiteraard overeind.

Juridische wijzigingen vanwege Wabo

Onder de werking van de Wabo wordt een “omgevingsvergunning” verleend voor een “project”. Ieder project kan bestaan uit meerdere activiteiten die al of niet een onverbrekelijke samenhang hebben. Wanneer er sprake is van een bouwplan dat in strijd is met een bestemmingsplan is er sprake van een aanvraag om omgevingsvergunning voor twee activiteiten: 1) het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo) en 2) het planologisch gebruik (in brede zin dus afwijken van het bestemmingsplan voor wat betreft gebruik én bouwen) (artikel 2.1 lid 1 onder c Wabo).

Wanneer er een bouwplan binnenkomt die in strijd is met het bestemmingsplan moet die aanvraag volgens artikel 2.10 lid 2 Wabo ook worden aangemerkt als een verzoek om vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. In artikel 2.12 geeft de Wabo de diverse soorten mogelijkheden om medewerking te verlenen aan een planstrijdigheid. De “oude” binnen- en buitenplanse ontheffing (waarop de oude beleidsregel zag) komen hier terug, namelijk:

  • -

    artikel 2.12 lid 1 onder a.1º Wabo: medewerking met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels van afwijking;

  • -

    artikel 2.12 lid 1 onder a.2º Wabo: medewerking moet toepassing in de bij algemene maatregel van bestuur (i.c. artikel 4 bijlage II Bor) aangewezen gevallen.

In deze gevallen volgt de aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidings-procedure. Dit geldt voor zowel de activiteit “bouwen” als de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan”. In de kern is het procedurele verschil tussen de Woningwet/Wro enerzijds en de Wabo anderzijds als volgt:

Woningwet/Wro

Wabo

Bij een planstrijdigheid is de fatale beslistermijn op een aanvraag niet van toepassing.

Op een omgevingsvergunning die de activiteiten “bouwen” en “afwijken bestemmingsplan” omvat is de fatale beslistermijn (8 weken) van de reguliere procedure.

De voorbereiding van de ontheffing vindt plaats met toepassing van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure:

-6 weken ter inzage;

-belanghebbenden kunnen zienswijzen indienen.

De Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure is niet van toepassing.

Tegen een bouwvergunning met ontheffing is géén bezwaar, maar direct beroep op de bestuursrechter mogelijk.

Tegen een omgevingsvergunning die de activiteiten “bouwen” en “afwijken bestemmingsplan” omvat staat bezwaar bij het college open.

Inhoudelijke regeling

In artikel 3 van de beleidsregel is het toepassingsbereik van deze beleidsregel gespecificeerd. Daaraan is het “Overzicht medewerking aan aanvragen om omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik Geldrop-Mierlo 2010” gekoppeld. In dit overzicht is per bouwvoorschrift en per bestemmingsplan het kader gegeven voor het

gebruik maken van de bevoegdheid om medewerking te verlenen. Daarbinnen zijn op zijn beurt twee mogelijkheden te onderscheiden:

1) concreet staat aangegeven binnen welke marges er onverkort gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om medewerking te verlenen dan wel,

2) aangegeven is dat enkel medewerking aan de planstrijdigheid wordt verleend na een stedenbouwkundig akkoord. Hierbij gaat het hetzij om strijdigheden die de kaders als bedoeld onder 1 overschrijden hetzij om strijdigheden waarvan is geoordeeld dat de stedenbouwkundige impact (bijv. op het straatbeeld) van dien aard kan zijn dat daarvoor geen harde, concrete kaders kunnen worden geschapen.

Ten opzichte van het ontheffingenbeleid uit 2009 zijn de kaders voor medewerking in deze beleidsregel nagenoeg ongewijzigd gebleven. Deze bleken in de praktijk prima toepasbaar. Dit wil echter niet zijn dat er niets is gewijzigd. De wijzigingen komen allen voort uit de opgedane ervaringen met het werken van het voormalige ontheffingenoverzicht. Op sommige punten heeft verheldering van de geschetste kaders plaatsgevonden, maar ook zijn de kaders op enkele punten verruimd. Specifiek kunnen de volgende wijzigingen worden genoemd:

  • -

    verruiming van de oppervlakte per aan- of uitbouw of bijgebouw binnen het bebouwingsvlak. De reden hiervan is dat binnen het bebouwingsvlak het meerdere is toegestaan (bebouwen met hoofdbebouwing) en daarom ook het mindere (bebouwen met aan- of uitbouw) ook mogelijk moet zijn;

  • -

    verdergaande staffeling voor de opervlakte per aan- of uitbouw of bijgebouw buiten het bouwvlak. De reden hiervan is dat voorheen de staffel begon bij achtertuinen van 500 m² hetgeen niet vaak voorkomt. De eerste staffel is nu verlaagd naar 250 m² achtertuin;

  • -

    invoeren van een “combinatieregeling”. Voorheen waren de situaties waarin aan- of uitbouwen of bijgebouwen geheel binnen en geheel buiten het bebouwingsvlak werden opgericht. De combinatie daarvan (in de zin dat een aan- of uitbouw of bijgebouw zowel binnen als buiten het bebouwingvlak is gelegen) was niet geregeld terwijl die in de praktijk vaak voorkomt. Na overleg met en instemming van de stedenbouwkundige cluster is nu opgenomen dat een koppeling van de regeling voor bouwen binnen en buiten het bouwvlak in zo’n geval gekoppeld worden. Met deze regel zal ervaring moeten worden opgedaan en zal zeker onderdeel uitmaken van de eerstvolgende evaluatie van dit beleid.

Bevoegdheid tot verlengen beslistermijn

Hiervoor is al opgemerkt dat, in tegenstelling tot de oude wetgeving, er onder de werking van de Wabo sprake is van een fatale beslistermijn van 8 weken. Er is sprake van een zogenaamde “lex silencio positivo”: wanneer niet binnen de beslistermijn is beslist, wordt geacht de beslissing conform de aanvraag te zijn genomen.

In die gevallen dat de geconstateerde planstrijdigheid blijft binnen de concreet aangegeven marges is het halen van de fatale beslistermijn geen probleem. De toets aan het ontheffingenbeleid kan gelijktijdig met de bestemmingsplantoets worden uitgevoerd. Zeker nu geen afzonderlijke inzageprocedure meer is voorgeschreven is het zonder meer mogelijk om binnen de fatale beslistermijn te beschikken.

Een mogelijk probleem met de fatale beslistermijn doet zich voor wanneer het beleid voorschrift dat een stedenbouwkundig akkoord is vereist. In zulke gevallen zal het concrete bouwplan worden ingebracht in een regulier ambtelijk overleg waarbij zowel de clusters Stedenbouw, Juristen ro als Vergunningen aan deelneemt. Met de voorbereiding en behandeling en afwerking van dergelijke aanvragen is uiteraard tijd gemoeid. Als daarbij ook nog eens een aanpassing van de aanvraag door de indiener wordt verlangd (in die gevallen dat aan de geconstateerde planstrijdigheid geen medewerking kan worden verleend) komt de termijn helemaal in het gedrang. De indiener moet namelijk een redelijke termijn worden gegund om de aanvraag aan te passen.

Dit probleem kan worden opgelost doordat artikel 3.9 lid 2 Wabo het mogelijk maakt dat de fatale beslistermijn met 6 weken wordt verlengd. In de beleidsregel is opgenomen dat van deze verlengingsbevoegdheid gebruikt wordt gemaakt in alle gevallen waarbij enkel aan de planstrijdigheid medewerking kan worden verleend na een stedenbouwkundig akkoord.

Inherente afwijkingsbevoegdheid van beleidsregel

Als een concrete aanvraag niet past binnen de kaders wil dit niet per definitie zeggen dat geen medewerking wordt verleend. Volgens artikel 4:84 Awb is het inherent aan een beleidsregel dat, in gevallen dat het onverkort volgen daarvan in een individueel geval leidt tot onevenredige gevolgen, daarvan afgeweken wordt. De beleidsregel is dan ook geen keurslijf. Burgemeester en wethouders blijven de mogelijkheid houden om in individuele gevallen ervan af te wijken.

Procedureel

Een beleidsregel wordt bij besluit vastgesteld. Om rechtskracht te verkrijgen moet deze beleidsregel worden gepubliceerd in een huis-aan-huisblad waarbij op zijn minst van de zakelijke inhoud van de beleidsregel kennis wordt gegeven.

Dit ontheffingenbeleid is op DATUM 2010 door burgemeester en wethouders vastgesteld. Publicatie heeft op DATUM 2010 plaatsgevonden in het huis- aan-huisblad “de Trompetter”. De dag na publicatie treedt dit ontheffingenbeleid in werking getreden. Toepassing van de beleidsregel zal eerst plaatsvinden nadat artikel 2.1 Wabo in werking is getreden. Alle aanvragen na het toepassingsmoment zullen aan de hand van dit ontheffingenbeleid worden beoordeeld.

Evaluatie

Een beleidscyclus wordt afgesloten met een periodieke evaluatie van het beleidsdocument. Op basis van opgedane praktijkervaringen en/of gewijzigde inzichten kan het beleid worden aangepast. Omdat binnen onze gemeente inmiddels praktijkervaringen zijn opgedaan met het werken met een ontheffingenbeleid, ligt een evaluatie 24 maanden na het toepassingsmoment in de rede. Uiteraard neemt dit niet weg dat in voorkomende gevallen te allen tijde aanpassing door het college kan plaatsvinden als dit nuttig of noodzakelijk mocht blijken.