Regeling vervallen per 01-01-2021

BELEIDSREGEL ARCHEOLOGIE OP GRONINGER WIJZE

Geldend van 27-05-2011 t/m 31-12-2020

Intitulé

BELEIDSREGEL ARCHEOLOGIE OP GRONINGER WIJZE

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN

(RO 11.2594152);

Gelet op de Monumentenwet 1998:

Gezien het voorstel van 10 mei 2011;

HEBBEN BESLOTEN:

de Beleidsregel Archeologie op Groninger Wijze vast te stellen.

Inleiding

In 1992 is door Nederland het ‘Verdrag van Valletta’ ondertekend, in de volksmond ook wel ‘Verdrag van Malta’ genoemd. In dit verdrag hebben de Europese Staten afgesproken om beter rekening te houden met archeologisch erfgoed in de bodem.

Het Verdrag van Malta is in Nederland wettelijk vertaald (2007) met een ingrijpende wijziging in de Monumentenwet ’88 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden voornamelijk bij de gemeenten gelegd.

Met de nieuwe archeologische wet- en regelgeving komen een aantal nieuwe verplichtingen op de gemeente Groningen af. Omdat de gemeente al sinds begin jaren negentig verantwoordelijkheid heeft genomen voor de archeologie, kan een aantal van deze verplichtingen soepel worden opgevangen. Op de wetswijziging was op vooruitgelopen in de archeologiebeleidsnota: Toen Voor Straks (2000). Dit neemt niet weg dat er wel een aantal zaken nader vastgelegd moeten worden om tot een ‘up-to-date’ archeologiebeleid te komen. Dat is het doel van deze notitie.

Sinds de tweede Wereldoorlog is tweederde van het Nederlandse bodemarchief verloren gegaan. De onderliggende gedachte van de nieuwe Monumentenwet is daarom dat behouden moet worden wat behouden kan worden, en wel in de bodem. Dit in tegenstelling tot het behoud ‘ex situ’, waarmee wordt bedoeld dat de kennis van archeologische waarden behouden blijven door het documenteren ervan middels een opgraving.

Wanneer het bodemarchief toch beschadigd dreigt te raken door ingrepen in de bodem, geldt het principe: ‘de verstoorder betaalt’. Dit principe houdt in dat degene die initiatief neemt om in te grijpen in de bodem, de kosten moet dragen voor het archeologisch onderzoek dat benodigd is om de waarden te documenteren.

Het belangrijkste instrument om de archeologische resten in de bodem te behouden is het bestemmingsplan. Hierin moet verplicht een archeologische paragraaf worden opgenomen die de bescherming van bekende én verwachte archeologische waarden regelt.

Op Groninger Wijze: Regie houden, kennis bundelen en de hand reiken.

Omdat we in Groningen over een rijk, maar aangetast bodemarchief beschikken, willen we verantwoord omgaan met de waarden die nog ongeschonden in de bodem zitten. Dit betekent dat we bij nieuwe ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen, zorgvuldig moeten kijken naar welke archeologische waarden er aanwezig (kunnen) zijn. Vervolgens moeten we een goede afweging maken tussen behoud van de waarden of het documenteren ervan, en tenslotte moeten we toezien op kwalitatief goed onderzoek, wanneer er opgravingen plaatsvinden.

De sleutel voor een dergelijk zorgvuldig archeologiebeleid is kennis. Als we goed weten waar welke waarden spelen, kunnen we beter en zorgvuldiger keuzes maken en die beter uitleggen, kunnen we efficiënter onderzoeken, en we kunnen – niet in de laatste plaats - een betere voorlichting geven aan de samenleving. Omdat Groningen al sinds 1987 een eigen gemeentelijk archeoloog heeft, is er veel kennis van het bodemarchief aanwezig. Dit vergemakkelijkt onze taak om het archeologisch erfgoed goed te beheren. Het is echter wel zaak om dit kennisvoordeel niet verloren te laten gaan, en het is daarom belangrijk dat we in Groningen een centrale rol blijven spelen en goed regie blijven voeren op archeologisch onderzoek en beleid.

Het onderzoeken en opgraven van archeologische resten kon vroeger alleen worden uitgevoerd door universiteiten en overheden met een opgravingsvergunning . Met de liberaliseringsgedachte in de nieuwe Monumentenwet is er een archeologiemarkt gemaakt. Er zijn op het moment enkele tientalle bedrijven in de archeologie werkzaam. Hoewel dit substantieel meer kennis oplevert, dreigt tegelijkertijd ook een versnippering van die kennis. Het is daarom zaak dat de gemeente een centrale plaats biedt voor het opslaan van die kennis in een geografische database, de digitale archeologische kaart. Deze maakt deel uit van de CultuurWaardeKaart en draagt straks in belangrijke mate bij aan de continuïteit van kennis.

Het principe ‘de verstoorder betaalt’ heeft in de korte tijd dat de Monumentenwet van kracht is, al voor enkele discussies gezorgd met bouwend Groningen. De archeologiekosten in de archeologisch waardevolle binnenstad kunnen namelijk ten opzichte van de bouwkosten onredelijk hoog uitvallen. Wij willen daarom met een heldere ‘schaderegeling’ de hand reiken in die gevallen waar archeologische kosten hoger oplopen dan ‘redelijk en billijk’ is, om discussies en/of slepende rechtszaken voorkomen.

In dit beleidsstuk zal worden uiteengezet wat de nieuwe wetgeving behelst en hoe de gemeente Groningen deze wetgeving beleidsmatig vertaalt. Achtereenvolgens worden hier behandeld:

1. De planologische regelgeving,

2. De archeologieverordening,

3. De opgravingsvergunning ,

4. De financiële consequenties van archeologisch onderzoek,

5. De archeologische onderzoeksagenda,

6. De archeologische kaart en tot slot het gemeentelijk archeologische depot.

Bij deze onderwerpen wordt eerst het wettelijke kader besproken en vervolgens in cursief de ‘Groninger manier’ waarop met dit onderwerp wordt omgegaan. Eventuele besluitpunten worden per hoofdstuk aangegeven

Teneinde iedereen in staat te stellen haar zienswijzen en bedenkingen op deze nota schriftelijk ke n baar te maken, zal deze worden vrijgegeven voor inspraak gedurende een periode van zes weken.

1. Planologische regelgeving

De gemeenteraad krijgt van de nieuwe wet een aantal nieuwe rechten en plichten op het gebied van de archeologische monumentenzorg. Het belangrijkste artikel is hierbij het nieuwe artikel 38a, dat bepaalt dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monumenten’ worden hier archeologische waarden bedoeld.

Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan voorschriften te bevatten om aanwezige archeologische waarden te beschermen. Om aan deze verplichting te voldoen heeft gemeente een aantal nieuwe instrumenten gekregen:

  • -

    Het (mede) bestemmen van percelen als archeologisch waardevol via de nieuwe standaardisering (SVPB) van bestemmingsplannen

  • -

    Het opnemen van regels in het bestemmingsplan aan een 'omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden'

  • -

    Het verplicht kunnen stellen van archeologisch onderzoek bij het vervaardigen van een bestemmingsplan.

  • -

    Het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning, zoals het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek (artikel 39 en 40 Monumentenwet)

Het rekening houden met archeologische resten in bestemmingsplannen is overigens niet vrijblijvend: wanneer er naar het oordeel van een provincie in een bestemmingsplan niet voldoende rekening is gehouden met de archeologische waarden, kunnen zij een archeologisch attentiegebied aanwijzen. Voor dit gebied moet dan binnen een door Provinciale Staten te stellen termijn een nieuw bestemmingsplan worden vervaardigd.

Planologische regelgeving op Groninger wijze

De bestemmingsplannen worden op dit moment, zoals in de nieuwe wet bepaald, ‘Malta proof ’ gemaakt. Dit geldt niet alleen voor de zogenaamde ontwikkelplannen die een concrete ontwikkeling mogelijk maken, maar ook voor de verouderde bestemmingsplannen die moeten zijn geactualiseerd vóór 2013. In elk actualisatieplan wordt op dit moment ook een paragraaf archeologie opgenomen. Wij doen dit op de volgende wijze:

* Mochten zich in een bestemmingsplan bekende terreinen met archeologische waarden bevinden, dan worden deze voorzien van een passend stelsel die aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Deze gebieden worden mede bestemd als ‘archeologisch waardevol’ met de aanduiding ‘archeologische waarde 1’. Ingrepen op dergelijke terreinen worden zoveel mogelijk ontmoedigd, maar kunnen doorgang vinden mits archeologisch onderzoek de aanwezige waarden kan documenteren.

* Er zijn ook gebieden in de gemeente Groningen waarvan we verwachten, maar niet zeker weten dat ze archeologisch waardevol zijn. Deze verwachtingswaarden worden ook beschermd binnen het bestemmingsplan door de aanduiding ‘archeologische waarde 2’. De nadruk ligt hierbij minder op behoud en meer op archeologisch (voor)onderzoek dat nodig is om in beeld te brengen waar de archeologische resten zich precies bevinden. En om de archeologische waarde vast te kunnen stellen zodat uiteindelijk een goed besluit genomen kan worden.

* Indien mogelijk zullen we vooraf archeologisch onderzoek verrichten ten behoeve van een nieuw bestemmingsplan. Dit geldt bijvoorbeeld voor een (ontwikkel)bestemmingsplan als De Held III , of Eemspoort-Zuid . Op deze manier kunnen we zoveel mogelijk archeologische onzekerheden wegnemen en vastgestelde archeologische waarden beschermen. Zo kan voorkomen worden dat gebieden in de stad onnodig zwaar belast worden met archeologie regelgeving op ‘verwachte waarden’. Bovendien verschuift een onderzoeksplicht zo min mogelijk door naar de bouwer.

Wij nemen in elk bestemmingsplan - naast de verplichte archeologie-paragraaf - ook een toelichtende kaart op met alle in het plan aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden die via andere wetgeving beschermd worden, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Algemene voorschriften verhinderen signalering daarvan op de bestemmingsplankaart . Deze toelichtingskaart wordt toegevoegd om onduidelijkheid en verwarring te voorkomen en de lezer een compleet overzicht te geven.

2. Erfgoedverordening

In artikel 38 van de Monumentenwet is bepaald dat een gemeente een (erfgoed)verordening op kan stellen om de archeologische regelgeving in goede banen te leiden. Dit is vooral bedoeld voor gemeenten waarvan de bestemmingsplannen nog niet ‘Malta-proof’ zijn. Deze verordening kan in gebieden waar de archeologie niet goed beschermd is, een ‘vangnet’ vormen om daarmee toch aan de Malta-verplichting te voldoen.

In een dergelijke verordening en op de bijbehorende kaart wordt aangegeven in welke gebieden er wel en niet archeologisch onderzoek verricht moet worden. Vervolgens kunnen er regels opgenomen worden aan welke voorwaarden dit archeologisch onderzoek in de verschillende gebieden moet voldoen. Er is een landelijke archeologische monumentenkaart (AMK) en een verwachtingenkaart (IKAW) beschikbaar om een dergelijke verordening op te baseren, maar deze kaarten zijn niet volledig en de laatste is zeer grofmazig.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid om op grond van een dergelijke verordening gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen.

De Groninger Erfgoedverordening als planologisch vangnet

Hoewel alle nieuwe en te actualiseren bestemmingsplannen van de Gemeente Groningen op dit moment voorzien worden van de wettelijk verplichte archeologische paragraaf, zijn grote delen van de gemeente nog niet conform ‘Malta’ beschermd. Om deze reden hebben wij besloten gebruik te maken van de bovengenoemde ‘vangnet’-functie door middel van een Erfgoedverordening, die door uw raad op 10 juni 2010 is vastgesteld (zie bijlage 1).

Bij het aanpassen van de monumentenverordening tot erfgoedverordening hebben wij daarom een apart hoofdstuk archeologie opgenomen. Daarin wordt een passende bescherming geregeld tot het desbetreffende bestemmingsplan is aangepast. Dat geeft een goede juridische basis om de belangrijkste waarden te beschermen zodat voldaan wordt aan de wettelijke verplichtingen van Malta. Aan deze verordening is een ‘ verordeningskaart ’ gekoppeld, waar de gebieden aangegeven worden die een archeologische bescherming verdienen. Deze kaart wordt elk jaar een bijgewerkt, totdat de actualisatie van de bestemmingsplannen gereed is.

Bij actualisatie van de betreffende bestemmingsplannen kunnen we de waarden vervolgens op maat beschermen, door bouwregels en/ of een aanlegvergunningstelsel op te nemen vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte. De archeologische bescherming via de verordening valt weg op het moment dat het bestemmingsplan voor een bepaald gebied van kracht wordt. De archeologie is vanaf dat moment op de ‘ koninklijke ’ wijze beschermd.

Archeologische Monumenten, Rijks en Gemeentelijk

De Erfgoedverordening geeft ook de mogelijkheid om archeologische gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Behoud van archeologische waarden in deze monumenten staat voorop; daarom hebben ze een zwaardere bescherming dan een planologische.

De gemeente Groningen kent sinds 1 juli 2008 tweeëntwintig archeologische gemeentelijke monumenten en 33 rijksbeschermde terreinen. Een vergunningstelsel in de monumentenverordening biedt het juridische kader voor bescherming van het bodemarchief van deze terreinen.

Omdat de gemeente de verantwoordelijkheid voor het niet alleen bij de eigenaren legt, willen wij de eigenaren van de archeologische monumenten om niet een lidmaatschap van de Archeologische Monumentenwacht aanbieden. Deze specialisten geven onafhankelijk advies hoe om te gaan met archeologische monumenten, zodat zij optimaal behouden kunnen blijven. Met een regelmatige rapportage blijven wij zelf ook goed op de hoogte van dit deel van het erfgoed. Het aanbieden van lidmaatschap van de archeologische monumentenwacht aan eigenaren van archeologische monumenten, betaald door de gemeente uit het jaarprogramma Archeologie ( ISV-III , kosten circa €- 10.000).

3. Archeologische MonumentenKaart Nederland

De RCE (Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) houdt - in haar rol als kenniscentrum - een Archeologische MonumentenKaart (AMK) bij. Deze (openbare) kaart is echter niet voor iedereen te raadplegen. Op de AMK staan terreinen van hoge tot zeer hoge archeologische waarde. Er zijn echter ook gebieden waarvan de archeologische verwachting hoog te noemen is. Deze verwachtingen staan aangegeven op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) Beide kaarten maken deel uit van het digitale systeem ‘Archis’. In dit systeem worden onder meer opgravingen aan- en afgemeld, maar zijn ook gebieden aangegeven waarin zich die archeologische waarden bevinden. Deze kaarten hebben op zichzelf geen juridische status, tenzij vastgesteld door de Provincie. In Groningen is dat niet het geval. Wij gebruiken de advieskaarten bij het opstellen van de gemeentelijke archeologische kaart.

CultuurWaardenKaart Groningen

Omdat er in de gemeente Groningen sinds de jaren tachtig systematisch archeologisch onderzoek verricht wordt, is er veel meer kennis beschikbaar dan de Archeologische MonumentenKaart van het Rijk bevat. Wij willen de kennis die in de afgelopen jaren is opgedaan daarom inzichtelijk maken in een gemeentelijke digitale archeologische waardenkaart . Deze kaart is nadrukkelijk wél toegankelijk voor iedereen. De kaart zal deel uitmaken van de CWK , die op dit moment wordt ontwikkeld, en binnenkort in een eerste versie op het internet zal verschijnen.

Op deze archeologische kaart wordt alle beschikbare archeologische informatie verzameld. De kaart gaat daarmee functioneren als een geografische database, waarin bijvoorbeeld ook de opgravingverslagen, foto’s en booronderzoeken uit een bepaald gebied worden opgenomen. De kaart vormt daarmee een goede ontsluting van alle informatie op het gebied van archeologie. Het grote voordeel van een dergelijke archeologische kaart is dat we beter en zorgvuldiger archeologische keuzes kunnen maken, die beter kunnen uitleggen, we efficiënter (en goedkoper) onderzoek kunnen doen, en we kunnen - niet in de laatste plaats - een betere voorlichting kunnen geven aan de samenleving. Deze kaart en de achterliggende informatie dragen straks in belangrijke mate bij aan de continuïteit van kennis.

Met het bijhouden en verzamelen van de kennis van het bodemarchief zullen wij beter in staat zijn effectief beleid te voeren, zoals het ‘ Malta-proof ’-maken van bestemmingsplannen. De kaart vormt tevens de basis van de (Erfgoed) verordeningskaart die nu reeds intern te raadplegen is via de BVG . Deze wordt momenteel gebruikt om vergunningaanvragen te toetsen (zie bijlage 2).

4. De financiële gevolgen van de Maltawetgeving

In beginsel moeten volgens de Monumentenwet de kosten van archeologisch onderzoek gelegd worden bij de verstoorder van het bodemarchief. Deze keuze is in de wet gemaakt om een financieel ‘obstakel’ op te werpen bij het vernietigen van het bodemarchief. De gedachte hierachter is dat men ook een alternatieve locatie kan zoeken, wanneer archeologisch onderzoek (te) duur is. Duidelijk is dat een financiële prikkel om een alternatieve bouwlocatie te zoeken niet zal werken in de grotere Nederlandse (binnen) steden. Vooral kleinschalige projecten kunnen daarom te maken krijgen met relatief hoge (opgravings)kosten.

De Monumentenwet gebiedt de gemeente te voorzien in een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding ten aanzien van dergelijke hoge archeologiekosten. Bij het toekennen van die schadevergoeding dient dan te worden

gekeken naar omvang van het project, draagkracht van de aanvrager en de mogelijkheid om naar een andere locatie uit te kijken.

De kosten die voor rekening van de verstoorder komen, omvatten behalve het feitelijke veldwerk ook de kosten voor de uitwerking van de opgraving, het opmaken van een standaardrapportage - waarin de resultaten van de opgraving weergegeven worden – en de conservering van de vondsten tot aan de overdracht aan het archeologisch depot.

Uitwerking financiële gevolgen in Groningen

Uitgangspunt van het Gronings beleid is het behoud ‘in situ ’.Als iemand archeologisch waardevol gebied wil verstoren, dan wordt eerst samen met de gemeente gekeken of er minder verstorende alternatieven (bijvoorbeeld een ander bouwmethode) voorhanden zijn. Zijn deze alternatieven voorhanden dan geldt in beginsel dat de verstoorder, zoals geformuleerd in de Monumentenwet, de opgraving moet organiseren en verantwoordelijk is voor de opgravingkosten, zie hierboven.

Hierbij valt echter een kanttekening te plaatsen. Omdat de binnenstad van Groningen zeer veel archeologische sporen en vondsten herbergt, valt archeologisch onderzoek in de binnenstad al snel.‘duur’ uit. En omdat het niet haalbaar is om simpelweg niet meer nieuw te bouwen in de binnenstad van Groningen vanwege te hoge archeologische onderzoekskosten, moeten we andere wegen bewandelen om het archeologisch onderzoek betaalbaar te houden.

We willen dit doen door een pakket van maatregelen:

  • ·

    Vrijstelling van archeologisch onderzoek voor ‘kleine’ bodemingrepen. Door een eenmalige vrijstelling in de erfgoedverordening en in bestemmingsplannen op te nemen worden de ‘ huis- , tuin- en keukenverbouwingen’ niet belast met archeologisch onderzoek. Hierbij moet wel worden aangetekend dat (de informatie uit) het bodemarchief dus vernietigd wordt en archeologisch resten voor altijd verloren gaan. Het feitelijke oppervlak en de diepte wordt bepaald aan de hand van de bekende of verwachte archeologische waarde en is maatwerk.

  • ·

    Een redelijk, maar eenmalig verstoringspercentage toe te staan van maximaal 5% van het oppervlak van het bouwplan (bijvoorbeeld heipalen).

  • ·

    Een standaard bijdrage van € 1.500 voor het opstellen van het Programma van Eisen, dat benodigd is voor archeologisch gravend onderzoek. Deze bijdrage heeft vooral een psychologisch effect en is bedoeld om te laten zien dat de aanvrager ‘er niet alleen voorstaat’. Met een tiental projecten per jaar gaat het in totaal per jaar om ongeveer €15.000.

  • ·

    Bij private, archeologische projecten de kosten die ‘niet redelijkerwijs ten laste komen van de aanvrager’ voor een gedeelte te vergoeden. Wij willen hiervoor een excessieve kostenregeling opstellen, die in grote lijnen inhoudt dat wij een schadevergoeding toekennen wanneer de archeologiekosten meer dan zeven procent van de vastgestelde bouwsom zullen bedragen. De initiatiefnemer is daarbij verantwoordelijk voor de archeologische kosten tot die zeven procent, maar daarboven dragen wij de helft van de kosten voor archeologisch onderzoek bij met een maximum van € 25.000 per plan. Uitgaande van de gegevens van vorige jaren (zie bijlage 3) zou dat uitkomen op maximaal drie á vier projecten per jaar. Op deze manier houden we het voor de gemeente betaalbaar (namelijk maximaal 1,2 ton per jaar), maar reiken we wel de hand bij excessieve kosten. Het is tenslotte aan de bouwer om zijn plan zodanig vorm te geven dat de archeologiekosten voor hem beheersbaar zijn, terwijl de archeologische waarden behouden blijven, in de grond of gepubliceerd in het depot.

  • ·

    De middelen voor deze schaderegeling worden, zoals te doen gebruikelijk opgenomen in het jaarprogramma Archeologie ( ISV-III ), dat jaarlijks aan uw raad wordt voorgelegd. Daarbij dient wel te worden aangetekend dat de bekostiging van deze regeling gelijk loopt met de looptijd van ISV-III , namelijk tot en met 2014.

5. De archeologische praktijk in den lande

De Monumentenwet heeft het archeologisch onderzoek en opgravingen ingebed in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Hierbij zijn er twee momenten ingeruimd voor het vereisen van archeologisch onderzoek:

  • ·

    Bij het indienen van de aanvraag kan een archeologisch rapportage als indieningvereiste worden gevraagd en

  • ·

    Bij het verlenen van een vergunning kan een archeologische opgraving of begeleiding als voorschrift bij de vergunning worden opgenomen.

Het opnemen van een voorschrift voor een opgraving of begeleiding dient gestoeld te zijn op een zogenaamd ‘selectiebesluit’. Met een dergelijk besluit maakt het college kenbaar of de archeologische waarden in een bepaald plan behouden dienen te worden, of dat zij kunnen worden opgegraven (en daarmee vernietigd). Het selectiebesluit heeft geen aparte, wettelijke verankerde plaats gekregen in de ruimtelijke ordening, maar kan wél deel uitmaken van een ander besluit, bijvoorbeeld het verlenen van een bouw- of monumentenvergunning

Een archeologisch onderzoek vindt altijd plaats op basis van een Programma van Eisen (PvE). Hierin wordt beschreven welke werkzaamheden in het veld verricht moeten worden (grootte van de opgravingsput, aantal vlakken), hoe de vondsten en sporen dienen te worden uitgewerkt en hoe de rapportage wordt ingevuld. Het PvE (zie bijlage 4) dient (mede)opgesteld te worden door een senior archeoloog en getoetst door een senior archeoloog, bij voorkeur – aldus de Monumentenwet - door het bevoegd gezag: de gemeente. Opgravingen, boringen en begeleidingen mogen overigens alleen uitge-voerd worden door bedrijven of gemeenten met een opgravingsbevoegdheid (zie 6).

Onder een opgraving wordt niet alleen het veldwerk verstaan, maar ook de uitwerking van de gevonden materialen (aardwerk, metaal, zoologische en botanische resten), en het rapporteren ervan. De zorg voor het goed documenteren van het bodemarchief omvat dus veldwerk (het feitelijke graven), de uitwerking van tekeningen en dagrapporten, evenals het determineren, beschrijven en analyseren van de vondsten, en eindigt met het aanleveren van de vondsten bij een door de Provincie erkend depot.

De archeologische praktijk in Groningen

In Groningen wordt al sinds midden jaren 80 systematisch archeologisch onderzoek verricht en er is dus een relatief lange traditie. Met de komst van archeologische marktpartijen dreigt echter de kennis die archeologisch onderzoek oplevert, te versnipperen. Wij kunnen echter niet al het archeologisch onderzoek in de gemeente zelf uitvoeren. Om het opgebouwde kennisvoordeel toch niet verloren te laten gaan, is het belangrijk dat we regie willen blijven voeren op archeologisch onderzoek dat door derden wordt uitgevoerd. Dit doen we op de onderstaande manier:

Programma van Eisen

Wij willen toezicht houden op en sturing geven aan het archeologisch onderzoek dat in de gemeente plaatsvindt. Dit willen wij doen door de goedkeuring voor Programma’s van Eisen die verplicht zijn voor opgravingen aan ons te trekken, evenals goedkeuring voor de Plannen van Aanpak die verplicht zijn voor booronderzoek.. Door strak de hand te houden aan deze PvE’s en PvA’s kunnen we de vraagstellingen van de booronderzoeken en opgravingen aan laten sluiten op de archeologische kennis die in de gemeente bestaat. Op deze manier kunnen we betere onderzoeksvragen formuleren, genereren we nieuwe inzichten en voorkomen we dat alleen de standaardgegevens boven de grond komen. Voor gemeentelijke projecten willen we bovendien de PvE’s zelf schrijven. Dit heeft als bijkomend voordeel dat het kostenbesparend werkt.

Uitvoering

In het PvE wordt opgenomen dat de gemeentearcheoloog (namens het college) bevoegd is in het veld aanwijzingen te geven met betrekking tot de uitvoering van opgravingen. Hierdoor kan ter plekke sturing worden gegeven op situaties waarin het PvE niet voorziet.

Rapportages

Wij willen nauw betrokken blijven bij de rapportages die het gevolg zijn van archeologisch onderzoek. Dit betekent dat een concept – of evaluatierapport altijd gezien moet worden door de gemeentelijke archeologen, en dat definitieve rapportages door de gemeentelijke archeoloog goedgekeurd moeten worden. Dit is noodzakelijk om een goed selectiebesluit te kunnen nemen over het behoud van archeologische waarden, maar ook om onze eigen stand van kennis up-to-date te houden. Wij streven ernaar om alle rapportages openbaar en raadpleegbaar te maken via de archeologische kaart.

Selectiebesluit bij risicovolle projecten

In veel gevallen vindt het selectiebesluit met betrekking tot al dan niet opgraven plaats bij het afgeven van een omgevingsvergunning. In de gemeente Groningen voldoet deze methode goed, mits het om de reguliere bouwaanvragen gaat. De grotere en politiek gevoeligere projecten of vondsten van grote historische waarde kunnen vragen om een afzonderlijk collegebesluit, geadviseerd door de gemeentelijk archeoloog. Allen dan en daar kan het archeologisch belang van een bepaald stuk bodemarchief goed afgewogen worden tegen de belangen van een (bouw)project.

6. Archeologisch opgravingsvergunning

In het verleden was het doen van opgravingen voorbehouden aan universiteiten en overheden met een opgravingsvergunning. In het Besluit Archeologische Monumentenzorg (9 augustus 2007) is echter bepaald dat een organisatie een aanvraag voor een archeologische opgravingsvergunning kan krijgen, om zich daarmee op de archeologische markt te begeven.

Er zijn inmiddels enkele tientallen bedrijven ‘op de markt’ die over een archeologische opgravingsvergunning beschikken. Hoewel meer opgraven ook meer kennis oplevert, dreigt tegelijkertijd ook een versnippering van die kennis. Private bouwers zijn aangewezen op de diensten van deze bedrijven en ook de gemeente maakt er gebruik van.

Een eigen opgravingsvergunning

Groningen beschikt al sinds 1993 over een opgravingsvergunning . In de loop van de jaren kon daarmee de kennis over de gemeente worden uitgebreid. Om dit kennisvoordeel niet verloren te laten gaan, is het belangrijk dat we in Groningen zelf een centrale rol gaan spelen en goed regie voeren op archeologisch onderzoek en beleid. We willen daarom onze eigen opgravingsvergunning behouden. Niet alleen kunnen we met de vergunning eigen onderzoek verrichten voor de gemeentelijke projecten, ook kunnen we snel inspringen in acute situaties.

De opgravingsvergunning voor de gemeente Groningen is 2009 opnieuw verleend.

7. Nationale onderzoeksagenda

Niet alle archeologisch resten zijn in de bodem te behouden. Om op nationale schaal een verantwoorde keuze te kunnen maken welke resten opgegraven dienen te worden en welke in de bodem moeten worden behouden, is de NOaA (Nationale Onderzoeksagenda Archeologie) opgesteld. In dit document wordt de archeologische kennis per periode en per gebied in Nederland beschreven.

De NOaA heeft in zichzelf geen juridische status, maar speelt wel een rol bij het tot stand komen van de zogenaamde Programma’s van Eisen. Een PvE beschrijft hoe een archeologisch onderzoek precies moet worden uitgevoerd, en schrijft dus ook voor welke onderzoeksvragen relevant zijn. Deze PvE’s dienen overigens getoetst te worden door het bevoegd gezag, i.e. de gemeente Groningen (zie hoofdstuk 5.1).

De Groninger archeologische onderzoeksagenda

Omdat we in Groningen over een rijk, maar niet gaaf bodemarchief beschikken, willen we verantwoord omgaan met de waarden die nog ongeschonden in de bodem zitten. Dit betekent dat we bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig moeten kijken welke archeologische waarden er aanwezig (kunnen) zij. Vervolgens moeten we een goede afweging maken tussen behoud van de waarden of het documenteren ervan, en tenslotte moeten we toezien op kwalitatief goed onderzoek, wanneer er opgravingen plaatsvinden.

De sleutel voor een dergelijk zorgvuldig inhoudelijk archeologiebeleid is kennis, gebundeld in een Groninger onderzoeksagenda. Als we goed weten waar welke waarden spelen, kunnen we kunnen efficiënter onderzoeken en we kunnen – niet in de laatste plaats - een betere voorlichting geven aan de samenleving. Omdat Groningen al sinds 1990 een eigen gemeentelijk archeoloog heeft, is er veel kennis van het bodemarchief aanwezig. Dit vergemakkelijkt onze taak om het archeologisch erfgoed goed te beheren. In een gemeentelijke onderzoeksagenda kunnen we de stand van kennis van de archeologie van de gemeente Groningen bijhouden. We kunnen deze agenda gebruiken als basisdocument waaraan de Programma’s van Eisen aan getoetst worden en waaruit de onderzoeksvragen van het PvE gebruikt kunnen worden. Zo houden we de archeologische onderzoeken efficiënt.

Een overzichtsboek over de Groninger archeologie zal rond 2015 verschijnen.

8. Archeologisch depot

Gemeenten met een eigen opgravingsvergunning waren in het verleden verplicht om een depot te beheren, waarin de vondsten die bij het doen van opgravingen gevonden zijn op te slaan. Met de nieuwe wet krijgen de provincies een algemene plicht om per provincie een dergelijk depot in stand te houden voor deze vondsten. Maar zij kunnen tevens – op verzoek van B&W- gemeentelijke depots aanwijzen. De provincie Groningen heeft in 2009 ons gemeentelijk depot aangewezen.

Archeologisch Depot te Groningen

De gemeente Groningen beschikt sinds 1993 over een gemeentelijk depot. In dit depot worden de concrete vondsten van opgravingen opgeslagen. Het depot aan de Westerbinnensingel beschikte in 2009 niet meer over voldoende opslagruimte, ook omdat de tijdelijke opslagruimte aan het bodenterein verdween. Om hier een structurele oplossing voor te bieden, en ons depot aan de Westerbinnensingel slagvaardig te houden, gebruiken we sinds 2009 een ruimte bij het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis . Dit is het gezamenlijk depot van de drie provincies Groningen, Friesland en Drenthe. We zijn hierbij verzekerd van een goed ‘klimaat’ voor het opslaan van archeologische vondsten.

In Nuis staan de vondsten waar we niet dagelijks bij hoeven; aan de Westerbinnensingel blijft het ‘kwaliteitsdepot’, met vondsten die kwetsbaar zijn, en vondsten die gebruikt kunnen worden voor tentoonstellingen en dergelijke. De vondsten kunnen bijvoorbeeld in het Groninger Museum en Groninger Forum tentoongesteld worden of in bruikleen worden gegeven, zoals aan het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden. Met een dergelijk slagvaardig depot, kunnen we het verleden van Groningen aan het publiek blijven tonen.

9. Archelogie en Publiek

Het Verdrag van Malta bevat enkele artikelen die betrekking hebben op publieksvoorlichting. Deze artikelen hebben in de Monumentenwet echter geen wettelijke verankering gekregen.

Groninger publieksbereik

De archeologie in Groningen wordt over het algemeen door de burgers een warm hart toegedragen. Met name de ‘eigenheid’ van het stadse verleden wordt door velen als belangrijk ervaren. Archeologisch onderzoek raakt dan ook rechtstreeks de identiteit van de Stad. Men is in Groningen (terecht) trots op het verleden wat Groningers tot Stadjers heeft gemaakt en stad tot Stad. Deze belangstelling komt tot onder meer tot uiting door de grote toeloop bij opgravingen die in de stad plaatsvinden. Recent was dit weer te zien bij de opgravingen aan de Grote Markt Oostzijde.

Wij vinden het belangrijk om deze betrokkenheid van de burgers en trots van de burger op (het verleden van de stad) te continueren. Hiermee wordt tevens het draagvlak voor archeologische monumentenzorg in stand te houden. Wij vinden het daarom onontbeerlijk dat er tijd, geld en moeite gestopt wordt in voorlichting en het delen van archeologische kennis met het publiek. Het Groninger Forum zal daarbij een goed podium vormen om de archeologische kennis met de burgers, jong en oud van de stad te delen.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 12 mei 2011.
 
 
Loco burgemeester,                                     De secretaris,
 
 
 
 
F. de Vries.                                                    drs. M.A. (Maarten) Ruys.

Bijlage 1: Archeologische Kaart van de erfgoedverordening (2009)

Bijlage 1: Archeologische Kaart van de erfgoedverordening (2009)

Bijlage 2: Toedeling van de archeologiekosten

Bijlage 2: Toedeling van de archeologiekosten

Bijlage 3: Programma van Eisen

Bijlage 3: Programma van Eisen