Regeling vervallen per 01-09-2017

Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-05-2015

Intitulé

BELEIDSREGELS ALGEMENE EN BIJZONDERE BIJSTAND PARTICIPATIEWET, IOAW, IOAZ EN Bbz 2004

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,

(4743903);

Gelet op de Participatiewet;

HEEFT BESLOTEN:

de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 vast te stellen.

Hoofdstuk I Aanvraag algemene en bijzondere bijstand

Artikel 1.1 Eerste termijn inleveren gegevens

De termijn voor het inleveren van de gegevens die van belang zijn voor het verlenen van bijstand is in beginsel vijf werkdagen. Als belanghebbende meer of minder tijd nodig heeft, kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld.

Artikel 1.2 Duur aanvultermijn

De aanvultermijn bij een aanvraag om bijstand is in beginsel vijf werkdagen. Als belanghebbende meer of minder tijd nodig heeft, kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld. De maximale aanvultermijn bedraagt acht weken.

Artikel 1.3 Periode te overleggen bankafschriften bij een aanvraag

Bij een aanvraag om algemene bijstand moet belanghebbende standaard van alle rekeningen van zichzelf en/of gezinsleden alle afschriften overleggen die betrekking hebben op de periode van één maand voorafgaande aan de ingangsdatum.

Hoofdstuk II Ingangsdatum en hoogte algemene bijstand

Artikel 2.1 Ingangsdatum bijstand na afwijzing aanvraag bij andere sociale zekerheidsinstelling

  • 1. De ingangsdatum van de bijstand is gelijk aan de ingangsdatum die zou hebben gegolden voor de uitkering van de andere sociale zekerheidsinstelling als belanghebbende zich voor bijstand meldt binnen drie werkdagen gerekend vanaf de dag van ontvangst van de afwijzing.

  • 2. Als belanghebbende zich niet voor bijstand heeft gemeld binnen drie werkdagen gerekend vanaf de dag van ontvangst van de afwijzing, maar wel binnen 30 dagen gerekend vanaf die dag, dan geldt het volgende. Het aantal kalenderdagen gerekend vanaf de dag van ontvangst van de afwijzing tot en met de datum van de melding wordt opgeteld bij de ingangsdatum die zou hebben gegolden voor de uitkering van de andere sociale zekerheidsinstelling.

  • 3. Er wordt niet afgeweken van artikel 44 lid 1 Participatiewet als belanghebbende zich niet voor bijstand meldt binnen 30 dagen gerekend vanaf de dag van ontvangst van de afwijzing.

Artikel 2.2 Ingangsdatum normwijziging als jongste kind 18 jaar wordt

De bijstandsnorm wordt gewijzigd vanaf de dag dat het jongste ten laste komende kind 18 jaar wordt, of niet meer door belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 2.3 Ingangsdatum normwijziging bij opname in inrichting

  • 1. De oude bijstandsnorm wordt voortgezet gedurende de maand van de opname en de volgende maand. Daarna krijgt belanghebbende de bijstandsnorm die hoort bij een persoon in een inrichting.

  • 2. Als de hoofdregel vanuit het oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is, wordt ervan afgeweken. De uitkering wordt dan gewijzigd per de datum van opname.

Artikel 2.4 Geen woonlasten

Indien belanghebbende geen woonlasten is verschuldigd, wordt de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm verlaagd met het bedrag van de basishuur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 2.5 Dak- en thuislozen

  • 1. Onder dakloze wordt verstaan een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats die de nacht doorgaans buiten doorbrengt of in een instelling bedoeld voor de opvang van daklozen. Onder thuisloze wordt verstaan een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft in een instelling bedoeld voor de opvang van thuislozen.

  • 2. Indien belanghebbende dak- of thuisloos is, wordt de van toepassing zijnde bijstandsnorm verlaagd met acht procent van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag bedoeld in artikel 21 onderdeel b Participatiewet.

Artikel 2.6 Commerciële relaties

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 22a, lid 4, onderdeel b of c Participatiewet, die een zakelijke relatie met belanghebbende hebben of met eenzelfde derde als belanghebbende, tellen bij de berekening van de kostendelersnorm niet mee wanneer op basis van een schriftelijke overeenkomst een commerciële prijs is vastgesteld op een wijze die in het economisch verkeer gebruikelijk is.

  • 2. Van een commerciële (onder)huurrelatie is sprake als de (kamer)huurprijs inclusief kosten ten minste 20,6 procent van de gehuwdennorm bedoeld in artikel 21, onderdeel b Participatiewet inclusief vakantietoeslag bedraagt. Van een commerciële kostgangersrelatie is sprake als het kostgeld inclusief kosten en te leveren prestaties ten minste 38,62 procent van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag bedoeld in artikel 21, onderdeel b Participatiewet bedraagt. Daarbij moet de huurovereenkomst of de kostgangersovereenkomst in ieder geval de volgende elementen bevatten:

    • a.

      in de overeenkomst moet zijn aangegeven welk deel van de huur of het kostgeld is bedoeld als kale huur en welk deel is bedoeld voor energie- (en internet)kosten en bij kostgangerschap de te leveren prestaties als maaltijdverstrekking en bewassing;

    • b.

      in de overeenkomst moet zijn aangegeven welke kamer(s) voor exclusief gebruik van de huurder of kostganger bestemd is en welke gedeelten van de woning bestemd zijn voor medegebruik;

    • c.

      in de overeenkomst moet zijn aangegeven op welk banknummer de huur of het kostgeld betaald moet worden;

    • d.

      in de overeenkomst moet worden aangegeven op welke wijze de periodieke huurverhoging of kostgeldverhoging wordt bepaald.

  • 3. Belanghebbende moet bij de aanvraag en vervolgens op verzoek betalingsbewijzen overleggen.

  • 4. Indien belanghebbende als verhuurder of kostgever is aan te merken, moeten de opbrengsten uit verhuur of kostgeverschap als inkomen in aanmerking worden genomen. De opbrengsten bestaan in beide gevallen uit de kale huur. Aangezien rekening wordt gehouden met kosten van onderhoud, wordt 90 procent van de kale huur als inkomen in aanmerking genomen.

Hoofdstuk III Inkomsten en vermogen algemene bijstand

Artikel 3.1 Heffingskortingen

  • 1. Heffingskortingen op de te betalen belastingen en premies volksverzekeringen worden, voor zover ze een middel voor de bijstand zijn, op de uitkering in mindering gebracht vanaf het moment dat belanghebbende er aanspraak op kan maken.

  • 2. We brengen heffingskortingen pas in mindering vanaf het (geschatte) moment dat belanghebbende deze feitelijk ontvangt als het belanghebbende niet kan worden verweten dat hij de heffingskortingen later ontvangt.

Artikel 3.2 Bijdrage in de woonlasten door de ex-partner

Als de ex-partner bijdraagt aan de woonlasten van belanghebbende, wordt daarvan maximaal een bedrag ter hoogte van de basishuur (artikel 16 Wet op de huurtoeslag) als middel voor de bijstand of inkomensvoorziening aangemerkt.

Artikel 3.3 Giften

  • 1. Een eenmalige gift wordt niet tot de middelen van belanghebbende gerekend als deze bestemd is voor een specifiek doel en vanuit het oogpunt van bijstandsverlening redelijk is.

  • 2. Periodieke giften worden niet tot de middelen van belanghebbende gerekend zolang ze lager zijn dan 15% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

Artikel 3.4 Verwervingskosten gastouder en oppas

Een bedrag van € 0,80 per uur dat een gastouder of oppas opvang verleent, wordt niet als middel voor de bijstand aangemerkt.

Artikel 3.5 Vaststellen vermogen bij echtscheiding/verlating

De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening als:

  • a.

    belanghebbende verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure; en

  • b.

    bij de aanvraag duidelijk is dat belanghebbende oververmogen heeft; en

  • c.

    redelijkerwijs te verwachten valt dat het vermogen binnen twaalf maanden vrij komt.

Artikel 3.6 Vaststellen vermogen bij verhuizing uit andere gemeente

Er wordt aangesloten bij het vermogen en de vermogensvrijlating zoals die door de vorige gemeente is vastgesteld als

  • a.

    de verhuizing niet samenvalt met een wijziging die in andere opzichten van belang is voor de verlening van bijstand; en

  • b.

    de bijstandsperiode niet langer dan 30 dagen onderbroken is geweest.

Artikel 3.7 Vaststellen vermogen bij wijziging gezinssituatie

Bij een wijziging in de gezinssituatie vindt een nieuwe vermogensbepaling plaats. Daarbij geldt de vermogensgrens die van toepassing is in de nieuwe situatie.

Artikel 3.8 Vaststellen vermogen bij co-ouderschap

  • 1. De vermogensgrens van een co-ouder volgens artikel 34 lid 3 Participatiewet wordt naar rato vastgesteld. De vermogensgrens van de co-ouder die x dagen per week de zorg heeft voor het kind, bedraagt de vermogensgrens van een alleenstaande, vermeerderd met (x/7 maal het verschil tussen de vermogensgrens van een alleenstaande ouder en een alleenstaande).

  • 2. Bij het vaststellen van het vermogen van de co-ouder wordt het vermogen van het kind voor x/7 meegenomen.

Artikel 3.9 Interingstermijn

  • 1. De interingsnorm wordt vastgesteld op de som van

    • a.

      1,5 maal de geldende bijstandsnorm + verhoging – verlaging inclusief vakantietoeslag; en

    • b.

      de maandpremie(s) van door belanghebbende afgesloten aanvullende verzekering en/of tandartsverzekering.

  • 2. Voor de maandpremie(s) genoemd in het eerste lid onder b, geldt een maximum ter hoogte van de premie(s) voor GarantVerzorgd1 en GarantTandverzorgd3 uit de collectieve verzekering van Menzis.

Artikel 3.10 Saldo lopende rekening

  • 1. Bij een aanvraag om bijstand wordt van het positieve saldo op de lopende rekening een bedrag ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief toeslag en vakantiegeld, vrijgelaten.

  • 2. Het saldo op de lopende rekening wordt op € 0,-- gesteld als het lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, + verhoging – verlaging inclusief vakantietoeslag.

Artikel 3.11 Voertuig

  • 1. Een voertuig met een waarde tot de minimumwaarde waarboven de BOVAG-garantie geldt, wordt als algemeen gebruikelijk bezit aangemerkt en telt niet mee als vermogensbestanddeel.

  • 2. Van een voertuig met een waarde hoger dan de minimumwaarde genoemd in het eerste lid geldt alleen de waarde boven die minimumwaarde als vermogen.

Artikel 3.12 Smartengeld

  • 1. Bij het vaststellen van het vermogen wordt buiten beschouwing gelaten:

    • a.

      het bedrag genoemd in artikel 34, lid 2, onderdeel d Participatiewet; en

    • b.

      de helft van het meerdere.

  • 2. Als het smartengeld is toegekend in het buitenland dan stelt een in Nederland gevestigde schade-expert de hoogte van een naar Nederlandse maatstaven reële schadevergoeding vast als de hoogte van het smartengeld naar Nederlandse maatstaven niet in verhouding staat tot de geleden immateriële schade. De vrijlating genoemd in het eerste lid wordt toegepast op deze reële schadevergoeding. Het bedrag aan smartengeld dat uitstijgt boven deze reële schadevergoeding wordt volledig tot het vermogen gerekend. De kosten in verband met het inschakelen van de schade-expert komen voor rekening van het college als blijkt dat het smartengeld naar Nederlandse maatstaven reëel is.

Artikel 3.13 Uitvaartverzekering

  • 1. Een uitvaartverzekering in natura of in contanten wordt in beginsel vrijgelaten.

  • 2. Als belanghebbende wist (of redelijkerwijs had kunnen weten) dat hij op korte termijn aangewezen zou zijn op een bijstandsuitkering, en hij vermogen in een uitvaartverzekering steekt of een afkoopbare uitvaartverzekering omzet in een niet-afkoopbare, kan er sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als het vermogen van invloed is op zijn recht op uitkering.

Artikel 3.14 Levensverzekering

  • 1. Een afkoopbare levensverzekering wordt buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het vermogen als

    • a.

      zij korter dan 10 jaar geleden is afgesloten; en

    • b.

      de inleg minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens; en

    • c.

      er bij het afsluiten van de verzekering geen sprake was van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

  • 2. Als er meerdere levensverzekeringen zijn, geldt de bepaling in het eerste lid voor het totaal van de verzekeringen.

Hoofdstuk IV Verplichtingen algemene bijstand

Artikel 4.1 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. Belanghebbende moet binnen 30 dagen de inlichtingen verstrekken die van belang zijn voor zijn recht op uitkering.

  • 2. Belanghebbende moet gebruikmaken van de daarvoor bestemde formulieren.

  • 3. In afwijking van het tweede lid levert een belanghebbende met wisselende inkomsten maandelijks een rechtmatigheidsformulier in.

Artikel 4.2 Duur hersteltermijn tijdens de bijstand

  • 1. De hersteltermijn tijdens de bijstand is in beginsel één week, te rekenen vanaf de dag na het verzenden van het besluit waarin het recht op uitkering is opgeschort.

  • 2. De termijn kan worden verlengd als belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij meer tijd nodig heeft.

Artikel 4.3 Periode te overleggen bankafschriften tijdens de bijstand

Bij onderzoek naar de rechtmatigheid van een bijstandsuitkering wordt per geval bekeken over welke periode de te overleggen bankafschriften nodig zijn. Daarbij wordt gekeken naar het doel van het onderzoek.

Artikel 4.4 Meldingsplicht studie

Als belanghebbende een opleiding gaat doen, moet hij dit doorgeven aan het college

Artikel 4.5 Meldingsplicht vakantie

Als belanghebbende op vakantie gaat, moet hij dit tussen de twee en de vier weken voorafgaand aan het vertrek doorgegeven aan het college.

Artikel 4.6 Meldingsplicht vrijwilligerswerk

Als belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vrijwilligerswerk gaat doen, moet hij het schriftelijk melden bij het college.

Artikel 4.7 Identificatieplicht

  • 1. Een belanghebbende moet bij een aanvraag om bijstand een geldig identiteitsbewijs tonen.

  • 2. Als een belanghebbende algemene bijstand krijgt, moet hij een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen als er naar mening van het college reden is tot twijfel met betrekking tot identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrecht.

  • 3. Als een belanghebbende zonder bijstandsuitkering bijzondere bijstand aanvraagt dan hoeft geen geldig identiteitsbewijs te worden overgelegd als er geen reden tot twijfel is met betrekking tot identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrecht.

Artikel 4.8 Inschrijving op postadres voor dak- en thuislozen

  • 1. Om aanspraak te kunnen maken op bijstand moet een dakloze zich inschrijven op een door het college bepaald postadres.

  • 2. Belanghebbende moet ten minste eenmaal per week zijn post afhalen bij het postadres. Als belanghebbende dit niet doet dan schrijft de instelling hem uit van het postadres en stelt het college daarvan in kennis.

Hoofdstuk V Bijzondere bijstand

Artikel 5.1 Bijzondere bijstand met terugwerkende kracht

Een aanvraag om bijzondere bijstand kan na het ontstaan van de kosten worden geaccepteerd als

  • a.

    aan de algemene voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan; en

  • b.

    de draagkracht niet is veranderd; en

  • c.

    de aanvraag binnen één jaar na de datum van de originele nota wordt ingediend.

Artikel 5.2 Draagkrachtperiode

  • 1. Het draagkrachtjaar begint op de eerste dag van de maand waarin de kosten opkomen.

  • 2. Het draagkrachtjaar betreft in beginsel een periode van 12 maanden.

  • 3. Als de draagkracht eenmaal is vastgesteld, wordt deze in beginsel niet meer aangepast, tenzij er sprake is van een substantiële wijziging in de inkomens- of vermogenssituatie.

Artikel 5.3 Bepaling draagkracht

  • 1. Van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm (+ verhoging – verlaging inclusief vakantietoeslag) wordt over de eerste € 1.200,-- 5% als draagkracht in aanmerking genomen. Van het meerdere wordt 25% als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 2. Met de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm zoals die is vermeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet, met uitzondering van artikel 22a. Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en met geen van hen een gezamenlijke huishouding voert, wordt de norm van artikel 21, onderdeel a Participatiewet verlaagd met acht procent van de gehuwdennorm inclusief vakantietoeslag bedoeld in artikel 21 onderdeel b Participatiewet.

  • 3. Op het inkomen als bedoeld in het eerste lid worden kosten in mindering gebracht die belanghebbende heeft op grond van een wettelijke verplichting.

  • 4. Bij de berekening van het inkomen als bedoeld in het eerste lid is artikel 32 lid 2 Participatiewet van toepassing.

  • 5. Bij het berekenen van het inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt uitgegaan van het netto besteedbaar inkomen als:

    • a.

      belanghebbende zich in een schuldsanering in het kader van een minnelijke traject of de WSNP bevindt; en

    • b.

      de sanering wordt uitgevoerd door een organisatie die is aangesloten bij de NVVK; en

    • c.

      bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag geen rekening is gehouden met de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd.

  • 6. Het inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van het meest waarschijnlijke inkomen gedurende de draagkrachtperiode. Daarbij wordt rekening gehouden met voorzienbare wijzigingen in het inkomen. 

  • 7. In afwijking van het eerste lid wordt bij bijzondere bijstand voor de volgende kosten het inkomen boven het voor de belanghebbende geldende bijstandsniveau volledig als draagkracht beschouwd:

    • a.

      verwervingskosten;

    • b.

      kosten van aflossing van een lening bij een gemeentelijke kredietbank;

    • c.

      woonkosten.

  • 8. De draagkracht uit vermogen bedraagt 100% van het in aanmerking te nemen vermogen. 

  • 9. Voor een belanghebbende van 70 jaar en ouder geldt een aanvullende vermogensvrijlating van € 3.756,-- als hij geen uitvaartverzekering heeft afgesloten. Als een uitvaartverzekering is afgesloten tegen een lager bedrag dan € 3.756,--, dan bedraagt de hoogte van de vermogensvrijlating het verschil tussen € 3.756,-- en het verzekerde bedrag.

Artikel 5.4 Drempelbedrag

Er geldt geen administratief drempelbedrag bij de kosten voor bijzondere bijstand.

Artikel 5.5 Kosten levensonderhoud voor belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar

  • 1. Voor een belanghebbende van 18, 19 en 20 jaar die niet in een inrichting verblijft wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 Participatiewet op individuele gronden vastgesteld. Het totaal van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de bijzondere bijstand kan echter nooit hoger zijn dan de norm die geldt voor een belanghebbende van 21 jaar.

  • 2. Voor een belanghebbende van 18, 19 en 20 jaar die in een inrichting verblijft is de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 Participatiewet gelijk aan de bijstandsnorm voor een belanghebbende van 21 jaar die in een inrichting verblijft.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt tussentijds niet gewijzigd, tenzij daar in het individuele geval van belanghebbende reden toe is.

Artikel 5.6 Overbruggingsuitkering

  • 1. Bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering kan worden verstrekt als belanghebbende geen of onvoldoende middelen heeft om de periode tot de eerste betaling van de bijstand te overbruggen.

  • 2. De overbruggingsuitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening.

Artikel 5.7 Kosten levensonderhoud voormalige alleenstaande ouders

  • 1. Aan een belanghebbende wiens jongste ten laste komende kind 18 jaar wordt kan bijzondere bijstand worden verstrekt als en zolang

    • a.

      belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz heeft;

    • b.

      het kind thuiswonend is;

    • c.

      het kind jonger is dan 21 jaar;

    • d.

      de inkomsten van belanghebbende en het kind lager zijn dan het gezinsinkomen voor de achttiende verjaardag van het kind.

  • 2. De hoogte van de bijstand is gelijk aan het verschil tussen het oude gezinsinkomen en het nieuwe gezinsinkomen.

  • 3. Als het kind een inkomen van wisselende hoogte heeft, wordt in beginsel uitgegaan van het gemiddelde inkomen gedurende de drie maanden voorafgaande aan de bijzondere bijstand.

Artikel 5.8 Legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie

  • 1. Voor de kosten van het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Voor de kosten van naturalisatie kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 5.9 Vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

  • 1. Voor de vaste lasten tijdens het verblijf in een inrichting kan bijzondere bijstand worden verleend gedurende maximaal een jaar als:

    • a.

      de kosten verknocht zijn met de woonruimte; en

    • b.

      het contract niet tijdelijk kan worden opgezegd; en

    • c.

      het aanhouden van de woonruimte noodzakelijk is.

  • 2. Er is geen sprake van het noodzakelijk aanhouden van de woonruimte als bij het begin van de opname duidelijk is dat belanghebbende langer dan een jaar wordt opgenomen. Is de opname langer dan een jaar, dan kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de opslag van de inboedel.

Artikel 5.10 Uitvaartkosten

  • 1. Het college kan de aanvrager van bijzondere bijstand voor uitvaartkosten vragen om een verklaring van erfrecht. Voor de kosten van een verklaring in deze situatie kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Bij de verlening van bijstand voor uitvaartkosten wordt uitgegaan van een begrafenis of crematie die zo goedkoop mogelijk is, maar wel aanvaardbaar.

  • 3. Als noodzakelijke kosten kunnen in het algemeen aangemerkt worden: de kosten van de begrafenis of crematie, personeelskosten van de uitvaartondernemer, het kisten van de overledene, de laatste verzorging, de uitvaartdienst, de grafrechten (voor zover het een algemeen graf betreft), de rouwauto en één volgauto, maximaal 50 rouwkaarten, de akte van overlijden, koffie en cake voor 100 personen.

  • 4. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand voor de kosten genoemd in het derde lid gelden de bedragen van het NIBUD als richtprijzen.

Artikel 5.11 Kosten van bewindvoering

  • 1. Voor de kosten van bewindvoering kan bijzondere bijstand worden verstrekt als

    • a.

      het bewind door de Kantonrechter is ingesteld; en

    • b.

      de Kantonrechter aan de bewindvoerder toestemming heeft gegeven om de betreffende kosten bij belanghebbende in rekening te brengen.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de feitelijk in rekening gebrachte kosten.

  • 3. Het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering wordt voor de gehele looptijd van het bewind vastgesteld.

Artikel 5.12 Kosten van mentorschap

  • 1. Voor de kosten van de werkzaamheden van een mentor kan bijzondere bijstand worden verstrekt als

    • a.

      de mentor is aangesteld door de rechter; en

    • b.

      de rechter een vergoeding voor de werkzaamheden van de mentor heeft vastgesteld.

Artikel 5.13 Kosten van rechtsbijstand

  • 1. Als belanghebbende niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan een hogere eigen bijdrage krijgt opgelegd, dan wordt de verhoging verstrekt in de vorm van een geldlening.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor een belanghebbende die op grond van artikel 2 lid 7 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand zich niet eerst tot het Juridisch Loket hoeven te wenden.

Artikel 5.14 Kosten van een dagvaarding

Voor de kosten van een dagvaarding kan bijzondere bijstand worden verstrekt als de Raad voor de rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend.

Artikel 5.15 Kosten van LBIO-bijdrage residentiële opvang kinderen

Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van de LBIO-bijdrage als belanghebbende:

  • a.

    geen kinderbijslag krijgt voor het kind voor wie de ouderbijdrage LBIO is opgelegd; en

  • b.

    een uitkering krijgt ter hoogte van de norm voor een alleenstaande ouder of een gezin.

Artikel 5.16 Kosten babyuitzet

  • 1. De kosten van een babyuitzet behoren tot de incidentele algemene kosten van het bestaan. Als er op grond van artikel 35 Participatiewet bijzondere bijstand kan worden verstrekt, dan wordt daarbij in elk geval het volgende in aanmerking genomen:

    • a.

      Belanghebbende wordt geacht te kunnen reserveren vanaf de vierde maand van de zwangerschap.

    • b.

      Voor de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de goedkoopste passende voorziening. Vanwege de korte duur van het gebruik, wordt beoordeeld of de artikelen tweedehands kunnen worden aangeschaft. De bedragen in de Prijzengids NIBUD gelden als maximum bedragen.

  • 2. De bijstand wordt in beginsel in de vorm van een geldlening verstrekt. Als dat gezien de schuldensituatie van belanghebbende niet zinvol is, wordt bijstand om niet verstrekt.

Artikel 5.17 Kosten maaltijdvoorziening

  • 1. Voor de meerkosten van maaltijdvoorziening kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de feitelijk betaalde prijs. Daarbij geldt een maximumbedrag.

  • 3. In afwijking van artikel 5.3, tweede lid, wordt een door het college vastgestelde inkomensafhankelijke eigen bijdrage in mindering gebracht op de kosten.

  • 4. Een belanghebbende die een maaltijdvoorziening gebruikt bij een van de instellingen waarmee de gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft, dient zijn aanvraag in bij deze instelling. Overige belanghebbenden dienen de aanvraag in bij de gemeente.

Artikel 5.18 Stookkosten

  • 1. Voor hogere energiekosten in verband met medische omstandigheden kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De meerkosten worden berekend door het feitelijke verbruik van belanghebbende te vergelijken met het gemiddelde verbruik van een vergelijkbaar huishouden in een vergelijkbaar woningtype. Daarbij wordt uitgegaan van de gemiddelden zoals die door het NIBUD zijn vastgesteld.

Artikel 5.19 Reiskosten in verband met werk of traject

  • 1. Reiskosten in verband met werk of traject behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt als:

    • a.

      fietsvervoer vanwege bijzondere omstandigheden niet mogelijk is; of

    • b.

      de afstand drie zones of meer is.

  • 3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer.

  • 4. Als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is, dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

Artikel 5.20 Reiskosten in verband met bezoek ziek familielid

  • 1. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor reiskosten in verband met het bezoeken van een gezinslid, eerstegraads familielid of tweedegraads familielid dat ten gevolge van ziekte of ongeval gedurende langere tijd is opgenomen in een inrichting.

  • 2. Onder ‘gezinslid’ in het eerste lid wordt verstaan: de partner, het (pleeg)kind of de (pleeg)ouder die een huishouden vormt met belanghebbende.

  • 3. Bij de verstrekking van de bijstand wordt uitgegaan van de volgende maximale bezoekfrequenties:

    • a.

      gezinslid: maximaal driemaal per week bij ziekte of ongeval, en maximaal eenmaal per week bij langdurige verpleging;

    • b.

      eerstegraads familielid: maximaal tweemaal per week bij ziekte of ongeval, en maximaal eenmaal per twee weken bij langdurige verpleging;

    • c.

      tweedegraads familielid: maximaal eenmaal per week bij ziekte of ongeval, en maximaal eenmaal per drie weken bij langdurige verpleging.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer.

  • 5. Als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is, dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

Artikel 5.21 Reiskosten voor bezoek aan gedetineerde

  • 1. De gezinsleden van een gedetineerde kunnen bijzondere bijstand krijgen voor reiskosten voor het bezoek aan de gedetineerde die geen recht op verlof heeft.

  • 2. Er kan eenmaal per twee weken bijzondere bijstand worden verstrekt voor een bezoek.

  • 3. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer.

  • 4. Als reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk is, dan wordt de bijstand verstrekt voor vervoer per auto. Daarbij wordt € 0,19 per gereden kilometer vergoed.

Artikel 5.22 Reiskosten in verband met omgangsregeling

Voor reiskosten in verband met een omgangsregeling kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 5.23 Kosten van aflossing van een lening bij een gemeentelijke kredietbank

  • 1. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van de maandelijkse aflossing van een lening bij een gemeentelijke kredietbank als de lening afgesloten wordt voor noodzakelijke kosten.

  • 2. De hoogte van de bijstand is gelijk aan het verschil tussen de hoogte van de maandelijkse aflossing en

    • a.

      voor een belanghebbende met een bijstandsuitkering, 6 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (+ verhoging – verlaging);

    • b.

      voor een belanghebbende zonder bijstandsuitkering, 6 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (+ verhoging – verlaging, inclusief vakantietoeslag) minus 25% van het meerinkomen.

  • 3. De hoogte van de bijstand wordt eenmalig vastgesteld over de periode van de looptijd. Als de gezinssituatie van belanghebbende gedurende de looptijd van de lening wijzigt en belanghebbende hierdoor een hogere of lagere bijstandsuitkering krijgt, verandert de hoogte van de bijstand vanaf de ingangsdatum van de wijziging. Er wordt dan uitgegaan van 6% van de nieuwe geldende bijstandsnorm (+ verhoging – verlaging).

  • 4. De bijstand wordt om niet verstrekt, ongeacht het doel van de lening.

  • 5. De bijstand wordt uitbetaald aan de gemeentelijke kredietbank.

Artikel 5.24 Kosten van schuldhulpverlening

Voor de kosten van schuldhulpverlening kan geen bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 5.25 Kosten van ontwikkeling en ontspanning

Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de (meer)kosten van ontwikkeling en ontspanning aan een oudere, gehandicapte of chronisch zieke belanghebbende als dat naar oordeel van het college noodzakelijk is.

Artikel 5.26 Kosten van bewassing en kledingslijtage

  • 1. Voor de kosten van extra bewassing ten gevolge van ouderdom, een handicap of een chronische ziekte kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Voor de kosten van kledingslijtage ten gevolge van een bewegingshandicap kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 3. Voor de hoogte van de bijstand wordt aangesloten bij de bedragen genoemd in de geïndexeerde GMD-lijst.

Artikel 5.27 Kosten van kinderopvang

  • 1. Voor de kosten van kinderopvang kan bijzondere bijstand worden verstrekt als het gaat om

    • a.

      tussenschoolse opvang; 

    • b.

      kinderopvang die niet door de reguliere kinderopvang kan worden verzorgd; 

    • c.

      kinderopvang als belanghebbende deze direct nodig heeft terwijl de kinderopvanginstellingen niet per direct een plaats beschikbaar hebben.

  • 2. Als de opvang wordt verzorgd door een particulier dan is de hoogte van de bijstand niet hoger dan de maximale uurprijs uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 5.28 Kosten van woninginrichting en duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De kosten van woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidentele algemene kosten van het bestaan. Als er op grond van artikel 35 Participatiewet bijzondere bijstand kan worden verstrekt, dan wordt daarbij in elk geval het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid in aanmerking genomen.

  • 2. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand gelden de prijzen uit de Prijzengids NIBUD als richtprijzen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt voor een volledige inventaris een lager bedrag verstrekt, namelijk

    • a.

      50% van het bedrag in de Prijzengids NIBUD voor een alleenstaande;

    • b.

      70% van het bedrag in de Prijzengids NIBUD voor een alleenstaande ouder of een echtpaar.

  • 4. De bijstand voor woninginrichting wordt om niet verstrekt. De bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in beginsel in de vorm van een lening verstrekt.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van bijstand om niet verstrekt als belanghebbende op het moment van de verstrekking aflost op eerder verstrekte leenbijstand of op een lening bij een gemeentelijke kredietbank.

Artikel 5.29 Verhuiskosten

  • 1. Verhuiskosten behoren tot de incidentele algemene kosten van het bestaan. Als er op grond van artikel 35 Participatiewet bijzondere bijstand kan worden verstrekt, dan wordt daarbij in elk geval het tweede en derde lid in aanmerking genomen.

  • 2. De noodzaak van een verhuizing wordt in ieder geval aangenomen als

    • a.

      belanghebbende een woning bewoont met woonkosten die meer bedragen dan de maximale huurgrens en verhuist naar een goedkopere woning; of

    • b.

      belanghebbende vrijwillig verhuist van een woning met woonkosten die meer bedragen dan de toepasselijke aftoppingsgrens naar een woning waarvoor de woonkosten niet meer bedragen dan de kwaliteitskortingsgrens; of

    • c.

      er een medische noodzaak voor de verhuizing is; of

    • d.

      er een sociale noodzaak voor de verhuizing is.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de daadwerkelijk gemaakte noodzakelijke kosten.

Artikel 5.30 Kosten ten gevolge van inkomensterugval

  • 1. Bij een onvoorzienbare terugval in inkomen kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor kosten waarvan de betalingsverplichtingen doorlopen.

  • 2. De hoogte en de duur van de bijstandverlening wordt afgestemd op de individuele omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 5.31 Kosten van een dubbeltariefmeter

Voor de eenmalige kosten van het aansluiten van een dubbeltariefmeter kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 5.32 Schoonmaakkosten bij een ernstig vervuilde woning

  • 1. De kosten van het reinigen en/of ontsmetten van een ernstig vervuilde woning behoren tot de incidentele algemene kosten van het bestaan.

  • 2. Als er op grond van artikel 35 Participatiewet bijzondere bijstand wordt verstrekt, dan moet de reiniging en/of ontsmetting deel uitmaken van een integraal hulpverleningsplan.

Artikel 5.33 Kosten van zorgpremie, kinderopvang en kosten in verband met kinderen

  • 1. Voor de kosten van zorgpremie, kinderopvang en kosten in verband met kinderen kan bijzondere bijstand verstrekt voor zover het niet ontvangen van zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget het gevolg is van een nabetaling van bijstand over een voorgaand kalenderjaar.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het verschil tussen de toeslag waarop anders aanspraak zou hebben bestaan en de toeslag waarop belanghebbende feitelijk aanspraak heeft.

  • 3. De bijstand wordt voorlopig toegekend op basis van de voorlopige beschikking van de Belastingdienst. Na afloop van het kalenderjaar wordt de bijstand definitief vastgesteld op basis van de definitieve beschikking.

Artikel 5.34 Woonkosten voor huurders

  • 1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand (woonkostentoeslag) voor de kosten van het huren van woonruimte als belanghebbende vanwege bijzondere omstandigheden niet of voor een lagere tegemoetkoming op grond van de Wet op de huurtoeslag in aanmerking komt.

  • 2. Er is geen recht op woonkostentoeslag als

    • a.

      belanghebbende in afwachting is van de afhandeling van een aanvraag om huurtoeslag, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • b.

      de woonkostentoeslag minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 14 lid 5 AWIR.

  • 3. Bij het vaststellen van het inkomen volgens artikel 5.3, zevende lid, geldt dat

    • a.

      ook met het inkomen van inwonende kinderen tot 23 jaar rekening wordt gehouden, voor zover dat meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 7 lid 5 AWIR;

    • b.

      ook rekening wordt gehouden met het inkomen van eventuele medebewoners die niet tot het gezin van belanghebbende behoren.

  • 4. In afwijking van het derde lid onderdeel b wordt het inkomen van medebewoners niet meegenomen bij het vaststellen van de draagkracht als deze medebewoners met belanghebbende een gezamenlijk huurcontract hebben. In dat geval worden de woonkosten voor belanghebbende naar evenredigheid vastgesteld.

  • 5. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend op basis van de rekensystematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 6. Aan de bijstand kan een verhuisverplichting worden opgenomen als de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens uit artikel 13 WHT.

Artikel 5.35 Woonkosten voor eigenaren

  • 1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand (woonkostentoeslag) voor de kosten van het bewonen van een eigen woning.

  • 2. Er is geen recht op woonkostentoeslag als de woonkostentoeslag minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 14 lid 5 AWIR.

  • 3. Bij het vaststellen van het inkomen volgens artikel 5.3, zevende lid, geldt dat

    • a.

      ook met het inkomen van inwonende kinderen tot 23 jaar rekening wordt gehouden, voor zover dat meer bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 7 lid 5 AWIR;

    • b.

      ook rekening wordt gehouden met het inkomen van eventuele medebewoners die niet tot het gezin van belanghebbende behoren.

  • 4. In afwijking van het derde lid onder b wordt het inkomen van medebewoners niet meegenomen bij het vaststellen van de draagkracht als deze medebewoners met belanghebbende een gezamenlijke koopovereenkomst hebben. In dat geval worden de woonkosten voor belanghebbende naar evenredigheid vastgesteld.

  • 5. Er kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van hypotheekrente, het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting, de premie brand- en opstalverzekering, rioolrechten, erfpachtcanons en onderhoudskosten.

  • 6. Voor de hoogte van onderhoudskosten genoemd in het vijfde lid wordt aangesloten bij de bedragen die worden gegeven in Grip op Participatiewet van Kluwer Schulinck.

  • 7. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend op basis van de rekensystematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 8. De woonkostentoeslag wordt voorlopig toegekend als de hoogte van de teruggaaf inkomstenbelasting en de hoogte van de hypotheekrente nog niet definitief vaststaan. Belanghebbende moet de definitieve aanslag van de Belastingdienst en de jaaropgaaf van de hypotheekverstrekker inleveren zodra hij deze heeft ontvangen.

    De woonkostentoeslag wordt dan definitief vastgesteld. Te veel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd. Bij een hogere definitieve vaststelling vindt een nabetaling plaats.

  • 9. Aan de bijstand kan een verhuisverplichting worden opgenomen als de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens uit artikel 13 WHT.

Artikel 5.36 Dieetkosten

  • 1. Voor noodzakelijke dieetkosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De hoogte van de meerkosten van een dieet wordt vastgesteld aan de hand van de dieetkostentabel van het NIBUD.

Hoofdstuk VI Geldlening en bijstand in natura

Artikel 6.1 Algemene bepalingen voor geldleningen

  • 1. Bij geldleningen die zijn verstrekt op grond van de artikelen 48, 50 of 51 Participatiewet zijn dezelfde bepalingen van toepassing als die bij de terugvordering van niet-fraudeschulden zoals vastgesteld in de Beleidsregels Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013. Het gaat dan onder meer om de bepalingen over kwijtschelding, betalingsverplichtingen, aanpassing van de aflossing en de toepassing van de beslagvrije voet. Deze bepalingen zijn niet van toepassing als in artikelen 6.2 tot en met 6.7 anders wordt bepaald.

  • 2. Over bijstand in de vorm van een geldlening is geen wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 6.2 Overgangsrecht

Als een belanghebbende bij de inwerkingtreding van deze beleidsregels al aflost op een geldlening, dan blijven de regels van toepassing die van toepassing waren op het moment dat belanghebbende met aflossen begon, tenzij de bepalingen in deze beleidsregels gunstiger voor belanghebbende zijn.

Artikel 6.3 Aflossing van leenbijstand in verband met eigen woning

  • 1. De lening is direct opeisbaar als de woning wordt verkocht of vererfd.

  • 2. Als belanghebbende geen bijstandsuitkering meer heeft maar de woning is nog niet verkocht of vererfd, dan gaat hij de geldlening in termijnen aflossen. De aflossing begint vanaf de eerste maand na de beëindiging van de bijstandsuitkering.

  • 3. Als er tien jaar op de lening is afgelost, kan het restant van de geldlening worden kwijtgescholden.

  • 4. Als binnen twee jaar na beëindiging van een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening opnieuw recht op bijstand ontstaat, dan wordt uitgegaan van de laatst bekende waardevaststelling van de woning.

Artikel 6.4 Aflossing van leenbijstand vanwege op korte termijn beschikbare middelen

  • 1. De lening is direct opeisbaar als de middelen beschikbaar komen.

  • 2. Als belanghebbende geen bijstandsuitkering meer heeft maar nog niet de beschikking heeft over de middelen, dan gaat hij de geldlening in termijnen aflossen. De aflossing begint vanaf de eerste maand na de beëindiging van de bijstandsuitkering.

Artikel 6.5 Aflossing van leenbijstand vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. De lening wordt direct opeisbaar als:

    • a.

      zijn bijstandsuitkering wordt beëindigd; of

    • b.

      de leenbijstand wordt omgezet in bijstand om niet.

  • 2. Als belanghebbende onvoldoende middelen heeft om de lening ineens af te lossen, dan vindt maandelijkse aflossing plaats vanaf de eerste maand nadat de lening opeisbaar is geworden.

  • 3. Bij de invordering van de geldlening wordt aangesloten bij de bepalingen in de Beleidsregels Terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013. Daarbij wordt aangesloten bij de regels die gelden voor de invordering van fraudeschulden.

  • 4. De lening kan na tien jaar worden kwijtgescholden.

Artikel 6.6 Aflossing van leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Aflossing van de lening begint op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de bijzondere bijstand is verstrekt.

  • 2. De duur van de aflossing is ten hoogste 36 maanden.

Artikel 6.7 Aflossing van meerdere geldleningen

  • 1. Als belanghebbende meerdere geldleningen heeft, dan lost hij het eerst af op de lening die het eerste is ontstaan of die volgt uit het oudste toekenningsbesluit.

  • 2. Bij samenloop van een geldlening en een terugvordering kan het college nader bepalen op welke schuld het eerste wordt afgelost.

Artikel 6.8 Bijstand in natura

  • 1. Het college kan besluiten om bijstand in natura te verstrekken als

    • a.

      belanghebbende dakloos of thuisloos is; en

    • b.

      belanghebbende niet in staat is om zijn uitkering op een verantwoorde manier te besteden; en

    • c.

      het verrichten van doorbetalingen uit naam van belanghebbende diens situatie niet verbetert; en

  • 2. Het college betrekt in het besluit de adviezen van hulpverleningsinstanties die bij belanghebbende betrokken zijn.

  • 3. Het college her-beoordeelt de bijstand in natura om de drie maanden, te beginnen na het besluit tot het verlenen van bijstand in natura.

  • 4. De bijstand in natura duurt hoogstens een jaar. Daarna wordt de bijstand weer in de vorm van geld verstrekt.

Hoofdstuk VII Uitbetaling

Artikel 7.1 Uitbetaling vakantietoeslag

  • 1. De gereserveerde vakantietoeslag wordt gelijktijdig met de algemene bijstand van de maand mei uitbetaald.

  • 2. In afwijking hiervan wordt bij beëindiging van de bijstand de vakantietoeslag uitbetaald na afronding van het beëindigingsonderzoek.

Artikel 7.2 Voorschotten tijdens de aanvraag

  • 1. De hoogte van het voorschot bij een aanvraag om algemene bijstand bedraagt 90% van de van toepassing zijnde norm (+ eventuele verhoging – verlaging en exclusief vakantietoeslag).

  • 2. De toegekende bijstand wordt direct met het voorschot verrekend. Alleen in uitzonderlijke situaties is gespreide verrekening mogelijk.

Artikel 7.3 Uitbetaling algemene bijstand

De algemene bijstand wordt uitbetaald op de laatste werkdag van de maand waarop de bijstand betrekking heeft.

Hoofdstuk VIII Bbz 2004

Artikel 8.1 Duur aanvultermijn

De aanvultermijn bij een aanvraag Bbz 2004 wordt op individuele basis vastgesteld.

Artikel 8.2 Onderzoek levensvatbaarheid (Bbz 2004)

Het college bepaalt aan welke instantie advies wordt gevraagd over de levensvatbaarheid van het bedrijf van belanghebbende.

Hoofdstuk IX IOAW en IOAZ

Artikel 9.1 Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag

De termijn voor het inleveren van de gegevens die van belang zijn voor het verlenen van een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ is in beginsel vijf werkdagen. Als belanghebbende meer of minder tijd nodig heeft, kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld.

Artikel 9.2 Duur aanvultermijn bij aanvraag

  • 1. De aanvultermijn bij een aanvraag IOAW of IOAZ is in beginsel vijf werkdagen. Als belanghebbende meer of minder tijd nodig heeft, kan deze termijn langer of korter worden vastgesteld. De maximale aanvultermijn bedraagt acht weken.

Artikel 9.3 Inlichtingenplicht gedurende de uitkering

  • 1. Belanghebbende moet binnen 30 dagen de inlichtingen verstrekken die van belang zijn voor zijn recht op uitkering. Hierbij moet belanghebbende gebruikmaken van daarvoor bestemde formulieren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid levert belanghebbende met wisselende inkomsten maandelijks een rechtmatigheidsformulier in.

Hoofdstuk X Overige onderwerpen WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Artikel 10.1 Opvragen medisch advies

Het college vraagt medisch advies op als

  • a.

    het advies nodig is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan; en

  • b.

    de beschikbare gegevens niet voldoende zijn om een zorgvuldig voorbereide beslissing te nemen.

Artikel 10.2 Rechtstreeks beroep

Het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot rechtstreeks beroep.

Hoofdstuk XI Slotbepalingen

Artikel 11.1 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

  • 2. Op de op grond van de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 genomen besluiten zijn dezelfde overgangsbepalingen van toepassing als op besluiten op grond van de WWB. In afwijking hiervan gelden door het college genomen besluiten inzake periodieke bijzondere bijstand die zijn genomen op grond van de WWB als door hem genomen besluiten op grond van de Participatiewet, totdat de periode waarvoor het besluit is bedoeld, is afgelopen.

Artikel 11.2 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: “Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 16 december 2014.

De burgemeester,

dr. R.L. (Ruud) Vreeman.

De secretaris,

drs. P.J.L.M. (Peter) Teesink.

Toelichting bij de Beleidsregels algemene en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

i250448.pdf [Klik hier om het document te downloaden]