Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen provincie Groningen 2006

Geldend van 01-02-2013 t/m heden

Intitulé

Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen provincie Groningen 2006

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen besluiten:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Afdeling 1.1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: de indiener van een aanvraag als bedoeld in artikel 2 of 7;

  • b.

    kabel: een sterke, buigzame, verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen of optische signalen;

  • c.

    leiding: een buis, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen;

  • d.

    vergunning: elke al dan niet schriftelijke toestemming van de provincie Groningen;

  • e.

    droge infrastructuur: provinciale waterstaatswerken als bedoeld in het Wegenreglement der provincie Groningen, met uitzondering van waterwegen en die dijken als hierna onder f genoemd;

  • f.

    natte infrastructuur: provinciale waterwegen en dijken, voor wat betreft de laatste slechts voor zover het gaat om de aanleg van of wijziging aan de dijk als waterkeringswerk;

  • g.

    langsleiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, parallel is gelegd aan, boven, onder op of in provinciale infrastructuur;

  • h.

    kruisende leiding: een leiding of kabel die, krachtens vergunning, kruisend door, op, boven, onder of in provinciale infrastructuur is gelegd;

  • i.

    buitenleiding: een leiding of kabel die buiten het beheergebied van de provincie is gelegd en valt onder één van de categorieën openbare werken als bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Afdeling 1.2. Recht op vergoeding voor het verleggen van kruisende - en/ of langsleidingen en de omvang daarvan

Artikel 2

Voor zover blijkt dat een aanvrager ten gevolge van een besluit van gedeputeerde staten, inhoudende de wijziging of intrekking van een vergunning, schade lijdt of zal lijden, waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd, kennen gedeputeerde staten, met inachtneming van de artikelen 3 tot en met 35, op aanvraag aan hem een vergoeding toe.

Artikel 3

De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften, vervat in de van deze regeling deel uit makende bijlage 1, berekend.

Artikel 4

  • 1 Onverminderd de artikelen 5 en 6, bestaat de vergoeding bij een langsleiding uit een percentage van de berekende schade, welk percentage lineair gerelateerd is aan de tijdsduur die is verstreken vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit tot verlening van de vergunning tot en met de dag van de inwerkingtreding van het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning, overeenkomstig hetgeen ter zake is weergegeven ten behoeve van respectievelijk de droge en natte infrastructuur in de van deze regeling deel uitmakende schema's zoals opgenomen in bijlage 2.

  • 2 Onverminderd de artikelen 5 en 6, bestaat de vergoeding bij een kruisende leiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingkosten zoals is weergegeven in de van deze regeling deel uitmakende bijlage 3. Op het bepalen van de vergoeding voor een kruisende leiding van natte infrastructuur is tevens de van deze regeling deel uitmakende bijlage 2 van toepassing.

Artikel 5

Geen vergoeding vindt plaats als in het besluit tot verlening van de vergunning een bepaling is opgenomen dat binnen een periode van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de vergunning, een wijziging of intrekking van die vergunning te voorzien is in verband met binnen die periode uit te voeren werkzaamheden aan en ten behoeve van de desbetreffende infrastructuur en binnen de genoemde periode van vijf jaar daadwerkelijk een besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning wordt toegezonden.

Artikel 6

Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.

Afdeling 1.3. Recht op vergoeding voor het verleggen van buitenleidingen en de omvang daarvan

Artikel 7

Gedeputeerde staten kennen de aanvrager die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak leidende tot een verlegging van een buitenleiding, op aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

Artikel 8

De omvang van de schade wordt overeenkomstig de voorschriften vervat in de bijlage 1 bij deze regeling berekend.

Artikel 9

Onverminderd artikel 10, bestaat de vergoeding bij een buitenleiding uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding alsmede uitvoeringskosten van de werkelijke verleggingkosten zoals is weergegeven in de van deze regeling deel uitmakende bijlage 4.

Artikel 10

Indien in bijzondere omstandigheden gronden aanwezig zijn om te concluderen dat redelijkerwijs een groter of kleiner gedeelte van de schade ten laste van de aanvrager dient te blijven dan uit de toepassing van de artikelen 8 en 9 voortvloeit, kan van die artikelen worden afgeweken.

Hoofdstuk 2. Bepalingen van procedurele aard

Afdeling 2.1. De behandeling van de aanvraag

Artikel 11

Een aanvraag tot vergoeding wordt zo spoedig mogelijk bij gedeputeerde staten ingediend, doch in ieder geval binnen een termijn van drie jaar na het van kracht worden van het besluit waarbij de vergunning wordt gewijzigd of ingetrokken, of binnen een periode van drie jaar na het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak waardoor een buitenleiding verlegd diende te worden.

Artikel 12

De aanvraag bevat onverminderd artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht ten minste:

  • a.

    een aanduiding van het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning of van het rechtmatig uitoefenen door of namens gedeputeerde staten van een aan het publiekrecht ontleende taak of bevoegdheid leidende tot een verlegging van een buitenleiding;

  • b.

    een aanduiding van de aard en omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade berekend conform de artikelen 3 tot en met 5 of de artikelen 8 en 9;

  • c.

    een opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van de aanvrager vergoed dient te worden;

  • d.

    een accountantsverklaring.

Artikel 13

Gedeputeerde staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag om vergoeding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst ervan, en stellen de aanvrager op de hoogte van de te volgen procedure.

Artikel 14

Binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag om vergoeding besluiten gedeputeerde staten:

  • a.

    de aanvraag af te wijzen indien deze na afloop van de in artikel 11 genoemde termijn is ingediend;

  • b.

    de aanvraag af te wijzen indien deze naar het oordeel van gedeputeerde staten niet dan wel onvoldoende onderbouwd is nadat gedeputeerde staten de aanvrager in de gelegenheid hebben gesteld het verzuim te herstellen binnen vier weken na verzending van de brief waarin de aanvrager op het verzuim is gewezen;

  • c.

    de aanvraag geheel of gedeeltelijk in te willigen en al dan niet een voorschot te verlenen overeenkomstig hoofdstuk 3 indien daartoe naar het oordeel van gedeputeerde staten termen aanwezig zijn;

  • d.

    de aanvraag in handen te stellen van een adviseur als bedoeld in afdeling 2.2 of

  • e.

    de aanvraag kennelijk ongegrond te verklaren.

Artikel 15

In het besluit, bedoeld in artikel 14, aanhef en onder c, wordt tevens aangegeven tot welk gedeelte van de schade de vergoeding zich uitstrekt.

Artikel 16

Gedeputeerde staten kunnen de termijn, genoemd in artikel 14, aanhef, eenmaal met vier weken verlengen.

Afdeling 2.2. Advisering

Artikel 17

Binnen vier weken nadat toepassing is gegeven aan artikel 14, aanhef en onder d, wijzen gedeputeerde staten een adviseur aan, die niet werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. De adviseur heeft tot taak gedeputeerde staten van advies te dienen over het op de aanvraag om vergoeding te nemen besluit.

Artikel 18

Alvorens een adviseur aan te wijzen, geven gedeputeerde staten van hun voornemen daartoe kennis aan de aanvrager. De kennisgeving bevat, naast de redengeving voor het inschakelen van een adviseur, ten minste de naam van de adviseur, zijn beroep en de plaats waar hij zijn werkzaamheden pleegt te verrichten. De aanvrager kan binnen twee weken na de verzending van de kennisgeving bedenkingen uiten tegen de voorgenomen aanwijzing wegens vermeende partijdigheid in welk geval gedeputeerde staten eenmalig tot een andere aanwijzing kunnen overgaan.

Artikel 19

Het door de adviseur uit te brengen advies bevat ten minste een antwoord op de vraag of de schade een gevolg is van de activiteiten van gedeputeerde staten zoals omschreven in de artikelen 2 en 7. Bij bevestigende beantwoording van die vraag wordt in het advies tevens aangegeven:

  • a.

    of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd;

  • b.

    wat de omvang van de schade is;

  • c.

    welk gedeelte van de schade voor vergoeding op basis van deze regeling in aanmerking behoort te komen;

  • d.

    of er gronden zijn om toepassing te geven aan artikel 6 of 10 van deze regeling en zo ja, welk bedrag dan voor vergoeding in aanmerking komt;

  • e.

    of er aanleiding bestaat om op verzoek een bijdrage in de door de aanvrager gemaakte deskundigenkosten toe te kennen voor zoverre het inroepen van deskundigenbijstand door de aanvrager en de kosten daarvan redelijk zijn te achten.

Artikel 20

Gedeputeerde staten stellen aan de adviseur de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van diens adviestaak. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

De aanvrager verschaft de adviseur, naast de van aanvrager afkomstige informatie waarover de adviseur op grond van artikel 20 reeds beschikt, desgevraagd nadere gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn.

Artikel 22

De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden, daaronder begrepen ambtenaren, in dienst bij een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. Indien met het verstrekken van inlichtingen of adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na toestemming van gedeputeerde staten.

Artikel 23

De adviseur kan desgewenst een plaatsopneming houden.

Artikel 24

Ter voorbereiding van zijn advies stelt de adviseur de aanvrager en gedeputeerde staten in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Beiden kunnen zich laten bijstaan of laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Meegebrachte deskundigen kunnen in de gelegenheid gesteld worden een nadere toelichting te geven.

Artikel 25

De adviseur stelt van zijn werkzaamheden een verslag op. Dit verslag bevat mede een weergave van hetgeen op grond van artikel 24 ten overstaan van de adviseur naar voren is gebracht.

Artikel 26

Gedeputeerde staten kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag niet zodanig kort zijn dat de adviseur gelet op de in de artikelen 27 en 28 genoemde termijnen binnen een dermate beperkt tijdsbestek een conceptadvies dient op te stellen dat hij zijn taak niet naar behoren kan vervullen.

Artikel 27

Alvorens de adviseur zijn definitieve advies opstelt, stelt hij een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt aan de aanvrager en gedeputeerde staten toegezonden, met het verzoek om binnen een termijn van uiterlijk vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van het conceptadvies, schriftelijk eventuele feitelijke onjuistheden in het conceptadvies naar voren te brengen.

Artikel 28

De adviseur stelt zijn definitieve advies op binnen vier weken na ontvangst van de eventuele feitelijke onjuistheden van de aanvrager of gedeputeerde staten, dan wel na afloop van de in artikel 27 gestelde termijn.

Artikel 29

Zodra het definitieve advies is opgesteld, zendt de adviseur dit, vergezeld van het in artikel 25 bedoelde verslag, aan gedeputeerde staten en aan de aanvrager toe.

Afdeling 2.3. De vaststelling van de vergoeding

Artikel 30

Indien toepassing is gegeven aan artikel 14, aanhef en onder d, besluiten gedeputeerde staten binnen vier weken na de dag van ontvangst van het advies in hoeverre toekenning van de gevraagde vergoeding jegens een aanvrager plaatsvindt.

Artikel 31

Indien het in artikel 30 bedoelde besluit afwijkt van het ter zake uitgebrachte definitieve advies, bevat de motivering van dat besluit de redenen van deze afwijking.

Artikel 32

In een besluit, bedoeld in artikel 15 of artikel 30, kan het bedrag van de toegekende vergoeding worden verhoogd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 119 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, berekend vanaf de dag dat de aanvraag om vergoeding is ontvangen dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van de aanvraag.

Hoofdstuk 3. Voorschotten

Artikel 33

Indien de aanvrager naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een schadevergoeding, kunnen gedeputeerde staten, in afwachting van de beslissing ter zake die vergoeding, op aanvraag dan wel ambtshalve aan de aanvrager een voorschot verlenen.

Artikel 34

Indien gedeputeerde staten besluiten tot het verlenen van één of meer voorschotten wordt daarmee geen aanspraak op schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 of artikel 7 erkend.

Artikel 35

Een voorschot wordt eerst verleend nadat de aanvrager schriftelijk de verplichting heeft aanvaard tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Gedeputeerde staten kunnen daarvoor zekerheidsstelling verlangen.

Artikel 35a

Deze regeling is tevens van toepassing op alle aanvragen die voor inwerkingtreding van dit besluit bij Gedeputeerde Staten zijn ingediend en waarop nog geen beslissing is genomen.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 36

Deze regeling treedt in werking na bekendmaking conform artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 37

Deze regeling wordt aangehaald als: NKL provincie Groningen 2006.

Ondertekening

Groningen, ………. Gedeputeerde Staten voornoemd, , voorzitter. , secretaris. 

Bijlagen behorend bij en onderdeel uitmakend van de NKL provincie Groningen 2006

Bijlage 1, bedoeld in artikel 3 en artikel 8 van de NKL provincie Groningen 2006

Wijze van schadeberekening

Inleiding

In de NKL provincie Groningen 2006 worden de volgende soorten kabels en leidingen onderscheiden: 1. langsleidingen en kruisende leidingen van natte infrastructuur; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 2, 2. kruisende leidingen; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 3, 3. buitenleidingen; de vergoeding voor het verleggen wordt bepaald aan de hand van bijlage 4. Voor de kabels en leidingen genoemd onder 1, 2 en 3 geldt dat allereerst de kosten van een verlegging worden bepaald. Van deze kosten worden voordelen afgetrokken die voortvloeien uit een verlegging. Het aldus berekende bedrag is de schade die een kabel- of leidingbeheerder lijdt door een verlegging. De wijze van schadeberekening is in deze bijlage bepaald.

1. Wijze waarop de omvang van de schade wordt bepaald Bij het vaststellen van de omvang van de schade als gevolg van het verleggen van een kabel of leiding worden de volgende uitgangspunten en berekeningsmethoden gehanteerd. • Schade wordt gedefinieerd als: de kosten die noodzakelijkerwijs worden gemaakt om de verlegging uit te voeren. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet. • Uitgangspunt bij de bepaling van de omvang van de schade bij een verlegging zijn de werkelijke verleggingkosten. Deze omvatten alle directe kosten die de aanvrager moet maken om de kabel of leiding te verleggen. Concreet gaat het om de volgende kostencomponenten: - materiaalkosten; - kosten van het uit en in bedrijf stellen; - kosten van ontwerp en begeleiding; - uitvoeringskosten. • Aan de berekeningswijze van de kosten van een verlegging liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag: - bij het bepalen van de schade bij een verlegging wordt aansluiting gezocht bij het onteigeningsrecht; - verleggingen worden gerealiseerd op basis van een technisch adequaat alternatief dat tegen de maatschappelijk laagste kosten gerealiseerd kan worden. • Bij de berekening tot vaststelling van de hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding worden de componenten vermogensschade en inkomensschade niet als uitgangspunt genomen.

2. Schadeberekening

Artikel 1 1. De hoogte van de kosten voor het verleggen van een kabel of leiding wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke verleggingkosten, deze bestaan uit: - materiaalkosten, - kosten van het uit en in bedrijf stellen, - kosten van ontwerp en begeleiding, - uitvoeringskosten. 2. De hoogte van de kosten wordt gecorrigeerd indien zich door de verlegging of aanpassing van de kabel of leiding een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet.

Artikel 2 Onder materiaalkosten worden onder meer kosten van bedrijfseigen materialen verstaan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de functie van de te verleggen kabel of leiding en daarvoor noodzakelijke beschermingsconstructies. Hieronder worden in elk geval verstaan: kosten van kabel- en of leidingcomponenten, kosten van elektrotechnische, werktuigbouwkundige en civieltechnische materialen, kosten van bouwmaterialen, alsmede kosten van bouwmaterialen bestemd voor gebouwen waarin delen van kabel- en leidingsystemen worden ondergebracht. Ook de kosten van het transport van materialen naar de bouwplaats vallen onder het begrip materiaalkosten.

Artikel 3 Onder de kosten van het uit en in bedrijf stellen worden verstaan: - kosten van het spannings- of productloos maken van de kabel of leiding alsmede de kosten van het weer in bedrijf stellen van de kabel of leiding, - kosten samenhangend met tijdelijke voorzieningen van operationele aard nodig om de levering tijdens de uitvoering van een verlegging te waarborgen, zoals extra kosten van personele aard ten behoeve van bedrijfsvoering en hulpmiddelen voor die bedrijfsvoering zoals watertanks, gasflessen en noodaggregaten.

Artikel 4 Voor de bepaling van de kosten van ontwerp en begeleiding is de Rechtsverhouding opdrachtgever-architect, ingenieur en adviseur (DNR 2005) van toepassing.

Artikel 5 Onder uitvoeringskosten worden onder meer verstaan: - kosten van civieltechnische, bouwkundige en installatietechnische werkzaamheden (zoals werkputten en ondersteuningen), - kosten samenhangend met de uitvoering van het verwijderen van als direct gevolg van de onderhavige werkzaamheden verlaten kabels of leidingen, waarbij de ter plaatse vrijgekomen materialen het eigendom worden van de leidingbeheerder. - kosten van constructieve en bijzondere voorzieningen die nodig zijn in verband met de aanraking van het infrastructuurwerk (zoals overkluizingen en mantelbuizen), - kosten van tijdelijke voorzieningen van fysieke aard: alle tijdelijke fysieke kabel- en leidingverbindingen die de leidingbeheerder moet aanleggen en later buiten bedrijf stellen in het kader van de door gedeputeerde staten gevraagde verlegging, - de kosten van een CAR-verzekering, - de eenmalige kosten verbonden aan het vestigen van zakelijke rechten.

Artikel 6 Er wordt een aftrek nieuw voor oud toegepast indien sprake is van kenbaar technisch versleten kabels of leidingen. Onder technisch versleten wordt verstaan: kabels of leidingen waarvan de technische levensduur binnen een periode van 5 jaar verstreken zal zijn. Een aftrek nieuw voor oud vindt plaats op basis van een contante waardeberekening waarbij wordt uitgegaan van de technische levensduur van de betreffende kabel of leiding. Indien delen van een zelfstandige eenheid vervangen moeten worden, wordt voor de berekening uitgegaan van de integrale kosten van de vervanging van de gehele zelfstandige eenheid onder toerekening van een evenredig deel van de kosten aan het te vervangen onderdeel. De technische levensduur van een aantal soorten kabels en leidingen wordt bepaald aan de hand van het overzicht dat hierna volgt. De technische levensduur van soorten kabels of leidingen die niet in dit overzicht zijn opgenomen wordt naar redelijkheid bepaald. Leidingen met een technische levensduur van 100 jaar en ouder worden niet geacht aan veroudering onderhevig te zijn: voor het bepalen van de hoogte van de kosten voor het verleggen van dergelijke leidingen geldt geen aftrek nieuw voor oud. De hoogte van de kosten van een verlegging wordt voorts gecorrigeerd als zich door de verlegging een kwantificeerbare voordeeltoerekening voordoet doordat de capaciteit van de leiding toeneemt, de leiding meer druk kan verdragen (verhoging van de drukklasse), een evident verkeerde ligging wordt opgeheven, constructiefouten worden opgeheven, een foutieve keuze van leidingmaterialen wordt opgeheven voor zover deze de technische levensduur significant zou kunnen beïnvloeden, er sprake is van achterstallig onderhoud eveneens gepaard gaand met een significante verkorting van de technische levensduur of er sprake is van een noodzakelijke reconstructie van oudere opstallen. Bij een reconstructie van oudere opstallen kan afhankelijk van de situatie een correctie nieuw voor oud worden toegepast conform de relevante bepalingen van de onteigeningswet, waarbij dan een eventuele vergroting van de functionaliteit eveneens in mindering gebracht kan worden op de vergoeding.

Overzicht technische levensduur Het onderstaande overzicht is niet uitputtend zodat de technische levensduur van een kabel of leiding die niet in dit overzicht is opgenomen naar redelijkheid en billijkheid bepaald dient te worden.

Waterleidingen

Materiaal

Diameterrange [mm]

Verwachte technische

levensduur [jaar]

 

Transportleidingen

Staal

>300

> 100

Beton

>300

> 100

Asbestcement

>300

     70

Nodulair GIJ

>300

> 100

Laminair GIJ

>300

> 100

PVC vóór 1975    

>315

     40

PVC van en na 1975

>315

     70

PE   

>300

     70

GVK

>300

> 100

Distributieleidingen

Asbestcement

50-300

     70

Nodulair GIJ

80-300

> 100

Laminair GIJ

80-300

     80

PVC vóór 1975

32-315

     40

PVC van en na 1975

32-315

     70

PE

60-300

     70

Staal

60-300

     80

Aansluitleidingen Kleinere leidingen (tot 50 mm) niet relevant, grotere conform de distributieleidingen.

Gasleidingen

Materiaal

Verwachte technische levensduur [jaar]

Transportleidingen (8, 4 en 1 bar)

Staal

> 100

Nodulair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

     70

PE 3e generatie

> 100

Distributieleidingen (100 en 30 mbar)

Asbestcement

     70

Staal

     80

Nodulair GIJ

> 100

Laminair GIJ

> 100

PE 1e en 2e generatie

     70

PE 3e generatie

> 100

Slv PVC

> 100

HPVC

     70

Elektriciteitskabels

Materiaal

Verwachte technische levensduur  [jaar]

Hoogspanningsmasten

Stalen masten

> 100

Transportkabels (>30 kV)

Oliedruk kabel

55

Oliedruk kabel >1970

70

Gasdrukpijpkabel

70

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabel middenspanning (tot 30 kV)

Gepantserd papier lood kabel (GPLK)

60

(XL)PE kabel, gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

20

(XL)PE kabel, niet gegrafiteerd, niet waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

40

(XL)PE kabel, waterdicht of voorzien van waterboombestendige isolatie

70

Distributiekabels laagspanning (0,4 kV)

GPLK

100

PVC

100

Aardgas. Kl, K2 EN K3 transportleidingen ( > 8 bar)

Materiaal

Diameter [mm]

Verwachte technische levensduur [jaar]

Staal

>100

> 100

 

Bijlage 2, bedoeld in artikel 4, onder a, (langsleidingen en kruisende leidingen van natte infrastructuur) van de NKL provincie Groningen 2006

De schade bij een verlegging van een langsleiding of een kruisende leiding van natte infrastructuur wordt bepaald op basis van bijlage 1 waarna, afhankelijk van de ouderdom van de ingetrokken vergunning, aan de hand van onderstaande percentages de vergoeding bepaald wordt. Bij het bepalen van de schade wegens verlegging van een kruisende leiding van natte infrastructuur wordt rekening gehouden met het bepaalde in bijlage 3. De tabellen concretiseren een afrek “maatschappelijk risico”: bij een verlegging van een langsleiding vanwege een droog of nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 10 respectievelijk 20 jaar nihil. Bij een verlegging van een kruisende leiding vanwege een nat infrastructuurwerk is de vergoeding bij een in te trekken vergunning die ouder is dan 30 jaar nihil.

Vergoedingspercentage droge infrastructuur. Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 10e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0.

Vergoedingspercentage langsleidingen natte infrastructuur Gedurende de eerste vijf jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het 6e jaar tot het einde van het 20e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0.

Vergoedingspercentage kruisende leidingen natte infrastructuur Gedurende de eerste vijftien jaren bedraagt het vergoedingspercentage 100. Vanaf het begin van het 16e jaar tot het einde van het 30e jaar daalt het vergoedingspercentage lineair van 80 naar 0.

Bijlage 3, bedoeld in artikel 4, onder b, (kruisende leidingen) van de NKL provincie Groningen 2006

De schade bij een verlegging van een kruisende leiding wordt bepaald op basis van bijlage 1. De vergoeding voor een verlegging van een kruisende leiding bestaat uit de componenten kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoeringskosten. Materiaalkosten en de kosten van het uit en in bedrijf stellen komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Bijlage 4, bedoeld in artikel 9 (buitenleidingen) van de NKL provincie Groningen 2006

Ten aanzien van de vergoeding voor de verlegging van buitenleidingen is in de eerste plaats de juridische grondslag van de aanwezigheid van de leidingen van belang: - Ligt een leiding op basis van het eigendoms- of een ander zakelijk recht, dan wel op grond van een gedoogplicht waarop de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is, dan wordt de vergoeding van de verlegging op basis van de onteigeningswet bepaald. - Is in een wettelijke schadevergoedingsregeling niet voorzien omdat de leiding ligt op basis van een vergunning van een ander bestuursorgaan dan gedeputeerde staten, dan wel op basis van een overeenkomst of een andere vorm van toestemming van de grondeigenaar, dan wordt de vergoeding voor het verleggen van een buitenleiding op dezelfde manier bepaald als de vergoeding voor het verleggen van een kruisende leiding, zoals opgenomen in bijlage 3 van deze regeling. Daarvoor is wel vereist dat de te verleggen leiding valt onder het begrip “openbaar werk” zoals bedoeld in artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht.