Regeling uitwegen provincie Groningen

Geldend van 21-11-2013 t/m heden

Intitulé

Regeling uitwegen provincie Groningen

Besluit van Gedeputeerde Staten der provincie Groningen van 5 november 2013, nr. 478301, afd. BO, tot bekendmaking van hun besluit van 5 november 2013, nr. A.9, tot vaststelling van de Regeling uitwegen provincie Groningen.

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen;

maken bekend dat in hun vergadering van 5 november 2013, nr. A.9, is vastgesteld hetgeen volgt:

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen

 

Overwegende dat:

Provinciale Staten bij besluit van 1 juli 1964 het Wegenreglement der provincie Groningen hebben vastgesteld. Het Wegenreglement is voor het laatst gewijzigd vastgesteld op 2 februari 2011.

In de artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d van het Wegenreglement is bepaald dat Gedepu-teerde Staten voor het hebben van een uitweg naar een provinciale weg ontheffing van het We-genreglement kunnen verlenen.

Op 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking is getreden.

Artikel 2.2 van de Wabo bepaalt dat, voorzover voor het hebben of wijzigen van een uitweg een ontheffing is vereist, voor de uitvoering van die activiteit een omgevingsvergunning is vereist.

Aanvragen om verlening van een omgevingsvergunning bij het bevoegde gemeentebestuur wor-den ingediend, tenzij sprake is van door de Minister aangewezen categorieën van projecten met een provinciaal belang.

Het bevoegde gemeentebestuur Gedeputeerde Staten om advies moet vragen.

Bij de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor een uitweg het belang van de verkeersveiligheid een doorslaggevende rol speelt.

Het wenselijk om het tot nu toe in de praktijk gehanteerde beoordelingskader vast te leggen in een uitvoeringsbeleid.

Vastgestelde en gepubliceerde beleidsregels noodzakelijk zijn om uniforme en eenduidige uitvoe-ring en handhaving van artikel 2.2 van de Wabo mogelijk te maken.

Gelet op artikel 158 van de Provinciewet en artikel 2.2 van de Wabo;

BESLUITEN:

Regeling uitwegen provincie Groningen  

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 Uitwegen zijn permanente verbindingen tussen percelen en de openbare weg met als doel aanliggende percelen te ontsluiten.

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling worden tot de uitweg ook de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm gerekend.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze regeling is van toepassing op wegen die in beheer zijn bij de provincie Groningen.

Artikel 3 Omgevingsvergunning

Overeenkomstig artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo is het op provinciale wegen verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a.

    een uitweg aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

  • b.

    het gebruik van een uitweg te wijzigen.

     

Artikel 4 Procedure

  • 1 Het bevoegd gezag ingevolge artikel 2.2 van de Wabo kan een vergunning verlenen om een uitweg aan te leggen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen, of om het gebruik van een uit-weg te wijzigen.

  • 2 In aanvulling op artikel 2.8 van de Wabo dient de aanvrager van een vergunning middels het hiertoe vastgesteld aanvraagformulier de volgende gegevens in te dienen:

    • a.

      betreft het de aanleg of wijziging van een uitweg;

    • b.

      de afmetingen van de uitweg, aangegeven op een situatietekening op schaal;

    • c.

      wegnummer, hectometrering en kadastrale gegevens.

  • 3 Burgemeester en Wethouders zenden de aanvraag per ommegaande naar Gedeputeerde Sta-ten met het verzoek over de aanvraag aan hen advies uit te brengen.

  • 4 Gedeputeerde Staten adviseren binnen vier weken na ontvangst over de aanvraag.

  • 5 Een vergunning kan worden verleend indien de aanvraag voldoet aan alle eisen in deze rege-ling en de uitweg bovendien wordt uitgevoerd zoals aangegeven op de bij deze regeling beho-rende standaardtekening uitwegen.

     

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1 Gedeputeerde Staten zullen adviseren om een vergunning te weigeren in de volgende gevallen:

    • a.

      er wordt een permanente ontsluiting op een stroomweg of gebiedsontsluitingsweg aange-vraagd;

    • b.

      er wordt een tweede uitweg aangevraagd;

    • c.

      de breedte van de uitweg wordt meer dan 4,5 meter zonder bijzwaaiingen en 14,5 meter in-dien voorzien van bijzwaaiingen;

    • d.

      het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op en bij wegen of de veiligheid en de doorstro-ming van het verkeer op de weg in gevaar komt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, zullen Gedeputeerde Staten adviseren om een vergunning voor een uitweg naar een gebiedsontsluitingsweg te verlenen indien een uitweg de enige mogelijkheid vormt om een perceel adequaat aan te sluiten op de openbare weg.

     

Artikel 6 Aanleg

Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden in elk geval met betrekking tot de aanleg de volgende voorschriften in de vergunning opgenomen:

  • a.

    De aanleg van de uitweg wordt door of in opdracht van de vergunninghouder verzorgd.

  • b.

    De vergunninghouder is verplicht bij de aanleg van de uitweg de verkeersmaatregelen te tref-fen, zoals die zijn opgenomen in CROW-publicatie 96b - "Werk in Uitvoering" -, en af te stem-men met de provincie.

  • c.

    Indien een dam met eventueel een duiker en verharding van de tussenberm nodig is om een aansluiting tussen de openbare weg en het perceel te realiseren, worden deze ook door of in opdracht van de vergunninghouder aangelegd.

  • d.

    Het bepaalde in het derde lid is eveneens van toepassing indien verzwaring van de verhar-dingsconstructie van een fietspad benodigd is.

  • e.

    De kosten voor de aanleg van de uitweg en de eventuele dam en duiker komen geheel voor rekening van de vergunninghouder. Dat geldt ook voor de aanvullende kosten die het gevolg van zijn van verzwaring van de in het vierde lid genoemde verhardingscontructie.

  • f.

    De door Gedeputeerde Staten gestelde eisen aan inrichting, vormgeving en waterafvoer.

     

Artikel 7 Beheer en onderhoud

  • 1 Overeenkomstig artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo wordt in elk geval als voorschrift in de vergunning opgenomen dat:

    • -

      de kosten voor het beheer en onderhoud van de uitweg voor rekening komen van de ver-gunninghouder;

    • -

      de vergunninghouder verantwoordelijk is voor het correcte gebruik en instandhouding over-eenkomstig de functie en het beheer en onderhoud van de uitweg en de daarbij behorende dam en duiker.

  • 2 De vergunning is zaaksgebonden, hetgeen betekent dat de rechtsopvolger van de vergunning-houder zich moet houden aan de voorschriften in de vergunning.

     

Artikel 8 Overgangsbepaling

  • 1 Uitwegen die zijn aangelegd voordat deze regeling in werking is getreden, zonder dat daarvoor - door de provincie of een eerdere wegbeheerder - een vergunning of ontheffing is verleend, worden geacht te zijn aangelegd met ontheffing van de provincie.

  • 2 De in het eerste lid genoemde uitwegen moeten voldoen aan de standaardeisen en voorwaar-den zoals opgenomen op de standaardtekening uitwegen en de bepalingen in deze regeling.

  • 3 Het in artikel 7 vermelde met betrekking tot het beheer en onderhoud van uitwegen is van overeenkomstige toepassing, ongeacht het bepaalde in eerdere vergunningen of overeenkom-sten.

Artikel 9 Handhaving

  • 1 Indien een vergunninghouder niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling of de voorschrif-ten in de ontheffing of vergunning, zullen Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag verzoeken om de vergunning in te trekken.

  • 2 Indien een uitweg zonder toestemming van de provincie is aangelegd of gewijzigd en hiervoor, gelet op het bepaalde in deze regeling, geen vergunning kan worden verleend, is degene die de uitweg heeft aangelegd of gewijzigd verplicht deze uitweg te verwijderen.

  • 3 Indien de in het tweede lid neergelegde verplichting niet wordt nageleefd, zullen Gedeputeerde Staten de aangelegde of gewijzigde uitweg verwijderen, waarbij de kosten hiervan worden ver-haald op degene die de uitweg zonder toestemming van de provincie heeft aangelegd of gewijzigd.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling uitwegen provincie Groningen.

Ondertekening

Groningen, 5 november 2013.
Gedeputeerde Staten voornoemd:
M.J. van den Berg, voorzitter.
H.J. Bolding, secretaris.
 

Toelichting Regeling uitwegen provincie Groningen

 

Inleiding

 

Algemeen

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De bedoeling van deze wet is, dat burgers straks voor heel veel zaken bij het Omgevingsloket Online van de gemeente terecht kunnen. In de Wabo is over uitwegen in artikel 2.2 het volgende geregeld: "Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergun-ning." In het Wegenreglement provincie Groningen is geregeld dat het verboden is om veranderin-gen aan de weg aan te brengen of om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Als gevolg van de invoering van de Wabo zijn gemeentebesturen in de meeste gevallen bevoegd gezag ten aanzien van provinciale uitwegen. Wel zijn zij verplicht aan de provincie advies te vragen en zij mogen slechts gemotiveerd van dit advies afwijken. Gedeputeerde Staten worden bevoegd gezag voor projecten die krachtens Algemene maatregel van bestuur van provinciaal belang worden geacht. Voorheen lag het uitwegenbeleid niet in een regeling vast, maar werd het beleid geëffectueerd door consistente toepassing van interne afspraken in de ontheffingen. In deze regeling worden deze afspraken vastgelegd. Dit schept duidelijkheid voor de aanvragers en zorgt voor uniformiteit voor alle uitwegen langs provinciale wegen. In deze beleidsregels is neergelegd op welke wijze Gedeputeerde Staten gebruik maken van hun bevoegdheid om een ontheffing voor een uitweg, zoals bedoeld in de artikelen 8, 11 en 24 van het Wegenreglement, te verlenen dan wel daarover te adviseren. Deze beleidsregels zullen onverkort van toepassing zijn op de toekomstige ontheffingverlening voor uitwegen op grond van de Provinciale Omgevingsvergunning provincie Groningen 2009 (POV), zodra de bepalingen van het Wegenreglement in de POV zijn opgenomen.

 

Achtergrond uitwegen (uitrit/inrit)

Iedere perceeleigenaar of rechthebbende gebruiker van een perceel moet op grond van de We-genwet de mogelijkheid hebben om te kunnen uitwegen naar een openbare weg. Dat zal niet altijd mogelijk zijn, omdat we de wegen zo veilig mogelijk willen inrichten en organiseren. Want om cor-rect verkeersgedrag te verkrijgen zijn herkenbare en voorspelbare verkeerssituaties heel belangrijk. Daar komt bij dat iedere situatie weer anders is. Zo hebben we te maken met situaties binnen of buiten de bebouwde kom, verschillende categorieën wegen, de inrichting van die wegen, verschil-lende snelheidsregimes, etc. Ook de betrokken percelen variëren in bestemming en gebruik. Provinciale wegen zijn, ook volgens de regels van duurzaam veilig, ingedeeld in één van de vol-gende categorieën:

  • -

    Stroomwegen (SW): bedoeld voor het verwerken van veel (doorgaand) verkeer met een conti-nue, ongestoorde verkeersafwikkeling en een relatief hoge snelheid (100-120km/u);

  • -

    Gebiedsontsluitingswegen (GOW): bedoeld voor het bereikbaar maken van wijken en gebieden en met kenmerken van enerzijds het stromen en anderzijds het uitwisselen; deze worden echter naar plaats gescheiden: stromen vindt plaats op de wegvakken en uitwisselen op de kruis-punten;

  • -

    Erftoegangswegen (ET): bedoeld voor het toegankelijk maken van erven en woningen en der-gelijke.

Stroomwegen zijn aldus van een hogere categorie (orde) dan gebiedsontsluitingswegen en deze laatste zijn weer hoger dan erftoegangswegen.

In de richtlijnen van het CROW worden uitwegen bestempeld als potentiële conflictpunten. Een stijging van het aantal uitwegen betekent een stijging van het aantal conflictpunten en dus een stijging van de verstoring voor het ‘doorgaande' verkeer. Met name op SW en GOW zijn deze verstoringen ongewenst.

Een andere reden om uitwegen te bestempelen als potentiële conflictpunten is de waarneembaar-heid ervan vanaf de weg. Omdat uitwegen niet altijd voldoende en/of tijdig waarneembaar zijn, kunnen uitwegen naast de doorstroming, ook de verkeersveiligheid aantasten. De aanwezigheid van uitwegen vraagt immers een bepaald attentie- en anticipatieniveau van weggebruikers. Beide zijn (mede) afhankelijk van de functie van de weg en de daarvoor geldende maximumsnelheden.

In navolging van het advies van Duurzaam Veilig hanteren wij de volgende uitgangspunten met betrekking tot de toelaatbaarheid van uitwegen:

  • a.

    uitwegen tussen percelen en een SW niet toestaan vanwege de hoge snelheden en afwikke-lingskwaliteit;

  • b.

    uitwegen tussen percelen en een GOW niet toestaan vanwege de relatief hoge snelheden en afwikkelingskwaliteit en bestaande uitwegen zo veel mogelijk opheffen. Percelen die aan een GOW zijn gelegen ontsluiten zo veel mogelijk op erftoegangswegen (ETW; parallelweg of an-dere weg van lagere orde). Indien dit niet mogelijk is, erfaansluitingen verleggen naar een min of meer parallelle route aan de ‘achterzijde' van het perceel of bundelen; en

  • c.

    uitwegen tussen percelen en een ETW of een parallelweg toestaan, mits de verkeersveiligheid niet in het geding komt.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om een uitweg aan te leggen is het vaak nodig om extra voorzieningen te treffen, zoals het maken van een dam of duiker of het verharden van de tussenberm. Deze zaken worden ook in de ver-gunning geregeld, want ze behoren tot de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Daarom is in het tweede lid van artikel 1 nadrukkelijk bepaald dat alle bepalingen in de regeling ook van toepassing zijn op de extra maatregelen. Met name is dit van belang voor het beheer en onder-houd en de kosten van de voorzieningen.

 

Artikel 4 Procedure

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden ingediend bij het college van Burge-meester en Wethouders van de betrokken gemeente. Dit college is volgens het vierde lid verplicht de aanvraag om advies voor te leggen aan Gedeputeerde Staten van de provincie.

Voor uitwegen die aan alle voorwaarden in de regeling en aan de standaardeisen voldoen zal in beginsel een vergunning worden verleend.

In het standaardformulier uitwegen zijn het materiaalgebruik, de maatvoering en de constructie uitgewerkt:

  • -

    Ter accentuering van het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied ten opzichte van de weg, alsmede vanwege het kenbaarheidsvereiste, schrijft de provincie het materiaalge-bruik voor.

  • -

    Ter accentuering van het ondergeschikte karakter van het achterliggende gebied en ter bevor-dering van een veilige verkeersafwikkeling, wordt de maatvoering van de uitweg voorgeschre-ven.

  • -

    Omwille van de veiligheid schrijft de provincie de constructieopbouw van de uitweg voor.

 

Artikel 5 Weigeringsgronden

Lid 1 onder a Uitwegen naar stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen worden niet toegestaan, tenzij een uitweg naar de openbare weg de enige mogelijkheid is om een perceel te ontsluiten (lid 2). Wel moet met de situering van de uitweg rekening gehouden worden met de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer (lid 1 onder d).

Lid 1 onder b Per perceel wordt één uitweg toegestaan. Iedere uitweg is namelijk een obstakel waarmee de weggebruiker rekening moet houden en door de extra verkeersbewegingen van en naar de pro-vinciale weg is elke uitweg een potentieel conflictpunt. Daarom wil de provincie geen tweede uitweg toestaan indien het perceel eenvoudig te bereiken is via een belendend perceel. Een tweede uitweg (lid) wordt bij hoge uitzondering toegestaan indien als de verkeersveiligheid niet onnodig wordt benadeeld. Dit kan het geval zijn bij bedrijfsactiviteiten en bij slingertuinen.

Lid 1 onder c Bijzwaaiingen (verbrede invoegstrook van de uitweg) zijn vaak gewenst om het verkeer dat een uitweg wil inrijden de mogelijkheid te bieden om op de bijzwaaiing snelheid te minderen. Hierdoor wordt onnodig oponthoud op de doorgaande weg voorkomen. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Deze beleidsuitgangspunten gelden in beginsel ook voor tijdelijke (d.w.z. niet permanente) uitwe-gen. Tijdelijke uitwegen bij bouwwerkzaamheden zullen qua inrichting zoveel mogelijk moeten aansluiten bij de criteria die gelden voor gebiedsontsluitingswegen inclusief de bijbehorende ver-keerstekens en maatregelen op de weg. Daarbij geldt dat draglineschotten en andere tijdelijke materialen mogelijk zijn, mits de verkeersveiligheid voldoende wordt gewaarborgd en schade aan het wegdek wordt voorkomen.

Artikel 6 Aanleg Dit artikel maakt duidelijk welke maatregelen de vergunninghouder moet treffen en dat alle maat-regelen die betrekking hebben op de aanleg van een uitweg voor rekening van de vergunninghou-der komen.

Inrichting en vormgeving Uitwegen moeten worden verhard met asfalt, beton of klinkers op een goed verdicht zandbed van minimaal 0.30 meter. Afhankelijk van het gebruik zal de verharding verzwaard moeten worden uitgevoerd. Dit is het geval als de uitrit intensief en/of met zwaardere voertuigen zal worden ge-bruikt. De constructie zal dan op de situatie worden afgestemd. Een uitweg zal in beginsel wat inrichting en uitstraling betreft moeten afwijken van een wegontsluiting. De voorrangssituatie moet duidelijk zijn. Zonodig zal een uitweg moeten worden uitgevoerd in een andere verharding dan de verharding van de openbare weg. Op plaatsen waar het verkeerstechnisch nodig is om herkenbare en voorspelbare verkeerssituaties te creëren zal aan de inrichting en vormgeving van de uitweg aanvullende eisen worden gesteld.

Waterafvoerende maatregelen De waterafvoer van de provinciale weg moet goed functioneren. Voor iedere situatie wordt afge-wogen of de waterafvoer naar verwachting voldoende functioneert of dat een aanvullende water-afvoerende voorziening moet worden aangebracht. Zo zal een dam in een bermsloot met een waterafvoerende functie moeten zijn voorzien van een betonnen duiker met een minimale inwen-dige diameter van Ø 0.3 meter, tenzij het waterschap een andere diameter voorschrijft.

 

Artikel 7 Beheer en Onderhoud

De vergunninghouder van een uitweg is verantwoordelijk voor het correcte gebruik overeenkom-stig de functie en het beheer en onderhoud van de uitweg en de daarbij behorende dam en duiker, zodat de doorstroming en veiligheid op de provinciale weg gewaarborgd blijven. Alle kosten van het beheer en onderhoud van de uitweg zijn voor rekening van de vergunninghouder. Hiertoe be-hoort ook het dagelijks onderhoud zoals het herstel van verzakkingen, het aanvullen van de naast de uitweg uitgereden sporen in de berm en het onkruidvrij houden van de bestrating. Dat de provincie vaak eigenaar is (geworden) van de uitweg, maakt het voorgaande niet anders. De vergunninghouder kan immers worden beschouwd als economisch eigenaar en heeft het vruchtgebruik van de uitweg. Dit betekent dat de provincie de vergunninghouder kan aanspreken om onderhoud te verrichten aan de uitweg. Feitelijk heeft de vergunninghouder doorgaans tevens een erfdienstbaarheid, namelijk een recht van overpad.

Wanneer de provincie onderhoud pleegt aan de aanliggende weg dan draagt de provincie zorg dat de aansluiting wordt hersteld of zonodig wordt aangepast. De kosten daarvan komen op grond van het zogeheten "veroorzakersprincipe" ten laste van de provincie.

Een omgevingsvergunning is volgens de Wabo een zaakgebonden beschikking. Dit houdt onder meer in dat bij vervreemding van een perceel de nieuwe eigenaar automatisch verantwoordelijk wordt voor het beheer en onderhoud van de uitweg.

 

Artikel 8 Overgangsregeling

Met deze overgangsbepaling wordt bereikt dat na vaststelling van dit beleid geen onduidelijkheid meer bestaat over de juridische grondslag van de uitweg (vergunning/ontheffing of overeenkomst) en de onderhoudsplicht. Dat betekent dat na vaststelling dit beleid op alle bestaande en nieuwe uitwegen van toepassing is. Hiermee wordt tevens voorkomen dat een groot aantal uitwegen in strijd is met dit beleid, zodat de provincie hierop moet handhaven. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat dit beleid een vastlegging is van de wijze waarop de provincie Groningen aanvragen om een uitweg sinds jaar en dag beoordeelt. Bestendig gebruik (een vaste gedragslijn) wordt hiermee geformaliseerd. Er is derhalve geen sprake van dat gebrui-kers van een uitweg als gevolg van dit beleid in een mindere positie komen. Gelet hierop is geen bijzondere regeling opgenomen voor bestaande uitwegen.

 

Artikel 9 Handhaving

In dit artikel wordt kort omschreven op welke wijze de provincie Groningen zal optreden bij situa-ties die afwijken van dit beleid.