Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015

Het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland,

  • -

    gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet;

  • -

    gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet bij verordening te regelen;

  • -

    gezien de inwerkingtreding van de Participatiewet.

BESLUIT:

vast te stellen: de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definitiebepaling

In deze verordening wordt onder een recidiveboete, een bestuurlijke boete verstaan als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Artikel 2. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

Het Dagelijks Bestuur verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen.

Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente

  • 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht

In afwijking van artikel 2 verrekent het Dagelijks Bestuur het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover:

  • a.

    toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

  • b.

    de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Hoofdstuk 2. Slotbepalingen

Artikel 5: Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur zoals vastgesteld in de gemeenschappelijke regeling regionale sociale dienst Pentasz Mergelland.

Artikel 6: Mandaatverlening

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels, het stellen van beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, met dien verstande dat deze regels c.q voorschriften conform de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften worden bekendgemaakt.

Artikel 7: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8: Inwerkingtreding en Intrekking

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. De bestaande Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Pentasz Mergelland 2013 e.v., vastgesteld op 11 december 2012, wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

Artikel 9: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015.

Ondertekening

Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van Pentasz Mergelland in haar vergadering van 10 december 2014.
De Secretaris,
Dhr. J.L.H.J. Saes.
De Voorzitter,
Mr. J-P. Kompier.

Toelichting

Per 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Op basis van deze wet is het Dagelijks Bestuur verplicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Die verplichting blijft ook gelden binnen de nieuwe Participatiewet die per 1 januari 2015 ingaat.

De hoogte van de boete is in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (recidive) dan wordt deze boete in beginsel verhoogd tot 150% van het te veel ontvangen bedrag. Naast deze verhoging krijgt het Dagelijks Bestuur daarbij ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering.

In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boetevordering. Bij amendement is deze verplichting echter omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente (lees: Pentasz Mergelland) de mogelijkheid heeft om daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (denk b.v. aan hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen, dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet volledig te respecteren. Net als onder de Wet werk en bijstand wordt in de Participatiewet de gemeenteraad (lees: het Algemeen Bestuur) verplicht in dit kader bij verordening nadere regels te stellen met betrekking tot het gebruik van deze bevoegdheid.

Onder de Wet werk en bijstand is ervoor gekozen die nadere regels op te nemen in de bestaande Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2013.

Opgemerkt zij nog dat de verordening enkel de verrekening regelt van bijstandsafhankelijken die te maken krijgen met een door het Dagelijks Bestuur zelf opgelegde recidiveboete. Is de recidiveboete opgelegd op het moment dat belanghebbende elders bijstand ontvangt, dan kan het boete opleggende college het bijstandsverstrekkende college verzoeken om conform de regels van het boete opleggende college tot verrekening over te gaan. Mocht belanghebbende tussentijds het bijstandsverstrekkende college verzoeken de beslagvrije voet alsnog te respecteren, dan is dit college bij de verrekening daaraan gehouden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voorzover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Participatiewet geeft het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het Dagelijks Bestuur mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen.

In eerste instantie was deze verrekening als een verplichting opgenomen in de Wet werk en bijstand. De Kamer achtte echter - juist bij bijstandsverlening – het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger zouden liggen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Kamer om de gemeente (lees: het Algemeen Bestuur) in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid.

In deze verordening is er voor gekozen om in lijn met deze bedoeling uit te gaan van het principe van volledige verrekening, om vervolgens in artikel 3 en 4 de mogelijkheden te benoemen om van dit principe af te wijken.

Artikel 3

Zoals in de toelichting op artikel 2 aangegeven zijn in artikel 3 en 4 de mogelijkheden om van het in artikel 2 benoemde principe af te wijken nader uitgewerkt. Artikel 3 voorziet daarbij in de mogelijkheid voor belanghebbende om het Dagelijks Bestuur te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een eigendomswoning de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het Dagelijks Bestuur het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.

In het tweede lid van artikel 3 is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven.

Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Participatiewet gedefinieerde middelenbegrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken.

Iemand kan onder andere redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij ofwel binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken ofwel op korte termijn werk weet te aanvaarden.

Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het Dagelijks Bestuur in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan z’n meubels of bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat hem dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen.

Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat zo’n verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven.

Artikel 4

In artikel 4 is een tweetal situaties benoemd waarin het Dagelijks Bestuur ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

Artikel 5: Uitvoering

De uitvoering van deze regeling welke normaal is gelegen bij het college van burgemeester en wethouders is middels de Gemeenschappelijke Regeling van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland overgedragen aan het Dagelijks Bestuur van Pentasz Mergelland.

Artikel 6: Mandaatverlening

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om namens de colleges van burgemeester en Wethouders van de Pentasz Mergelland gemeenten nadere regels vast te stellen omtrent de uitvoering van deze verordening.

Artikel 7: Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen Algemeen- en Dagelijks bestuur past het dat het Algemeen Bestuur beleidskaders vaststelt. Deze kaders zijn in deze verordening uitgewerkt. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan.

Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin toepassing van deze verordening leidt tot onredelijkheden, dan is het aan het Dagelijks Bestuur om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het beleid en anderzijds het individuele belang van de belanghebbende. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 8: Inwerkingtreding en Intrekking

In het kader van de inwerkingtreding kan worden opgemerkt dat de bestaande Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidivePentasz Mergelland 2013 e.v., die is vastgesteld op 11 december 2012, op het moment dat deze nieuwe Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015 in werking treedt, wordt ingetrokken. Dat is ingaande 1 januari 2015.

Artikel 9: Citeertitel

Spreekt voor zich.