Regeling vervallen per 01-03-2019

Algemene Plaatselijke Verordening 2017

Geldend van 20-01-2017 t/m 28-02-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Afdeling 2 Betoging

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Afdeling 7 Evenementen

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen en terrassen

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Afdeling 13 Vuurwerk

Afdeling 14 Drugsoverlast

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Afdeling 2 Vergunning seksbedrijf

Afdeling 3 Uitoefenen seksbedrijf

Afdeling 4 Overige bepalingen

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidshinder en verlichting

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Afdeling 2 Collecteren

Afdeling 3 Goederen en diensten

Afdeling 4 Standplaatsen

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Afdeling 6 Openbaar water

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Trefwoordenregister

In de Algemene Plaatselijke Verordening is een aantal afdelingen/artikelnummers vervallen of zijn gereserveerd. Deze trefwoorden worden niet in dit register benoemd.

Onderwerp Artikel

A

Aanbieden diensten 5:15

Afvalstoffen (opslag) 4:13

Afvalstoffen verbanden (verbod) 5:34

B

Bedelarij 2:65

Beschadigen waterstaatswerken 5:28

Begripsbepalingen 1:1

Beperkingen vergunning of ontheffing 1:4

Beplanting 2:15

Bermen (rijden) 2:46

Beslistermijn 1:2

Betogingen 2:3

Binnentreden (woningen) 2:41, 6:3

Bijen 2:64

Bomen 4:10 t/m 4:12

Boter 2:43

Bruikbaarheid openbare plaats 2:10

C

Cameratoezicht 2:77

Carbid 2:73C

Citeertitel 6:6

Collecteren 5:13

Crossterreinen 5:32

D

Drankgebruik 2:48

Drugshandel op straat 2:74

E

Eieren 2:43

Evenementen 2:25

- begripsbepalingen 2:24

- in gebouwen 2:25A

Exploitatievergunning

- openbare inrichting 2:28A

- speelautomatenhal 2:39A

F

Festiviteiten

- collectieve 4:2

- incidentele 4:3

G

Gedrag

- hinderlijk gedrag publiek toegankelijke ruimten 2:50A

- hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 2:47

- verboden gedrag bij of in gebouwen 2:49

Geluidhinder

- begripsbepalingen 4:1

- overig 4:6

Gevelwerkzaamheden 4:7

Grote voertuigen 5:8

H

Hoogspanningslijn 2:22

Honden

- commerciële uitlaatactiviteiten 2:57A

- gevaarlijke 2:59

- loslopend 2:57

- verontreiniging 2:58

Houtopstanden 4:10 t/m 4:12

I

Inbrekerswerktuigen 2:44

Incidentele festiviteiten

- kennisgeving 4:3

- verbod 4:4

Intrekking vergunning of ontheffing 1:6

Inwerkingtreding verordening 6:4

Inzameling (geld of goederen) 5:13

K

Kampeermiddelen (parkeren) 5:6

Kampeerplaatsen (aanwijzing) 4:19

Kampeerterreinen (begripsbepaling) 4:17

Kansspelautomaten 2:40

Kappen 4:10 t/m 4:12

Kladden 2:42

L

Laser gebruik 2:1E

Lichtreclame (vergunningsplicht) 4:16

Liggen (openbare weg) 2:50B

Ligplaats vaartuig 5:25

Lokaal (betreden) 2:41

M

Mest (opslag) 4:13

Motorvoertuigen (onbeheerd achterlaten) 2:1B

N

Nachtverblijf (buiten kampeerterreinen) 4:18

Natuurlijke behoefte doen 4:8

O

Ongeregeldheden 2:1A

Onversterkte muziek 4:5

Openbare inrichtingen

- begripsbepalingen 2:27

- exploitatie 2:28A

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 4:13

Ordeverstoring

- evenement 2:26

- openbare inrichting 2:31

Overgangsbepaling 6:5

Overlast (brom)fiets 5:12

P

Paracommerciële instellingen

- begripsbepalingen 2:34A

- regulering 2:34B

Parkeerexcessen (begripsbepalingen) 5:1

Parkeren

- voertuigen autobedrijf e.d. 5:2

- reclamevoertuigen 5:7

- grote voertuigen 5:8

Passantensteiger 5:25

Persoonlijk karakter vergunning 1:5

Plakgereedschap 2:43

Plakken 2:42

R

Raamprostitutie 3:18

Reclame (verbod) 4:15

Reclamevoertuigen 5:7

Recreatie in open water 5:31A

Recreatief nachtverblijf 4:18

Rookverbod (in bossen en natuurterreinen) 2:18

S

Samenscholing 2:1A

Sampelen 5:15

Seksinrichtingen

- aanvraag 3:6

- adverteren 3:13

- bedrijfsplan 3:15

- begripsbepaling 3:2

- eisen aan vergunning 3:8

- intrekkingsgronden 3:9

- leeftijd prostituee 3:14

- maximering 3:5

- melding gewijzigde omstandigheden 3:10

- raamprostitutie 3:18

- sluitingstijden 3:12

- straatprostitutie 3:19

- verbodsbepalingen klanten 3:21

- vergunning 3:3

- verplichtingen exploitant/beheerder 3:17

- weigeringsgronden 3:7

Slapen (openbare weg) 2:50B

Sluiting gebouw 2:75A

Sluitingstijden

- openbare inrichtingen 2:29

- afwijkende sluitingstijden 2:30

Snoeren over de weg 2:19

Speelautomatenhal

- begripsbepalingen 2:39

- exploitatievergunning 2:39A

Standplaatsen 5:17 t/m 5:21

Sterke drank 2:34

Straatkolken (openen) 2:16

Straatprostitutie 3:19

Strafbepaling 6:1

T

Taxidiensten - het aanbieden van 2:1G

Termijnen 1:7

Terrassen 2:27, 2:28B

Toezichthouders 6:2

U

Uitweg 2:12

V

Vaartuigen opslag 4:13

Vechtsportgala 2:25A

Veiligheid op het ijs 2:23A

Veiligheidsrisicogebieden 2:76

Venten 5:14

Verblijfsontzegging 2:1D

Verkeer in natuurgebieden 5:33

Verkoopregister 2:67

Verontreiniging (van de weg) 2:23B

Verspreiding gedrukte stukken 2:6

Verstoring openbare orde e.d. 2:1C

Voertuigen

- opslag 4:13

- parkeren 5:2

- aantasting groenvoorziening 5:11

Voertuigwrakken 5:5

Voorschriften vergunning of ontheffing 1:4

Voorwerpen (op of aan een openbare plaats) 2:10, 2:15

Voorzieningen (verkeer en verlichting) 2:21

Vuur (verbod tot stoken) 5:34

Vuurwerk

- begripsbepaling 2:71

- gebruiken 2:73A

- gebruiken jaarwisseling 2:73B

- ter beschikking stellen 2:72

W

Weg (aanleggen, beschadigen, veranderen) 2:11

Weigeringsgronden (algemeen) 1:8

Wensballon 2:1F

Wildplassen 4:8

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de geldende Bouwverordening;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • motorvoertuig: motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • openbaar water: wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld in deze begripsbepalingen;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of een persoonlijk recht;

  • vaartuig: alle drijvende objecten, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;

  • weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet;

  • woonschepen: elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot woonverblijf van een of meer personen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, 2:11, 2:12, 4:11 en 4:16.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van een vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1A Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege de burgemeester in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:1B Onbeheerd achterlaten van motorvoertuigen

  • 1.

    De burgemeester kan in het kader van het voorkomen van terreuraanslagen gebieden aanwijzen waarbinnen het verboden is om een motorvoertuig langer dan 5 minuten onbeheerd achter te laten.

  • 2.

    Het is verboden een motorvoertuig langer dan 5 minuten onbeheerd achter te laten in een door de burgemeester aangewezen gebied.

Artikel 2:1C Verstoring van de openbare orde en dergelijke

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 424, 426bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op enigerlei wijze de orde te verstoren, zich hinderlijk te gedragen, personen lastig te vallen, te vechten, deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2.

    Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof, kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

  • 3.

    Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of ter afsluiting van een gedeelte van een weg of vanwege het bevoegd gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.

Artikel 2:1D Verblijfsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

  • 2.

    De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde dan wel een dreiging van ernstige verstoring van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren dan wel dreigen te verstoren door:

    • a.

      te handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen uit hoofdstuk 2, afdeling 1;

    • b.

      het bezit, de handel of het gebruik van de in de Opiumwet verboden middelen;

    • c.

      het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

    • d.

      diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;

    • e.

      geweldpleging of bedreiging.

  • 4.

    De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt.

  • 5.

    Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die blijkens de Basisregistratie Personen in het aangewezen gebied wonen of in het aangewezen gebied werken.

  • 6.

    Indien personen geen vaste werkplek hebben, wordt de statutaire vestigingsplaats van het bedrijf gezien als werkplek.

  • 7.

    De burgemeester kan, indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven, de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

  • 8.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Artikel 2:1E Gebruik lasers

  • 1.

    Het is verboden of aan de weg of op een openbare plaats zodanig met laserlicht te schijnen dat daardoor de openbare orde wordt verstoord of overlast wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, lasers, laserpennen of dergelijke apparatuur in bezit te hebben of met zich mee te voeren, anders dan voor professioneel gebruik.

Artikel 2:1F Verbod op gebruik wensballonnen

  • 1.

    Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

Artikel 2:1G Het aanbieden van taxidiensten

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, locaties of gebieden aanwijzen waar het verboden is om taxidiensten, dan wel door hem te bepalen categorieën van taxidiensten aan te bieden op openbare, in de openlucht gelegen plaatsen of in openbaar toegankelijke gebouwen.

  • 2.

    De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, als ook de invulling daarvan, wordt periodiek geëvalueerd op de noodzaak daarvan.

AFDELING 2 BETOGING

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 96 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloopt te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(vervallen)

AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG OF OPENBARE PLAATS

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de (omgevings)vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, gevaar oplevert of kan opleveren voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van voorwerpen waarvoor het verbod niet geldt.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning of ontheffing voor het gebruik van de openbare plaats is verleend.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan;

    • b.

      door het college in overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, eerste lid, wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar kan worden gebracht;

    • b.

      indien een veilig en doelmatig gebruik van de weg in het geding kan komen;

    • c.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      indien zonder noodzaak het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • e.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(vervallen)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen en natuurterreinen of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen en natuurterreinen of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Het is verboden een elektriciteitssnoer/kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere (vakantie)voer- of vaartuigen boven, op of naast de weg te leggen.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23A Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening

Artikel 2:23B Verontreiniging van de weg

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden of een calamiteit een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht of anderszins verantwoordelijk is voor de stoffen of voorwerpen die de verontreiniging veroorzaken, alsmede indien dezen in opdracht handelen hun opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert dan wel hinder veroorzaakt, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen (direct) gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het beëindigen van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de provinciale wegenverordening van toepassing is.

AFDELING 7 EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak al dan niet tegen betaling, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie of snuffelmarkt;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      het maken van filmopnamen.

Artikel 2:25 Evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een eendaags evenement, indien:

    • a.

      het evenement op één locatie in de openlucht plaatsvindt;

    • b.

      het aantal gelijktijdig aanwezigen niet meer bedraagt dan 300 personen (deelnemers, publiek en personeel);

    • c.

      het evenement plaatsvindt op: 1º. maandag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 01.00 uur (de volgende dag);2º. op zondag tussen 13.00 en 01.00 uur (de volgende dag);

    • d.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • e.

      het geluidsniveau van de muziek als bedoeld in sub d tussen 07.00 uur en 23.00 uur voldoet aan de eisen van artikel 4:6, tweede lid;

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • g.

      niet meer dan 5 kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object;

    • h.

      er een aanspreekpunt ten tijde van het evenement aanwezig is die vooraf bekend gemaakt is bij de gemeente;

    • i.

      de organisator uiterlijk 14 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester kan uiterlijk 48 uur voordat een meldingsplichtig evenement plaatsvindt besluiten om beperkingen op te leggen aan het organiseren van een evenement of het evenement verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Er is geen gebruiksvergunning krachtens de geldende brandbeveiligingsverordening nodig wanneer een evenementenvergunning conform deze verordening is verleend.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, wordt de aanvraag voor een middelgrote en grote evenementenvergunning uiterlijk twaalf weken voor de datum van aanvang van het evenement ingediend.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, wordt aanvraag voor een kleine evenementenvergunning uiterlijk acht weken voor de datum van aanvang van het evenement ingediend.

  • 7.

    De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van de aanvraag afwijken van de genoemde termijnen het vijfde en zesde lid of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag uiterlijk moet worden ingediend.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25A Evenementen in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester in een gebouw of vaartuig een voor het publiek toegankelijk evenement te houden of te laten houden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties;

    • b.

      het houden van evenementen in gebouwen overeenkomstig de bestemming van dat gebouw;

    • c.

      sportwedstrijden, met uitzondering van vechtsportwedstrijden of -gala's;

    • d.

      activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;

    • e.

      het houden van snuffelmarkten in ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      de organisator van een vechtsportwedstrijd of -gala van slecht levensgedrag is;

    • b.

      het evenement gevaar kan opleveren voor de brandveiligheid of wanordelijkheden kunnen ontstaan;

    • c.

      een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is;

    • d.

      het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats waar het wordt gehouden.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN EN TERRASSEN

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • horecabedrijf: horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;

  • openbare inrichting:

    • 1.

      een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

    • 2.

      elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

  • paracommerciële rechtspersoon: paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;

  • terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting in de openlucht liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28A Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien:

    • a.

      de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • b.

      de exploitant of beheerder van slecht levensgedrag is;

    • c.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Hierbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting geëxploiteerd zal worden, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting:

    • a.

      in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover: 1º. de activiteiten van de openbare inrichting ondergeschikt zijn aan de winkelactiviteit; 2º. de openbare inrichting maximaal 20% van het totale overdekte en omsloten brutovloeroppervlak bedraagt met een maximum van 150 m² winkelvloeroppervlak of 200 m² brutovloeroppervlak; 3º. voor de openbare inrichting dezelfde sluitingstijden gelden als voor de winkel; 4º. de openbare inrichting tijdens openingsuren van de winkel openbaar toegankelijk is; 5º. de toegang tot de openbare inrichting uitsluitend via de hoofdingang van de hoofdactiviteit te bereiken is;

    • b.

      in een zorginstelling, uitvaartcentrum of ziekenhuis;

    • c.

      in een museum of bibliotheek;

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant;

    • e.

      waarvoor tevens op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning is vereist;

    • f.

      bij sportverenigingen en instellingen belast met het beheer van buurt- en clubhuizen;

    • g.

      op de luchtzijde (airside) van Luchthaven Schiphol.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de vergunning voor bepaalde tijd verlenen, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de openbare orde in het geding is.

  • 6.

    De exploitatievergunningplicht is altijd van toepassing op coffeeshops.

  • 7.

    Het college kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, nadere regels stellen ten behoeve van de exploitatie van openbare inrichtingen.

  • 8.

    De burgemeester is bevoegd om in het belang van de openbare orde en veiligheid en bij onevenredige overlast het vierde lid voor een individuele openbare inrichting buiten toepassing te verklaren.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28B Terrassen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras te exploiteren.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het terras op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    De burgemeester kan besluiten om bij evenementen de vergunde terrasopstelling te wijzigen of de vergunning tijdelijk in te trekken.

  • 4.

    Het college kan in nadere regels stellen wanneer het verbod niet geldt.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Voor openbare inrichtingen gelden de volgende openings- en sluitingstijden:

    • a.

      Alcoholvrije openbare inrichtingen zonder verkoop van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mogen onbeperkt geopend zijn.

    • b.

      Alcoholvrije openbare inrichtingen met verkoop van alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mogen van 07.00 uur tot 22.00 uur geopend zijn.

    • c.

      Commerciële horecabedrijven mogen van 07.00 uur tot 02.00 uur (de volgende dag) bezoekers toelaten.

    • d.

      Coffeeshops mogen van 10.00 uur tot 22.00 uur geopend zijn.

    • e.

      Speelautomatenhallen mogen van 07.00 uur tot 02.00 uur (de volgende dag) bezoekers toelaten.

    • f.

      Paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten op de terreinen kunst, cultuur en informatie en daarmee een educatieve, ondersteunende en faciliterende functie hebben met een breed pakket mogelijkheden voor cultuurdeelname voor alle leeftijdscategorieën (bijvoorbeeld een centrum voor kunst en cultuur of een poppodium) mogen geopend blijven zolang de activiteit voortduurt, maar niet later dan 05.00 uur. Na 02.00 uur mogen geen bezoekers meer worden toegelaten.

    • g.

      Alle overige openbare inrichtingen moeten tussen 01.00 uur en 07.00 uur gesloten zijn.

    • h.

      Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 2.

    Voor een terras bij een horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid, onder c, geldt een sluitingstijd van 02.00 uur.

  • 3.

    Openbare inrichtingen op Schiphol mogen onbeperkt geopend zijn, tenzij de burgemeester op advies van de Koninklijke Marechaussee beperkingen oplegt ter voorkoming van verstoring van de openbare orde en veiligheid.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd om in bijzondere gevallen voor het bepaalde in het eerste lid, onder g, tot maximaal 02.00 uur een ontheffing te verlenen, behalve voor paracommerciële rechtspersonen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich als bezoeker te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid.

Artikel 2:32 Handel in openbare inrichtingen

(vervallen)

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28A tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Sterke drank

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder sterke drank: sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

  • 2.

    Het is verboden sterke drank te verstrekken in een openbare inrichting:

    • a.

      waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe etenswaren worden verkocht, zoals belegde broodjes, patates frites en dergelijke;

    • b.

      die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt: 1º. voor het geven van onderwijs; 2º. door jeugdorganisaties of -instellingen; 3º. door sportorganisaties of -instellingen.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34A Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet;

  • paracommerciële rechtspersoon: paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34B Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank verstrekken vanaf 1 uur voor aanvang en tot 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doeleinden van die rechtspersoon.

  • 2.

    Het is paracommerciële rechtspersonen verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken voor, tijdens of na een bijeenkomst van persoonlijke aard.

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

(vervallen)

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffen gegevens nachtregister

(vervallen)

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • beheerder: natuurlijk persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in de inrichting;

  • exploitant: natuurlijk persoon of rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden;

  • speelautomatenhal: inrichting als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen.

2:39A Exploitatievergunning speelautomatenhallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester kan voor maximaal 5 speelautomatenhallen exploitatievergunning verlenen; de aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.

  • 3.

    Een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal wordt verleend voor de duur van drie jaar.

  • 4.

    Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden die betrekking hebben op:

    • a.

      de openings- en sluitingstijden;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij volledige bezetting van de speelautomaten;

    • d.

      de wijze van exploitatie van de hal.

  • 5.

    Het college kan, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid en het voorkomen van overlast, nadere regels stellen ten behoeve van de exploitatie van speelautomatenhallen.

  • 6.

    De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      het maximaal aantal vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de aanvraag meer dan 150 automaten betreft;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt of de exploitant of de beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de gestelde eisen in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000;

    • d.

      de speelautomatenhal welke deel uitmaakt van een groter gebouw geen aparte toegang heeft;

    • e.

      de exploitatie van de speelautomatenhal in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.

    De burgemeester weigert de vergunning eveneens in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 8.

    De burgemeester kan de vergunning intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      de exploitatie van een speelautomatenhal om een andere reden dan een bestuurlijke maatregel voor een periode langer dan zes maanden is of wordt onderbroken of niet is gestart;

    • b.

      een exploitant komt te overlijden, failliet gaat, dan wel de exploitatie van zijn speelautomatenhal beëindigt.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichtingen: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden, of te doen laten bekrassen of bekladden dan wel materialen te verspreiden, of te laten verspreiden met plakken en kladden als kennelijk doel of resultaat.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap, boter, eieren e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

  • 3.

    Het is verboden op de vrijdag voor Pinksteren vanaf 22.00 uur tot 07.00 uur (de volgende dag) op de weg te vervoeren of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, meel, mayonaise, tandpasta, lijm en/of andere middelen bestemd om roerende en/of onroerende zaken te besmeuren.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    De verboden zijn niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de voorwerpen niet bestemd zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan gebruikers of bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder toebrengt;

    • c.

      iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied of elders wanneer hierdoor overlast ontstaat of kan ontstaan voor de omgeving of wanneer er sprake is van drinken in groepsverband en de groep bestaat uit twee of meer personen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2:50A Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten wordt in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50B Liggen of slapen op of aan de weg

Het is verboden, al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, op of aan de weg:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen buiten de daartoe door het college aangewezen/geautoriseerde plaatsen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door de ter zake bevoegde opsporingsambtenaar of toezichthouder in het belang van de openbare orde of veiligheid is aangezegd dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(vervallen)

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op marktterrein, kermisterrein e.d.

(vervallen)

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speel- en/of ligweide of op een andere door het college aangewezen plaats en/of tijd;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond fysiek niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond fysiek niet is aangelijnd;

    • d.

      op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen en/of tijden.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4.

    Het eerste lid, aanhef onder a tot en met c, is niet van toepassing op politiehonden.

Artikel 2:57A Commerciële uitlaatactiviteiten

  • 1.

    Het is verboden om op openbare plaatsen voor commerciële doeleinden honden uit te laten.

  • 2.

    Het college kan terreingedeelten van openbare plaatsen aanwijzen waar met een vergunning commerciële uitlaatactiviteiten wel zijn toegestaan.

  • 3.

    De vergunning wordt geweigerd als het door het college bepaalde maximum aantal vergunningen is verleend.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen en/of tijden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

(vervallen)

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

(vervallen)

Artikel 2:63 Duiven

(vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening.

  • 5.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 1º. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 2º. van een verandering van de onder a, sub i, bedoelde adressen; 3º. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; 4º. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(vervallen)

AFDELING 13 VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit;

  • professioneel vuurwerk: professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3.

    Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan het college, in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast, tot spreiding overgaan van het aantal afleverpunten voor vuurwerk en/of het aantal daarvan beperken.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73A Gebruik van consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk te gebruiken in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73B Gebruik van consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het verbod, als bedoeld in artikel 2:73A, eerste lid, geldt niet in de periode tussen 31 december 18.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.

  • 2.

    Het is verboden tijdens de jaarwisseling consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 3.

    Het is verboden tijdens de jaarwisseling consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73C Carbid

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijk terrein met gebruikmaking van carbidgas, een ander soort gas of (vloei)stof een busdeksel, blikdeksel of ander projectiel af te schieten.

  • 2.

    Het is verboden om een vat, bus, fles, of een ander voorwerp dat er kennelijk toe dient om carbidgas, een ander soort gas of (vloei)stof tot ontploffing te brengen op de weg te vervoeren of voorhanden te hebben.

AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van het gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voor handen te hebben.

AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

(vervallen)

Artikel 2:75A Sluiting gebouw

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;

    • d.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of;

    • e.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.

  • 7.

    Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    In afwijking van artikel 1:1 wordt in dit artikel verstaan onder openbare plaats: openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties.

  • 2.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

HOOFDSTUK 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

  • seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 4.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 5.

    De vergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

[gereserveerd]

Artikel 3:5 Maximering aantal seksinrichtingen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Er kan voor in totaal ten hoogste 6 seksinrichtingen van prostitutiebedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, vergunning worden verleend.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      indien van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      indien van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, b, c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: 1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening; 2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht; 3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen; 4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; 5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of 6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      indien van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging vergunning

[gereserveerd]

AFDELING 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 uur en 07.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en;

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in de Nederlandse en Engelse taal en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Minimale verhuurperiode werkruimte

[gereserveerd]

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval; 1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees; 2°. de verhuuradministratie; 3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k; 4°. de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:19 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie

[gereserveerd]

AFDELING 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

[gereserveerd]

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • gevoelige gebouwen: gevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit;

  • gevoelige terreinen: gevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: inrichting type A of B als bedoeld in het Besluit;

  • onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet voor inrichtingen op “Oud en Nieuw” en “Koningsdag” en ten hoogste twee, nader door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting van inrichtingen als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet voor inrichtingen op de zaterdag voor Pinksteren (Luilak) en ten hoogste twee, nader door het college ten behoeve van collectieve festiviteiten aan te wijzen dagen of dagdelen per kalenderjaar.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - te worden beëindigd op een door het college nader aangegeven tijdstip.

  • 7.

    Het college kan voor een collectieve festiviteit nadere regels stellen om geluidhinder te beperken.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT bedraagt niet meer dan:

    • a.

      70 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 60 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen;

    • b.

      55 dB(A) tot 23.00 uur ’s avonds en 45 dB(A) van 23.00 uur ’s avonds tot aan de eindtijd van de incidentele festiviteit gemeten in in- en aanpandige gevoelige gebouwen.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - beëindigd op een door het college nader aangegeven tijdstip.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 10.

    Het college kan voor een incidentele festiviteit nadere regels stellen om geluidhinder te beperken.

  • 11.

    Het college kan voor een bepaald gebied en/of inrichting een lager maximum vaststellen dan het bepaalde in het zesde lid.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4:3 zijn verstrekt;

  • c.

    de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen;

  • d.

    de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het maximum van twaalf incidentele festiviteiten, hetzij wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten:

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

      7.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van maximaal 12 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 of artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit (recreatie)toestellen, geluidsapparaten, (bouw)machines, motorvoertuigen of bromfietsen in werking te hebben, dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor evenementen waarvoor geen vergunning is vereist en waarvoor tijdig een melding is gedaan ingevolge artikel 2:25. Voor deze evenementen geldt: het langtijdgemiddelde geluidsniveau LAr.LT veroorzaakt door toestellen als bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluiten aangewezen weg te rijden.

  • 7.

    Het college kan van het verbod in het zesde lid ontheffing verlenen.

  • 8.

    Op de ontheffingen is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Gevelwerkzaamheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder gevelreiniging verstaan: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakken.

  • 2.

    Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van dit artikel.

  • 3.

    Het is verboden om gevelwerkzaamheden te verrichten als daardoor het milieu in gevaar wordt gebracht.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats, buiten een daartoe bestemde voorziening, zijn natuurlijke behoefte te doen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom;

  • b.

    op buiten de bebouwde kom gelegen parkeerplaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • boom: houtachtige, overblijvende gewassen met een dwarsdoorsnede van de stam minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

    • dunning: velling, die uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    • gemeentelijke boom: een boom welke op grond staat in eigendom van de gemeente;

    • hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • houtopstand: hakhout, een houtwal, heesters en struiken in een bosplantsoen of één of meer bomen;

    • knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • monumentale boom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college vastgestelde lijst;

    • waardevolle toekomstboom: een boom die als zodanig is aangewezen op de door het college vastgestelde lijst.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand bestaande uit monumentale bomen, waardevolle toekomstbomen en gemeentelijke bomen te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze geknot zijn;

    • b.

      fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • c.

      kweekgoed;

    • d.

      een houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

  • 3.

    Het verbod geldt voorts niet voor:

    • a.

      een houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, indien er sprake is van een gemeentelijke boom;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud;

    • c.

      het periodiek knotten als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte bomen;

    • d.

      een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11A, vierde lid;

    • e.

      indien er sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang;

    • f.

      het vellen van een houtopstand gelegen op gemeentelijke begraafplaatsen, indien bij bijzetting, begraving of ruimen een houtopstand in de weg staat.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, kan de omgevingsvergunning worden geweigerd op grond van de:

    • a.

      natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;

    • b.

      landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      waarde voor de recreatie en/of de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het vierde lid kan het college de vergunning verlenen indien er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang.

  • 6.

    Het bevoegd gezag betrekt bij zijn beslissing de toepasselijke gemeentelijke bestemmings-, groen-, groenstructuur- of landschapsplannen.

  • 7.

    Het bevoegd gezag kan een lijst vaststellen met betrekking tot waardevolle bomen.

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11A Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand zonder omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden en de bomenrooilijst van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn en met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid.

  • 2.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een daarbij te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 3.

    Ingeval van ernstige gevaarzetting is het bevoegd gezag bevoegd een aanschrijving of last tot het vellen van houtopstand uit te vaardigen. Het verbod als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, is in zodanig geval niet van toepassing, zulks onverminderd het bepaalde dit artikel.

  • 4.

    Indien een houtopstand moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 5.

    Indien uit een gemeentelijk bestemmings-, groen-, groenstructuur-, of landschapsplan blijkt dat de te vellen houtopstand als monumentaal of (toekomstig) waardevol moet worden beschouwd, wordt altijd een herplantplicht opgelegd.

  • 6.

    Wordt een verplichting als bedoeld in dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 4:11B Maatregelen in verband met iepziekte

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolscoloytus (F.) Scolytusmultistratius (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

    • iepziekte: de aantasting van iepen door schimmel Ophi-ostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • 2.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van iepenspintkevers opleveren, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen twee weken:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen en/of;

    • c.

      de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, tenzij gerooid ziek iepenhout wordt afgevoerd naar de vuilverbranding of vuilverwerker.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

Artikel 4:12 Afstand gemeentelijke bomen

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor gemeentelijke bomen en op nihil voor gemeentelijke heesters en heggen.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een plaats in de openlucht, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, op te slaan of opgeslagen te houden: oude en nieuwe materialen en stoffen (mestopslag en grond daaronder begrepen), waaronder mede begrepen al dan niet aan hun bestemming onttrokken werktuigen en machines, motor- en andere rij- en voertuigen, vaar- en vliegtuigen of onderdelen daarvan.

  • 2.

    Het is verboden materialen en stoffen als bedoeld in het eerste lid aan het oog te onttrekken of onttrokken te houden met gebruikmaking van enig middel dat vanaf de weg zichtbaar is, indien het college in een aanschrijving aan de rechthebbende op het daarbij betrokken perceel heeft verklaard dat het middel naar zijn oordeel niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      het tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van materialen of stoffen, voor zover dat nodig is voor de uitvoering van werken ter plaatse, gedurende de duur van die uitvoering;

    • b.

      situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens een provinciale verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak, dan wel in de openbare buitenruimte zonder schriftelijke toestemming van het college op enige manier handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding.

  • 2.

    Onder reclame wordt mede verstaan borden of bordjes bedoeld om een route naar een handelsbedrijf of haar (tijdelijke) vestigingsplaats of arbeidsterrein aan te duiden terwijl er voor die vestigingsplaats of dat arbeidsterrein op grond van de BAG (Basisregistraties Adressen en Gebouwen) een adres is vastgesteld en bekend gemaakt.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak verlichte handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3.

    De weigeringsgrond van het tweede lid:

    • a.

      onder a geldt niet voor omgevingsvergunningplichtige lichtreclame;

    • b.

      onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod gedurende een in de ontheffing aangegeven periode van maximaal drie aaneengesloten dagen per kalenderjaar.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid, niet van toepassing is.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van treinen, trams en kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990);

  • aanhangwagen: aanhangwagen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te parkeren, te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

(vervallen)

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

(vervallen)

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud is en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Parkeren van aanhangers, vakantie- en andere bijzondere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen, tractor, landbouwvoertuig of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      binnen de bebouwde kom;

    • b.

      of langer dan 24 aaneengesloten uren op een door het college aangewezen plaats buiten de bebouwde kom;een aanhangwagen of een voertuig te parkeren dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het in het eerste lid onder a gestelde verbod niet geldt.

  • 3.

    Het verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag van 08.00 uur tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

(vervallen)

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden om op door het college aangewezen plaatsen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is fietsen of bromfietsen langer dan 14 dagen onafgebroken te stallen.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt of voor organisaties die reeds voorkomen op het landelijke collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

  • 4.

    Het verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De inzameling of de intekening is ten minste 21 dagen voor aanvang van de inzameling schriftelijk gemeld aan het college, onder vermelding van:

      • het liefdadig of ideëel doel waar de inzameling voor wordt gehouden;

      • de week en het gebied waar de inzameling of de intekening wordt gehouden.

    • b.

      De inzameling of de intekening vindt plaats in de vrije periodes van het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving.

    • c.

      Het college heeft niet reeds een melding ontvangen voor een inzameling of intekening in dezelfde vrije periode van het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving in hetzelfde gebied.

    • d.

      In het kalenderjaar heeft niet eerder al een inzameling of intekening plaatsgevonden voor hetzelfde goede doel in hetzelfde gebied.

  • 5.

    Uiterlijk 7 dagen voor aanvang van de inzameling ontvangt de melder een ontvangstbevestiging van het college.

  • 6.

    De inzamelaars dienen tijdens het inzamelen in het bezit te zijn van (een kopie van) de ontvangstbevestiging van het college als bedoeld in het vijfde lid.

AFDELING 3 GOEDEREN EN DIENSTEN

Artikel 5:14 Venten

  • 1.

    In dit artikel wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden van goederen op een openbare en in de openlucht gelegen plaats.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17;

    • d.

      het aanbieden of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3.

    Het is verboden om te venten.

  • 4.

    Het verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Door het venten worden de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu niet in gevaar gebracht.

    • b.

      Het venten is niet in strijd met de bepalingen van de Winkeltijdenwet ten aanzien van straathandel.

    • c.

      De venter staat niet langer dan 10 minuten op een plek goederen te koop aan te bieden zonder dat er daadwerkelijke verkopen plaatsvinden.

    • d.

      Het venten vindt niet plaats binnen een straal van 500 meter bij openbare gebouwen en scholen.

    • e.

      De venter dient tijdens het venten in het bezit te zijn van een uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat er sprake is van het uitoefenen van ambulante handel.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:15 Sampelen en het aanbieden van diensten

  • 1.

    In dit artikel wordt onder sampelen verstaan: het gratis uitdelen van goederen ter promotie van deze goederen.

  • 2.

    Het is verboden om te sampelen of om diensten aan te bieden op een openbare en in de openlucht gelegen plaats.

  • 3.

    Het verbod geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het sampelen of aanbieden van diensten is ten minste 21 dagen voor de aanvang daarvan schriftelijk gemeld aan het college, onder vermelding van de datum/data en de locatie waar wordt gesampeld of diensten worden aangeboden.

    • b.

      De hulpmiddelen voor het sampelen of het aanbieden van diensten mogen niet meer dan 4 m² aaneengesloten in beslag nemen.

    • c.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van gemotoriseerde voertuigen.

    • d.

      Het college heeft niet reeds een melding ontvangen voor het sampelen of het aanbieden van diensten op dezelfde dag/data en op dezelfde locatie of binnen 100 meter van deze locatie.

    • e.

      Eventuele aanwijzingen en/of bevelen van de politie, brandweer of door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders worden stipt en direct opgevolgd.

    • f.

      Er wordt een doorgaande route met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,50 meter vrijgehouden voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

    • g.

      De brandkranen zijn te allen tijde bereikbaar.

    • h.

      Overige weggebruikers ondervinden geen hinder van het sampelen of aanbieden van diensten.

    • i.

      De locatie en de directe omgeving (binnen een straal van 200 meter) worden na afloop van het sampelen of het aanbieden van diensten schoon opgeleverd. Wanneer dit niet is gebeurd, komen de schoonmaakkosten voor rekening van de sampeler/sampelende organisatie of de dienstenaanbieder.

    • j.

      De benadering door de sampelers of aanbieders van diensten vindt niet op een zodanig agressieve wijze plaats dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar worden gebracht.

    • k.

      Het sampelen of aanbieden van diensten vindt niet plaats op een locatie waar een evenement als bedoeld in artikel 2:24 plaatsvindt of een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet.

  • 4.

    Uiterlijk 7 dagen voor aanvang van het sampelen of het aanbieden van diensten ontvangt de melder een ontvangstbevestiging van het college.

  • 5.

    De sampelers of dienstenaanbieders dienen tijdens het sampelen in het bezit te zijn van (een kopie van) de ontvangstbevestiging van het college als bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het verrichten en aanbieden van taxidiensten met een vergunning in de zin van de wet Personenvervoer 2000 op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[gereserveerd]

AFDELING 4 STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd:

    • a.

      indien de aangevraagde locatie en/of categorie niet als zodanig zijn aangewezen in het in artikel 5:20 bedoelde stippenplan, met uitzondering van de seizoensgebonden en maatschappelijke standplaatsen;

    • b.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • d.

      indien de aanvrager niet in het bezit is van een uittreksel Kamer van Koophandel waaruit de ambulante handel blijkt en van een geldig legitimatiebewijs.

  • 3.

    Een vergunning kan worden ingetrokken als de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats voldoet.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen aan de standplaatsen.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Vaststellen locaties en maximaal uit te geven vergunningen voor standplaatsen

  • 1.

    Het college stelt locaties vast voor standplaatsen.

  • 2.

    Het college stelt het maximum aantal te verlenen vergunningen per dag per locatie vast.

  • 3.

    Het college stelt per locatie vast welke categorieën van artikelen mogen worden verkocht.

Artikel 5:21 Markt/alternatieve locatie

  • 1.

    Binnen een straal van 300 meter van een markt als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet wordt, voor de dag waarop de markt wordt gehouden, geen standplaats toegewezen.

  • 2.

    In geval een evenement als bedoeld in artikel 2:24 plaatsvindt op een locatie waarvoor tevens een standplaatsvergunning is afgegeven, kan gedurende het evenement geen standplaats worden ingenomen.

  • 3.

    Het college kan in geval van dringende redenen tijdelijk een andere locatie toewijzen en/of toestaan dan de in de vergunning aangegeven locatie.

AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

(vervallen)

AFDELING 6 OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • aanmeervoorziening: loswallen en meerpalen, al dan niet voorzien van een gording. Onder aanmeervoorziening wordt tevens verstaan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde passantenligplaatsen;

  • meerpaal: een paal in het water, die over het algemeen gebruikt wordt voor het aanmeren van vaartuigen;

  • steiger: een beloopbare constructie, aangebracht tussen palen, die in het ‘water’ langs de over staan.

Artikel 5:25 Ligplaats voor vaartuigen, niet zijnde woonschepen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement is het de rechthebbende op een vaartuig, niet zijnde een woonschip, verboden hiermee een ligplaats in te nemen buiten een steiger of een aanmeervoorziening.

  • 2.

    Het is verboden bij het aanmeren bij een steiger of aanmeervoorziening, zoals in het eerste lid genoemd, overlast te veroorzaken, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de milieuhygiëne of de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente in gevaar te brengen of aan te tasten.

  • 3.

    Het is verboden een ligplaats in te nemen met een vaartuig dat in de lengte meer dan 1 meter uitsteekt buiten de steiger of aanmeervoorziening.

  • 4.

    Indien de in het voorgaande lid bedoelde aanmeervoorziening bestaat uit een meerpaal geldt het verbod op het innemen van een ligplaats voor vaartuigen die langer zijn dan 6 meter.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van een door gemeentewege gerealiseerde passantensteiger.

Artikel 5:25A Ligplaats voor woonschepen

Onverminderd het bepaalde in het Binnenvaartpolitiereglement is het aan de rechthebbende op woonschepen verboden deze zonder ontheffing van het college binnen de gemeente te laten verblijven buiten de door de raad bij besluit van 10 september 1996 aangewezen openbare ligplaats zijnde aan de Ringvaart-Cruquiusdijk ter hoogte van de percelen 200 tot en met 274 te Vijfhuizen.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(vervallen)

Artikel 5:27 Verbod wijzigen woonschip

(vervallen)

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(vervallen)

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

(vervallen)

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(vervallen)

Artikel 5:31A Recreatie in open water

  • 1.

    Het is verboden zich in openbare wateren in recreatiegebieden te bevinden met een gemotoriseerd vaartuig met uitzondering van elektrisch aangedreven vaartuigen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen wateren of gedeelten daarvan.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:31B Gebruik passantenaanlegplaatsen voor de recreatievaart

(vervallen)

AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. Deze ontheffing kan geweigerd worden in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing wanneer hiervoor een evenementenvergunning is verleend.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:33A Ruiters

(vervallen)

AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Het verbod geldt niet indien er sprake is van een tijdig vooraf bij de burgemeester schriftelijk gemelde verbranding van een beperkte hoeveelheid schoon hout dat afkomstig is van een huttendorp behorende bij een kindervakantieweek of -spel. De burgemeester kan de verbranding altijd in het belang van de openbare orde verbieden.

  • 7.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsbepaling

(vervallen)

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

(vervallen)

Artikel 5:37 Hinder of overlast

(vervallen)

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en van voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van de verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan verder worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, tweede lid, 2:11, tweede lid, 2:12, tweede lid, en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

    • a.

      de buitengewone opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 Wetboek van Strafvordering, die in dienst en/of werkzaam zijn in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer;

    • b.

      de politieambtenaren van de politie, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • c.

      militairen van de Koninklijke Marechaussee als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering, voor zover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat (een deel van) de gemeente Haarlemmermeer omvat;

    • d.

      personen die bij het cluster Veiligheid werkzaam zijn in de functie van specialist handhaving, medewerker toezicht of beleidsadviseur.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening 2016 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt, doch niet eerder van 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Algemene Plaatselijke Verordening 2016.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 geldt voor afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden dat indien voor 1 januari 2014 op een adres reeds een legale automatenhal gevestigd was, deze daar gevestigd mag blijven zolang aan de overige wet- en regelgeving wordt voldaan. Er dient een vergunning als bedoeld in artikel 2:39A te worden aangevraagd.

  • 4.

    Terrasmeldingen die voor inwerkingtreding van deze verordening reeds zijn geaccepteerd worden gelijkgesteld aan een vergunning als bedoeld in artikel 2:28B.

  • 5.

    Beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten die zijn vastgesteld onder de werking van voorgaande Algemene Plaatselijke Verordeningen worden geacht beleidsregels, nadere regels en aanwijsbesluiten te zijn als bedoeld in deze verordening totdat het college op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening 2017 nieuwe beleidsregels, nadere regels of aanwijsbesluiten heeft vastgesteld.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening 2017.

Ondertekening