Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsbesluit re-integratieverordening gemeente Harderwijk 2011

Geldend van 25-05-2011 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2011

Intitulé

Uitvoeringsbesluit re-integratieverordening gemeente Harderwijk 2011

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk;

gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst veluwerand

gelet op artikel 3, vierde lid, artikel 5, eerste lid, artikel 7 en artikel 8, vierde en vijfde lid van de re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Harderwijk 2009

overwegende dat het stellen van een maximum aan de loonkostensubsidie en de invoering van een stimuleringspremie, uit te betalen aan werkgevers, van belang is voor het goed uitvoeren van de opdracht om werkzoekenden naar werk te activeren

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende

Uitvoeringsbesluit re-integratieverordening gemeente Harderwijk 2011

Paragaaf 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in het uitvoeringsbesluit zijn genoemd en die niet zijn gedefinieerd in artikel1 van het uitvoeringsbesluit, hebben de begripsomschrijving conform artikel 1 van de Reintegratieverordening gemeente Harderwijk 2009.

In het uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    verordening: de re-integratieverordening gemeente Harderwijk 2009;

  • b.

    loonwaarde bepaling: het verkrijgen van inzicht in de competenties en het functioneren van

    een werknemer;

  • c.

    werken met behoud van uitkering: de uitkeringsgerechtigde, met behoud van uitkering,

    werkritme op te laten doen en/of te behouden, vaardigheden op te laten doen in een bepaald

    vakgebied en/of te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van

    algemeen geaccepteerde arbeid;

  • d.

    begeleiding: de belanghebbende gedurende een re-integratietraject begeleiden, waardoor de

    voortgang van het re-integratietraject gemonitord kan worden en problemen tijdig gesignaleerd kunnen worden.

  • e.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;

  • f.

    werkgever: een natuurlijk- of rechtspersoon waarmee de belanghebbende een arbeidsovereenkomst heeft;

  • g.

    gezin: conform artikel 4, lid c van de wet;

  • h.

    dienstverband: een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk

    Wetboek dan wel een aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de

    Ambtenarenwet, uitgezonderd arbeidsovereenkomsten krachtens de WIW en het besluit ID en

    die worden gesubsidieerd op grond van de Wet en de Wet sociale werkvoorziening;

    i.gesubsidieerde arbeid: de in artikel 14, lid 1 van de Invoeringswet Wet Werk en Bijstand

    genoemde dienstbetrekkingen of arbeidsovereenkomst;

  • j.

    bijstandsnorm: een landelijk door middel van basisnormen vastgesteld bedrag van bijstand in algemene bestaanskosten zoals genoemd in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet Werk en Bijstand;

  • k.

    inkomen: een inkomen als bedoeld in artikel 32 lid 1 van de Wet Werk en Bijstand;

  • l.

    inlener: de werkgever die een uitkeringsgerechtigde werkervaring aanbiedt en hiervoor een

    inleenvergoeding betaalt;

  • m.

    inleenvergoeding: de bijdrage die een inlener dient te betalen nadat een inleenovereenkomst is gesloten;

  • n.

    inleenovereenkomst: de overeenkomst tussen het college en een inlener op basis waarvan een uitkeringsgerechtigde ten behoeve van die inlener werkzaamheden zal verrichten;

  • o.

    vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • p.

    participatieplaats: de voorziening waarbij door middel van werken met behoud van uitkering de belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt geactiveerd om zo te werken aan een terugkeer op de arbeidsmarkt.

  • q.

    Wet STAP: Wet stimulering arbeidsparticipatie.

Paragraaf 2 Beleid

Artikel 2. Budget –en subsidieplafonds

Het beschikbare budget voor de uitvoering van detacheringsbanen, inclusief de budgetten voor reeds lopende WIW-dienstbetrekkingen en ID-banen, zal niet meer mogen bedragen dan 50% van het beschikbare werkdeel in het kader van het Participatiebudget.

Paragraaf 3. Voorzieningen

Er worden vier hoofdtypen voorzieningen onderscheiden:

  • -

    Voorzieningen maatschappelijke activering

  • -

    Voorzieningen arbeidsactivering

  • -

    Voorzieningen arbeidstoeleiding

  • -

    Voorzieningen regulier werk met ondersteuning

Naast bovengenoemde typen voorzieningen, bestaan er maatwerkvoorzieningen (artikel 3)

De artikel 4 tot en met 8 (algemene bepalingen over voorzieningen) hebben betrekking op alle typen voorzieningen. Vervolgens wordt per type voorziening en per afzonderlijke voorzieningen nadere

Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 3. Maatwerkvoorzieningen

Aanvullend op de vier hoofdtypen voorzieningen is het mogelijk, indien de individuele

klantsituatie daarom vraagt, dat een maatwerkvoorziening wordt aangeboden. Een

maatwerkvoorziening bestaat in ieder geval uit begeleiding van de klantmanager van de SDV.

Artikel 4. Vergoeding reiskosten

De noodzakelijke reiskosten voor deelname aan een voorziening worden vergoed. De vergoeding vindt plaats conform het goedkoopst openbaar vervoer tarief. Er vindt geen vergoeding plaats als de voorziening een ID-baan of loonkostensubsidie is.

Artikel 5. Vergoeding kosten kinderopvang

De noodzakelijke kosten in verband met deelname aan een voorziening voor kinderopvang worden vergoed tenzij er een beroep kan worden gedaan op de Wet Kinder Opvang (WKO) Er vindt geen vergoeding plaats als de voorziening een ID-baan of loonkostensubsidie is.

Artikel 6. Betaling subsidies en verlenen van voorschotten

Er kunnen voorschotten worden verstrekt als aan de voorwaarden van subsidies is voldaan. De voorschotten worden verrekend met de definitief vastgestelde subsidie.

Artikel 7. Eigen bijdrage

Het college verlangt van degene zoals bedoeld in artikel 1, onder j of k van de verordening, een bijdrage in de kosten van de voorziening. Bij een inkomen hoger dan 120% van de bijstandsnorm is een eigen bijdrage verschuldigd. De eigen bijdrage is een bedrag ter hoogte van een percentage van 10% van het netto gezinsjaarinkomen voor het gedeelte waarmee het gezinsinkomen de 120% van de toepasselijke bijstandsnorm overstijgt.

Artikel 8. Terugvordering

1.Indien de anw-er of nugger die gebruik maakt van een voorziening, de verplichtingen zoals

genoemd in de met hem/haar afgesloten trajectovereenkomst verwijtbaar niet of

onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten

van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

2.Het college stelt de hoogte van het terugvorderingsbedrag gelijk aan de hoogte van de

maatregel die zou zijn opgelegd aan een uitkeringsgerechtigde in vergelijkbare situatie.

3.Het college verhaalt de kosten van invordering op belanghebbende.

Voorzieningen maatschappelijke activering

De voorzieningen van het hoofdtype ‘Voorzieningen maatschappelijke activering’ hebben onder andere tot doel de belanghebbende geschikt te maken voor toeleiding naar werk. De voorzieningen maatschappelijke activering zijn gericht op actief worden, actief zijn en actief blijven. Deze voorzieningen hebben tevens als doel te voorkomen dat de betrokkene de relatie met werk en de arbeidsmarkt verliest. De voorzieningen maatschappelijke activering worden met prioriteit ingezet voor belanghebbende met een gemeentelijke uitkering die een arbeidsverplichting heeft en heeft derhalve een verplichtend karakter. De voorzieningen maatschappelijke activering worden normaliter ingezet met behoud van uitkering voor de periode van ongeveer 1 jaar. In artikel 9 wordt de voorziening arbeidstoeleiding nader toegelicht.

Artikel 9. Sociale activering/participatieplaats

1.De belanghebbende verricht (additionele) werkzaamheden bij organisaties zonder

winstoogmerk.

2.Tot de doelgroep van deze voorziening behoren belanghebbenden die op de (middel)lange

termijn een reëel perspectief hebben op regulier werk.

3.De intensiteit en duur van deelname aan deze voorziening wordt bepaald door de SDV

waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van belanghebbende

4.Begeleiding vindt in ieder geval plaats door de klantmanager van de SDV en de organisatie

waar belanghebbende sociale activering/participatieplaats verricht.

5.Nadere invulling van de inhoud van activiteiten, alsmede de wijze van begeleiding bij

sociale activering wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de belanghebbende, de

organisatie waar de activiteiten plaatsvinden en de SDV.

Voorzieningen arbeidsactivering

De voorzieningen van het hoofdtype ‘Voorzieningen arbeidsactivering’ hebben tot doel de

belanghebbende geschikt te maken voor werk en de kansen te vergroten voor plaatsing op de

arbeidsmarkt. De voorzieningen arbeidsactivering zijn gericht op het ontwikkelen, verbreden en verbeteren van het individuele arbeidsmarktperspectief. De voorzieningen arbeidsactivering worden met prioriteit ingezet voor belanghebbende met een gemeentelijke uitkering die een arbeidsverplichting heeft en heeft derhalve een verplichtend karakter. De voorzieningen arbeidsactivering worden normaliter ingezet met behoud van uitkering voor de periode van ongeveer 6 maanden. In de artikelen 10, 11, en 12 worden de voorzieningen arbeidsactivering nader toegelicht.

Artikel 10. Werkbedrijf

  • 1.

    De belanghebbende verricht arbeidswerkzaamheden in een werkomgeving.

  • 2.

    Tot de doelgroep van deze voorziening behoren belanghebbenden die op de (middel)lange

    of korte termijn een reëel perspectief hebben op regulier werk.

  • 3.

    De intensiteit en duur van deelname aan deze voorziening wordt bepaald door de SDV

    waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van belanghebbende

  • 4.

    Begeleiding vindt in ieder geval plaats door de klantmanager van de SDV en de uitvoerder

    van het Werkbedrijf.

  • 5.

    Nadere invulling van de inhoud van activiteiten, alsmede de wijze van begeleiding bij het

    werkbedrijf wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de belanghebbende, het

    Werkbedrijf en de SDV.

Artikel 11. Leerwerkstage

1.De belanghebbende verricht arbeidswerkzaamheden (stageactiviteiten) bij een werkgever.

2.Tot de doelgroep van deze voorziening behoren belanghebbenden die op de (middel)lange

of korte termijn een reëel perspectief hebben op regulier werk.

3.De intensiteit en duur van deelname aan deze voorziening wordt bepaald door de SDV

waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van belanghebbende

4.Begeleiding vindt in ieder geval plaats door de klantmanager van de SDV en de werkgever

waar de stageactiviteiten worden verricht.

5.Nadere invulling van de inhoud van activiteiten, alsmede de wijze van begeleiding bij het

werkbedrijf wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de belanghebbende, de

werkgever en de SDV.

Artikel 12. Scholing

1.De belanghebbende verricht activiteiten gericht op het verkrijgen van bevoegdheden en/of

kennis.

2.Tot de doelgroep van deze voorziening behoren belanghebbenden die op de (middel)lange of korte termijn een reëel perspectief hebben op regulier werk.

3.Voor de scholing die wordt aangeboden of waarvoor subsidie wordt verleend gelden de

navolgende voorwaarden:

  • a.

    De scholing moet voor belanghebbende noodzakelijk en arbeidsmarktrelevant zijn;

  • b.

    Er dient gemotiveerd te worden op welke wijze de scholing bijdraagt tot behalen van

    startkwalificatie en/of realisatie van snelle arbeidsinschakeling.

c.Belanghebbende dient voor minimaal 12 uur per week beschikbaar te zijn voor de

arbeidsmarkt.

d.De intensiteit en duur van deelname aan deze voorziening wordt bepaald door de SDV

waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van belanghebbende.

  • 4.

    De volgende kostensoorten komen in aanmerking voor vergoeding:

    • a.

      Opleidingskosten en cursusbijdragen;

    • b.

      Boeken en leermiddelen die door het scholingsinstituut verplicht zijn gesteld.

5.Begeleiding vindt in ieder geval plaats door de klantmanager van de SDV en het

scholingsinstituut.

6.Nadere invulling van de inhoud van scholing wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de belanghebbende, het scholingsinstituut en de SDV.

Voorzieningen arbeidstoeleiding

De voorzieningen van het hoofdtype ‘Voorzieningen arbeidstoeleiding’ hebben tot doel de kansen van de belanghebbende te vergroten voor plaatsing op de arbeidsmarkt. De voorzieningen arbeidstoeleiding zijn gericht op het opdoen van vaardigheden in een vakgebied en het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk, waardoor uitstroom naar werk mogelijk wordt gemaakt. De voorzieningen arbeidstoeleiding worden met prioriteit ingezet voor belanghebbende met een gemeentelijke uitkering die een arbeidsverplichting heeft en heeft derhalve een verplichtend karakter. De voorzieningen arbeidstoeleiding worden normaliter ingezet met behoud van uitkering voor de periode van ongeveer 6 maanden.

Wanneer de belanghebbende zich goed heeft ontwikkeld waardoor de kansen tot plaatsing op de arbeidsmarkt zijn vergroot, kan het college afspraken maken over een inleenvergoeding.

In artikel 13 wordt de voorziening arbeidstoeleiding nader toegelicht.

Artikel 13. Proefplaatsing

1.De belanghebbende verricht reguliere werkzaamheden bij een werkgever.

2.Tot de doelgroep behoren belanghebbenden die op korte termijn een reëel perspectief

hebben op regulier werk.

3.De intensiteit en duur van deelname aan deze voorziening wordt bepaald door de SDV

waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van de belanghebbende.

4.Proefplaatsing wordt ingezet wanneer een werkgever de intentie heeft de belanghebbende

op korte termijn een reëel perspectief te bieden op regulier werk.

5.Begeleiding vindt in ieder geval plaats door de klantmanager van de SDV en de werkgever

waar de proefplaatsing plaatsvindt.

6.Nadere invulling van de inhoud van activiteiten alsmede de wijze van begeleiding bij het

bedrijf wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de belanghebbende, de werkgever en

de SDV.

7.Tijdens de duur van de proefplaatsing kan de SDV met de werkgever afspraken maken over

een eventuele inleenvergoeding.

8.De hoogte van de inleenvergoeding wordt in overleg vastgesteld en vastgelegd in een

inleenovereenkomst.

Voorzieningen regulier werk met ondersteuning

De voorzieningen van het hoofdtype ‘Voorzieningen regulier werk met ondersteuning’ hebben tot doel het in dienst nemen en houden van een belanghebbende aantrekkelijker te maken voor een werkgever. De belanghebbende verricht reguliere werkzaamheden bij een werkgever en wordt (gedeeltelijk) uitkeringsonafhankelijk. De voorzieningen regulier werk met ondersteuning worden met prioriteit ingezet voor belanghebbende met een gemeentelijke uitkering die een arbeidsverplichting heeft en heeft derhalve een verplichtend karakter.

In de artikelen 14, 15 en 16 worden de voorzieningen regulier werk met ondersteuning nader

toegelicht.

Artikel 14. Loonkostensubsidie

1.Loonkostensubsidie wordt beschikbaar gesteld voor werkgevers die een

arbeidsovereenkomst hebben afgesloten met belanghebbenden. De arbeidsovereenkomst

dient de minimale duur van 3 maanden te hebben.

2.Tot de doelgroep van loonkostensubsidie behoren belanghebbenden. Daarnaast is de

doelgroep personen die in het verleden een arbeidsovereenkomst Baangarant hebben gehad

en personen die in het verleden voornamelijk afhankelijk waren van de ID –en WIWregeling.

3.De duur van de loonkostensubsidie wordt in overleg tussen werkgever en SDV vastgesteld.

4.De hoogte van de loonkostensubsidie wordt vastgesteld aan de hand van de volgende

formule: basissubsidie x ontbrekende loonwaarde x arbeidsuren

a.Basissubsidie wordt eenmalig bij toekenning vastgesteld door het college aan de hand

van het bruto minimumuurloon (36 uur), vermeerderd met vakantiegeld en

werkgeverslasten.

b.Ontbrekende loonwaarde wordt aan de hand van onafhankelijke meting/onderzoek

vastgesteld.

c.Arbeidsuren is het aantal uren dat belanghebbende activiteiten verricht voor werkgever

(conform arbeidsovereenkomst).

d.De hoogte van loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 13.500,- op jaarbasis.

5.De loonkostensubsidie moet uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de

arbeidsovereenkomst worden aangevraagd. Voor het aanvragen van de loonkostensubsidie

dient de werkgever gebruik te maken van een formulier dat door het college is vastgesteld.

6.De loonkostensubsidie wordt na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de

overeengekomen periode verrekend.

7.De loonkostensubsidie is beschikbaar voor werkgevers met en zonder winstoogmerk.

Stimuleringspremie

Als alternatief voor loonkostensubsidie kan aan de werkgever een eenmalige stimuleringspremie worden verstrekt. De te verstrekken premie is afhankelijk van de lengte en omvang van de arbeidsovereenkomst en wordt onder vooraf gestelde voorwaarden ter beschikking gesteld aan de werkgever. Om in aanmerking te komen voor een stimuleringspremie moet de werkgever minimaal een contract voor 6 maanden bieden.

Artikel 15. Blijvende detacheringsbanen

1.Tot de doelgroep van blijvende detacheringsbanen behoren personen die in het verleden

afhankelijk waren van de ID –en WIW-regeling.

2.Belanghebbende wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd

aangeboden. De duur van de overeenkomst wordt individueel bepaald en is mede

afhankelijk van de wettelijke bepalingen van de Flexwet.

3.Belanghebbende ontvangt een loon conform wettelijk minimumloon of het geldende CAO.

4.Detachering vindt alleen plaats indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet

onverantwoord worden beïnvloed en indien hierdoor geen verdringing plaatsvindt.

5.De werkgever ontvangt subsidie. De hoogte van de subsidie wordt eenmalig vastgesteld en

is afhankelijk van de ontbrekende loonwaarde van belanghebbende.

Artikel 16. Verloningsdetachering

1.Belanghebbende wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden. De duur

van de overeenkomst wordt individueel bepaald en is mede afhankelijk van de wettelijke

bepalingen van de Flexwet.

2.Tot de doelgroep behoren belanghebbenden. Daarnaast is de doelgroep personen die in het

verleden een arbeidsovereenkomst Baangarant hebben gehad en personen die in het

verleden afhankelijk waren van de ID –en WIW-regeling.

3.Belanghebbende ontvangt een loon conform wettelijk minimumloon of het geldende CAO.

4.De uitvoering van de administratieve handelingen met betrekking tot detacheringsbaan

vindt plaats door een payroll-organisatie.

5.Tijdens de duur van de detacheringsbaan kan de SDV met de werkgever afspraken maken

over een eventuele inleenvergoeding.

6.De hoogte van de inleenvergoeding wordt in overleg vastgesteld en vastgelegd in een

inleenovereenkomst.

Premies voor uitkeringsgerechtigde

Artikel 17. Werkaanvaardingspremie

1.De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking, anders dan gesubsidieerde arbeid,

aanvaardt, en daardoor volledig in de kosten van bestaan kan voorzien gedurende een

periode van 6 maanden, ontvangt een éénmalige premie van € 1.000,00. Hieraan zijn de

volgende voorwaarden verbonden:

a.De betrokkene heeft onmiddellijk voorafgaand aan zijn indiensttreding gesubsidieerde

arbeid verricht of heeft ten minste 6 maanden ononderbroken uitkering voor

levensonderhoud ontvangen op grond van de WWB, de Ioaw of de Ioaz.

b.De betrokkene toont een ondertekende arbeidsovereenkomst met een minimale duur

van 6 maanden;

c.De eenmalige premie wordt verstrekt bij uitstroom door werkaanvaarding, nadat

gedurende een half jaar aaneengesloten het werk is verricht.

2.Voor de premie als bedoeld in lid 1 kan men eens in de drie jaar in aanmerking komen.

Artikel 18. Premie onbeloonde additionele werkzaamheden

1.Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele

werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van

telkens € 300,00.

2.Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

3.De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde

aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de

voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

4.Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de

wet voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

5.Voor zover de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie, als bedoeld in

de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB), wordt binnen 6 maanden na aanvang van de

onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of

opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de additionele

      werkzaamheden uitvoert;

    b.de scholingswens van de belanghebbende;

Artikel 19. Onkostenvergoeding

1.Het college kan aan belanghebbende, die deelneemt aan sociale activering/vrijwilligerswerk,

zoals benoemd in artikel 9, een onkostenvergoeding verstrekken.

  • 2.

    De onkostenvergoeding wordt verstrekt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      er dient sprake te zijn van een minimale deelname gedurende 10 uur per week;

    • b.

      het netto inkomen van het gezin mag niet meer bedragen dan 1,2 x de van toepassing

      zijnde bijstandsnorm.

3.De hoogte van de onkostenvergoedingen bedraagt gedurende de eerste 2 jaar van deelname € 300,-- per jaar en daarna € 600,-- euro per jaar.

4.Burgemeester en wethouders kunnen desgewenst genoemde bedragen aanpassen.

Artikel 20. Toekenning

De premies voor uitkeringsgerechtigden worden ambtshalve toegekend, dan wel op aanvraag.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Het uitvoeringsbesluit treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 maart 2011.

Artikel 22. Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit re-integratieverordening

gemeente Harderwijk 2011.

Ondertekening

het college van burgemeester en wethouders
de heer J.C.G.M. Berends de heer R.H. Tink
voorzitter gemeentesecretaris

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden omschrijvingen gegeven van begrippen die in het uitvoeringsbesluit

voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Bij het omschrijven van de begrippen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in de Wet Werk en Bijstand en de Re-integratieverordening gemeente Harderwijk 2009.

Voor de begrippen die in het uitvoeringsbesluit zijn genoemd en die niet zijn gedefinieerd in

artikel 1 van het uitvoeringsbesluit, geldt de definitie conform artikel 1 van de Reintegratieverordening.

Artikel 2 Budget – en subsidieplafonds

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3 Maatwerkvoorzieningen

Op basis van de individuele situatie van belanghebbende kan worden besloten voorzieningen in te zetten, anders dan de voorzieningen beschreven in de artikelen 9 t/m 13 van het

Uitvoeringsbesluit. De nadere invulling hiervan voor de uitvoeringspraktijk wordt beschreven in werkinstructies.

Artikel 4 Vergoeding reiskosten

De werkgever die subsidie ontvangt in het kader van een ID-baan of loonkostensubsidie wordt

geacht reiskosten te betalen voor de persoon die is geplaatst bij deze werkgever.

Artikel 5 Vergoeding kosten kinderopvang

Aan belanghebbende die geplaatst is bij een werkgever die een subsidie ontvangt in het kader van een ID-baan of loonkostensubsidie wordt vergoeding voor kinderopvang verstrekt.

Artikel 6 Betaling subsidies en verlenen van voorschotten

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 7 Eigen bijdrage

In aansluiting op het percentage dat gehanteerd wordt in het minimabeleid heeft het college

besloten om de aanvrager van een traject met een inkomen hoger dan 120% van de bijstandsnorm een eigen bijdrage te laten voldoen. Het beperken van drempels zal bijdragen tot vergroting van de arbeidsparticipatie op de regionale arbeidsmarkt. Reden waarom is gekozen voor een eigen bijdrage ter hoogte van een percentage van 10% van het (gezins)inkomen voor het gedeelte waarmee het gezinsinkomen de 120% van de toepasselijke bijstandsnorm overstijgt.

Artikel 8 Terugvordering

Van anw-ers en nuggers mag verwacht worden dat zij gebruik maken van een voorziening om

hiermee hun mogelijkheden tot inschakeling in de arbeidsmarkt te vergroten. Het college maakt kosten ter financiering voor voorzieningen. Van de anw-er of nugger mag dan ook een actieve houding worden verwacht. Tevens mag van de anw-er of nugger verwacht worden zich te houden

aan de verplichtingen. Wanneer de anw-er of nugger deze verplichtingen verwijtbaar niet of

onvoldoende nakomt, kan het college het door haar gefinancierde gedeelte van de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Terugvordering van deze voorziening geschiedt via privaatrecht en evt. zal voor een dwanginvordering een civiele procedure moeten worden gestart.

Kosten van de voorziening behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage die door de gemeente gemaakt zijn op grond van door de anw-er of nugger verstrekte onjuiste of onvolledige inlichtingen kunnen te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd. Om rechtsgelijkheid te bevorderen stelt het college de hoogte van het terug te vorderen bedrag gelijk aan de hoogte van de maatregel die zou zijn opgelegd aan een uitkeringsgerechtigde in vergelijkbare situatie. Indien dit bedrag hoger is dan de kosten van de voorziening behoudens voor zover het betreft de vastgestelde eigen bijdrage wordt hiervan afgeweken. Indien de anw-er of nugger niet tijdig het terugvorderingsbedrag betaalt zal met betrekking tot de invorderingskosten worden aangesloten bij de werkwijze die wordt gehanteerd bij de terugvordering van kosten van bijstand.

Artikel 9 Sociale activering/participatieplaats

Het college kan aan belanghebbende sociale activering, zo mogelijk in combinatie met andere

voorzieningen, aanbieden als onderdeel van de re-integratie of, als re-integratie nog niet mogelijk is, ter bevordering van maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement van belanghebbende. Bij sociale activering verricht belanghebbende activiteiten bij organisaties zonder winstoogmerk. Het doel hiervan is belanghebbende werkritme op te laten doen en/of te behouden.

Artikel 10 Werkbedrijf

Het college kan aan belanghebbende werkbedrijf aanbieden als onderdeel van de re-integratie van belanghebbende. Bij het werkbedrijf verricht belanghebbende arbeidsmatige activiteiten. Het doel hiervan is klanten werkervaring en werkritme op te laten doen. Tevens wordt inzicht verkregen in de arbeidsmogelijkheden van belanghebbende. Deelname aan werkbedrijf vindt plaats met behoud van uitkering. Het aanbod van deelname aan het werkbedrijf wordt door het college beschouwd als zijnde algemeen geaccepteerde arbeid zoals benoemd in de wet.

Artikel 11 Leerwerkstage

Het college kan aan belanghebbende leerwerkstage aanbieden als onderdeel van de re-integratie van belanghebbende. Bij de leerwerkstages verricht belanghebbende stageactiviteiten bij een werkgever. Het doel hiervan is belanghebbende werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied. Deelname aan leerwerkstage vindt plaats met behoud van uitkering. Het aanbod van deelname aan het leerwerkstage wordt door het college beschouwd als zijnde algemeen geaccepteerde arbeid zoals benoemd in de wet.

Artikel 12 Scholing

Het college kan aan belanghebbende scholing aanbieden als onderdeel van de re-integratie van belanghebbende. Bij scholing verricht belanghebbende activiteiten gericht op het verkrijgen van bevoegdheden en/of kennis. Het doel hiervan is belanghebbende een startkwalificatie te laten behalen en/of om snelle arbeidsinschakeling te realiseren. Scholing kan worden aangeboden in de vorm van subsidie.

Artikel 13 Proefplaatsing

Het college kan aan belanghebbende proefplaatsing aanbieden als onderdeel van de re-integratie van belanghebbende. Bij proefplaatsing verricht belanghebbende reguliere activiteiten bij een werkgever. Het doel hiervan is de belanghebbende te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid in een specifieke functie. Deelname aan proefplaatsing vindt plaats met behoud van uitkering. Het aanbod van deelname aan proefplaatsing wordt door het college beschouwd als zijnde algemeen geaccepteerde arbeid zoals benoemd in de wet.

Artikel 14 Loonkostensubsidie

Het college kan een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken, waardoor het in dienst

nemen en houden van een belanghebbende aantrekkelijker wordt. De werkgever wordt hiermee gestimuleerd om mensen aan te nemen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt, waarin hij waarschijnlijk meer dan gemiddeld zal moeten investeren om tot de gewenste productiviteit te komen. Nadere regels voor deze loonkostensubsidieregeling en de voorwaarden waaronder deze subsidie kan worden verstrekt, zijn hiervoor beschreven.

Loonkostensubsidie en staatssteun

Er is sprake van staatssteun als een werkgelegenheidsmaatregel voldoet aan alle (cumulatieve)

criteria uit artikel 87 lid 1 van het EG-verdrag.

Criterium 1: Is er sprake van een voordeel dat door staatsmiddelen wordt bekostigd?

Loonkostensubsidie voldoet aan dat criterium.

Criterium 2: Is er sprake van een voordeel voor een onderneming dat deze niet op een commerciële manier zou hebben verkregen?

Wanneer er loonkostensubsidie wordt verstrekt aan ondernemingen die economische activiteiten verrichten, wordt er voldaan aan dit criterium. Als subsidie wordt verstrekt aan organisatie die geen economische activiteiten verrichten, is er geen sprake van staatssteun. Zolang de gemeente handelt zoals een marktpartij zou hebben gedaan, is er geen sprake van staatssteun.

Criterium 3: Is het voordeel selectief: worden bepaalde ondernemingen of producties

bevoordeeld?

Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

Criterium 4:Is er sprake van concurrentievervalsing of beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten?

Een negatief effect wordt aangenomen wanneer de steunmaatregel invloed heeft op bedrijven uit andere lidstaten die ook opereren op de re-integratiemarkt of op andere markten waar

werkzoekenden worden ingezet. Wanneer aan de eerste drie criteria zijn voldaan, neemt de

Europese Commissie al snel aan dat tevens aan het laatste criterium is voldaan.

Conclusie:

De Europese Commissie is akkoord met de mogelijkheid om loonkostensubsidie op een generieke manier beschikbaar te stellen.

Hoogte en duur van loonkostensubsidie

De hoogte van de loonkostensubsidie is afhankelijk van het salaris van de belanghebbende en deloonwaarde. Daarbij wordt in de toekenning van loonkostensubsidie voor een belanghebbende uitgegaan 100% van het bruto wettelijk minimum(jeugd)loon (WML) inclusief vakantiegeld en de werkgeverslasten. Maximering van de subsidie op een percentage van 100% WML zegt niet dat werkgevers niet meer dan 100% WML zouden mogen betalen. Om ook de uitvoeringskosten Wwb/Wsw te kunnen blijven bekostigen is er een grens gesteld op de absolute subsidie.

Om een zo betrouwbaar mogelijke (objectieve) beoordeling van het functioneren en de

competenties van de cliënt mogelijk te maken, kan een loonwaardebepaling worden uitgevoerd.

Uit de resultaten van de loonwaardebepaling zal blijken hoeveel en voor hoe lang een

loonkostensubsidie noodzakelijk is. De loonwaarde wordt uitgedrukt als een percentage en geeft aan in hoeverre de persoon productief is ten opzichte van een persoon die de functie regulier, nietgesubsidieerd beoefent. Indien de loonwaarde is vastgesteld (max. 100%) zal de compensatie in de vorm van loonkostensubsidie worden afgestemd op de ontbrekende waarde. Als bijvoorbeeld uit de loonwaarde bepaling blijkt dat een persoon een loonwaarde heeft van 70%, dan bedraagt de loonkostensubsidie dus 30%. De duur van de vastgestelde loonkostensubsidie is afhankelijk van de in de loonwaardebepaling opgenomen geldigheidsduur. Naar aanleiding van een herziene loonwaardebepaling zal de hoogte en duur van de loonkostensubsidie gecontinueerd, dan wel gewijzigd moeten worden.

Voorbeeld

100% WML incl. vakantiegeld = € 1.441,80 per maand.

Dat is € 17.068,32 loon per jaar, inclusief vakantiegeld.

€ 17.301,60 x 1,3 = € 22.492,08 salariskosten (inclusief werkgeverslasten).

De hoogte van de loonkosten subsidie bij een loonwaarde van 70% bedraagt dan:

€ 22.492,08 x 30% = € 6.747,62.

Voor werkgeverslasten wordt de norm van 1.3 gehanteerd. Periodiek wordt dit beoordeeld en in het uitvoeringsbesluit aangepast.

De loonkostensubsidie wordt vervolgens naar evenredigheid van het geldend minimumjeugdloon, parttimerfactor en het aantal maanden dienstverband in het betreffende subsidiejaar vastgesteld. Er dient een subsidieovereenkomst gesloten te worden met als contractpartijen enerzijds de gemeente en anderzijds de werkgever. Wijzigingen op de overeenkomst dienen derhalve door beide partijen te worden ondertekend.

Stimuleringspremie werkgevers

Als alternatief voor loonkostensubsidie kan aan de werkgever een eenmalige stimuleringspremie worden verstrekt. De hoogte van de premie wordt naar rato berekend op basis van de omvang en lengte van het dienstverband.50% van het bedrag wordt na afloop van de proeftijd betaald, de overige 50% na afloop van het dienstverband of (in het geval van een contract voor onbepaalde tijd) na 12 maanden. De nadere invulling hiervan voor de uitvoeringspraktijk wordt beschreven in werkinstructies.

Artikel 15 Blijvende detacheringsbanen

De blijvende detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan waarbij het karakter vooral ligt op het kunnen blijven participeren op de arbeidsmarkt. Deze detacheringsbanen zijn bedoeld voor personen voor in het verleden gebruik maakten van de WIW en ID-regeling.

Een duidelijke beperking bij de inzet van tijdelijke maar vooral ook blijvende detacheringsbanen vormen de financiële middelen. Zie in dit verband artikel 8 van de verordening.

Artikel 16 Verloningsdetachering

De WWB houdt de mogelijkheid om personen een dienstverband aan te bieden. Middels dit

dienstverband kan belanghebbende werkervaring opdoen. De gemeente heeft het formele

werkgeverschap uitbesteden aan een payrollorganisatie. Middels een openbare

aanbestedingsprocedure is de uitvoerder van verloningsdetachering gecontracteerd.

Bij verloning worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen de gemeente en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de werktijden, verlof, de inhoud van het werk, de wijze waarop de begeleiding en de inrichting van eventuele inleenvergoeding. De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst. Ten tweede zijn er afspraken tussen de gemeente en de payrollorganisatie over onder andere de hoogte van het loon voor belanghebbende, de onderlinge taakverdeling en de uitvoering van wettelijke verplichting omtrent ziekte en verzuim (Wet Poortwachter).

Artikel 17 Werkaanvaardingspremie

Indien uitkeringsgerechtigden een baan aanvaarden kunnen zij met extra kosten te maken krijgen.

Te denken valt aan kosten op het terrein van representatie (kleding, schoeisel), lichaamsverzorging of de aanschaf van een fiets. Ook door de werkgever niet te vergoeden reiskosten kunnen hiertoe worden gerekend. De werkaanvaardingspremie dient er toe dat uitkeringsgerechtigden niet in een situatie komen te verkeren dat het moeten maken van deze kosten verhindert dat een baan wordt aanvaard. De werkaanvaardingspremie dient om een extra impuls te geven om zelf aan de slag te gaan en toch een baan te aanvaarden. Het kostenaspect en de daarmee verband houdende belemmeringen kunnen ook optreden in het geval van het verruilen van een gesubsidieerde voor een reguliere baan. Ook in deze situatie kan de premie worden verstrekt.

Voorwaarde voor het kunnen ontvangen van de premie is dat de uitkeringsgerechtigde in de

periode direct voorafgaande aan het moment van de indiensttreding reeds gedurende zes maanden of langer ononderbroken een uitkering op grond van de WWB/Ioaw/Ioaz heeft ontvangen. In situaties van vrij kortdurende werkloosheid wordt de hiervoor aangegeven belemmering niet geacht aanwezig te zijn.

Voorwaarde voor het kunnen ontvangen van de premie is dat de uitkeringsgerechtigde in een

ondertekende arbeidsovereenkomst met de minimale duur van 6 maanden kan tonen aan de

klantmanager van de SDV.

De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt een half jaar na werkaanvaarding hierom moet verzoeken. De eenmalige premie wordt verstrekt bij uitstroom door werkaanvaarding, nadat gedurende een half jaar aaneengesloten het werk is verricht.

Artikel 18 Premie onbeloonde additionele werkzaamheden

Op 1 januari 2009 is de Wet stimulering arbeidsparticipatie(STAP) in werking getreden. In deze wet wordt een aantal wijzigingen met betrekking tot de participatieplaatsen geregeld. Wijzigingen die ervoor moeten zorgen dat uitkeringsgerechtigden nog beter worden toegerust voor de arbeidsmarkt en die regelen dat het UWV voor zijn uitkeringsgerechtigden ook over de participatieplaatsen kan beschikken. Zo wordt in deze wet geregeld dat uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie na 6 maanden op een participatieplaats scholing of opleiding aangeboden krijgen tenzij dit naar het oordeel van het college van B&W niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen. Gemeenten mogen zelf bepalen aan wie zij scholing aanbieden

De uitkeringsgerechtigde op een participatieplaats heeft na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden recht op een premie, tenzij hij onvoldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling. Met de Wet STAP is het mogelijk gemaakt om de premie tweemaal per jaar te verstrekken.

Artikel 8 van de WWB - zoals dit per 1 april 2009 luidt - verlangt van de Raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, indien sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar. Een regeling waarbij een relatie wordt gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van betrokkene is – mede gelet op de beperkte hoogte van de premie – achterwege gelaten.

Er is verder specifiek voor gekozen om geen daadwerkelijke regels met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval op te nemen. Wel is bij vaststelling van de hoogte overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval.

Het (niet) aanbieden van scholing door het college is géén besluit in de zin van de Awb. In de wet wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing, en niet van vaststellen. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg.

Verstrekking van de premie en verlenging van de participatieplaats vloeien rechtstreeks voort uit artikel 10a WWB en hebben daarmee wel een zelfstandig rechtsgevolg, en zijn dus wel een besluit in de zin van de Awb.

De Wet Stap kent geen overgangsrecht en heeft dus in beginsel onmiddellijke werking. Dit houdt in dat indien iemand op dit moment reeds langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB een recht kan doen gelden op een premie en aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.

De Wet Stap is een kaderwet die regels stelt ingeval een participatieplaats langer duurt dan zes maanden. De maximale termijn is – na de twee mogelijke verlengingen – 4 jaar. Het staat de gemeente dus vrij om te kiezen voor een kortere termijn, bijvoorbeeld van 2 jaar. In dat geval zijn de bepalingen van de Wet Stap alleen van toepassing voor zover deze betrekking hebben op die periode van 2 jaar.

Artikel 19 Onkostenvergoeding

Deelnemers aan sociale activering/vrijwilligerswerk kunnen, als zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor een onkostenvergoeding. Gedurende de eerste 2 jaar is de onkostenvergoeding lager dan in de periode daarna. Hiervoor is gekozen omdat in genoemde periode duidelijk moet worden of er nog arbeidsmogelijkheden zijn en de hoogte van de onkostenvergoeding geen aanleiding mag geven hier niet volledig op in te zetten. De vergoeding wordt maandelijks verstrekt. Achteraf wordt de vergoeding beoordeeld.

Artikel 20 Toekenning

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 22 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.