Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Harderwijk houdende regels omtrent de bouw Bouwverordening 2010

Geldend van 28-09-2017 t/m 19-12-2023

Intitulé

Bouwverordening 2010

De raad van de gemeente Harderwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 juni 2017 nummer h170028887

gelet op het bepaalde in artikel 8 Woningwet

b e s l u i t:

Vast te stellen de volgende verordening:

Bouwverordening Harderwijk 2010

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • -

      bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • -

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • -

      bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      deskundig bedrijf als bedoeld in hoofdstuk 8: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6, eerste lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005

    • -

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • -

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

      • -

        NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

      • -

        NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

      • -

        Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeldin artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • -

      Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

    • -

      straatpeil:

      • a

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • b

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • -

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen (vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • A

      het gebied binnen de bebouwde kom

    • B

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen (vervallen)

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1; en

    • b.

      de resultaten van een verkennend bodemonderzoek NEN 5740, bijlage B. In de resultaten dient verwerkt te worden of er asbestverdachte bestanddelen in het opgeboorde materiaal zijn aangetroffen. Indien uit het onder a. bedoelde vooronderzoek is gebleken dat het om een asbestverdachte bouwlocatie gaat, dan dient dit onderzoek te worden aangevuld met een bodemonderzoek op aanwezigheid van asbest conform NEN 5707 (onderzoek naar asbest in bodem) en zonodig NEN 5897 (onderzoek naar asbest in aanwezig puinverharding en sloopafval).

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht (NVN 5725 basis niveau en NEN 5740, bijlage B) geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. In die situaties dient een historisch bodemonderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau te worden overlegd.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.. Er is sprake van bruikbare en recente onderzoeksresultaten wanneer uit de resultaten van het historisch vooronderzoek NVN 5725 blijkt dat de kwaliteit van de grond en het grondwater niet negatief is beïnvloed in de periode gelegen tussen de datum van het beschikbare bodemonderzoek en de datum van indiening van de bouwvergunningaanvraag. Bovendien dient het beschikbare bodemonderzoek nog te vallen onder de normen en regelgeving zoals die gelden ten tijde van het indienen van de bouwvergunningaanvraag.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingeneen volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 1 sub a en b van dit artikel toestaan, indien er sprake is van een bouwwerk met een te verwezenlijken bebouwingsoppervlakte van ten hoogste 50 m2, onder de voorwaarde dat een historisch vooronderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau, wordt ingediend, aangevuld met gegevens of er asbestverdachte bestanddelen op en in de bodem zijn aangetroffen, blijkend uit de historie en de terreininspectie.

  • 6. Indien op grond van het vierde of vijfde lid van dit artikel toegestaan is af te wijken en uit het historisch vooronderzoek NVN 5725, verminderd basisniveau, blijkt dat de bouwlocatie niet-onverdacht is, dan dient alsnog een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, bijlage B, te worden uitgevoerd en het historische vooronderzoek te worden aangevuld tot het basisniveau.

  • 7. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient vóórafgaande aan de sloop in ieder geval een historisch vooronderzoek NVN 5725, basisniveau, plaats te vinden. Als uit dit onderzoek blijkt dat de bouwlocatie niet-onverdacht is, kunnen op grond van artikel 8.1.1 aan de omgevingsvergunning voor het slopen voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op de milieukundige begeleiding die tijdens het slopen moet plaatsvinden.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen)

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

(vervallen)

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen)

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen)

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

Vervallen (dit onderwerp is geregeld in artikel 3.9 Wabo).

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

(vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c
    • 1

      dat de grond raakt, of

    • 2

      waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

Vervallen.

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen

vervallen

Artikel 2.5.3A Brandweeringang vervallen

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

vervallen

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

    de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

    bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;

    bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a

    a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b

    b andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2

      stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn;

    • c

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    • f

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;

    • g

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening- voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • -

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • -

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg;

      en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e

    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

  • 1. 1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

    • a

      de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

    • b

      in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

    • c

      in de gevallen, bedoeld in het derde lid;

    • d

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen.

      • 1

        Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a

      gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

    • b

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d

      bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen.

    • e

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

    • f

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g

      gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1. De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

    • a

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

    • b

      in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • c

      in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • d

      in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

    • e

      in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald me inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

  • 2. Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.;

  • d

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • e

    andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvaneen omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

    • 1

      ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

    • 2

      terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • g

    gebouwen in een bouwstrook of bouwblok, geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • h

    h bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist.;

  • i

    ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits bovenzijde daarvan niet hoger is gelegen dan de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  • j

    erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • k

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • l

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    • a

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

  • 3 bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a

      a vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b

      niet toegankelijk zijn.

    • Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel.2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

  • 3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn.Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van 45 graden.

  • 2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane a fwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid,

artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • b het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken anders dan het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • c topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • c

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, en indien:

    • 1

      de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

    • 2

      bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g

    topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • h

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • i

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • j

    draagconstructies voor een reclame;

  • k

    vrijstaande schoorstenen;

  • l

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1 Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet over- of onder bemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw. Voor de berekening van de benodigde parkeerplaatsen zijn van toepassing de richtlijnen opgenomen in de door de raad vastgestelde parkeernormennota gemeente Harderwijk

    Indien het bouwplan betrekking heeft op een bedrijfsruimte, dient het parkeren plaats te vinden op eigen terrein. Bij parkeren ten behoeve van woningbouw dient er naast het realiseren van openbare parkeerplaatsen bij twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd te worden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

    Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2.50 m bij 5,00 m bij gestoken parkeren en 2.0 m bij 6.00 m bij langsparkeren bedraagt;

    • b

      de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste bij gestoken parkeren 3,50 m bij 5,00 m bedraagt. Voor het aantal geldt 1 op 50 gewone plaatsen.

  • 3 Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een inbreidingslocatie, op overwegende bezwaren stuit; of

    • b

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

  • 5 vervallen

  • 6 vervallen

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van

voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid

(Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

vervallen

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

vervallen

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

vervallen

Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

vervallen

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

vervallen

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

vervallen

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

vervallen

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

vervallen

HOOFDSTUK 3 Licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

Vervallen vanwege de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden

Vervallen vanwege artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

vervallen

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie

vervallen

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

vervallen

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

Vervallen

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

vervallen

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

vervallen

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

vervallen

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

vervallen

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

vervallen

Artikel 4.11 Bouwafval

vervallen

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

vervallen

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

vervallen

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

vervallen

HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

vervallen

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

vervallen

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

vervallen

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

vervallen

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

vervallen

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

Vervallen

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

vervallen

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

vervallen

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

vervallen.

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte, reinheid.

Artikel 5.4.1 Preventie

vervallen

HOOFDSTUK 6 Brandveilig gebruik

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

HOOFDSTUK 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

vervallen

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

vervallen

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

vervallen.

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

Vervallen

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen

Vervallen.

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht wordt het aantal personen bepaald op vier.

Artikel 7.3.2 Hinder

vervallen

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

vervallen

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties

vervallen

HOOFDSTUK 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

Vervallen in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

Vervallen in verband met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Besluit omgevingsrecht,inisteriële regeling omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

Vervallen vanwege de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

Vervallen vanwege de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen

Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen.

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

vervallen

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

Vervallen

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

vervallen

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

vervallen

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

vervallen

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

Vervallen

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

vervallen

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

vervallen.

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1 De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan een onafhankelijke welstandscommissie, bestaande uit leden die door de gemeenteraad zijn benoemd, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2 De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of voor reclame.

  • 3 De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1 De welstandscommissie bestaat ten minste uit vier leden, waaronder, één deskundige op het gebied van welstand, één deskundige op het gebied van cultuurhistorie/erfgoed, één vertegenwoordiger van de Oudheidkundige vereniging Herderewich en één burgerlid.

  • 2 Bij afwezigheid kan een lid een persoon met een vergelijkbare deskundigheid/achtergrond machtigen om als plaatsvervanger op te treden.

  • 3 De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste één lid beschikt over deskundigheid op het gebied van welstand.

  • 4 De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

  • 1 vervallen

  • 2 vervallen.

  • 3 Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -

    de werkwijze van de welstandscommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten.

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1. Vervallen.

  • 2 De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of reclame uit binnen twee weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 3 De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen twee weken nadat door of namens het bevoegd gezag daarom is verzocht.

  • 4 Het bevoegd gezag kan in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door het bevoegd gezag worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1 De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2 Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3 Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat

  • 1 De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen en plannen voor reclame waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2 In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de welstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1 De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2 Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

vervallen

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

Vervallen vanwege de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie artikel 2.1

lid 1 onder sub c Wabo).

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

vervallen

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

Vervallen vanwege de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zie artikel 2.25

lid 2 Wabo) .

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

vervallen

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

vervallen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen)

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen)

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen)

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

Vervallen.

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

vervallen

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

Vervallen (de gebruiksbepalingen voor bouwwerken van de brandbeveiligingsverordening zijn in 1992 vervallen. Een overgangsbepaling voor vergunningen, die zijn verleend op grond van de brandbeveiligingsverordening van voor 1992 is niet meer relevant).

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding (vervallen)

Artikel 12.6 Slotbepaling (vervallen)

Artikel B Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze bouwverordening 2010 van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel C Inwerkingtreding

Deze bouwverordening 2010 treedt in werking op de eerste dag na publicatie

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 14 september 2017
de heer H.J. van Schaik de heer H.R. Lanning
voorzitter raadsgriffier

Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning

Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening

vervallen

Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening

vervallen

Artikel 3 Funderingsplan

vervallen

Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens

vervallen

Artikel 5 Bouwveiligheidsplan

vervallen

Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen

vervallen

Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen

vervallen

Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

vervallen

Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest

Vervallen.

Bijlage 9 Bouwverordening

Reglement Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Gemeente Harderwijk

Inhoudsopgave

1. Benoeming en samenstelling van de CRK

1.1 Begripsbepaling

1.2 Benoemingsprocedure

1.3 Ontslag

1.4 Onafhankelijkheid

1.5 Samenstelling CRK

1.6 Externe deskundigen

1.7 Subcommissie(s)

1.8 Vergoedingen

2. Taakomschrijving

2.1 Taakomschrijving CRK

2.1.1 Wettelijke taken

2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

2.2 Taakomschrijving commissieleden

2.2.1 Taken van de deskundige welstand

2.2.2 Taken van de deskundige cultuurhistorie/erfgoed

2.2.3 Taken vertegenwoordiger Oudheidkundige vereniging Herderewich

2.2.4 Taken burgerlid

2.2.5 Voorzittersrol

2.2.6 Secretaris/ambtelijke ondersteuning

2.2.7 Strijdige belangen

3. Werkwijze gemeente

3.1 Aanvragen omgevingsvergunningen/vooroverleggen

4. Werkwijze van de CRK

4.1 Vooroverleg over bouwplannen

4.2 Gemandateerde behandeling

4.2.1 welstandsdeskundige en monumentendeskundige

4.2.2 Het mandaatadvies

4.2.3 Openbaarheid

4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

4.2.5 Spreekrecht

4.3 commissievergadering

4.3.1 Stedenbouwkundig beraad

4.3.2 Advisering aanvragen omgevingsvergunningen en vooroverleggen

4.3.3. Advisering ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen

4.3.4 Advisering aanwijzing monumenten en stads en dorpsgezichten

4.3.5 Verslaglegging

4.3.6 Openbaarheid

4.3.7 Toelichting opdrachtgever/ontwerper/initiatiefnemer

4.3.9 Spreekrecht

4.3.10 Quorum

5. overig

5.1 overgangsrecht

5.2 onvoorzien

1. BENOEMING EN SAMENSTELLING VAN DE CRK

1.1 Begripsbepaling

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit fungeert als welstandscommissie voor de gemeente Harderwijk als bedoeld in artikel van artikel 1, lid 1 van de Woningwet, juncto artikel 9 van de bouwverordening Harderwijk en als monumentencommissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988(dit artikel gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking is getreden) ,juncto artikel 8 van de erfgoedverordening van de gemeente Harderwijk. Tevens heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een aantal niet wettelijke adviestaken. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt in de rest van dit document afgekort als CRK.

 

1.2 Benoemingsprocedure

Alle vaste leden van de CRK worden benoemd voor een periode van maximaal drie jaar. Voor de twee deskundigen bestaat de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal drie jaar. Bij afwezigheid van leden van de commissie, kan een lid een persoon machtigen om als plaatsvervanger in de CRK plaats te nemen.

1.3 Ontslag

Indien enig commissielid handelingen verricht welke kennelijk ten nadele strekken van de

commissie en of zijn plichten als commissielid verwaarloost, kan de Commissie of het college de raad verzoeken de betreffende persoon als commissielid te ontslaan.

 

1.4 Onafhankelijkheid

Alle leden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies kan worden beïnvloedt .

 

1.5 Samenstelling van de CRK

Volgens artikel 9.2 lid 1 van de bouwverordening bestaat de CRK uit vier leden, waaronder één lid die deskundig is op het gebied van welstand (architectuur, ruimtelijke kwaliteit en affiniteit met cultuurhistorie), één lid die deskundig is op het gebied van cultuurhistorie/erfgoed, één lid namens de Oudheidkundige vereniging Herderewich en één burgerlid. De gemeenteraad wijst op voordracht van het college van B&W de leden van de CRK aan. De commissie wordt ambtelijk ondersteund door de secretaris.

 

1.6 Externe deskundigen

De commissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van bijvoorbeeld het Gelders Genootschap of daarbuiten. Dit betreft o.a. disciplines als cultuurhistorie, archeologie architectuurhistorie, bouwhistorie, restauratie, stedenbouw en landschap. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht. De CRK kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn, waarbij er altijd de welstandsdeskundige aanwezig is en-in geval van monumentenplannen -altijd de deskundige op het gebied van cultuurhistorie/erfgoed aanwezig is.

 

1.7 Subcommissie(s)

Op het verzoek van het college kan de CRK één of meerdere leden van de CRK aanstellen als subcommissie voor een specifiek project. In deze subcommissie kunnen ook extern(en) aangesteld worden indien er specifieke kennis vereist is voor betreffende project. Deze subcommissie werkt onder mandaat van de CRK.

 

1.8 Vergoedingen

Het burgerlid en het lid namens de Oudheidkundige vereniging Herderewich ontvangen via de gemeente een presentievergoeding. De deskundige leden worden betaald conform het uurtarief wat met hun is overeenkomen. Indien overeengekomen worden ook de reiskosten en reisuren vergoed.

 

2 TAAKOMSCHRIJVING

 

2.1 Taakomschrijving CRK

De CRK is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de CRK worden uitgevoerd op grond van de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de bouwverordening, de Monumentenwet 1988(omgevingswet, de Erfgoedwet en de erfgoedverordening van de gemeente Harderwijk. De commissie is voor de welstandsadvisering beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

 

2.1.1 Wettelijke taken

  • a

    advisering aanvragen omgevingsvergunning

    De commissie adviseert over de welstandsaspecten en de monumentenaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten: ‘Bouwen’, ‘wijzigen beschermd rijksmonument’, ‘wijzigen gemeentelijk monument’ en ‘handelsreclame’. Voorgelegde plannen worden in de regel binnen twee weken van een advies voorzien. Veel voorkomende kleine bouwwerken, waarvoor in de welstandsnota criteria zijn geschreven, worden niet voor advies voorgelegd aan de CRK. De toetsing van deze plannen vindt ambtelijk plaats. In geval van twijfel kunnen deze plannen alsnog worden voorgelegd aan de CRK.

  • b.

    advisering aanwijzen of afvoeren van een gemeentelijk monument

  • c.

    advisering aanwijzing of afvoeren beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • d.

    Jaarverslag CRK.

    De CRK legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden op het gebied van welstandsadvisering. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria.

 

2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

De CRK krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:

  • a.

    Onder de regie van de gemeente - en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager noodzakelijk geacht vooroverleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van plannen;

  • b.

    gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen aan B&W of de raad over de ruimtelijke kwaliteitsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurvisies, bestemmingsplannen, ontheffingen / projectbesluiten, beheersverordeningen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen, landschappelijke plannen en andere relevante gemeentelijke beleidsstukken. De CRK krijgt deze stukken reeds in het ontwerpstadium voorgelegd ter advisering en brengt hier desgevraagd schriftelijk advies over uit;

  • c.

    gevraagd of ongevraagd advies uitbrengen over stedenbouwkundige, architectonische en cultuurhistorische ontwikkelingen die van belang zijn voor de gemeente;

  • d.

    gevraagd of ongevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.

  • f

    ongevraagd adviseren om een object aan te wijzen of af te voeren als gemeentelijk monument.

  • g

    ongevraagd adviseren om een gebied aan te wijzen of af te voeren als gemeentelijk beschermd stads of dorpsgezicht.

   

2.2 Taakomschrijving commissieleden

 

2.2.1 Taken van de deskundige welstand (welstandsdeskundige)

De welstandsdeskundige van de commissie voert als gemandateerd lid van de CRK de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, De plannen waarvoor de welstandsdeskundige een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). Onder de verantwoordelijkheid van de welstandsdeskundige wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan / aanvraag omgevingsvergunning / vooroverleg c.q. schetsplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen twee weken na de commissievergadering verzonden wordt.

 

2.2.2 Taken deskundige cultuurhistorie/erfgoed (monumentendeskundige)

De monumentendeskundige van de commissie voert als gemandateerd lid van de CRK de eerste gesprekken – het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, over monumentenplannen. De plannen waarvoor de monumentendeskundige een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). Onder de verantwoordelijkheid van de monumentendeskundige wordt de beraadslaging en conclusie over een monumentenplan / aanvraag omgevingsvergunning / vooroverleg c.q. schetsplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen twee weken na de commissievergadering verzonden wordt.

 

2.2.3 Taken vertegenwoordiger Oudheidkundige vereniging Herderewich.

Deze vertegenwoordiger moet inwoner zijn van de gemeente Harderwijk. Hij of zij wordt door de oudheidkundige vereniging Herderwich voorgedragen aan B&W, die hem of haar vervolgens voordraagt aan de raad. Het lid vertegenwoordigd de oudheidkundige vereniging, maar adviseert zonder last en ruggespraak. Hij of zij geeft vanuit zijn of haar ervaring en beleving een visie op de adviesaanvragen en probeert het belang van het Erfgoed en cultuurhistorie van de gemeente Harderwijk in het advies te vertalen Hij of zij heeft daarom minimaal een kennis van de lokale historie.

 

2.2.4 Taken burgerlid

Het burgerlid moet inwoner zijn van de gemeente Harderwijk Het burgerlid heeft geen vertegenwoordigende functie, maar spreekt op persoonlijke titel als lid van de CRK. Het burgerlid geeft vanuit zijn of haar ervaring en beleving een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen en probeert ‘de kijk van de burger’ in een welstandsadvies te vertalen. Het burgerlid heeft daarom minimaal een inbreng op het gebied van de bij hen aanwezige gebiedskennis, maatschappelijke verhoudingen en plaatselijke factoren en kenmerken.

 

2.2.5 Voorzittersrol

De leden bepalen in onderling overleg wie tijdens de vergadering de rol als voorzitter op zich neemt. Tijdens de vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een plan wil inspreken. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten.

 

2.2.6 Secretaris/ambtelijke ondersteuning.

De agenda van de (mandaat)vergadering wordt samengesteld door de secretaris. De secretaris zorgt voor de aanleveren van de benodigde gegevens. De plannen worden- indien nodig- ambtelijk toegelicht. De vergaderruimtes en dergelijke worden door de secretaris geregeld. Van de vergadering wordt door de secretaris een besluitenlijst opgesteld. De Inhoudelijke motiveringen van adviezen worden door de welstanddeskundige en/of de monumentendeskundige opgesteld, waarna deze administratief worden verwerkt door de gemeente. De secretaris zorg ervoor dat er een jaarverslag wordt opgesteld en dat deze aan de raad wordt voorgelegd. De secretaris is fungeert als de ambtelijk contactpersoon van de commissieleden.

 

2.2.7 Strijdige belangen

Op het moment dat een commissielid op de een of andere wijze een persoonlijke binding heeft met een bepaald plan trekt hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering terug. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en het commissielid een persoonlijke binding heeft, treedt deze in overleg tijdelijk terug.

3 WERKWIJZE GEMEENTE

3.1 Aanvragen omgevingsvergunningen/vooroverleggen

De procedure begint met een intake van (bouw)plannen door de gemeente. Ten behoeve van de welstandstoets en/of monumententoets beoordeelt de behandeld ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de Mor (Ministeriële regeling Omgevingsrecht). De behandeld ambtenaar toets de aanvraag aan de welstandsnota. Indien de aanvraag onder de categorie ‘welstandsvrij bouwwerk’ of ambtelijk mag worden getoetst aan welstand handelt hij of zij deze verder af. Wanneer het plan voor advies moet worden voorgelegd aan de CRK, zorgt bij/of zij ervoor dat het plan op de agenda van de (mandaat)vergadering komt.

 

4 WERKWIJZE VAN DE CRK

 

4.1 Vooroverleg over (bouw)plannen

De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om – op afspraak - een nog niet formeel aangevraagd (bouw)plan in een vooroverleg met de CRK toe te lichten en te bespreken. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de CRK. Het plan dient vooraf als vooroverleg/principe-uitspraak bij de gemeente te worden ingediend.

 

4.2 Gemandateerde behandeling

 

4.2.1 Welstandsdeskundige en monumentendeskundige

De welstandsdeskundige behandelt in de regel om de twee weken bij de gemeente de (bouw)plannen. Indien er monumentenaspecten aan de orde zijn doet hij of zij dat gezamenlijk met de monumentendeskundige. De welstandsdeskundige heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig (bouw)plannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de welstandsdeskundige alleen grootschalige (bouw- en stedenbouwkundige) plannen en de meer complexe plannen doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies.

De monumentendeskundige behandelt ook in de regel om de twee weken bij de gemeente de monumentenplannen. Indien er welstandsaspecten aan de orde zijn doet hij of zij dat gezamenlijk met de welstandsdeskundige. De monumentendeskundige heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig monumentenplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de monumentdeskundige alleen complexe plannen (ingrijpende wijzigingen, functiewijziging, reconstructie en substantiële/gehele sloop) doorschuift naar de voltallige commissie. Voor de overige plannen heeft hij / zij zowel een positief als negatief mandaat. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het monumentenadvies.

 

4.2.2 Het mandaatadvies

De welstandsdeskundige brengt welstandsadviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaatwelstandsadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota.

De monumentendeskundige brengt adviezen uit aan het bevoegd gezag over de vraag of de voorgestelde wijziging van het monument zich niet verzet tegen het belang van de monumentenzorg. Een positief mandaatadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd.

 

4.2.3 Openbaarheid

De behandeling van omgevingsvergunningplichtige aanvragen en schetsplannen c.q. vooroverleggen onder mandaat is openbaar. De agenda wordt niet gepubliceerd. Informatie is verkrijgbaar via de gemeente. De mandaatbehandeling is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

 

4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

 

4.2.5 Spreekrecht

Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.

 

4.3 Commissievergadering

De CRK vergadert in de regel één keer per vier weken. De welstandsdeskundige en monumentendeskundige behandelt in de tussenliggende periode de aanvragen omgevingsvergunning en schetsplannen c.q. vooroverleggen, waarvan de mening van de CRK als bekend mag worden verondersteld (zie 2.2.1 t/m 2.2.4 voor taken leden CRK tijdens de commissievergadering).

 

4.3.1. Stedenbouwkundig beraad

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en inrichtingsplannen van de openbare ruimte worden in een zo vroeg mogelijk stadium besproken in het zogenaamde ‘Stedenbouwkundig beraad’ van de CRK. Doel van dit overleg is om samen met de commissieleden, de ontwerpers, de opdrachtgever en de gemeente, de ambitie, uitgangspunten en kaders te formuleren voor de beoogde nieuwe ontwikkeling. Er is hier sprake van een gelijkwaardige verhouding tussen de CRK, de ontwerpers, de opdrachtgever en de gemeente. Dit overleg is in principe niet openbaar.

4.3.2. Advisering aanvragen omgevingsvergunning en vooroverleggen

De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, handelsreclame, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief welstandsadvies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit de welstandsnota. In de motivatie wordt ook de achterliggende doel(en) van de criteria uitgelegd. De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over de vraag of de voorgestelde wijziging van een monument zich niet verzet tegen het belang van de monumentenzorg. Een positief advies wordt niet verder gemotiveerd. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd.

 

4.3.3 Advisering ruimtelijke plannen en inrichtingsplannen

Deze plannen zijn in een eerder stadium vaak al besproken in het Stedenbouwkundig beraad. De CRK brengt advies uit aan het bevoegd gezag over welke waardering zij geven voor de ruimtelijke kwaliteit van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Van een nieuwe ontwikkeling is in ieder geval sprake als er een ontheffing van het bestemmingsplan moet worden verleend en/of als er een wijziging van het vigerende bestemmingsplan moet plaatsvinden.  De CRK brengt ook advies aan het bevoegd gezag over welke waardering zij geven voor de ruimtelijke kwaliteit Van (her)inrichtingsplannen van de openbare ruimte van en langs de invalswegen (de dragers), cultuurhistorische waardevolle gebieden en in het beschermde stadsgezicht. Het advies heeft geen wettelijke of bindende status. Van het college en/of de raad wordt verwacht om dit advies mee te wegen in de ruimtelijke afweging om wel, niet, of onder welke voorwaarden mee te willen werken aan de ruimtelijke ontwikkeling of om de beoogde herinrichting wel, niet of onder welke voorwaarden uit te voeren.

 

4.3.4 Advisering aanwijzing monumenten en stads en dorpsgezichten.

De CRK brengt advies om een object wel of niet aan te wijzen als gemeentelijk monument op grond van de erfgoedverordening. Hiervoor baseert zij zich op de door het college vastgestelde selectiecriteria, de (concept) redengevende beschrijving ne overige (bouw)historische onderzoeken.

De CRK brengt advies uit om een gebied aan te wijzen als gemeentelijk beschermd stads dorpsgezicht op grond van de erfgoedverordening. Zij baseert zich op de door de raad vastgestelde selectiecriteria, de (concept) redengevende beschrijving en overige (bouw)historische onderzoeken.

 

4.3.5 Verslaglegging.

De advisering van over aanvragen omgevingsvergunning/vooroverleggen wordt in een separaat adviesformulier vastgelegd. Dit formulier wordt bij het betreffende bouwdossier gevoegd. Van het stedenbouwkundig beraad wordt een (korte) interne afsprakenlijst gemaakt. Van de overige vergaderpunten wordt een besluitenlijst opgesteld, waarin tenminste de aanwezigen en het advies van de commissie is weergeven.

 

4.3.6 Openbaarheid

De commissievergaderingen zijn openbaar, met uitzondering van het stedenbouwkundig beraad. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen. De agenda wordt niet gepubliceerd. Informatie over de agenda voor de commissievergadering is op te vragen bij de gemeente.

 

4.3.7 Toelichting opdrachtgever/ontwerper/initiatiefnemer

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij hun plan willen toelichten, kunnen ze hiervoor een afspraak maken bij de afdeling Ruimte. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

 

4.3.9 Spreekrecht

Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers/initiatiefnemer als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.

4.3.10 Quorum

De commissie mag geen besluiten nemen wanneer minder dan drie van de zitting hebbende stemgerechtigde leden aanwezig zijn, tenzij zich een situatie voordoet waarbij in de opvolging van aftredende leden nog niet is voorzien

 

5. OVERIG

 

5.1 Overgangsrecht

Adviezen van de vorige welstandscommissie/CRK en de monumentencommissie blijven in stand. De aanstellingstermijn(en) van de leden in de vorige welstandscommissie/CRK of de monumentencommissie tellen mee in de maximale aanstellingstermijn en bij (her)benoeming in deze commissie.

 

5.2 Onvoorzien

Voor zaken waarin dit reglement niet voorziet, of bij gerezen geschillen, beslist het College, na de CRK hierover te hebben gehoord.

Bijlage 10 Brandmeldinstallaties

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 11 Ontruimingsalarminstallaties

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).

Bijlage 12 Vluchtroute aanduiding

Vervallen vanwege inwerkingtreding van het Besluit van 26 juli 2008 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken).