Regeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent bestuurlijke boete WBPR Regeling bestuurlijke boete Wbrp

Geldend van 08-08-2014 t/m heden

Intitulé

Regeling opleggen bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen (Regeling bestuurlijke boete Wbrp)

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    De Wet: de Wet basisregistratie personen;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    Toezichthouder: op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet door het college benoemde ambtenaar;

  • d.

    Boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

  • e.

    Overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet dan wel schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

  • f.

    Migratie: dat wil zeggen met betrekking tot onder andere vestiging, adreswijziging en vertrek.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1. Het college is op grond van het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete;

  • 2. Per geconstateerde overtreding kan slechts één bestuurlijke boete worden opgelegd;

  • 3. Een bestuurlijke boete wordt binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd;

  • 4. In het geval de verplichting als bedoeld in de Wet dienen te worden vervuld door een wettelijke vertegenwoordiger of curator wordt de bestuurlijke boete in voorkomend geval opgelegd aan de wettelijk vertegenwoordiger of curator;

  • 5. Indien de overtreder voor inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 Hoogte van de standaardboete

  • 1. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 200;

  • 2. De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder tevoren is geïnformeerd over het risico van oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de Wet.

Artikel 4 Opleggen hogere boete

De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 325 indien:

  • a.

    het aannemelijk is, dat de verplichting op het gebied van migratie, bewust niet is nagekomen;

  • b.

    er sprake is van ‘gelegenheid geven’ als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet of:

  • c.

    er sprake is van recidive.

Artikel 5 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1. In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college;

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze regeling.

Artikel 6 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Regeling opleggen bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen’, kortweg Regeling bestuurlijke boete Wbrp.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de B&W vergadering
burgemeester en wethouders van Heemskerk,
de secretaris, de burgemeester,

Toelichting op de ‘Regeling oplegging bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen’

  • 1.

    Algemeen

 

Sinds 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen van kracht. Deze Wet vervangt de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA) en biedt de gemeente een aantal nieuwe instrumenten voor de handhaving van de plichten die de burgers op grond van de nieuwe wetgeving hebben (tijdige aangifte van vestiging, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.). Een en ander ten behoeve van de borging en/of verbetering van de kwaliteit, integriteit en betrouwbaarheid van de in de basisregistratie opgenomen gegevens.

 

Toezichthouders

Op grond van het bepaalde in artikel 4.2 van de Wet wijst het college een of meer ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen door de burger (toezichthouders). Bij het besluit van 29 juli 2014 heeft het college alle medewerkers van het bureau Informatie en Dienstverlening aangewezen als toezichthouders.

 

Om deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren heeft de toezichthouder een aantal bevoegdheden toebedeeld gekregen. Deze bevoegdheden, vastgelegd in artikel 5.15 tot en met 5.19 van de Algemene wet bestuursrecht, mogen vanzelfsprekend alleen worden gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is. Het gaat om de navolgende bevoegdheden:

 

  • -

    De toezichthouder is bevoegd elke plaats te betreden en apparatuur (laptop, telefoon, fotocamera, etc.) mee te nemen. Het betreden van een woning is alleen toegestaan met toestemming van een bewoner;

  • -

    De toezichthouder kan zich indien nodig toegang verschaffen met behulp van de sterke arm;

  • -

    De toezichthouder is bevoegd zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen;

  • -

    De toezichthouder is bevoegd alle (relevante) inlichtingen te vorderen;

  • -

    De toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen in het identiteitsbewijs van betrokkene(n);

  • -

    De toezichthouder is bevoegd inzage in (zakelijke) gegevens te vorderen, kopieën te maken of documenten om te kopiëren mee te nemen;

  • -

    De toezichthouder is bevoegd nader onderzoek te doen.

 

Bestuurlijke boete

De Wet basisregistratie personen biedt de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete in het geval de burger (verwijtbaar) niet aan de verplichtingen als bedoeld in deze Wet voldoet. Het heffen van de bestuurlijke boete is geen doel op zich. Het moet de burgers aanzetten tot het nakomen van de verplichtingen die de Wet aan hen oplegt.

 

De bestuurlijke boete is een handhavingsinstrument in het bestuursrecht. Het is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het gaat hier om een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen, een sanctie die wordt opgelegd met het doel te bestraffen. De opgelegde sanctie is onvoorwaardelijk. Dat betekent, dat de opgelegde boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd als alsnog aan de verplichtingen wordt voldaan. Tegen het opleggen van de bestuurlijke boete is wel bezwaar en beroep mogelijk.

 

Het bepaalde in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht is onverkort van toepassing. In deze titel is ondermeer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de boete oplegt, hoe de boete wordt opgelegd en wanneer de opgelegde boete vervalt. Bij het opstellen van deze regeling is rekening gehouden met het in titel 5.4 bepaalde.

 

  • 2.

    Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

 

Artikel 2, lid 1 – Algemene bepalingen

De noodzakelijke wettelijke basis voor het opleggen van een bestuurlijke boete is gelegd in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en bepaald dat het college een bestuurlijke boete van ten hoogste € 325 kan opleggen:

  • a.

    Ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40 vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50. 2.51 en 2.52;

  • b.

    Aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

 

Bovengenoemde overtredingen zijn als volgt:

 

  • verplichting tot het doen van aangifte van vestiging (uit het buitenland) en het overleggen van schriftelijke bewijsstukken (art. 2.38);

 

  • verplichting tot het doen van aangifte van verhuizing naar een woon- of briefadres (art. 2.39);

 

  • verplichting van het hoofd van een instelling betrokkene te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte van vestiging van een briefadres (art. 2.40, vijfde lid);

 

  • verplichting tot het (in persoon) doen van aangifte van vertrek (uit Nederland) en het overleggen van relevante schriftelijke bewijsstukken (art. 2.43);

 

  • verplichting tot het melden van feiten met betrekking tot de burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken (art. 2.44);

 

  • verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie, door diegenen die ingevolge de Wet verplicht zijn tot aangifte; tevens zijn in dit artikel de verplichtingen van een briefadresgever en een briefadresnemer vastgelegd (art. 2.45);

 

  • algemene verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie (art. 2.46);

 

  • verplichting van degene die in gebreke is met het doen van een aangifte (in persoon) de nodige informatie te verstrekken en relevante bescheiden te overleggen, binnen een door het college te bepalen termijn(art. 2.47);

 

  • de verplichting van het hoofd van een (aangewezen) instelling om informatie te verstrekken en de benodigde bewijsstukken te overleggen van die personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instelling zullen verblijven dan wel minimaal 3 maanden in de instelling zullen overnachten (art. 2.50);

 

  • verplichting van echtgenoot, partner en andere nabestaanden een overlijden buiten Nederland te melden en met betrekking tot dat overlijden de nodige bewijsstukken te overleggen (art. 2.51);

 

  • verplichting tot het overleggen van een geldig identiteitsbewijs door betrokkene, diens minderjarige kinderen of een onder curatele gestelde, als zij op verzoek van het College in persoon verschijnen om de nodige inlichtingen te verstrekken (art. 2.52).

 

Artikel 2, lid 2

Op grond van het bepaalde in artikel 5.43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts éénmaal worden beboet. Als de burger geen aangifte doet van adreswijziging en vervolgens niet verschijnt als het college hem daartoe verplicht, dan zijn er in feite twee overtredingen begaan. Het kan echter buiten proportie zijn om dan twee boetes op te leggen. Overweging kan dan zijn om ‘slechts’ één boete op te leggen.

 

De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding van een verplichting op grond van de ‘Wet basisregistratie personen’ is begaan. Uitgangspunt is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na de overtreding van de aangifteplicht bijvoorbeeld, blijft de overtreding actueel. Elke dag, dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee dus ook op.

 

In het geval de verplichtingen van de Wet basisregistratie personen rusten op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan worden opgelegd. Die verplichtingen rusten op de wettelijk vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels opleggen van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken.

 

Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die reeds is overleden. In artikel 5.42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

 

In het geval strafvervolging plaatsvindt, wordt geen bestuurlijke boete als in deze regeling bedoeld opgelegd.

 

Artikel 3 – Hoogte van de standaardboete

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200 op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt.

 

Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd. Communicatie over dit onderwerp is dus van groot belang, temeer daar van dit handhavingsinstrument ook een preventieve werking dient uit te gaan. Daarom zal de mogelijkheid tot het opleggen van een boete worden vermeld in alle relevante correspondentie, er komt een aanduiding op de aangifteformulieren en ook op de gemeentelijke website zal hieraan aandacht worden besteed.

  

Artikel 4 – Opleggen hogere boete

In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximum boete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is ondermeer het geval als het aannemelijk is, dat de verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, als er sprake is van ‘gelegenheid geven’ als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont) en in geval van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive).

 

Artikel 5 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In dit artikel is het College nog enige ‘speelruimte’ gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het College alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voorkomen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van te voren reeds vaststaat dat de boete niet kan worden ingevorderd.

 

Artikel 6 en 7

Spreekt voor zich.