Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent Participatiewet, IOAW en IOAZ Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging

Geldend van 01-12-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    Awb Algemene wet bestuursrecht

    Benadelingsbedrag Het in artikel 18a, lid 2 Participatiewet en in artikel 20a lid 2 van de IOAW en de IOAZ bedoelde ten onrechte of tot een te hoog ontvangen bedrag aan uitkering

    De wet Particiatiewet

    WWB Wet werk en bijstand

    IOAW Wet Inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk

    arbeidsongeschikte werkloze werknemers

    IOAZ Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Artikel 2 Waarschuwing in plaats van boete

Als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht, zonder dat er teveel bijstand of uitkering is betaald, geeft het college een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 3 Afstemming van de boete

  • 1. Het college stemt de boete altijd af op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.

  • 2. Het college stelt de boete vast op 50% van het benadelingsbedrag als er geen sprake is van opzet en geen sprake van grove schuld.

  • 3. Het college stelt de boete vast op 75% van het benadelingsbedrag als er geen sprake is van opzet, maar wel van grove schuld.

  • 4. Het college stelt de boete vast op 100% van het benadelingsbedrag als er sprake is van opzet.

  • 5. Het college stelt de boete vast op 25% van het benadelingsbedrag als wordt voldaan aan de criteria in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten of om andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 6. Het college ziet geheel af van het opleggen van een boete:

    • a.

      bij dringende redenen;

    • b.

      als de gedraging niet verwijtbaar is.

  • 7. De op basis van de leden 1 tot en met 5 vastgestelde boete wordt gehalveerd als de omstandigheden van persoon  en gezin daartoe aanleiding geven.

  • 8. Bij recidive zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Zienswijze belanghebbende

  • 1. De belanghebbende wordt verzocht schriftelijk zijn zienswijze te geven op het voornemen tot boeteoplegging.

  • 2. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, of als de belanghebbende daartoe de wens te kennen geeft, wordt de belanghebbende uitgenodigd op om mondeling zijn zienswijze te geven op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op  1 december 2015 en worden geciteerd als Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de BenW vergadering d.d. 17 november 2015
burgemeester en wethouders van Heemskerk,
secretaris burgemeester

Algemene toelichting

De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving (Stbl. 2012, 462) verplicht het college vanaf 1 januari 2013 tot het opleggen van een bestuurlijke boete ter hoogte van het benadelingsbedrag bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. De wet bepaalt in art. 18a Participatiewet, respectievelijk artikel 20a IOAW en IOAZ de reikwijdte van deze verplichting. In deze beleidsregels is vastgelegd op welke wijze het college deze verplichting vormgeeft en op welke wijze het college invulling geeft aan de (beperkte) beleidsruimte die de wet geeft. Deze beleidsregels vervangen de Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet, IOAW en IOAW 2015 gemeente Heemskerk.

Artikel 2. Waarschuwing in plaats van boete

Het gaat hier om de zgn. nulfraude. Volgens artikel 18a, lid 4 Participatiewet en artikel 20a lid 4 IOAW en IOAZ kan het college dan volstaan met een waarschuwing als de belanghebbende in de afgelopen twee jaar niet eerder een waarschuwing heeft gehad. Dat geldt ook als een inlichtingenformulier/wijzigingsformulier niet binnen de gestelde termijn wordt ingeleverd. Voor het bepalen van de termijn van twee jaar wordt gerekend vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging.

Een waarschuwing telt niet mee voor eventuele recidive.

Artikel 3. Afstemming van de boete

Lid 1

De CRvB (Centrale Raad van Beroep) is van mening dat het opleggen van een boete van 100% van het benadelingsbedrag alleen te rechtvaardigen is als opzet kan worden aangetoond. De hoogte van de boete wordt op grond van artikel 5:46 Awb dus altijd afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.

De CRvB heeft in zijn uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) bepaald dat bij de afstemming van de boete de volgende uitgangspunten gelden:

  • opzet aantoonbaar (willens en wetens): 100% van het benadelingsbedrag;

  • geen opzet, wel grove schuld (grove onachtzaamheid): 75% van het benadelingsbedrag;

  • geen opzet en geen grove schuld (kennelijke vergissing): 50% van het benadelingsbedrag;

  • voldaan aan de criteria van artikel 2a Boetebesluit of om andere reden sprake van verminderde verwijtbaarheid: 25% van het benadelingsbedrag.

  

Factoren die volgens de CRvB invloed kunnen hebben op de hoogte van de boete zijn onder andere:

  • het eenmalig niet opzettelijk doen van een onjuiste opgave in combinatie met onder andere het niet adequaat door het bestuursorgaan reageren op wel verstrekte gegevens;

  • duur van de overtreding;

  • omvang en aard van niet gemelde werkzaamheden of inkomsten;

  • eerste overtreding of recidive;

  • persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht van de overtreder.

   

Lid 2 Boete 50%

Als er geen sprake is van opzet, grove schuld of verminderde verwijtbaarheid, dan is sprake van normale gemiddelde verwijtbaarheid. Daarbij hoort een boete van maximaal 50% van het benadelingsbedrag. Hier valt ook de ‘kennelijke vergissing’ onder.

Een voorbeeld zien we in een uitspraak van de CRvB van 11 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4214). Daar had aanvrager de vraag of zij inkomsten of uitkering ontving met

‘nee’ ingevuld, terwijl ze een nabestaandenpensioen ontving. De Centrale Raad stelt dat zij weliswaar misschien geen oogmerk had om fraude te plegen, maar dat het enkele feit dat zij een duidelijk geformuleerde vraag foutief heeft beantwoord voldoende is om normale gemiddelde verwijtbaarheid aan te nemen. Het was aan haar om bij twijfel navraag te doen over de bedoeling van de vraag.

  

Lid 3 Boete 75%

Het RCF Kenniscentrum Handhaving omschrijft grove schuld als een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid die mede grove onachtzaamheid omvat, leidend tot het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

  

Lid 4 Boete 100%

Een boete van 100% van het benadelingbedrag wordt slechts opgelegd als er sprake is van opzet. Als een boete van 100% wordt opgelegd, mag niet worden afgerond op € 10,- naar boven, gezien het feit dat de Participatiewet stelt dat de boete wordt vastgesteld op maximaal de hoogte van het benadelingsbedrag.

 

Voorbeelden van gedragingen:

100%

75%

50%

Willens en wetens onjuiste of onvolledige informatie verstrekken

Het inlichtingenformulier/wijzigingsformulier niet inleveren

Uit het dossier blijken geen feitelijke omstandigheden waardoor opzet en grove schuld wordt vermoed

Willens en wetens extra inkomsten verzwijgen

Deze formulieren ook niet inleveren, na meerdere herinneringen en te laat inleveren

 

  

Lid 5 Boete 25%

De criteria van artikel 2a Boetebesluit zijn:

  • betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die emotioneel zo ontwrichtend waren dat het niet (volledig) verstrekken van inlichtingen hem niet (volledig) valt toe te rekenen;

  • betrokkene verkeerde (tijdelijk) in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

  • betrokkene heeft weliswaar niet (tijdig) aan zijn inlichtingenplicht voldaan, maar heeft uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voor de overtreding werd geconstateerd.

     

Lid 6 Afzien van de boete

Het college beoordeelt of een op te leggen boete ongewenste effecten heeft. Als dat zo is, wordt de hoogte van de boete aangepast of wordt er van boeteoplegging afgezien (artikel 18a, vierde lid, van de wet). Dit wordt aan de hand van de individuele omstandigheden beoordeeld. In dat geval telt het besluit wel mee bij de vraag of er sprake is van recidive. Van een besluit tot afzien van het opleggen van een boete wegens dringende redenen wordt aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.

Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd (artikel 5:41 Awb). Dat geldt ook als er sprake is van een rechtvaardigheidsgrond (artikel 5.5 Awb) of ingeval van overlijden van de dader.

  

Lid 7 Matiging

Afstemming op omstandigheden van persoon en gezin vindt altijd plaats na eventuele afstemming op ernst van de gedraging en mate van verwijtbaarheid.

Bij de weging van de gevolgen van de boeteoplegging voor de omstandigheden van persoon en gezin kan worden gedacht aan de financiële gevolgen en aan de effecten die dat heeft op bijvoorbeeld de (minderjarige) kinderen. Er moet wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden voor tot matiging (tot 50%) van de boete kan worden overgegaan. Het alleen hebben van een financieel nadeel mag niet leiden tot een lagere boete. Deze weging gebeurt op het moment dat de boete wordt opgelegd.

  

Lid 8 Recidive

Als de belanghebbende binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van de eerste overtreding nogmaals de inlichtingenplicht schendt, is er sprake van recidive. De boete is dan in beginsel 150% van het benadelingsbedrag.

De hiervoor besproken wegingsfactoren zijn vervolgens van toepassing alvorens de boete wordt vastgesteld.

  

Artikel 4. Zienswijze belanghebbende

De procedure tot opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340 en de zware procedure bij boetes vanaf dat bedrag.

 

Bij de zware procedure moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Daar heeft hij ook wel belang bij, omdat dit voor hem de gelegenheid biedt tot het geven van argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid. Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure.

De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot opleggen van een boete en de uitnodiging om voor een door het college te bepalen datum te reageren. Bij de brief tot voornemen wordt de onderliggende rapportage gevoegd en een (standaard) vragenlijst. Zo nodig moeten de stukken worden verstrekt in een voor de belanghebbende begrijpelijke taal.

Men is niet verplicht de zienswijze te geven.

 

Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).