Regeling vervallen per 01-12-2011

Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008

Geldend van 01-10-2010 t/m 30-11-2011

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008

De raad van de gemeente Helmond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 augustus 2010

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

besluit:

  • 1.

    In te stemmen met de Verordening tot derde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 overeenkomstig de geconsolideerde tekst die als bijlage is bijgevoegd;

  • 2.

    In te stemmen met de intrekking van de Destructieverordening Helmond 2001;

  • 3.

    De wijzigingsverordening als bedoeld onder 1 na bekendmaking in werking te laten treden op 1 oktober 2010 onder gelijktijdige bekendmaking van het intrekkingbesluit als bedoeld onder 2.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder j.

  • b.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

  • c.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart (zie bijlagen).

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • -

      treinen en trams;

    • -

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • h.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening Helmond 2006.

  • i.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet.

  • j.

    weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • l.

    college: burgemeester en wethouders.

  • m.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijnen

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover elders in deze verordening anders is bepaald.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1a, derde lid, 2.1.5.2, 2.1.5.3, 4.4.2 of een ontheffing als bedoeld in artikel 4.3.3.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.9 Verlening vergunning en ontheffing van rechtswege (Lex silencio positivo)

  • 1. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de artikelen als vermeld in bijlage 5 van deze verordening.

  • 2. Voorschriften die standaard deel uitmaken van een vergunning of ontheffing op basis van een artikel als vermeld in bijlage 5 van deze verordening, maken ook deel uit van een vergunning of ontheffing van rechtswege.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening: 2.1.1.1, 2.1.5.3, 2.1.6.4, 2.2.1.2a, 2.2.2.5, 2.2.2.10, 2.3.3.6, 2.4.1, 2.4.20, 2.6.2, 2.6.3, 3.2.1, 4.3.8, 4.4.2, 5.1.2, 5.1.2a, 5.1.5, 5.1.7, 5.2.1 en 5.4.2.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op openbare plaatsen

Artikel 2.1.1.1 Samenscholingen en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er

    wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2 Verbod veroorzaken gevaar, hinder en overlast op openbare plaatsen

Het is verboden op, aan of boven openbare plaatsen stoffen of voorwerpen te plaatsen of te hebben waardoor de veiligheid, de bruikbaarheid of het normaal en doelmatig gebruik van de openbare plaats in gevaar komt, dan wel hinder of overlast ontstaat voor omwonenden.

Artikel 2.1.1.2a Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan degene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de bijlage bij deze verordening genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen;

  • 2. Het verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van een gebiedsontzegging genoemde periode van ten hoogste twee weken.

  • 3. Voor zover de carnavalsdagen, nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag en eerste kerstdag en tweede kerstdag, niet samenvallen met het in het tweede lid genoemde tijdvak, kan de burgemeester het verbod om zich in een door het college aangewezen gebied en daarin gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen te bevinden tevens opleggen voor deze dagen;

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen, een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen op de door de burgemeester aangewezen tijdstippen voor een tijdvak van ten hoogste twaalf weken.

  • 5. De burgemeester kan bepalen dat aan de gebiedsontzegging nadere voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.1.2.1 Gereserveerd.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.2.4, eerste lid.

  • 2. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

  • 1. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven en gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op de door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.1.5.1a Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publike functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Voor zover het een activiteit betreft zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht besluit, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, het bevoegd gezag.

Artikel 2.1.5.1b Uitzonderingen en afbakeningsbepaling

  • 1. Het verbod in het eerste lid van artikel 2.1.5.1.a geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1.1;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • d.

      uitstallingen bij winkelpanden voorzover:

      • de uitstallingen worden aangebracht op het trottoir of een voetgangersgedeelte;

      • de uitstallingen niet verder dan 1 meter uit de gevel worden geplaatst;

      • er minimaal 1.5 meter trottoir- of voetgangersgedeelte overblijft om de vrije doorgang van verkeer te waarborgen;

      • de ruimte die door uitstallingen in beslag wordt genomen niet meer bedraagt dan 20 % van de totale gevelbreedte;

      • (nood)uitgangen niet belemmerd worden;

      • de uitstallingen niet hoger zijn dan 2.2 meter;

      • de uitstallingen niet buiten de vastgestelde openingstijden van het pand worden geplaatst.

    • e.

      hoogwerkers, steigers, stortbakken en containers in verband met particuliere (bouw) werkzaamheden die tijdelijk op van de weg worden geplaatst voorzover:

      • deze niet op wijkontsluitingswegen en fietspaden worden geplaatst;

      • degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorg draagt dat de in de aanhef genoemde zaken zich daar niet langer bevinden dan zeven achtereenvolgende dagen;

      • deze niet binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruising worden geplaatst;

      • bij plaatsing op trottoir- of voetgangersgedeelte er minimaal 1.5 meter wordt vrijgehouden;

      • de ruimte die in beslag wordt genomen niet meer bedraagt dan de gevelbreedte van de (eigen) woning;

      • bij plaatsing op de rijbaan er minimaal 3.5 meter rijbreedte wordt vrijgehouden;

      • (nood)uitgangen niet belemmerd worden;

      • het verkeer niet in gevaar wordt gebracht;

      • de in de aanhef genoemde zaken permanent goed zichtbaar zijn voor verkeersdeelnemers en afdoende zijn gemarkeerd.

    • f.

      voorwerpen anders dan bedoeld onder e of stoffen in verband met particuliere (bouw)werkzaamheden die tijdelijk op de weg worden geplaatst voorzover:

      • deze op het trottoir, voetgangersgedeelte of in een parkeervak worden geplaatst;

      • degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorg draagt dat de voorwerpen of stoffen zich daar niet langer bevinden dan drie achtereenvolgende dagen;

      • er minimaal 1.5 meter trottoir- of voetgangersgedeelte wordt vrijgehouden;

      • de ruimte die in beslag wordt genomen niet meer bedraagt dan de gevelbreedte van de (eigen) woning;

      • de hoogte van de voorwerpen of stoffen niet meer bedraagt dan 1.5 meter;

      • (nood)uitgangen niet belemmerd worden;

      • het verkeer niet in gevaar wordt gebracht;

      • na verwijdering van de voorwerpen of stoffen de weg onmiddellijk wordt gereinigd door degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten.

    • g.

      (verwijs)borden voor de verkoop van (zelfbouwende) agrarische streekproducten voorzover:

      • deze worden geplaatst buiten de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1.1 van deze verordening;

      • deze niet groter zijn dan 1.5 m2, niet hoger dan 1 meter boven het maaiveld uitkomen en via een paal deugdelijk worden bevestigd in de grond;

      • plaatsing geschiedt met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, eerste lid onder h van de Landschapsverordening Noord-Brabant;

      • de verkeersveiligheid – ter beoordeling van het college – niet in het geding is en

      • deze gedurende een periode van maximaal 3 maanden worden geplaatst of zoveel korter wanneer het seizoen van het desbetreffende streekproduct voorbij is.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, in het belang van de voorkoming of opheffing van overlast, in het belang van de bruikbaarheid van de weg of het veilig gebruik daarvan, verboden is bepaalde, door het college nader in die aanwijzing te bepalen voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben of verboden is bepaalde, door het college nader in die aanwijzing te bepalen voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door haar gestelde regels.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4.

    • a.

      Het verbod in het eerste lid van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • b.

      De weigeringgrond van het tweede lid, onder a, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringgrond van het tweede lid, onder b, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringgrond van het tweede lid, onder c, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van een huisaansluiting indien deze werkzaamheden een maximale lengte hebben van 25 meter, mits die werkzaamheden schriftelijke bij het bevoegd gezag zijn gemeld en wordt voldaan aan de door het bevoegd gezag gestelde nadere regels.

  • 5. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing voor zover:

    • a.

      er gebruik wordt gemaakt van een gestuurde boring;

    • b.

      in het tracé een wegoversteek dan wel een wegkruising voorkomt of

    • c.

      er een handhole geplaatst wordt.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, het Proviniciaal wegenreglement Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Helmond 2008.

Artikel 2.1.5.3 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

Artikel 2.1.6.1 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.2 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.1.6.3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.4 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.2.1.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    groot evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting op het gebied van kunst of vermaak, welke een stedelijke dan wel regionale uitstraling heeft en is gericht op een relatief groot publiek, dan wel elke voor het publiek toegankelijke verrichting waarbij voorzienbaar extra maatregelen door de overheid, de organisator of derden moeten worden getroffen, met uitzondering van:

    • bioscoopvoorstellingen;

    • markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • activiteiten als bedoeld in artikel [ 2.1.4.1 ] van deze verordening;

    • wedstrijden betaald voetbal als bedoeld in paragraaf 2 van deze afdeling.

  • b.

    klein evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting op het gebied van kunst of vermaak, welke geen stedelijke dan wel regionale uitstraling heeft en in beginsel is gericht op een van tevoren vast te stellen groep van maximaal honderd personen en

    waarbij geen voorzienbare extra maatregelen door de overheid, de organisator of derden hoeven te worden getroffen.

  • c.

    organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement in de zin van deze paragraaf organiseert, dan wel als eerst verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • d.

    waarborgsom: een door de burgemeester opgelegd bedrag dat dient ter verzekering van de nakoming van vergunningsvoorschriften en dat door de organisator moet worden voldaan voorafgaand aan het te houden evenement.

Artikel 2.2.1.2a Groot evenement

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een groot evenement te organiseren.

  • 2. De organisator van een groot evenement is verplicht om middels een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier, ten minste zes weken voor de datum waarop het groot evenement plaats zal vinden, een aanvraag voor vergunning bij de burgemeester in te dienen.

  • 3. Voorzover een groot evenement gepaard gaat met het afsluiten van een weg of meerdere wegen en een verkeersbesluit vereist is, is de organisator - in afwijking van de in het tweede lid genoemde termijn - verplicht ten minste twaalf weken voor de datum waarop het groot evenement plaats zal vinden, een aanvraag voor vergunning bij de burgemeester in te dienen.

  • 4. De burgemeester kan besluiten de vergunning voor te bereiden volgens de procedure van afdeling 3.4 Awb. In voorkomend geval beslist deze binnen zesentwintig weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 5. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan naast de in artikel 1.8 genoemde gronden worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      indien niet voldoende politiecapaciteit beschikbaar is, mede gelet op andere evenementen dan wel op calamiteiten elders in de regio.

  • 6. De burgemeester kan de organisator van een vergund groot evenement een waarborgsom opleggen.

  • 7. De burgemeester kan risicovolle evenementen aanwijzen en daaraan bijzondere voorschriften of beperkingen verbinden.

Artikel 2.2.1.2b Klein evenement

  • 1. Het is verboden om zonder schriftelijke melding aan de burgemeester een klein evenement te organiseren.

  • 2. De melding als bedoelt in het eerste lid vindt plaats tenminste twee weken voor de datum dat het klein evenement zal worden gehouden aan de hand van een door of namens de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 3. De burgemeester zal, als hij van mening is dat sprake is van een vergunningplichtig groot evenement, de organisator in de gelegenheid stellen een aanvraag op grond van artikel 2.2.1.2a, tweede lid van deze verordening in te dienen.

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu een klein evenement verbieden.

Artikel 2.2.1.2c Nadere regels kleine evenementen

Met het oog op de belangen als vermeld in het vierde lid van artikel 2.2.1.2b van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 2.2.1.3 Ordeverstoring bij evenement

  • 1.

    Het is verboden om bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    De organisator van een evenement of degene die feitelijk de leiding voert, is in geval van verstoring als vermeld in het eerste lid verplicht:

    • a.

      het evenement te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester het bevel wordt gegeven;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek meer tot het evenement wordt toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat alle aanwijzingen van ambtenaren van de gemeente, van de politie of de brandweer onverwijld worden opgevolgd.

  • 3.

    Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel als genoemd in het tweede lid onder a van deze bepaling, is gegeven.

Paragraaf 2 Wedstrijden betaald voetbal

Artikel 2.2.2.4 Begripsomschrijvingen wedstrijden betaald voetbal

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Helmond, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken of in geval van wedstrijden van vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder voetbalwedstrijd verstaan: een voetbalwedstrijd georganiseerd door organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder stadion verstaan: Lavans stadion te Helmond.

  • 4. Onder de omgeving van het Lavans stadion wordt verstaan het gebied dat wordt omsloten door de Rembrandtlaan, Wethouder Ebbenlaan, Rijpelbaan en Bakelsedijk.

Artikel 2.2.2.5 Voetbalvergunning

  • 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan door de burgemeester worden geweigerd. Het bepaalde in artikel 2.2.1.2 a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.2.6 Verbod voetbalwedstrijd

  • 1. De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de aan de voetbalvergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien niet, of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.2.2.7 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1. Vanaf vier uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot vier uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om de openbare orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.2.8 Verwijderingplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen naar een in het bevel aangeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.2.9 Stadion omgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan twee jaar.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Artikel 2.2.2.10 Plaatsbewijzen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een plaatsbewijs voor een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.2.2.4 te koop aan te bieden, of voor verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij de plaats waar de wedstrijd gehouden wordt.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op (horeca)inrichtingen

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Deze paragraaf verstaat onder:

    • a.

      inrichting:

      • een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet.

      • de al dan niet besloten ruimte, waar bedrijfsmatig, al dan niet - mede - door middel van een automaat, eetwaren of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van:

        • -

          al dan niet besloten ruimten, waar de verstrekking geschiedt krachtens een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet of als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen die daar vertoeven anders dan voor het gebruik van consumpties;

        • -

          legerplaatsen en aan het militair gezag onderworpen lokaliteiten;

        • -

          middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig.

    • b.

      houder:

      • de ondernemer, alsmede de bedrijfsleider en, ten aanzien van het door hem beheerde onderdeel van de inrichting, de beheerder van een inrichting, waarin het in artikel 1, eerste lid van de Drank en Horecawet, bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend;

      • hij die, hetzij als eigenaar, bedrijfsleider of beheerder, een inrichting, als bedoeld in onderdeel a, onder 2º, exploiteert, danwel daarin feitelijke leiding heeft.

    • c.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting gelegen gedeelte waar sta- of zitgelegenheid wordt geboden en waar al dan niet tegen betaling dranken of etenswaren kunnen worden verstrekt. Naast tafels en stoelen, worden vlonders, parasols, windschermen, terrasafscheidingen en andere gelijksoortige objecten geacht ook deel uit te maken van een terras.

  • 2. De houder, die een inrichting overneemt of die de exploitatie van een inrichting beëindigt, is verplicht daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester binnen acht dagen na het overnemen van de inrichting of na het ophouden met de exploitatie van de inrichting.

Artikel 2.3.1.2 Terrassen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het horecabedrijf geen vergunning is verleend ingevolge de Drank- en Horecawet;

    • b.

      voor het horecabedrijf geen vergunning is verleend ingevolge de Overlastverordening horeca- en aanverwante bedrijven 2006.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd door degene die de inrichting exploiteert (de ondernemer).

Artikel 2.3.1.3 Nadere regels terrassen

Met het oog op de belangen als vermeld in artikel 1.8 verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden inrichtingen

  • 1. Het is de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onderdeel a, onder 1º en 2º, verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers daarin te laten verblijven tussen 03.00 uur en 08.00 uur.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet op Koninginnendag en op Nieuwjaarsdag.

  • 4. De burgemeester kan bij besluit andere gelegenheden of dagen aanwijzen waarop het verbod als gesteld in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 5. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op het Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden inrichtingen en tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het bepaalde in artikel 2.3.1.4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6 Gereserveerd.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

  • 1. Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

  • 2. Bij verstoring van de orde in een inrichting of bij gevaar daarvoor is iedere tot het publiek behorende bezoeker op eerste vordering van een politieambtenaar verplicht zich terstond daaruit te verwijderen in de door hem bevolen richting of langs de door hem aangeduide weg.

  • 3. Het bepaalde bij artikel 2.1.1.1 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Tot het publiek als bedoeld in het tweede lid worden niet gerekend de personen als vermeld in artikel 2.3.1.4, vijfde lid.

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 niet voor het publiek openstaat in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2.3.1.4 en 2.3.1.5.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de houder van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen.

  • b.

    Speelautomatenbesluit: het Koninklijk Besluit van 23 mei 2000 (Stb. 2000, 223).

  • c.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • d.

    behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30 onder b, van de Wet;

  • e.

    kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid onder c, van de wet;

  • g.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;

  • h.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet;

  • i.

    aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de wet;

  • j.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die een speelautomatenhal, een hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijk vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

  • k.

    speelautomatenexploitant: degene die ingevolge de vergunning, verleend door de minister van Economische Zaken, als bedoeld in artikel 30h van de wet, speelautomaten exploiteert;

  • l.

    beheerder: degene die belast is met het dagelijkse toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal.

Artikel 2.3.3.2 Aanwezigheid speelautomaten in inrichtingen

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

  • 3. In een speelautomatenhal als bedoeld in artikel 2.3.3.1, onder f van deze verordening, zijn maximaal honderd speelautomaten toegestaan.

Artikel 2.3.3.3 Aanwezigheidsvergunning en tenaamstelling

  • 1. De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam van de ondernemer worden gesteld.

  • 2. In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten worden geplaatst vermeld.

  • 3. De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.

  • 4. De naam van de speelautomatenexploitant wordt in de aanwezigheidsvergunning vermeld. Bij wijziging dient zulks onverwijld te worden gemeld, waarna de aanwezigheidsvergunning wordt aangepast.

Artikel 2.3.3.4 Overname inrichting

Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende aanwezigheidsvergunning van rechtswege.

Artikel 2.3.3.5 Gereserveerd.

Artikel 2.3.3.6 Exploitatievergunning speelautomatenhallen

  • 1. Het is de verboden om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan uitsluitend vergunning verlenen voor maximaal één speelautomatenhal, die gelegen is in het deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven (tekeningnummer 04.0122).

Artikel 2.3.3.7 Aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

De ondernemer dient de exploitatievergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;

  • d.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, tweede lid van het Speelautomatenbesluit (kennis gokverslaving);

  • e.

    een verklaring dat hij beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid van de wet.

Artikel 2.3.3.8 Tenaamstelling exploitatievergunning, voorschriften en beperkingen

  • 1. De exploitatievergunning voor een speelautomatenhal kan uitsluitend op naam van de ondernemer worden gesteld.

  • 2. In de exploitatievergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

  • 3. Aan de exploitatievergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij een volledige bezetting van

    • d.

      de speelautomaten;

    • e.

      de exploitatie van de hal.

Artikel 2.3.3.9 Beslistermijn op aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1. De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met de bijbehorende bescheiden heeft ontvangen.

  • 2. Van zijn daartoe strekkend besluit doet hij voor het verstrijken van de in het eerste lid genomen termijn schriftelijk mededeling aan de aanvrager.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.

Artikel 2.3.3.10 Weigeringgronden aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

De exploitatievergunning wordt geweigerd indien:

  • a.

    het maximum aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

  • b.

    de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

  • c.

    de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • d.

    de ondernemer of beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

  • e.

    door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat of winkelbuurt nadelig wordt beïnvloed;

  • f.

    de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het vigerende bestemmingsplan, dan wel met een stadsvernieuwingsplan of een leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

Artikel 2.3.3.11 Andere beheerder speelautomatenhal

  • 1. Indien een overeenkomstig artikel 2.3.3.8, tweede lid in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 2.3.3.7 genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 2.3.3.7 onder c bedoelde verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.

  • 2. De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen acht weken na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.3.12 Beëindiging exploitatie speelautomatenhal

  • 1. Indien een ondernemer komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen 12 weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van ondernemer, dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3. Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Artikel 2.3.3.13 Intrekkinggronden exploitatievergunning speelautomatenhal

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken:

  • a.

    indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

  • b.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd, dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2.3.3.10, eerste lid onder e;

  • c.

    indien gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • d.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode langer dan zes maanden is of wordt onderbroken;

  • e.

    indien aannemelijk is dat de ondernemer of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal;

  • f.

    indien de ondernemer strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • g.

    indien zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de speelautomatenhal gevaar oplevert voor de openbare orde.

Artikel 2.3.3.14 Gokken op openbare plaatsen

Het is verboden op openbare plaatsen op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

Paragraaf 4 Toezicht op afleveringsloketten

Artikel 2.3.4.1 Afleveringsloketten

  • 1. Het is verboden in de door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats een afleveringsloket te hebben of te gebruiken.

  • 2. Onder een afleveringsloket wordt verstaan: een luik, raam of raamvormige opening in een deur, muur of wand of een opening in de gevel, waardoor goederen (waaronder eet- en drinkwaren) al dan niet tegen betaling, verstrekt worden of verstrekt kunnen worden.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie de aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens een dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig plakgereedschap, plakmiddel, aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2 van deze verordening.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van een gestalde (brom)fiets bij zich te hebben gereedschap, een valse sleutel of een ander voorwerp of middel dat ertoe kan dienen om diefstal van een (brom)fiets te vergemakkelijken.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in die leden worden genoemd.

Artikel 2.4.5 Gereserveerd.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet1994.

Artikel 2.4.7a Verontreiniging openbare fonteinen e.d.

  • 1. Het is verboden een openbare fontein, een pomp, een put of ander middel van watervoorziening te verontreinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor gevallen, waarin artikel 172 of 173 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.8 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,

    appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.10a Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten c.q. iemand lastig te vallen;

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Gereserveerd.

Artikel 2.4.15 Gereserveerd.

Artikel 2.4.16 Gereserveerd.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder zijn hoede heeft, verboden die hond:

    • a.

      zich onaangelijnd binnen een door het college aangewezen gebied te laten bevinden;

    • b.

      zich te laten bevinden op door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      op openbare plaatsen te laten verblijven of te laten lopen zonder halsband voorzien van naam en adres van de eigenaar, houder of verzorger.

  • 2. Van het verbod zoals gesteld in het eerste lid onder a zijn, indien het een bosgebied betreft, vrijgesteld de leden van een vereniging, die zich de africhtingsport van honden ten doel stelt, uitsluitend voor zover het de aan de vereniging toegewezen afgebakende oefenterrein betreft.

  • 3. Het college kan, al dan niet onder het stellen van voorschriften, ontheffing verlenen van het gestelde in het eerste lid onder a, onder meer ten behoeve van africhtingexamens of oefeningen daarvoor, danwel indien het revierterreinen van hondenverenigingen betreft.

  • 4. Van het verbod als gesteld in het eerste lid onder b zijn vrijgesteld de bewoners van woningen, welke direct grenzen aan de aangewezen plaats of die daarbinnen woonachtig zijn en deze plaats moeten betreden om hun woning te bereiken of te verlaten.

  • 5. De verboden als gesteld in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht te voorkomen, dat die hond zich ontdoet van uitwerpselen op openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1.1 onder a van deze verordening.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden geruimd.

  • 4. De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht tijdens het verblijf met die hond op een openbare plaats in het bezit te zijn van een zakje dat geschikt is voor de verwijdering van uitwerpselen.

  • 5. Onder ruimen als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: het afvoeren van de uitwerpselen naar het huisperceel van degene, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het deponeren van de uitwerpselen in een hondenpoepbak of afvalbak.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2.4.17, eerste lid, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor, de nek of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, vervaardigd toestel dat door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en dat zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, waarbij de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en waarbij geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.21 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Brabant 2006.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.5.4 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder b.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk gebruik harddrugs

Het is verboden op openbare plaatsen of in een voor het publiek toegankelijk gebouw harddrugs te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.1.5.1a, 2.1.5.2, 2.2.2.7, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.10a, 2.6.3 en 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, escortbedrijven, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massage salon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding

    uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • de exploitant;

    • de beheerder;

    • de prostituee;

    • het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.

  • 2. Het college kan gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waar het niet is toegestaan om een seksinrichting te exploiteren.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan voor maximaal twee seksinrichtingen als bedoeld in artikel 3.1.1 onder c vergunning verlenen voor zover deze seksinrichtingen niet zijn gelegen in een gebied of deel van de gemeente dat is aangewezen ingevolge het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kan het bevoegde bestuursorgaan voor maximaal één seksbioscoop vergunning verlenen.

  • 5. Geen vergunning wordt verleend voor seksinrichtingen zijnde raambordelen.

  • 6. Het college kan ten aanzien van escortbedrijven bepalen dat er een maximum aantal vergunningen wordt verleend.

  • 7. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240a, 240b, 242 tot en met 249, 250, 252, 250a (oud) / 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden seksinrichtingen

  • 1. Het bevoegd gezag kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een seksinrichting sluitingstijden vaststellen.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de in de vergunningvoorschriften opgenomen sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten

    en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn en weigeringgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of stadsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      er door vergunningverlening meer vergunningen verleend zouden worden dan het door het bevoegd bestuursorgaan bepaalde maximum aantal vergunningen.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid- of veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder die op de vergunning staat vermeld, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder of nieuwe beheerders, indien de exploitant het bevoegd bestuursorgaan hiervan vooraf in kennis heeft gesteld en het bevoegd bestuursorgaan de kennisgeving heeft aanvaard, dan wel na de kennisgeving zes weken zijn verstreken.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 85 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduur correctie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van hetBesluit en artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd en op dagen dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een houder van een inrichting gelegen binnen een horecaconcentratiegebied als bedoeld in artikel 4.1.6 van deze verordening toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden en maximaal tien incidentele festiviteiten per jaar elders in de gemeente waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een houder van een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 85 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op dagen dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduur correctie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 Gereserveerd.

Artikel 4.1.4 a Onversterkte muziek

  • 1.

    • 1.

      Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

      • a.

        de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze geluidsgevoelige gebouwen

        geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

      • b.

        de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij geluidsgevoelige terreinen op de grens van het terrein;

      • c.

        de waarden in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

      • d.

        bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduur correctie wordt toegepast.

      • e.

        Tabel

         

        7.00 – 19.00 uur

        19.00 – 23.00 uur

        23.00 – 7.00 uur

        LAr,LT op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

        50 dB(A)

        45 dB(A)

        40 dB(A)

        LAr,LT in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

        35 dB(A)

        30 dB(A)

        25 dB(A)

        LAmax op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

        70 dB(A)

        65 dB(A)

        60 dB(A)

        LAmax in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

        55 dB(A)

        50 dB(A)

        45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van acht uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4.1.2 of artikel 4.1.3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4.1.4b (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4.1.6 Aanwijzing horecaconcentratiegebied

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen als concentratiegebied voor horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 6.16 van het Besluit.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Boom: een houtachtig, overblijvend gewas. In de door het college aangewezen vlakelementen is een boom een houtopstand met een stamomtrek van minimaal dertig centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In het kader van herbeplanting in vlakelementen worden ook gewassen met kleinere afmetingen als boom beschouwd;

  • b.

    Puntelement: solitaire boom of boomgroep;

    Lijnelement: bomenlaan, -rij, houtwal;

    Vlakelement: gebied;

  • c.

    Boomcatalogus: catalogus met beschrijving van de puntelementen, lijnelementen en vlakelementen;

  • d.

    Bomenkaart: kaart waarop de locatie van puntelementen, lijnelementen en vlakelementen aangegeven is;

  • e.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • f.

    Hakhout: een of meer bomen of boomvormers die na te zijn geveld opnieuw op de stronk uitlopen;

  • g.

    Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • h.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • i.

    Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • j.

    Iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus;

  • k.

    Boomwaarde: de waarde van een boom zoals berekend op basis van de rekenmethode NVTB;

  • l.

    Vellen: kappen of rooien van houtopstand, met inbegrip van verplanten en kandelaberen, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • m.

    Kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen;

  • n.

    Rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand;

  • o.

    Kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand.

  • p.

    Dienst Regelingen: de Dienst Regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Artikel 4.3.2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden, in de door het college aangewezen vlakelementen, lijnelementen en puntelementen, houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het college wijst de puntelementen, lijnelementen en vlakelementen als bedoeld in het eerste lid aan op grond van:

    • a.

      monumentale waarde van de houtopstand;

    • b.

      landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • d.

      vervangbaarheid van de houtopstand;

    • e.

      dendrologische waarde van de houtopstand;

    • f.

      economische waarde van de houtopstand;

    • g.

      ecologische waarde van de houtopstand;

    • h.

      milieuwaarde van de houtopstand;

    • i.

      locatie van de houtopstand;

    • j.

      beeldbepalende waarde van de houtopstand.

  • 3. De door het college aangewezen vlakelementen, lijnelementen en puntelementen zijn aangegeven op een Bomenkaart en beschreven in een Boomcatalogus.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en een rijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning of regulier onderhoud moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan tien are;

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting;

      • -

        ofwel moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6.

Artikel 4.3.3 Ontheffing van kapverbod als onderdeel van de omgevingsvergunning

  • 1. Van het in het eerste lid van artikel 4.3.2 gestelde verbod kan het bevoegd gezag als een onderdeel van de omgevingsvergunning ontheffing verlenen indien:

    • a.

      de houtopstand een gevaar oplevert voor de veiligheid;

    • b.

      de houtopstand zwaarwegende overlast veroorzaakt;

    • c.

      het vellen van de houtopstand in een lijnelement of vlakelement noodzakelijk is en het vellen niets afdoet aan de basis op grond waarvan het lijnelement of vlakelement door het college is aangewezen;

    • d.

      het vellen van de houtopstand noodzakelijk wordt geacht voor een goede agrarische bedrijfsvoering;

    • e.

      in afweging van alle betrokken belangen het algemeen belang prevaleert.

  • 2. De ontheffing moet schriftelijk worden aangevraagd bij het bevoegd gezag door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 3. Wanneer de Dienst Regelingen aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift - voor zover van toepassing - mede als een ontheffingsaanvraag.

  • 4. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van hetgeen in dit artikel bepaald is, toestemming geven tot direct vellen van houtopstand, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4.3.4 Gereserveerd.

Artikel 4.3.5 Bijzondere voorschriften aan ontheffing

  • 1. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn na de herbeplanting niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Tot aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat de ontheffing pas van kracht wordt met ingang van de derde dag na de dag waarop de termijn van bezwaar afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de ontheffing niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

  • 4. Tot aan de ontheffing tot vellen te verbinden voorschriften kan behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 5. Tot aan de ontheffing te verbinden voorschriften kunnen aanwijzingen behoren ter bescherming van een nabijgelegen houtopstand.

Artikel 4.3.6 Herplant plicht zonder ontheffing

  • 1. Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.3.2 van toepassing is, zonder ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door haar te geven aanwijzingen en binnen een door haar te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien het voortbestaan van de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.3.2 van toepassing is ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging wordt weggenomen.

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

Voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2, 4.3.3, 4.3.5 of 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte

  • 1. De rechthebbende op een terrein waarop zich een of meerdere iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is - na daartoe door het bevoegd gezag te zijn aangeschreven en binnen de in de aanschrijving genoemde termijn - verplicht:

    • a.

      deze iepen te vellen (voor zover deze in de grond staan);

    • b.

      deze iepen te ontbasten en de bast te vernietigen of

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen danwel zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest e.d.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voorverkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een provinciale verordening.

Artikel 4.4.1a Gereserveerd.

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak en zichtbaar vanaf een openbare plaats dan wel op of aan een openbare plaats, handelsreclame te maken of te voeren, of te laten maken of voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als degene die reclame laat maken of voeren aangemerkt degene voor wiens goederen, diensten of activiteiten op een reclamemiddel of een voorwerp reclame wordt gemaakt of gevoerd.

  • 3. Het verbod als vermeld in het eerste lid geldt niet voor onverlichte opschriften of aankondigingen die:

    • a.

      zich bevinden in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      daartoe zijn aangewezen door de overheid;

    • c.

      kleiner zijn dan 0,5 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter en die betrekking hebben op een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • d.

      betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn voorzover deze geplaatst zijn op eigen terrein en binnen het tijdvak van vier maanden voor aanvang van de werkzaamheden en een maand na het gereed komen van het bouwwerk of bouwwerken;

    • e.

      dienstbaar zijn aan het openbaar vervoer.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het derde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet:

    • a.

      voor het maken van reclame door middel van rijdende voertuigen, die, naar het oordeel van het college, niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn ingericht of worden gebezigd;

    • b.

      voorzover artikel 2.1.5.1 a van deze verordening van toepassing is.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan onfheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • -

      de bescherming van natuur en landschap;

    • -

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan gedurende zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      te plaatsen of te hebben in de openlucht op particulier terrein voorzover zichtbaar vanaf een openbare plaats en nadat het college kenbaar heeft gemaakt dat het plaatsen of hebben naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Brabant 2006 of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5.1.5a Bevestigen vervoermiddelen aan straatmeubilair e.d.

Het is de eigenaar of houder van een fiets, snorfiets, bromfiets of een in artikel 5.1.1 onder a genoemd voertuig verboden dit te bevestigen aan niet daarvoor bestemd straatmeubilair, verkeersmeubilair en gemeentelijke groenvoorzieningen.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.4 meter te parkeren, behoudens op de door het college aangewezen plaatsen, waar dit parkeren naar zijn oordeel niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of niet buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 05.00 tot 18.00 uur.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Gereserveerd.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door, dan wel deze te doen of te laten staan, in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5.2.2 Venten

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en 08.00 uur.

  • 3. Het is verboden te venten op plaatsen die door het college zijn aangewezen.

  • 4. Onder venten wordt verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 5. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 6. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 7. Het verbod als bedoeld in het eerste en derde lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 8. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het zevende lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 9. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede, derde en achtste lid.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 3. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanheb en onder h, van de Gemeentewet.

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.1 van deze verordening.

  • 4. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 6. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinicaal wegenreglement.

  • 7. De weigeringsgrond in het vijfde lid onder a geldt niet voor bouwwerken. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 3. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.1 van deze verordening.

  • 4. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 5. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend

    bestemmingsplan.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water en het doelmatig gebruik ervan verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitie reglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen

  • 1. Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een woonschip op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen met betrekking tot het aantal woonschepen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet

    beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats woonschepen

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een woonschip aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een woonschip is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats woonschepen

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Vaarweg- en kadeverordening Helmond 2008.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.6a Zwemmen en baden in openbaar water

  • 1. Het college kan bij openbare kennisgeving plaatsen of gedeelten van de gemeente aanwijzen waar het niet geoorloofd is in openbaar water te zwemmen of te baden.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan beperkt worden tot de in de openbare kennisgeving vermelde dagen en uren.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.7a Brug klimmen en springen in openbaar water

  • 1. Het is verboden op bruggen en fonteinen te klimmen of hiervan af te springen in openbaar water.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.7b Naaktrecreatie

Als plaats geschikt voor ongeklede openbare recreatie als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht, wordt een met borden als zodanig aangeduid terrein langs de noordelijke oever van de plas Berkendonk aangemerkt.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor over het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, dit alles voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele as verstrooiing is verboden op:

    • a.

      alle delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de as bus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Overleden gezelschapsdieren

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

  • b.

    gezelschapsdieren: alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden en die niet voor veeteelt worden gehouden en niet bestemd zijn voor consumptie;

  • c.

    aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van een gezelschapsdier ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • d.

    verzamelplaats: het gedeelte van de Milieustraat aan de Gerstdijk te Helmond dat bestemd is om overleden gezelschapsdieren in ontvangst te nemen.

Artikel 5.7.2 Overbrengen naar verzamelplaats

  • 1. De aangifteplichtige is gehouden het gezelschapsdier uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop dat gezelschapsdier is overleden danwel in die toestand is aangetroffen, te vervoeren naar de verzamelplaats en daar aan te geven en voor destructie af te staan.

  • 2. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het overleden gezelschapsdier zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voorzover het overleden gezelschapsdier wordt begraven:

    • a.

      op een terrein dat in particulier eigendom is;

    • b.

      op een dierenbegraafplaats of

    • c.

      in geval van crematie, op het terrein van het dierencrematorium.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voorzover het overleden gezelschapsdier ter destructie wordt achtergelaten bij een dierenarts.

Hoofdstuk 6 Straf- en overgangsbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      politieambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuidoost en politieambtenaren van de Koninklijke marechaussee Noord-Brabant/Limburg, voor zover werkzaam binnen een territoriaal gebied dat de gemeente Helmond of een deel daarvan omvat;

    • b.

      ambtenaren van de gemeentelijke dienst Stedelijke ontwikkeling & Beheer, de gemeentelijke afdeling Bestuurs- en Juridische Zaken, de afdeling Preventie van de gemeentelijke brandweer en de Milieudienst Regio Eindhoven, voor zover het zaken betreft waarvan het toezicht aan hen is toevertrouwd.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden van woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. Op de dag van inwerkingtreding als vermeld in het eerste lid worden de volgende verordeningen ingetrokken:

    • a.

      De Algemene politieverordening Helmond 1978 sedertdien gewijzigd;

    • b.

      De Verordening op de seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 2000;

    • c.

      De Verordening op de kansspelen en speelautomatenhallen Helmond 2000.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Aanvragen om vergunning zoals bedoeld in de artikelen 2.1.5a, derde lid, 2.1.5.2, 2.1.5.3

    en 4.4.2 of een ontheffing zoals bedoeld in artikel 4.3.3, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van het besluit tot derde wijziging van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals gold voor het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

  • 3. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 6. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 7. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 8. De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten van algemene strekking zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 7 september 2010.
De raad voornoemd,
De voorzitter, de griffier,
Drs. A.A.M. Jacobs Mr. J.P.T.M. Jaspers
Bekend gemaakt op:
10 september 2010
De gemeentesecretaris,
Dhr. A.A.M. Marneffe RA

Bijlagen