Verordening toezicht- en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk, gemeente Heumen

Geldend van 08-03-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening toezicht- en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk, gemeente Heumen

VERORDENING TOEZICHT- EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZAALWERK

GEMEENTE HEUMEN, 08-03-2009

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsomschrijving:

  • a. Peuterspeelzaalwerk: Het creëren van optimale ontwikkelingskansen voor alle kinderen in de leeftijd van 2-4 jaar door middel van het aanbieden van veelzijdige en passende speelmogelijkheden. Doel hiervan is de brede ontwikkeling van alle kinderen te stimuleren, ieder kind op systematische wijze te volgen in deze ontwikkeling en indien nodig te zorgen voor een gerichte signalering en het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn;

  • b. Peuterspeelzaal: een ontwikkelingsgerichte, preventieve basisvoorziening voor kinderen van 2 tot 4 jaar waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

  • c. Houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d. Beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

    i.Uitzondering hierop zijn werknemers die voor 1 januari 2000 in dienst waren als beroepskracht peuterspeelzaalwerk. Zij hoeven niet over passende beroepskwalificaties te beschikken en hoeven deze kwalificaties ook niet meer te behalen.

  • e. Begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

HOOFDSTUK 2: MELDINGSPLICHT

Artikel 2: Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente, doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3: Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 4: Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de toezicht- en kwaliteitseisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 5: Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt in het gemeentehuis kosteloos voor eenieder ter inzage.

Artikel 6: Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens, die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijke mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3: DE KWALITEITSEISEN

Artikel 7: Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving en bijdraagt aan het voorkomen en tijdig signaleren van ontwikkelingsachterstanden van het kind.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 8: Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • 2. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt op het gebied van veiligheid en gezondheid.

  • 3. De houder onderneemt, naar aanleiding van de resultaten van de risico-inventarisatie, acties om de geïnventariseerde risico’s weg te nemen. Deze acties worden omschreven in een actieplan.

Artikel 9: Pedagogisch beleidsplan

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal beschikt over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor die peuterspeelzaal kenmerkende visie op de omgang met de kinderen is beschreven.

  • 2. De houder van een peuterspeelzaal en de personen werkzaam bij een peuterspeelzaal handelen in de praktijk van de peuterspeelzaal naar het door de houder vastgestelde pedagogisch beleidsplan.

Artikel 10: Voertaal

  • 1. In de peuterspeelzaal wordt de Nederlandse taal als voertaal gebruikt.

Artikel 11: Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3.5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is minimaal 4 m2 bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar die voor alle kinderen bereikbaar is.

Artikel 12: Groepen, groepsgrootte en aantal beroepskrachten of begeleiders

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste, afzonderlijke ruimtes.

  • 2. De instelling streeft ernaar om het gekozen ambitieniveau 2: “spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen” voor elke groep te handhaven.

  • 3. Per groep is voor iedere 6 kinderen minimaal één beroepskracht aanwezig. Vanaf 7 kinderen dienen er minimaal één beroepskracht en één begeleider aanwezig te zijn. Vanaf 12 kinderen dienen er minimaal twee beroepskrachten aanwezig te zijn.

  • 4. In een groep zijn ten hoogste achttien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 13: Overeenkomst tussen houder en ouder(s)

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 14: Informatieplicht aan de ouder(s)

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    De plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    Het gekozen ambitieniveau, zoals beschreven in artikel 12, tweede lid van deze verordening;

  • c.

    Het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    De wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 15: Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4: HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 16: Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 17: Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt eens per jaar of de exploitatie overeenkomt met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. De toezichthouder kan, indien daar aanleiding voor is, incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door de houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. De houder van de peuterspeelzaal zorgt ervoor dat het pedagogisch beleidsplan, de risico-inventarisatie, de diploma’s van de beroepskrachten en de verklaringen omtrent gedrag binnen een door de toezichthouder vastgestelde termijn voorafgaand aan het bezoek van de toezichthouder aan de peuterspeelzaal worden overlegd aan de toezichthouder.

Artikel 18: Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in het inspectierapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De gemeente maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 19: Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in de verordening niet naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Het college geeft de houder een hersteltermijn waarbinnen de houder voldoende maatregelen dient te nemen om aan de voorschriften in de verordening te voldoen. Uitzondering hierop is de situatie beschreven in artikel 19, lid 4.

  • 4. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan het college een schriftelijk bevel geven tot sluiting van de peuterspeelzaal, danwel het, binnen een in het bevel genoemde termijn, nemen van maatregelen om aan de voorschriften in de verordening te voldoen

  • 5. De houder neemt maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 20: Strafbepaling

Overtredingen van artikel 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 5. SLOT-EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 21: Overgangsbepalingen

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening reeds peuterspeelzaalwerk aanbieden.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal, als bedoeld in het eerste lid, verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 22: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 08-03-2009

Ondertekening

SK
Malden, 19 februari 2009
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier,
L.Bosland.
De burgemeester,
drs. J. van Zomeren.