Beleidsregel randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden

Geldend van 30-11-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden

Beleidsregel randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden

Het college van de gemeente Heusden;

besluit:

vast te stellen de navolgende ‘Beleidsregel randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden’.

Deze beleidsregel treedt een dag na bekendmaking in werking.

Aldus besloten in de vergadering van het college van de gemeente Heusden op 15 november 2022.

 
 

de secretaris,

de burgemeester,

 
 

mr. H.J.M. Timmermans

drs. W. van Hees

 

Beleidsregel randvoorwaarden voor water bij bouwen in de gemeente Heusden

 
 

Riolering

Alleen afvalwater mag aangesloten worden op het hoofdriool. Dit betreft doorgaans een gemengd stelsel. Voor informatie over het ter plaatse aanwezige stelsel kan contact opgenomen worden met de gemeente Heusden (tel: (073) 51 31 789 of e-mail: info@heusden.nl).

De bovenzijde van de buis moet op 70 cm onder het peil van de perceelgrens worden aangeboden. Dat geldt voor buizen tot een diameter van 160 mm. Bij grotere diameters is overleg nodig in verband met de aanwezigheid van kabels en leidingen.

Zie voor toelichting het onderstaande normaal profiel. Dit is puur ter toelichting op bovenstaand verhaal.

Waterberging (regenwateropvang)

In het kader van klimaatontwikkeling en wet- en regelgeving die is opgesteld om daar een oplossing voor te bieden, is de eis van de gemeente dat er anders wordt omgegaan met hemelwater. Dat is hydrologisch neutraal ten opzichte van de situatie van het onverharde terrein.

Toetscriterium 1

De gemeente legt dit, overeenkomstig met en aanvullend op de keur van het waterschap en aanvullend op het geldende bestemmingsplan, als volgt uit. Het terrein moet in staat zijn om in een etmaal een hoeveelheid regenwater van 60 mm vermenigvuldigd met het verhard oppervlak te bergen. Wanneer dit omwille van technische of milieutechnische redenen niet past in bestaand stedelijk gebied kan worden afgeschaald naar toetscriterium 2. Dit is ter beoordeling van de gemeente.

Toetscriterium 2

Daarbij geldt dat een hoeveelheid regenwater van minimaal 30,3 mm/uur (bui T=10 volgens Buishands en Velds +10% ivm klimaatontwikkeling) vermenigvuldigd met het verhard oppervlak moet worden geborgen op eigen terrein. Oftewel 30,3 liter per m2 verhard oppervlak (dit is de som van zowel het horizontaal gemeten dakvlak als verharding zoals bestrating). In deze berekening mag er niet vanuit worden gegaan dat er door infiltratie minder berging noodzakelijk is. Dit is omdat per etmaal 56,5 mm kan vallen bij een bui T=10+10% volgens Buishands en Velds. Het absolute minimum van de bergingsvoorziening bedraagt dus 30,3 mm. Als de doorlatendheid van de grond zodanig is dat er in 24 uur nog 26,2 mm kan infiltreren, is voldaan aan de gemeentelijke eis van hydrologisch neutraal bouwen. Wanneer de grond een lagere doorlatendheid heeft, dan zal de bergingsvoorziening moeten worden vergroot tot het niveau dat de som van berging en infiltratie wel 56,5 mm per etmaal bedraagt.

Bij alle wijzen van verwerking geldt de volgende voorkeursvolgorde:

1. Hergebruik van regenwater.

2. Bovengrondse berging en infiltratie (bijvoorbeeld vegetatiedaken, wadi, waterdoorlatende verharding).

3. Ondergrondse infiltratie (bijv. door kratten, infiltratieriool, etc.).

  • 1.

    Afvoer naar het oppervlaktewater. Hierbij moet worden aangetoond dat de berging wordt gerealiseerd in dat oppervlaktewater (als het regenwater naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd is er een watervergunning nodig van het waterschap).

Voor de volledigheid wordt vermeld dat een aansluiting van hemelwater op het riool niet is toegestaan.

De benodigde berging moet worden aangetoond met een berekening. Bij de berekening van de infiltratie mag uitsluitend de wand (de bodem niet in verband met dichtslibben) van de voorziening worden meegerekend als infiltratieoppervlak. Daarbij mag uitsluitend de helft van de wandhoogte van de voorziening worden meegenomen, zijnde de gemiddelde vulling van de voorziening. Als wordt geïnfiltreerd, mogen de in de volgende tabel opgenomen standaardwaarden worden aangehouden voor de doorlatendheid.

 

Grondsoort

K-waarde in meter per dag

Zand

2,5

Fijn zand

1,5

Zand met lemig/kleiig/organisch materiaal

0,5

Zandige klei/leem

0,05

Klei en veen

0,001

Bij het gebruik van deze waarden is het verplicht de ter plaatse aanwezige grondsoort aan te tonen. Dit kan bijvoorbeeld door een foto van de wand van een proefsleuf op de beoogde bergingslocatie met een beschrijving van de aangetroffen grondsoort(en).

Wanneer men wil rekenen met andere waarden moet met een infiltratieonderzoek worden aangetoond dat infiltratie ook daadwerkelijk op die locatie mogelijk is. Dit infiltratieonderzoek moet ten minste voldoen aan:

  • 1.

    terreininspectie en –beschrijving;

  • 2.

    beschrijving van de bodemopbouw;

  • 3.

    het verrichten van doorlatendheidsmetingen (1 per 2500 m2, maar ten minste 2) in de onverzadigde zone met behulp van een dubbele ringinfiltrometer;

  • 4.

    het verrichten van doorlatendheidsmetingen (1 per 2500 m2, maar ten minste 2) in de verzadigde zone met peilbuizen;

  • 5.

    ter verificatie van de doorlatendheidsmetingen moet van representatieve bodemlagen de SCG-zeefkromme worden bepaald. Uit een zeefkromme kan een indicatie over de doorlatendheid van het grondmonster worden afgeleid;

  • 6.

    beschrijving van de grondwaterstroming en (historische) variatie in grondwaterstanden om de GHG en GLG vast te kunnen stellen.

 
 
  • Rekenvoorbeeld 1:Bij een (horizontaal gemeten) dakvlak van 600 m2 en een verharding op het terrein van 400 m2 moet er een dan een minimale berging aangelegd worden van 1000 m2 * 60 liter = 60.000 liter. Oftewel 60 m3 berging voor de opvang van een bui van 60 mm (60 liter per m2).

    Rekenvoorbeeld 2: Bij een (horizontaal gemeten) dakvlak van 600 m2 en een verharding op het terrein van 400 m2 moet er een minimale berging aangelegd worden van 1000 m2 * 30,3 liter = 30.300 liter. Oftewel 30,3 m3 berging voor de opvang van de maatgevende bui gedurende 1 uur. Dan resteert nog een etmaalopgave van 26,2 mm ofwel 26,2 m3.

    Als deze 26,2 m3 gedurende 24 uur kan infiltreren is voldaan aan het gemeentelijke criterium van hydrologisch bouwen. Stel dat er slechts 20 m3 van de etmaalopgave in een periode van 24 uur de bodem kan infiltreren dan dient de oorspronkelijke hoeveelheid van 30,3 m3 vermeerdert te worden met 6,2 m3 zodat een bergingsvoorziening van 36,5 m3 gerealiseerd wordt.

    De infiltratieoppervlakte van een krattenveld of grindkoffer kan berekend worden door de omtrek (in meters) te nemen en deze te vermenigvuldigen met de halve wandhoogte (in meters). Daarmee wordt de bedoelde infiltratieoppervlakte verkregen. Deze kan vervolgens vermenigvuldigd worden met de K-waarde van de grond (meter per dag). De uitkomst geeft vervolgens de infiltratiecapaciteit per dag.

Er mag voor regenbuien die heviger zijn dan de bergings- en infiltratie-eis een overloopvoorzienig worden aangebracht vanuit de voorziening naar de openbare ruimte. Deze mag uitsluitend bovengronds (via maaiveld) afvoeren naar de openbare ruimte.

De gekozen methode (waterberging en infiltratie) moet worden aangeleverd op tekening en met bijbehorende berekeningen.

 

Bemalingswater

Bemalingswater hoort in beginsel niet in het riool thuis. Voor het lozen van bemalingswater geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1.

    Lozen op of in de bodem (bij lozen op de bodem moet het water binnen de perceelsgrenzen van de ontdoener blijven).

  • 2.

    Lozen op ‘groot’ oppervlaktewater.

  • 3.

    Lozen op ‘klein’ oppervlaktewater.

  • 4.

    Lozen op ‘schoonwaterriool’.

  • 5.

    Lozen op vuilwaterriool.

Het is aan de ontdoener om aan te tonen waarom hij lager in de voorkeursvolgorde terecht moet komen. Daarbij baseert hij zich uitsluitend op technische/milieutechnische criteria.

De lozingseisen en meldingstermijnen die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen worden daarbij gehanteerd:

Lozingsroute

Eisen aan de lozing

Meldingseisen afhankelijk van de duur van de lozing

<48 uur

< 8 weken

Langer

Bodem

Geen

Geen

5 dagen vooraf

4 weken vooraf

Oppervlaktewater

  • 1.

    Geen visuele verontreiniging

  • 2.

    < 50 mg onopgelost per liter

Geen

5 dagen vooraf

4 weken vooraf

Schoonwaterriool

  • 1.

    < 5 mg ijzer per liter

  • 2.

    < 50 mg onopgelost per liter

Geen

5 dagen vooraf

4 weken vooraf

Vuilwaterriool

  • 1.

    < 5 m3 per uur,

  • 2.

    < 300 mg onopgelost per liter

Geen

5 dagen vooraf

4 weken vooraf

Voor het lozen van bemalingswater geldt ten allen tijde dat er een goed werkende, geijkte debietmeter in de leiding aanwezig is. De kosten voor bemonstering, debietmeting, ontijzering etc. zijn voor rekening van de ontdoener van het bemalingswater.

Een lozing van bemalingswater die niet aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden voldoet wordt terstond beëindigd. Dat grijpt ook in op de voortgang van de bouwactiviteiten. Alle schade/kosten voortvloeiend uit deze beëindiging zijn dan voor rekening van de ontdoener van het bemalingswater.

 

Begrippenlijst

Afvalwater

Afvalwater met een huishoudelijk karakter zoals bedoeld in de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB’s.

Hemelwater

Water afkomstig uit neerslag (regen, hagel, sneeuw).

Bemalingswater

Grondwater vrijkomend bij bouwwerkzaamheden, bedoeld om de grondwaterstand te verlagen.

Groot oppervlaktewater

Oppervlaktewater dat een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het regionale watersysteem. Bijvoorbeeld Drongelens kanaal, Bergse Maas, Koningsvliet.

Klein oppervlaktewater

Oppervlaktewater dat geen of slechts voor een klein onderdeel uitmaakt van het regionale watersysteem. Bijvoorbeeld lokale sloten, kleine waterpartijen en solitaire waterpartijen.

Schoonwaterriool

Riool uitsluitend bedoeld voor de verwerking van hemelwater.

Vuilwaterriool

Riool bedoeld voor de verwerking van afvalwater, of gemengd riool (afvalwater vermengd met regenwater).