Regeling vervallen per 23-12-2023

Verordening tegemoetkoming kinderopvang

Geldend van 05-05-2005 t/m 22-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2005

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kinderopvang

De Raad van de gemeente Hoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 maart 2005;

gezien het advies van de Commissie Mens en Bedrijf van 22 maart 2005;

gelet op artikel 25 van de Wet Kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat -met de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang per 1 januari 2005- het noodzakelijk is bij verordening regels vast te stellen inzake de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

dat hiertoe gebruik is gemaakt van de door de Vereniging Nederlandse Gemeente opgestelde modelverordening;

besluit:

Vast te stellen de navolgende

Verordening tegemoetkoming kinderopvang

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang

  • c.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • d.

    gastouderopvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel c van de wet;

  • e.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • f.

    gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

  • g.

    ouder: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i van de wet;

  • h.

    partner: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de wet;

  • i.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

HOOFDSTUK 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag of wijziging

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kinderopvangcentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 3 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken opschorten. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Weigeringsgrond

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort of niet langer behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

  • 2. Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet of onvoldoende informatie verstrekt.

Artikel 5 Ingangsdatum

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt.

  • 2. Het college weigert de tegemoetkoming als de aanvraag wordt ingediend zes maanden of langer na de feitelijke startdatum van de kinderopvang

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van één jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de vaststelling dat de ouder tot de gemeentelijke doelgroepen behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      de naam en adres van het kindercentrum of gastouder waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarover de tegemoetkoming wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

    • f.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald en naam van de begunstigde;

    • g.

      de verplichting van de ouder, zoals is bedoeld in hoofdstuk vijf van desbetreffende verordening.

Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 4 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder of de partner verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarover de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen twaalf weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 5 Verplichting van de ouder

Artikel 12 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere of hogere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of de partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 13 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de voorlopige toekenning en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 6 Terugvordering

Artikel 14 Terugvordering

  • 1. Kosten van kinderopvang worden teruggevorderd in de gevallen en volgens de regels vermeld in artikelen 58 tot en met 60 Wet werk en bijstand en deze verordening.

  • 2. De vordering wordt verhoogd met de daadwerkelijke gemaakte incasso ingeval van niet-vrijwillige aflossing.

  • 3. Het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien zij daarvoor dringende redenen aanwezig achten

HOOFDSTUK 7 Slotbepalingen

Artikel 15 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening tegemoetkoming kinderopvang.

Artikel 17 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

  • 2. De Verordening tegemoetkoming Kinderopvang (Raadsbesluit d.d. 14 december 2004,Gemeenteblad 2005-06) wordt per 1 januari 2005 ingetrokken.

Toelichting Verordening kinderopvang

Inleiding

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet Kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming’.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt betreffende de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stellen over subsidies is van toepassing op de tegemoetkoming.

Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkoming door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-eind regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoord tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkoming, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen;

  • ­

    De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het College voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • ­

    Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt.

  • ­

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijke kinderopvang plaatsvindt.

  • ­

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Financieringsstructuur voor de cliënt

Met de invoering van de Wet kinderopvang zal de financiering van de kinderopvang door drie partijen plaatsvinden: Rijk (Belastingdienst), ouders en werkgever of in het geval van de doelgroepen uit de Wet kinderopvang en verordening in plaats van een werkgever de gemeente.

Gemeentelijke bijdrage

Om de kinderopvangkosten te financieren ontvangt de cliënt 1/6e deel van de kinderopvangkosten van de gemeente. In het geval de ouder een partner heeft die tot de wettelijke doelgroep behoort is de gemeentelijke bijdrage twee maal 1/6e deel.

Inkomensafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk

Daarnaast vraagt de cliënt via het Rijk (Belastingdienst) een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang. Deze tegemoetkoming is inkomensafhankelijk. De vergoeding betreft een percentage van de kosten van kinderopvang. Bij een hoger inkomen is het percentage lager. Het kan voorkomen dat ouders van hun gezamenlijke werkgevers een lagere bijdrage ontvangt dan een derde deel van de kosten. In dat geval zal het Rijk aan ouders een compensatie daarvoor geven. Ook deze compensatie is afhankelijk van het inkomen van de ouders en zal nooit volledig zijn. In eenoudergezinnen ontbreekt de partner, en daarmee dus ook de tweede werkgever en een tweede werkgeversbijdrage. Hiervoor wordt ook een inkomensonafhankelijke compensatie door het Rijk geboden.

Ouderbijdrage

Wat overblijft is de ouderbijdrage. In sommige gevallen kan de ouderbijdrage die ouders op grond van de Wet kinderopvang moeten bijdragen een belemmering vormen voor reïntegratie. Ouders kunnen vanwege kinderopvangkosten in een armoedeval terechtkomen. Ze verkrijgen door werken weliswaar meer inkomen, maar maken voor kinderopvang weer extra kosten. Hierdoor kan hun netto inkomen lager komen te liggen dan de hoogte van de uitkering. Daarom is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens voor bepaalde doelgroepen te voorzien in een extra tegemoetkoming ter (gehele of gedeeltelijke) compensatie van de ouderbijdrage. Het betreft de volgende doelgroepen: bijstandsgerechtigden, WW’ers, arbeidsgehandicapten, herintreders en ANW’ers.

Tegemoetkoming voor de duur van één jaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één jaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.

De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag.

De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Om te bepalen of iemand tot de doelgroep van de gemeente behoort of niet, moet gekeken worden naar de omstandigheden van de ouder en indien aanwezig de partner van de ouder (zie hiervoor tabel 1 en 2). Voor de omschrijving van het begrip ‘partner’ wordt in de Wet kinderopvang aangesloten bij het partnerbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001.

Bijgaand vindt u een overzicht van de gemeentelijke doelgroepen in de Wet kinderopvang, met daarbij de betreffende bepalingen in de wet. Tevens wordt per doelgroep aangegeven welk deel van de kosten van de kinderopvang door de gemeente wordt vergoed door middel van een tegemoetkoming.

Tabel 1. Een ouder zonder partner

Doelgroepen

Bepaling in de Wet Kinderopvang

Hoogte van de tegemoetkoming gemeente

1. Ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW, IOAZ en maakt gebruikt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling,

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3,5%*

2. Ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kosten van kinderopvang

3. Heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt bij uitzondering algemene bijstand (artikel 16 dringende redenen).

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%

4. Is een niet uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%

5. Is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kosten van kinderopvang

6. Is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

1/6 deel van de kosten van kinderopvang

7. Heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand op grond van de Wwb

Artikel 22, tweede lid

Gemeentelijke bijdrage van 3.5%

Tabel 2. Een ouder met partner

Doelgroep

Bepaling in de Wet Kinderopvang

Hoogte van de tegemoetkoming

9. Zowel de ouder als zijn partner behoren tot de categorieën 1 tot en met 6

Artikel 22, eerste lid, onderdeel b

1/3 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%*, indien de ouder behoort tot categorie 1,3 of 4; 1/3 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6

10. de ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën en de andere persoon ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Artikel 22, eerste lid, onderdeel c

1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een extra gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6

11. de ouder of zijn partner behoort tot de categorieën 1 tot en met 6 en de ander persoon is arbeidsgehandicapt als bedoeld in de wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekering

Artikel 22, eerste lid, onderdeel c

1/6 deel van de kosten van kinderopvang, aangevuld met een extra gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5, of 6

12. de ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1 tot 6 en de andere persoon betaalde arbeid verricht

Artikel 22, eerste lid, onderdeel d

1/6 deel van de kosten kinderopvang, aangevuld met een gemeentelijke bijdrage van 3.5%, indien de ouder behoort tot categorie 1, 3 of 4; 1/6 deel van de kosten van kinderopvang indien de ouder behoort tot categorie 2,5 of 6

13. zowel de ouder als zijn partner hebben een inkomen uit arbeid die wordt aangevuld met algemene bijstand

Artikel 22, tweede lid

Gemeentelijke bijdrage van 3.5%,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Voor de begripsomschrijvingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wet kinderopvang worden gehanteerd.

Artikel 2 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag of wijziging

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet Kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van één jaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd

Een verhoging of verlaging van de tegemoetkoming in verband met een wijziging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal moeten worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, en artikel 16, eerste lid Wet Kinderopvang).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het gemeentelijk register kindercentra en gastouderbureaus van de gemeente Hoorn (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • -

    de ouder ontvangt een uitkering in het kader van de Wwb, IOAW/IOAZ of Anw en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt bij uitzondering (artikel 16 Wwb) algemene bijstand.

De ouder is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkomingonderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Indien de uitkering wordt verstrekt in een andere gemeente: naam van de gemeente

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

Trajectplan van het UWV

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekend. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is al neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet Kinderopvang.

Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en in het bijzonder aanvragen waar spoed is vereist, zo snel mogelijk af te handelen.

Artikel 4 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteit(en) niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidie verbonden verplichtingen;

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager;

in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend of de datum waarop de kinderopvang feitelijk plaatsvindt. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.

Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen of de kinderopvang feitelijk heeft plaatsgevonden.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op wijziging van het aantal uren kinderopvang. De gewijzigde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen of de ingangsdatum van de wijziging.

Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel jaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van het jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor één jaar.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel onrecht uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 7 Beperking van de aanpsraak op de tegemoetkoming

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.

Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de ouders die tot de gemeentelijke doelgroep behoren is in bepaalde gevallen nihil, namelijk wanneer de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente wordt gecompenseerd (zie artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a).

Dit betekent dat voor degenen die tot deze gemeentelijke doelgroep behoren de hoogte van de eigen bijdrage geen rem zet op de vraag naar kinderopvang.

Ouders die een (substantiële) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, zullen de hoogte van die bijdrage mee laten wegen bij hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te beperken, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in elk individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om arbeid en zorg te combineren. Hierbij zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of een chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie met zich meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming en de naam van de begunstigde worden vermeld (onderdeel f). Artikel 8 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang;

  • -

    de verplichting om alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen ten minste gedurende één jaar na de toekenning te bewaren en deze op verzoek ter beschikking te stellen aan het college voor controledoeleinden.

Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betaling rechtstreeks aan het kindercentrum of gastouderbureau te doen.

Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouder, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkoming vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een jaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van 4:46, tweede lid en derde lid, Awb.

Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteit waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidie verlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 11 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang. Artikel 38 Wet kinderopvang verklaard tevens artikel 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand van toepassing zijnde.

Artikel 12 Inlichtingenplicht

Deze verplichting staan in ongeveer dezelfde bewoording ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepalingen luidt: ‘de houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van de kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij of zij behoort niet tot de gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder of de partner de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrecht een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb).

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien;

  • 1.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • 2.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • 3.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • 4.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten.

Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking betreffende de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:56 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat hier om de volgende gevallen:

  • 1.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • 2.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist of dit behoorde te weten;

  • 3.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 13 Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de voorlopige toekenning van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 14 Terugvordering

Terugvordering (artikel 38 Wet Kinderopvang)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (Wwb) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstig van toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid Wwb).

Artikel 15 t/m 17

In deze artikelen worden de uitvoering, de citeertitel en de inwerkingtreding geregeld. Daarnaast is bepaald dat waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet burgemeester en wethouder beslissen.


Noot
*

3.5% van de kosten kinderopvang

Noot
*

3.5% van de kosten kinderopvang