Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kaag en Braassem 2010

Geldend van 17-02-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kaag en Braassem 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 In dit Besluit wordt verstaan onder:a. Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kaag en Braassem;b. Verzamelinkomen: het totaal van de inkomsten per jaar van het huishouden die geregistreerd staan bij de Belastingdienst en betrekking hebben op een periode die twee jaar ligt voor het jaar dat de hoogte van het inkomen wordt bepaald;c. Norminkomen:

    • 1.

      Voor gehandicapten jonger dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand;

    • 2.

      Voor gehandicapten ouder dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld inartikel 22 van de Wet werk en bijstand;

    • 3.

      Voor gehandicapten die permanent in een inrichting verblijven wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden inclusief vakantieuitkering als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand;

    e. Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon een voorziening in het kader van de Wet is verstrekt;f. Regiotaxi: het Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem voor de Leidse Regio dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur;g. Leidse regio: de gemeenten Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten en Zoeterwoude;h. Regulier openbaar vervoer: het openbaar vervoer via vaste netlijnen en op vaste tijden;i. Strippentarief: het tarief per zone in het regulier openbaar vervoer conform de nationale strippenkaart;j. Eigen auto: auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;k. Vervoer door derden: vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;I. Vervoerswaarde: het aantal kilometers per kalenderjaar dat de aanvrager met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de vervoersvoorziening zoveel mogelijk is afgestemd;m. Echtgeno(o)t(e): de echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet.

  • 2 Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, Verordening, AMvB en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2 Keuzevrijheid

  • 1 Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard aan een huurwoning betreft.

  • 2 Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien de vervoersvoorziening collectief vraagafhankelijk vervoer betreft.

Artikel 3 Verstrekking persoonsgebonden budget

  • 1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting vindt plaats op verzoek van de aanvrager, nadat deze uitdrukkelijk is geïnformeerd over de voor- en nadelen hiervan.

  • 2 Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een budget voor instandhoudingkosten.

Artikel 4 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1 De verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt in ieder geval plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 2 De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt tevens plaats bij voorzieningen, die een bedrag van € 15.000,00 te boven gaan.

  • 3 De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt steekproefsgewijs plaats bij voorzieningen, die een bedrag van € 2.500,00 te boven gaan.

  • 4 De steekproef zoals genoemd in het derde lid heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten boven de grenzen als bedoeld in het derde lid.

  • 5 De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag.

  • 6 Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt, kan het College op grond van artikel 13 lid 1 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 5 Bijzondere bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget

  • 1 Indien het persoonsgebonden budget of een gedeelte daarvan niet is besteed aan het doel waarvoor het is bestemd (en eventueel daarmee samenhangende bestedingen) in de betreffende periode of het betreffende kalenderjaar, is de aanvrager verplicht dit terug te geven.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden dat de budgethouder ten hoogste 10% van het budget mag overhevelen naar het volgende kalenderjaar, indien hij dit bedrag in het betreffende jaar niet kan of wil besteden.

  • 3 In aanvulling op het bepaalde in artikel 4 lid 2 en 3 geldt voor een persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden, dat over een bedrag van maximaal € 250,00 per jaar geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Toewijzing hulp bij het huishouden in natura

  • 1 Het College maakt bij hulp bij het huishouden in natura voor de toewijzing van een aanbieder aan een rechthebbende gebruik van het Dynamisch Selectiemodel.

  • 2 De rechthebbende kan voorafgaand aan het aan de orde zijn van de toewijzing via het Dynamisch Selectiemodel de keuze maken om van hulp in natura over te stappen naar een persoonsgebonden budget.

  • 3 De rechthebbende heeft het recht om voorafgaand aan de toewijzing via het Dynamisch Selectiemodel één voorkeur en één anti-voorkeur voor een aanbieder uit te spreken.

  • 4 De uitgesproken voorkeur en anti-voorkeur wordt meewegen in het Dynamisch Selectiemodel bij toewijzing van een aanbieder aan een rechthebbende.

  • 5 Het College geeft geen garantie dat de door de rechthebbende uitgesproken voorkeur ook gehonoreerd wordt.

  • 6 De rechthebbende dient de via het Dynamisch Selectiemodel toegewezen aanbieder te accepteren.

  • 7 Indien de rechthebbende de via het Dynamisch Selectiemodel toegewezen aanbieder weigert, kan het College de rechthebbende uitsluiten van toegang tot de voorziening voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 7 Omvang persoonsgebonden budget

  • 1 Het bedrag dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van hulp bij het huishouden bedraagt voor categorie A € 16,50 per uur.

  • 2 Het bedrag dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van hulp bij het huishouden bedraagt voor categorie B € 19,50 per uur.

Artikel 8 Bevoorschotting

  • 1 De verstrekking van een persoonsgebonden budget wordt na toekenning bij wijze van voorschot per maand uitbetaald.

  • 2 Tot uitbetaling wordt overgegaan nadat de budgethouder een overeenkomst voor het verstrekken van hulp bij het huishouden heeft overgelegd.

Artikel 9 Verantwoording

  • 1 De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

  • 2 De budgethouder dient ten behoeve van de controle op de besteding van het persoonsgebonden de volgende stukken aan het College te overleggen, indien het College daarom verzoekt:a. een overzicht van de salarisadministratie.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 10 De omvang van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1 Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 30 onder b tot en met f van de Verordening wordt uitgegaan van het programma van eisen, zoals vastgelegd in het indicatieadvies.

  • 2 Op basis van het programma van eisen, zoals genoemd in lid 1, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget vastgesteld conform:a. de afspraken vastgelegd in raamcontracten;b. prijsafspraken ten gevolge van een Europese aanbesteding;c. in die gevallen waarin geen prijsafspraken zijn gemaakt, worden voor voorzieningen, hoger dan € 5.000,00, twee offertes opgevraagd. De hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordtvastgesteld conform het aanbod van de laagste aanbieder.

  • 3 Voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering wordt jaarlijks (1x per jaar) vooraf een bedrag verstrekt ter hoogte van 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum jaarbedrag van € 200,00.

  • 4 In afwijking van het bepaalde in lid 3 van dit artikel bedragen de instandhoudingkosten bij trapliften:a. € 340,00 ten behoeve van de kosten van keuring en onderhoud (gelijk aan de verlengde garantie, die bij verstrekkingen in natura voor een periode van vijfjaar wordt afgesloten);b. € 75,00 ten behoeve van elektra bij rechte trapliften cq € 125,00 bij trapliften met een draai;c. Indien bij het plaatsen van een traplift bouwkundige aanpassingen benodigd zijn, wordt aan het persoonsgebonden budget een vergoeding voor de kosten van deze aanpassingen, waarvan de hoogte op basis van een offerte wordt vastgesteld, toegevoegd.

Artikel 11 Bevoorschotting

Na verzending van de beschikking wordt de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

Artikel 12 Verantwoording

  • 1 De verantwoording van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze financiële tegemoetkoming wordt op declaratiebasis verstrekt en heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar.

  • 2 De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop-, en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het College besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar dringende redenen voor zijn.

Artikel 13 Verhuiskostenvergoeding

  • 1 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 35 lid 1 onder a van de Verordening bedraagt € 1.950,00.

  • 2 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 35 lid 1 onder b van de Verordening bedraagt € 4.000,00.

Artikel 14 Kosten tijdelijke huisvesting

Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 42 van de Verordening is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van:a. € 718,79 per maand indien de tijdelijke huisvesting zelfstandige woonruimte betreft ofwel de te verlaten woonruimte langer moet worden aangehouden;b. € 360,70 per maand indien de tijdelijke huisvesting niet-zelfstandige woonruimte betreft. 

Artikel 15 Woningsanering

  • 1 Bij de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering, zoals genoemd in artikel 40 van de Verordening, worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD normen toegepast.

  • 2 De gemeente verstrekt ten behoeve van de aanschaf van vloer- en raambedekking een voorschot. De hoogte van dit voorschot is gelijk aan 75% van de kosten zoals blijkt uit de overgelegde offerten. De definitieve vaststelling vindt plaats aan de hand van de overgelegde rekeningen. De definitief toegekende financiële tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de in het eerste lid genoemde maximum.

Artikel 16 Kosten van keuring en onderhoud/reparatie

  • 1 Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan de hieronder vermelde voorzieningen, die door de gemeente zijn verstrekt, kunnen alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring en onderhoud/reparatie, zoals bedoeld in artikel 30 onder e en artikel 41, voor vergoeding in aanmerking komen:a. stoelliften;b. rolstoel- of plateauliften;c. woonhuisliften;d. hefplateauliften;e. balansliften;f. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;g. elektromagnetische opening- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • 2 De maximale vergoeding voor kosten van keuring en onderhoud van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:

     

    € 90,00

    € 70,00

    € 150,00

    € 225,00

    € 150,00

    € 225,00

    € 225,00

    € 150,00

    € 225,00

    € 670,00 (2x p.j.)

    € 450,00

    € 450,00

     

  • 3 Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan voorzieningen als omschreven in het eerste lid onder a tot en met e, waarvoor na 1 januari 2006 een contract is afgesloten. Deze kosten zijn reeds opgenomen in het contract met de leverancier.

  • 4 Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt in de kosten van keuring en onderhoud/reparatie aan voorzieningen als omschreven in het eerste lid onder a tot en met e, indien voor deze voorziening een persoonsgebonden budget is verstrekt. Bij het bepalen van de omvang van dit budget zijn immers reeds de kosten van keuring en onderhoud/reparatie betrokken als instandhoudingkosten.

Artikel 17 Uitbetalen van de woonvoorziening

  • 1 De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte:a. woonruimteaanpassing;b. kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie van woonruimteaanpassingen;c. kosten van huurderving;d. kosten van verwijderen van woonvoorzieningen.

  • 2 De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte:a. verhuizing en inrichting;b. een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard;c. kosten van tijdelijke huisvesting.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 18 De omvang van het persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming

  • 1 Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 52 van de Verordening wordt uitgegaan van het programma van eisen, zoals vastgelegd in het indicatieadvies.

  • 2 Op basis van het programma van eisen, zoals genoemd in het eerste lid, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget vastgesteld conform:a. de afspraken vastgelegd in raamcontracten;b. prijsafspraken ten gevolge van een Europese aanbesteding;c. in die gevallen waarin geen prijsafspraken zijn gemaakt, worden voor voorzieningen, hoger dan € 5.000,00, twee offertes opgevraagd. De hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld conform het aanbod van de laagste aanbieder.

  • 3 Voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering wordt jaarlijks (1x per jaar) vooraf een bedrag verstrekt ter hoogte van 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum jaarbedrag van € 200,00.

Artikel 19a Persoonsgebonden budget voor scootmobielen (koop)

  • 1 Het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:a. voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur):    €2.800,00 (A)+ €1.100,00 (B) = €3.900,00;b. voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur):    €3.100,00 (A)+ €1.250,00 (B) = €4.350,00;c. voor een scootmobiel voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur):    €4.725,00 (A)+ €1.750,00 (B) = €6.475,00.

  • 2 Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

  • 3 De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een scootmobiel.

  • 4 De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel voldoende te laten onderhouden.

  • 5 De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

  • 6 De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de scootmobiel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

  • 7 De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 8 De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootmobiel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordt een voorschot van €50,00 verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

  • 9 Indien vast staat dat de aanvrager de scootmobiel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de scootmobiel rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 10 Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel.

  • 11 Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12 De restwaarde van de scootmobiel wordt als volgt bepaald:

    Restwaarde scootmobiel

    Bij verhuizing of overlijden van aanvrager of niet meer adequaat zijn van de scootmobiel

    Restwaarde als percentage van verstrekt aanschafgedeelte van het PGB

    - in het eerste jaar

    85%

    - in het tweede jaar

    70%

    - in het derde jaar

    55%

    - in het vierde jaar

    40%

    - in het vijfde jaar

    25%

    - in het zesde jaar

    10%

     

Artikel 19b Persoonsgebonden budget voor scootmobielen (huur)

  • 1 Indien de aanvrager een scootmobiel huurt waarbij onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen, komt hij in aanmerking voor ten hoogste een persoonsgebonden budget van:a. € 3.900,00 indien het betreft een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur);b. € 4.350,00 indien het betreft een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur);c. € 6.475,00 indien het een scootmobiel betreft voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur).

  • 2 Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

  • 3 De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een scootmobiel.

  • 4 Per kalenderjaar ontvangt de aanvrager het in het eerste lid genoemde bedrag, gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het derde lid. Bij overlijden of verhuizen van de aanvrager of een niet meer adequaat zijn van de scootmobiel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 5 De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

Artikel 20 Verantwoording

  • 1 De verantwoording van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 2 De budgethouder overlegt een origineel aankoop-/huur- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het College besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar dringende redenen voor zijn.

Artikel 21 Collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 1 De door het College te verstrekken vervoersvoorziening, als bedoeld in artikel 50 van de Verordening bestaat uit:a. het gebruik van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief voor maximaal 384 zones op jaarbasis;b. een vrij besteedbaar bedrag van € 280,00, dat bestemd is voor meergebruik van de Regiotaxi, vervoer buiten het vervoersgebied van de Regiotaxi, voor vervoer met de eigen auto of voor vervoer door derden.

  • 2 Personen die een vervoersvoorziening van de gemeente ontvangen in de vorm van de Regiotaxi, moeten een bijdrage betalen in de Regiotaxi. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan het dan geldende strippenkaarttarief.

  • 3 Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag, als bedoeld in het eerste lid onder b, vooraf in één termijn uit in de maand maart.

Artikel 22 Gebruik van eigen auto

  • 1 De door het College te verstrekken vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 52 lid 2 onder a van de Verordening wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming te besteden aan het gebruik van de eigen auto.

  • 2 De hoogte van de financiële tegemoetkoming is maximaal € 560,00 op jaarbasis.

  • 34 Het College betaalt de in het tweede lid genoemde bedrag in twee termijnen uit aan de rechthebbende, te weten in maart en september. Indien de hoogte van de tegemoetkoming naar beneden is bijgesteld, wordt het bedrag in één termijn uitbetaald, te weten in de maand maart.

  • 4 Om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, moet de aanvrager in aanvulling op het bepaalde in artikel 53 lid 1 van de Verordening voldoen aan de volgende voorwaarden:a. de persoon met beperkingen of diens huisgenoot moet in het bezit zijn van een auto;b. de persoon met beperkingen of diens huisgenoot moet in het bezit zijn van een geldig rijbewijs.

Artikel 23 Vervoer door reguliere taxi

  • 1 De door het College te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de reguliere taxi, zoals bedoeld in artikel 52 lid 2 onder b van de Verordening, bestaat uit:a. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de reguliere taxi van maximaal € 1.388,00 op jaarbasis; enb. een vrij besteedbaar bedrag van € 280,00 dat bestemd is voor vervoer met de eigen auto of voor vervoer door derden.

  • 2 De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a wordt, ter hoogte van 75% van het jaarbedrag, in twee termijnen uitbetaald. Indien de rechthebbende voor de resterende 25% van het jaarbedrag in aanmerking wenst te komen, dient hij de besteding van de eerste 75% te verantwoorden.

  • 3 Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag, als bedoeld in het eerste lid onder b, in één termijn uit aan de rechthebbende, te weten de maand maart.

Artikel 24 Vervoer door rolstoeltaxi

  • 1 De door het College te verstrekken vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van rolstoeltaxi, zoals bedoeld in artikel 52 lid 2 onder c van de Verordening, bestaat uit:a. een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de rolstoeltaxi van maximaal € 1.875,00 op jaarbasis; en b. een vrij besteedbaar bedrag van € 280,00, dat bestemd is voor vervoer met de eigen (voor rolstoelgebruik aangepaste) auto of voor vervoer door derden.

  • 2 De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a wordt, ter hoogte van 75% van het jaarbedrag, in twee termijnen uitbetaald. Indien de rechthebbende voor de resterende 25% van het jaarbedrag in aanmerking wenst te komen, dient hij de besteding van de eerste 75% te verantwoorden.

  • 3 Het College betaalt het vrij besteedbaar bedrag, als bedoeld in het eerste lid onder b, in één termijn uit aan de rechthebbende, te weten de maand maart.

Artikel 25 Scootmobiel en aangepast vervoersmiddel

  • 1 Het College kan in aanvulling op de voorzieningen, als genoemd in artikel 49 lid 1 en artikel 50 van de Verordening een vervoersvoorziening verstrekken in de vorm van een scootmobiel of een aangepast vervoermiddel.

  • 2 Een persoon met beperkingen kan slechts voor een scootmobiel of een aangepast vervoermiddel in aanmerking komen, indien hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten én van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 26 Wijzigingen in de omvang van de voorziening

  • 1 De vergoeding in de kosten van vervoer als bedoeld in artikel 50 (gereduceerd vervoerstarief) en artikel 52 lid 2 van de Verordening wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 52 lid 1 van de Verordening wordt of is toegekend door het College.

  • 2 Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer en tenminste één van hen kan geen gebruik maken van de Regiotaxi, wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor het gebruik van de reguliere taxi toegekend.

  • 3 Voor zover echter beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van de Regiotaxi wordt aan hen ieder toegekend:a. 100% van het in artikel 21 lid 1 onder a en artikel 21 lid 2 bedoelde aantal zones voor het gebruik van de Regiotaxi; enb. indien van toepassing, 50% van het in artikel 21 lid 1 onder b bedoelde vrij besteedbaar bedrag.

  • 4 Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van de Regiotaxi, en één van hen kiest voor de vergoeding voor het gebruik van de eigen auto, wordt aan ieder van hen 50% toegekend van het maximumbedrag voor het gebruik van de eigen auto.

  • 5 Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 50 en artikel 52 lid 2 onder a aangemerkt als alleenstaande.

  • 6 De omvang van een voorziening als bedoeld in artikel 50 en artikel 52 lid 2 van de Verordening wordt voor personen met beperkingen tot 16 jaar gesteld op een percentage van het bedrag dat in artikel 21, 22, 23 en 24 van dit Besluit is genoemd, namelijk:a. 0% voor personen met beperkingen tot 4 jaar;b. 25% voor personen met beperkingen van 4 tot 6 jaar;c. 50% voor personen met beperkingen van 6 tot 12 jaar;d. 75% voor personen met beperkingen van 12 tot 16 jaar.

Artikel 27 Beschikking

Een beschikking voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 50 en 52 lid 2 van de Verordening kan voor onbepaalde tijd worden afgegeven.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 28 Omvang van het persoonsgebonden budget

  • 1 Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste: 

    Omvang persoonsgebonden budget

     

    1

    duwwandelwagen voor continu gebruik

    € 3.600

    € 3.100

    € 500

    2

    handbewogen rolstoel voor incidenteel/kortdurend gebruik

    € 1.000

    € 750

    € 250

    3

    handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent/algemeen gebruik

    € 2.700

    € 2.200

    € 500

    4

    handbewogen rolstoel voor actief gebruik

    € 2.550

    € 2.050

    € 500

    5

    elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook om het huis

    € 9.300

    € 6.800

    € 2.500

    6

    elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis

    € 10.625

    € 8.125

    € 2.500

     

  • 2 Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

  • 3 De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel.

  • 4 De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

  • 5 De aanvrager is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

  • 6 De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

  • 7 De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 8 De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. Voor elektrische rolstoelen wordt in het jaar van aanschaf een voorschot van € 50,00 verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.

  • 9 Indien vast staat dat de aanvrager de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan de gemeente in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van de aanvrager binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van de aanvrager.

  • 10 Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

  • 11 Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij de gemeente van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

  • 12 De restwaarde van de rolstoel wordt als volgt bepaald: 

    Restwaarde rolstoel

    - in het eerste jaar

    85%

    - in het tweede jaar

    70%

    - in het derde jaar

    55%

    - in het vierder jaar

    40%

    - in het vijfde jaar

    25%

    - in het zesde jaar

    10%

     

Artikel 28a Persoonsgebonden budget voor rolstoelen (huur)

  • 1 Indien de aanvrager een rolstoel huurt waarbij onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen, komt hij per soort voorziening in aanmerking voor maximaal het volgende bedrag:- duwwandelwagen voor continu gebruik: € 3.600,00- handbewogen rolstoel voor incidenteel / kortdurend gebruik: €1.000,00- handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent / algemeen gebruik: € 2.700,00- handbewogen rolstoel voor actief gebruik: €2.550,00- elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook in en om het huis: € 9.300,00- elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis: € 10.625,00.

  • 2 Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt de gemeente een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

  • 3 De gemeente hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel.

  • 4 Per kalenderjaar ontvangt de aanvrager het in het eerste lid genoemde bedrag, gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het derde lid. Bjj overlijden of verhuizen van de aanvrager of een niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

  • 5 De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

  • 6 De gemeente vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van huurovereenkomst of vooruitbetaald op basis van een huurofferte.

Artikel 29 Verantwoording

  • 1 De verantwoording van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het College vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

  • 2 De budgethouder overlegt een origineel aankoop-/huur-, en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het College besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar dringende redenen voor zijn.

Artikel 30 Sportrolstoel

  • 1 Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget.

  • 2 De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel bedraagt € 2.450,00.

  • 3 Een persoonsgebonden budget voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel wordt slechts eenmaal per drie jaar verstrekt.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 31 Citeertitel en inwerkingtreding

a. Dit Besluit treedt wordt aangehaald als: 'Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kaag en Braassem 2010'.b. Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2010.