Regeling vervallen per 05-07-2022

Verordening wet inburgering gemeente katwijk 2013

Geldend van 01-03-2013 t/m 04-07-2022

Intitulé

Verordening wet inburgering gemeente katwijk 2013

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering zoals deze luidde op 31 december 2012;

    • c.

      de wetswijziging: de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering enenkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb.2012, 430);

    • d.

      inburgeringsplichtige: persoon, als bedoeld in artikel X, 2e t/m 5e lid van de wetswijziging;

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet, de wetswijziging en de daarop berustende regelingenzijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

1.Het college biedt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan aan deinburgeringsplichtige, te weten:

a.de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet2000 en

b.de geestelijke bedienaar, als bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet, die geenoudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet,

voor zover deze uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden.

2.Het college stelt alleen maar voorzieningen vast voor inwoners van de gemeente Katwijk.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

1.Het college stemt de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening aan deinburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 onder a af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

2.Indien de inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 onder a een voorziening gericht oparbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

3.Aan de inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 onder a biedt het college

maatschappelijke begeleiding aan.

4.Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de samenstelling van deaangeboden voorziening.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

1.De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste zestermijnen betaald.

2.Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of detaalkennisvoorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

a. het deelnemen aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

b. het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

c. het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

d. het voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamenNederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

e. het deelnemen aan de mbo-opleiding, waarvoor de taalkennisvoorziening is vastgesteld;

f. het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan deverplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

g.andere verplichtingen, die het succesvol deelnemen aan en afronden van de aangebodenvoorziening tot doel hebben.

Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

1.Het college doet het aanbod, als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wetschriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

2.In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening oftaalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan die voorziening worden verbonden.

3.De inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 aan wie een aanbod wordt gedaan, deeltbinnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

4.Wanneer de inburgeringsplichtige, als bedoeld in artikel 3 het aanbod aanvaardt, neemthet college binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in

ieder geval:

a. een beschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige, als bedoeld inartikel 3;

c.de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal Iof II moet zijn behaald;

d.de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage.

Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

1.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250 indien de inburgeringsplichtige of depersoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, als bedoeld in artikel 25, vierde lid van de wet.

2.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige geen ofonvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de

wet of aan de verplichtingen, als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

3.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500 indien de inburgeringsplichtige nietbinnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

4.De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige nietbinnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 10 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening die gold op het moment van de

inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op die van de bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Katwijk 2013.

Algemene toelichting

met ingang van 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd.

In de wet zoals die gold tot 31 december 2012 was aan gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervallen de taken van de gemeenten. Wel blijven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit om met name inburgeraars die al met een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten de oude inburgeraars handhaven.

De voor de gemeenten belangrijkste wijzigingen zijn:

-de verantwoordelijkheid voor inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige gelegd.

Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het

oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

-de doelgroep wordt beperkt

De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

-voor vrijwillige inburgeraars is geen voorziening meer mogelijk

De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

-taken worden verschoven van gemeente naar Rijk

Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

-er gelden bepalingen, die de overgang regelen

Er geldt een overgangsregeling, die erin voorziet:

-dat gemeenten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

-dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijngeworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

-dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die voor1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding

(artikel 19, zesde lid van de wet) bestaat.

Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per nieuwe inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning

krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000).

De Verordening Wet inburgering is aangepast aan de gewijzigde wet.

In deze verordening wordt alleen het aanbodstelsel toegepast. De mogelijkheid die artikel 19a van de wet bood om het college de bevoegdheid te geven inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan vervalt per 1 januari 2013. In deze verordening wordt het aanbodstelsel gehandhaafd op basis van het overgangsrecht in de wet. Dit stelsel houdt in dat het

college de inburgeringsplichtige een aanbod doet en de voorziening vaststelt overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijk bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Aan anderen kunnen gemeenten, desgewenst, nog wel voorzieningen aanbieden maar niet meer op grond van de Wet inburgering.

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeente die onder het overgangsrecht vallen goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen die voor 1 januari 2013 hun inburgeringsplicht opgelegd hebben gekregen en voor die datum een gemeentelijk

aanbod hebben gekregen.

Omdat na 1 januari 2013 zich nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn, werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

In verband met deze taken draagt de wetswijziging gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1.regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, terzake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de wet);

2.regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en

artikel 23, derde lid, van de wet);

3.het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillendeovertredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de wet).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen.

Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke

bedienaren (artikel 19, tweede lid van de wet) die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, van de wet).

De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen.

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet).

Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000 (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000).

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

-de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aaninburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet);

-de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen(artikel 19, vijfde lid, onderdeel a van de wet);

-de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b van de wet);

-de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening oftaalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen

(artikel 23, derde lid, van de wet).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 van de wet draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

In de Wet inburgering worden de begrippen inburgeringsvoorziening en taalkennisvoorziening gebruikt. In de hieronder staande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening

regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met de organisatie van de informatieverstrekking.

De informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven. Zo kunnen gemeenten een apart informatiepunt inrichten (het inburgeringsloket) al dan niet in combinatie met een digitaal loket. Het is ook mogelijk om de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen onder te brengen bij een centraal informatiepunt (bijvoorbeeld het zorgloket). Ook kunnen gemeenten bepaalde organisaties (bijvoorbeeld educatieinstellingen, bibliotheken, moskeeën of andere zelforganisaties) een rol geven bij de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen. De eerste ingang voor informatievoorziening in

Katwijk is het (gemeentelijke) Zorgloket.

Artikel 3 Inburgeringsaanbod

Vanaf 1 januari 2013 is het college alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft

om voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende

inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de geschiktheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

-de kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandsesamenleving en zijn of haar leercapaciteit;

-de maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in deNederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid en/of het opvoeden van kinderen;

-de persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld wordengedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als de voorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering

ontvangt op grond van een andere sociale zekerheidswet of sociale zekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de wet).

Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid van de wet). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkerings-

verstrekking op grond van sociale zekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college (in voorkomende gevallen) afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de sociale zekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteit die het college als onderdeel van de voorziening moet opnemen.

In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid van de wet).

Het vierde lid geeft het college de ruimte om nadere regels te stellen over de samenstelling van de voorziening.

Wat het college bijvoorbeeld als onderdeel van de voorziening aan inburgeringsplichtigen

kan opnemen, is trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen met name van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid van de wet).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid van de wet maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening,

moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid van de wet). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze

verplichtingen vast.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente.

Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in

ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, van de wet). Handhaving hiervan is alleen

mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, van de wet). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan

worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet).

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Artikel 34, onderdeel d van de wet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het vierde lid van artikel 9.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen dan wel op een andere wijze aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. Als de

inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het vierde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000 (artikel 34, onderdeel d van de wet). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Artikel 9 biedt in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen.

Het college zal binnen deze kaders de uitvoering ter hand moeten nemen.

Artikel 10 Overgangsbepaling

Met deze overgangsbepaling wordt gerealiseerd dat individuele besluiten, die genomen zijn onder de werking van de vorige verordening en waar niets aan verandert, in stand kunnen blijven zonder dat daar op basis van de huidige verordening nieuwe besluiten op hoeven te worden genomen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

De verordening kent een terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Gelet op het feit dat de verordening geen belastende bepalingen kent (t.o.v. de verordening zoals die tot dan gold), bestaan hiervoor geen belemmeringen.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.