Regeling vervallen per 01-01-2019

Algemene plaatselijke verordening gemeente Kerkrade 2017

Geldend van 13-02-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Kerkrade 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

b. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

c. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening Kerkrade daaronder wordt verstaan;

d. college: het college van burgemeester en wethouders;

e. gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

f. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

g. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

h. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

i. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

j. weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

  • 4. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kunnen andere (langere) beslistermijnen gelden.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. De vergunning of ontheffing kan dan wel moet worden geweigerd indien de Bibobtoets, dien onderdeel kan zijn van een ingediende aanvraag, tot een negatieve uitkomst leidt of indien wordt geweigerd een Bibob formulier volledig in te vullen dan wel de gevraagde gegevens c.q. stukken niet worden ingediend.

  • 4. Voor bepaalde, door het bevoegd gezag genoemde vergunningen of ontheffingen, kunnen in de betreffende bepaling of vastgestelde nadere regel ook nog andere of aanvullende weigeringsgronden worden genoemd.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 7 maal 24 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    e. voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1 meter wordt gelaten op voetpaden en van 2,30 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 2;24

    b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; en

    c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

  • 8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10 A (slaap)verblijf op de weg

  • 1. Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Dit verbod geldt niet indien een vergunning is verleend overeenkomstig deze Apv voor het kamperen buiten kampeerterrein.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    b. door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de geldende Wegverordening van de provincie Limburg, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met toebehoren in wegen door een bedrijf dat zich in het kader van de openbare voorzieningen bezighoudt met de levering van gas, elektriciteit, water en / of warmte.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1. of 3. van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:84 van deze verordening;

    g. de door het gemeentebestuur vastgestelde kermissen;

    h. voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    e. een straat-, buurt- of schoolfeest/barbecue op één dag

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. In nadere regels kunnen categorieën evenementen worden aangewezen.

  • 3. Voor het aanvragen van een evenementenvergunning stelt de burgemeester een aanvraagformulier vast.

  • 4. In afwijking van lid 1 is geen vergunning vereist voor een klein evenement, (meldingsplichtig evenement) indien:

    a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen en/of

    b. er geen straten/pleinen hoeven te worden afgezet en

    c. maximaal 1 dag duurt en

    d. het evenement vindt niet plaats op de rijbaan, fiets- of bromfiets- of parkeergelegenheid of anderszins meer dan een geringe belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten en

    e. een geluidsniveau van maximaal 70 dB(A) op de dichtstbijzijnde gevel dan wel 50 meter afstand.

    f. de eindtijd maximaal 22.00 uur (zo-do) / 23.00 uur (vr-za) bedraagt.

    g. de organisator minimaal vier weken voorafgaande aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

    h. indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing conform de Drank- en horecawet te worden aangevraagd.

  • 5. De burgemeester stelt een formulier vast voor het melden van een klein evenement.

  • 6. In afwijking van lid 4 is een vergunning vereist voor een vechtsportevenement.

  • 7. Ten aanzien van (meldingsplichtige) evenementen kan de burgemeester nadere regels stellen.

  • 8. De burgemeester kan nadere voorwaarden en beperkingen stellen aan (meldingsplichtige) evenementen.

  • 9. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 10. Op de melding en vergunningen van lid 1 en lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25 a Termijn voor het indienen van een melding of aanvraag voor een evenementenvergunning

  • 1. Melding kleine evenementen

    a. de organisator stelt burgemeester tenminste 4 weken voorafgaande aan het kleine evenement door middel van het meldingsformulier in kennis;

    b. indien een ontheffing Drank- en horecawet wordt gevraagd, dienen het meldingsformulier en aanvraag ontheffing minimaal 6 weken voorafgaande aan het kleine evenement te worden ingediend.

  • 2. Vergunning kleinschalige evenementen

    De organisator dient minimaal 6 weken voorafgaande aan het kleinschalig evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in.

  • 3. Vergunning reguliere evenementen

    De organisator dient minimaal 3 maanden voorafgaande aan een regulier evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in.

  • 4. Vergunning middelgrote evenementen

    De organisator dient minimaal 6 maanden voorafgaande aan het middelgrote evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in.

  • 5. Vergunning grote evenementen

    De organisator dient 9 maanden en tenminste 6 maanden voorafgaande aan het grote evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning, eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet en aanvragen andere vergunningen en/of ontheffingen in.

Artikel 2:25 b Beslistermijn voor melding en aanvraag evenementenvergunning

  • 1. Melding kleine evenementen

    Indien door het kleine evenement de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar zou komen, kan de burgemeester binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement te verbieden.

  • 2. Vergunning kleinschalige evenementen

    De burgemeester beslist op de aanvraag kleinschalige evenementenvergunning binnen drie weken na ontvangst van een volledige aanvraag.

  • 3. Vergunning reguliere evenementen

    a. De burgemeester beslist op de aanvraag regulier evenementenvergunning binnen zes weken na ontvangst van een volledig aanvraag.

    b. De beslistermijn kan eenmalig met drie weken worden verdaagd.

  • 4. Vergunning middelgrote evenementen

    a. De burgemeester beslist op de aanvraag regulier evenementenvergunning binnen 14 weken na ontvangst van een volledig aanvraag.

    b. De beslistermijn kan eenmalig met 6 weken worden verdaagd.

  • 5. Vergunning grote evenementen

    a. De burgemeester beslist op de aanvraag voor een grote evenementenvergunning en aanvullende aanvragen vergunning en/of ontheffingen binnen 20 weken ontvangst van een volledig aanvraag.

    b. De beslistermijn kan eenmalig met 6 weken worden verdaagd.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 7A: Voetbal

Artikel 2:27 Betaalde voetbalwedstrijden

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Organisator:

a. de betaald voetbalorganisatie Roda J.C. Kerkrade of,

b. indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbalorganisaties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, dan wel

c. degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken.

2. Voetbalwedstrijd:

Een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder lid 1.

3. Stadion:

Het voetbalstadion gelegen aan de Roda J.C. Ring 1. Onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat begrensd wordt door de volgende wegen: Imstenraderweg, Locht, Beitel en de stadsautoweg N281.

Artikel 2:28 Kennisgeving

  • 1. De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de Burgemeester. In de door de Burgemeester te bepalen bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.

  • 2. Kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.

  • 3. De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 4. De Burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden:

    a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

    b. indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

  • 5. Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

  • 6. De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid met betrek¬king tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.

  • 7. Het in artikel 2:1 lid 2 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:29 Ordeverstoring

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld onder artikel 2:27 lid 2 de orde te verstoren

Artikel 2:30 Opvolgen aanwijzingen

Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2:31 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2:32 Supportersstromen

  • 1. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente.

  • 3. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd almede op een of andere wijze de openbare orde te verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie zich buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Kerkrade.”

Artikel 2:33 Plaatsbewijzen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Parkstad Limburg Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2:34 Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor zover de persoon tot wie het verbod gericht is in het gebied woonachtig is, blijkens opgave in het persoonsregister.

  • 3. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

  • 4. De burgemeester kan nadere regels stellen met betrekking tot het stadionomgevingsverbod.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen algemeen

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. openbare inrichting:

    1. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

    2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

    b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 3. Deze afdeling is tevens van toepassing op een afhaalcentrum, zijnde een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht.

  • 4. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    - alcoholhoudende drank,

    - leidinggevende,

    - horecabedrijf,

    - horecalocaliteit,

    - inrichting,

    - paracommerciële rechtspersoon,

    - sterke drank,

    - slijtersbedrijf en

    - zwak-alcoholhoudende drank,

    dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:36 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginstelling;

    c. een museum; of

    d. een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 3. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien

    a. zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

    b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of in dit hoofdstuk.

  • 4. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

  • 5. Met de exploitatie van een openbare inrichting mag alleen worden begonnen nadat de gevraagde vergunning(en) is / zijn verleend. Het bevoegd orgaan kan dienaangaande in bijzondere omstandigheden afwijken.

  • 6. Aan het exploiteren van een openbare inrichting kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen ook voorwaarden worden verbonden.

  • 7. Iedere exploitant en leidinggevende(n) in een openbare inrichting dient zich, ten behoeve van de bedrijfsvoering, in te spannen om te voldoen aan hetgeen in het horecabeleid ‘Veilig uitgaan’ Kerkrade is neergelegd.

  • 8. Het horecabeleid ‘Veilig uitgaan’ Kerkrade is onderdeel van iedere vergunning en wordt met deze vergunning aan de exploitant uitgereikt.

  • 9. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 2:37 Uitzondering vergunningsplicht

Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:

a. bepalen dat het exploiteren van categorieën openbare inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, is vrijgesteld van de vergunningplicht;

b. nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2:38 Persoonseisen

  • 1. De natuurlijke persoon die een vergunning aanvraagt voor de exploitatie van een alcoholvrij bedrijf overeenkomstig deze verordening moet:

    a. de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en

    b. aan de persoonseisen bij of krachtens de artikelen 8 tot 10 van de Drank- en horecawet voldoen met uitzondering van de leeftijdseis.

    c. een recente verklaring omtrent gedrag van de leidinggevende overleggen die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

    d. aanvrager een document overlegt waaruit zijn rechtmatig verblijf in Nederland blijkt.

  • 2. De eisen gesteld in lid 1 gelden ook voor leidinggevenden.

  • 3. Indien de vergunning wordt aangevraagd door een rechtspersoon dient natuurlijke persoon die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2:39 Inrichtingseisen

  • 1. De openbare inrichting van een alcoholvrij bedrijf dient te voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3. Het bevoegd orgaan beslist binnen 12 weken nadat het verzoek om ontheffing is ingekomen.

  • 4. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vrijstelling bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2:40 Weigeringsgronden openbare inrichting zijnde een alcoholvrij bedrijf

  • 1. Een vergunning wordt door het bevoegd orgaan geweigerd indien,

    1. de (natuurlijke) exploitant/ondernemer:

    a. die de vergunning heeft gevraagd een openbare inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van verstoring van de openbare orde binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag gesloten is geweest c.q. waarvoor de krachtens deze verordening dan wel de Drank- en Horecawet verleende vergunning op grond van verstoring van de openbare orde door het daartoe bevoegd orgaan is ingetrokken;

    b. door de ondernemer c.q. degenen die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) en/of leidinggevende(n) niet wordt voldaan aan de persoonseisen zoals bedoeld in artikel 2:38;

    c. indien, bij toepassing van de Wet Bibob, de ondernemer resp. aanvrager van de vergunning weigert de hiervoor gestelde vragen te beantwoorden en/of de gevraagde, noodzakelijke, bescheiden in te dienen;

    d. indien er sprake is van toepassing van de Wet Bibob in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    e. indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 2. de inrichting: De horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 2:39, tenzij door het bevoegde orgaan een ontheffing is verleend.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting, de openbare orde of de veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 4. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    a. het karakter van de straat en de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen en de te verwachten parkeeroverlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid;

    b. de aard van het horecabedrijf;

    c. de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat

    d.de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en

    e. het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.

    f. (dreigende) aantasting van de openbare orde wordt, waarbij onder aantasting van de openbare orde tevens wordt begrepen aantasting van de rechtsorde. Hieronder wordt tevens verstaan de situatie dat de horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen heeft of tot gevolg kan hebben;

    g. het geldend bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening;

    h. er naar zijn oordeel sprake is van een ongewenste concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt.

  • 5. Redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 6. Indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Artikel 2:41 Voorwaarden en voorschriften

  • 1. Het bevoegd orgaan kan aan een vergunning voorwaarden en voorschriften verbinden.

    a. Voorwaarden komen voort uit deze verordening en worden ten aanzien van de vergunning van de exploitant expliciet opgenomen;

    b. Voorschriften kunnen door het bevoegd orgaan aan een vergunning worden verbonden en dienen door exploitant en/of leidinggevenden te worden nageleefd.

    • 2.

      Gevolgen van voorwaarden en voorschriften

      a. Het niet nakomen van voorwaarden, voorschriften, nadere regels of de bepalingen in deze verordening kan leiden tot het (tijdelijk) sluiten van de inrichting of intrekken van de vergunning;

      b. Het niet nakomen van voorwaarden, voorschriften, nadere regels of bepalingen in deze verordening leidt tot toepassing van sanctie(s), zoals neergelegd in het Horecasanctiebeleid welk beleid onderdeel uitmaakt van deze verordening;

    • 3.

      De in het eerste lid, sub b, bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

      a. De openings- en sluitingstijden van de horeca-inrichting;

      b. De verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van de horeca-inrichting;

      c. De wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;

      d. Het aantal bezoekers dat gelijktijdig in de inrichting aanwezig mag zijn;

      e. De aanwezigheid van de leidinggevende.

    • 4.

      Het bevoegd orgaan kan de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen dan wel nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden.

    • 5.

      Het is verboden te handelen in strijd met één of meer van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2:42 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt door het bevoegd orgaan ingetrokken indien:

    a. Ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

    b. Door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.

    c. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde.

    d. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden.

    e. Niet langer wordt voldaan aan de persoonseisen zoals bedoeld in artikel 2:38.

    f. Binnen een termijn van 6 maanden na dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht.

    g. Op verzoek van de vergunninghouder(s).

  • 2. Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken indien:

    a. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden en/of voorschriften;

    b. er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting;

    c. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling.

    d. er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    e. indien er sprake is van toepassing van de Wet Bibob in het geval dat na verlenen van de vergunning blijkt dat sprake is van toepassing van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:43 Reikwijdte vergunning alcoholvrij bedrijf

  • 1. De vergunning geldt uitsluitend voor een of meer in de vergunning vermelde ruimten.

  • 2. Bij overlijden van de vergunninghouder kan de openbare inrichting door of namens een van zijn rechtsopvolgers, die voldoen aan de persoonseisen zoals bedoeld in artikel 2:38, worden voortgezet tot een maand na het overlijden of indien binnen die termijn ter zake een nieuwe vergunning is aangevraagd tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 2:44 Exploitatie terras

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester

    a. op de openbare weg een terras te plaatsen of te hebben; of

    b. een terras te exploiteren indien zulks vanaf de openbare weg waarneembaar is

    indien en voor zover de in het eerste lid, onder a en b bedoelde terrassen betrekking hebben op of onderdeel vormen van de uitoefening van een horecabedrijf, behoudens het betreft een verzorgings c.q. bejaardentehuis.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vergunning kan naast de gronden zoals genoemd in artikel 1:8 worden geweigerd ter:

    a. voorkoming of beperking van overlast;

    b. bescherming van het leefmilieu en het karakter van de omgeving;

    c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    d. bescherming van de verkeersveiligheid of –vrijheid;

    e. bescherming van een doelmatig gebruik dan wel een doelmatig onderhoud van de openbare weg.

  • 3. Aan het exploiteren van een terras kunnen nadere regels en voorwaarden worden gesteld.

  • 4. Het is verboden dranken en eetwaren voor directe consumptie ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg dat volgens de vergunning als terras mag worden geëxploiteerd.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in lid 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:45 Sluitingstijd algemeen

  • 1. Openbare inrichtingen waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00uur en 06.00 uur, tenzij bij deze verordening, nadere regels of de vergunning andere openings- en sluitingstijden zijn bepaald.

  • 2. Openbare inrichtingen waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken niet tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 04.00uur en 06.00 uur sluitingstijd, tenzij bij deze verordening, nadere regels of de vergunning andere openings- en sluitingstijden zijn bepaald.

  • 3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:36, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:47 Verplichtingen van de exploitant en de leidinggevende alcoholvrij bedrijf

  • 1. De vergunning is in de openbare inrichting aanwezig.

  • 2. De leidinggevende geeft de vergunning op eerste vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar ter inzage af.

  • 3. Het is verboden een alcoholvrij bedrijf voor het publiek geopend te hebben als de exploitant of de leidinggevende die als zodanig op de exploitatievergunning staat vermeld niet in het bedrijf aanwezig is.

  • 4. De verleende vergunning geldt niet voor andere gedeelten van de openbare weg dan die, waar dat verstrekken door de burgemeester uitdrukkelijk is toegestaan.

  • 5. De exploitant doet binnen twee weken na beëindiging van de exploitatie van een bedrijf daarvan mededeling aan het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2:48 Aanvraag vergunning

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd orgaan worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2. Gelijktijdig met het indienen van de vergunningaanvraag dienen de volgende bescheiden te worden ingediend:

    a. voor de locatie van de horeca-inrichting, incl. terras, een (voorwaardelijke) huurovereenkomst of eigendomsakte;

    b. de nodige gegevens omtrent leidinggevenden en een recente verklaring omtrent het gedrag niet ouder dan drie maanden op de dag van de vergunningaanvraag;

    c. indien op deze aanvraag van toepassing, een ingevuld en ondertekend formulier overeenkomstig de Wet Bibob en

    d. verdere bescheiden in te dienen die op het aanvraagformulier worden vermeld.

  • 3. De vergunning is:

    a. persoonsgebonden en is niet overdraagbaar en

    b. wordt gesteld ten name van de exploitant van de openbare inrichting en

    c. uitsluitend de op de vergunning vermelde leidinggevende(n) mag worden belast met het leiding geven in de openbare inrichting.

Artikel 2:49 Beslissing op de aanvraag.

  • 1. Het bevoegd orgaan beslist op de aanvraag voor een vergunning:

    a. binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag volledig ingevuld is ontvangen en voorzien van alle vereiste bescheiden of;

    b. na de dag waarop het verzuim tot het overleggen van de, krachtens het aanvraagformulier, vereiste bescheiden is hersteld en de aanvraag compleet is.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 3. Indien bij de aanvraag toepassing wordt gegeven aan een onderzoek overeenkomstig de Wet Bibob:

    a. wordt de beslistermijn bedoeld in lid 1, ten behoeve van het lokaal advies, met ten hoogste met 12 weken verdaagd en

    b. indien een lokaal advies geen uitsluitsel biedt wordt ten behoeve van een advies van het Landelijk Bureau Bibob de termijn onder lid 3a nog eens met 8 weken verdaagd.

Artikel 2:50 Vervallen van de vergunning

Een vergunning vervalt:

a. wanneer voor dezelfde openbare inrichting een nieuwe vergunning als hiervoor bedoeld dan wel een DHW-vergunning is afgegeven;

b. indien de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer deelneemt;

c. indien er gedurende een periode van 6 maanden geen gebruik is gemaakt van de lopende vergunning doordat er geen bedrijfsmatige activiteiten in de inrichting hebben plaatsgevonden.

Artikel 2:51 Sluiting van de horeca-inrichting

  • 1. Het bevoegd orgaan kan de sluiting al dan niet voor een bepaalde tijd van een inrichting bevelen indien:

    a. De ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met wettelijke voorschriften zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000, Wet arbeid vreemdelingen en de Opiumwet;

    b. Gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden of voorschriften;

    c. De exploitatie van een openbare inrichting op een zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.

  • 2. Tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen wordt de ondernemer in ieder geval in kennis gesteld van het voornemen de inrichting (tijdelijk) te sluiten en wordt hij in de gelegenheid gesteld dienaangaande te worden gehoord.

  • 3. Indien de (tijdelijke) sluiting wordt geëffectueerd wordt de sluiting geacht openbaar bekend te zijn, zodra een afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de horeca-inrichting is/zijn aangebracht.

  • 4. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden bezoekers tot de horeca-inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden deze als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 6. De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:52 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de openbare orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:46;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

d. glazen, benut voor het schenken van dranken, buiten de openbare inrichting te laten brengen.

Artikel 2:53 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:54 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikelen 2:36 tot en met 2:46 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:55 Toezicht en handhaving openbare inrichtingen

  • 1. Met het toezicht op openbare inrichtingen zijn belast:

    a. ambtenaren van politie in uitvoering van hun taken en/of

    b. aangewezen toezichthouders en/of buitengewone opsporingsambtenaren belast met de Algemene plaatselijke verordening of andere van toepassing zijnde wettelijke bepaling en/of

    c. de onder a en b gezamenlijk optredende ambtenaren ter algemene controle van openbare inrichtingen (flexteam).

  • 2. De aanwezige exploitant en/of leidinggevende dient aan een controle, uitgevoerd door ambtenaren bedoeld in lid 1, volledige medewerking te verlenen.

  • 3. Ter handhaving van de voorwaarden en eisen bij de openbare inrichting mogen de onder lid 1 genoemde ambtenaren de tot de bedrijfsvoering behorende ruimtes betreden.

  • 4. Op vordering van een van de in lid 1 genoemde ambtenaren dient de exploitant en/of leidinggevende de gevraagde bescheiden te overleggen.

  • 5. De onder lid 1 genoemde ambtenaren kunnen de nodige maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de geldende regelgeving te doen naleven en/of om de openbare orde, veiligheid en rust te doen naleven.

  • 6. Indien een exploitant en/of leidinggevende enige medewerking, bedoeld in leden 2 tot en 4, weigert kan dit leiden tot een bestuurlijke maatregel overeenkomst hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht of zelfs het tijdelijk sluiten van de betreffende openbare inrichting.

  • 7. Ten behoeve van lid 6 kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 2:56

Gereserveerd

Afdeling 8A. Exploitatievergunning en toezicht smart- en headshop

Artikel 2:57 Begripsomschrijvingen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. smartshop: een locatie waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet psychoactieve substanties, waaronder niet-traditionele genotmiddelen op natuurlijke basis en gerelateerde literatuur en accessoires worden bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of voorhanden zijn.

    b. Headshop: een locatie waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet artikelen en hulpmiddelen voor het gebruik van drugs zoals jointvloeitjes, (water)pijpen, grinders, vaporizers en dergelijke te koop worden aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of voorhanden zijn.

    c. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    d. leidinggevende: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van het winkelbedrijf.

  • 2. In dit hoofdstuk wordt onder bezoeker niet verstaan:

    a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    d. het dienstdoend personeel.

  • 3. Inzake smart- en headshops en kunnen nader regels worden gesteld.

Artikel 2:58 Vergunningplicht smart- en headshops

  • 1. Het is verboden een smart- of headshop te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van:

    a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000;

    b. een plattegrondtekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.

  • 3. Bij de aanvraag voor een smart- of headshop dient ook een volledig ingevuld, ondertekend en van de gevraagde bescheiden voorzien formulier in het kader van de Wet Bibob te worden ingediend.

  • 4. De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.

  • 5. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:59 Afnemend maximum

  • 1. Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van de verordening 2001, gewijzigd in 2005, werden geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester werd vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van de wijziging 2005 van de verordening 2001.

  • 2. Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 2:60 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:58 lid 1 van deze verordening binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Indien de aanvraag niet compleet is, vindt behandeling plaats op het moment dat de aanvraag is gecomplementeerd.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 4. Ten behoeve van een lokaal Bibob advies kan de termijn nog eens met ten hoogste 4 weken worden verdaagd.

  • 5. Indien een advies bij het Landelijke Bureau Bibob wordt gevraagd kan de beslistermijn na toepassing van lid 3 en 4 nog eens met 8 weken worden verdaagd.

Artikel 2:61 Gedragseisen

  • 1. De aanvrager van een vergunning alsook de leidinggevenden die (mede) op een vergunning dienen te worden gezet, dienen aan volgende eisen te voldoen:

    a. zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet zijn;

    b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    c. zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

    d. zij moeten niet met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking zijn gesteld.

  • 2. Bovendien dienen ter beoordeling van het levensgedrag onder anderen de volgende persoonseisen:

    a. zij mogen niet binnen minimaal vijf jaar, vanaf het moment dat de aanvraag in behandeling is genomen, voor een misdrijf onherroepelijk zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

    b. Met een veroordeling als bedoeld het tweede lid sub a wordt gelijkgesteld een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten.

    c. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf als bedoeld in het tweede lid onder a wordt gelijk gesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke vrijheidsstraf.

    d. bij weigering van de vergunning wordt minimaal een periode van vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    e. bij de intrekking van een vergunning wordt teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 3. Zij mogen niet binnen minimaal de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    a. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet;

    b. bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet op de accijns en de Douanewet, voor zover het betreft alcoholhoudende dranken

    c. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j° artikel 8 of j° artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    d. de artikelen 137c tot en met 137g , 140, 240b , 250ter , 252, 416, 417, 417bis , 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    e. de artikelen 1, onder a, b en d , 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    f. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    g de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 4. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid, wordt gelijkgesteld betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, tenzij de geldsom € 375 of minder bedraagt.

  • 5. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf.

  • 6. Een leidinggevende is binnen minimaal de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond Drank- en horecawet, die gesloten was op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 2:62 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd indien:

a. het in artikel 2:59 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

e. de exploitant/leidinggevenden niet voldoet aan de eisen gesteld in 2:61

f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest;

j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

k. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob).

l. Voordat toepassing wordt gegeven aan sub k, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2:63 Aanwezigheid exploitant/leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen exploitant/leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de exploitatievergunning.

Artikel 2:64 Verplaatsing inrichting

  • 1. Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2. De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:

    - de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

    - de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

    - de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

    - er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

    - de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    - de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

    - de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.

  • 3. Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:65 Sluitingsuur

  • 1. Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2:66 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2:65 bedoelde sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2:67 Sluiting

De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2:65 en 2:66 of artikelen 2 of 3 van de Opiumwet;

b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2:68 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1. Het is personen verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten, ingevolge artikel 2:67 dan wel op basis van een besluit overeenkomstig artikel 13b Opiumwet, de inrichting te betreden of zich daar in te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting, ingevolge artikel 2:65 dan wel een overeenkomstig artikel 13b Opiumwet genomen besluit, voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2:69 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt de vergunning ingetrokken indien:

a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.

b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

c. de exploitant of leidinggevenden niet of niet langer voldoen aan de in 2:61 gestelde eisen.

Artikel 2:70 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie in de uitoefening van hun taken als ook ambtenaren van de gemeente die zijn belast met toezicht en handhaving de bepalingen bij of krachtens deze verordening, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:72 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:73 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:74 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 9A: Kamerverhuur

Artikel 2:75 Begripsbepalingen:

a. college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade;

b. eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder "eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek" wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend.

c. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;

d. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet samen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

e. zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (zoals douche, keuken en toilet) buiten die woonruimte;

f. onzelfstandige woonruimte: een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik, het privédomein is van één bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke en wezenlijke voorzieningen buiten zijn verblijfsruimte.

g. bijzondere woonruimte: deze woonruimtes vallen vanwege hun bijzondere karakter niet onder de vergunningsplicht. Onder bijzondere woonruimte wordt in ieder geval verstaan: seniorencomplexen, herstelinrichtingen of verzorgingstehuizen.

h. kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met, of geschikt te maken voor, drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door personen die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

i. gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van drie of meer onzelfstandige woonruimtes;

j. omzetting woonruimte: het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

k. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

l. bewoning: met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent

woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;

m. buurt: deel van een wijk volgens de wijk- en buurtindeling van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2:76 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze verordening is van toepassing op alle woonruimten in bestaande en nieuwe gebouwen binnen het gebied van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2:77 Vergunning kamerverhuur

Met het oog op de bescherming van het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning is het verboden om zonder vergunning van het college:

- een zelfstandige woonruimte gelegen in het artikel 2:76 genoemde werkingsgebied om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimten (met een maximum van 8 kamers);

- een kamerverhuurpand te exploiteren of te doen exploiteren.

Artikel 2:78 Aanvraag en besluit op aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een vergunning tot kamerverhuur wordt door de eigenaar in tweevoud ingediend aan de hand van een door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. bewijs van eigendom van de woonruimte en, voor zover van toepassing, bewijs dat de aanvrager gerechtigd is tot de gevraagde omzetting;

    b. een plattegrond van de bestaande situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen;

    c. een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen, waarbij is aangegeven welke ruimten als afzonderlijke woonruimte (zullen) worden gebruikt.

  • 3. Door het college kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 4. Aan de aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging gestuurd, waarin de datum van ontvangst is vermeld.

  • 5. De beschikking wordt genomen binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 6. Het college kan zijn beslissing met ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 7. Het college verleent de gevraagde vergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn, die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijf jaar op aanvraag en na toetsing telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.

  • 8. Bij het verlopen van de in het vorige lid genoemde periode vervalt de vergunning van rechtswege.

  • 9. In de vergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    a. het adres van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    b. de eigenaar van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    c. de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    d. het aantal onzelfstandige woonruimten dat gecreëerd mag worden (met een maximum van 8 kamers).

  • 10. Aan een vergunning worden in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

    a. onverminderd het bepaalde in de Woningwet, het Bouwbesluit en het besluit brandveilig gebruik van bouwwerken mogen er geen ingrijpende verbouwingen worden uitgevoerd die de geschiktheid, om als woonruimte te kunnen dienen, aantasten;

    b. er zijn maximaal 8 kamers toegestaan;

    c. de vergunninghouder stelt het college in kennis van de feitelijke beëindiging van het gebruik waarvoor de kamerverhuurvergunning is verleend.

  • 11. Een vergunning is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 12. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:79 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de gevraagde vergunning te verlenen naast de gronden in artikel 1:8 indien er sprake is van:

    a. strijd met de regels van het rechtsgeldige bestemmingsplan;

    b. overlast bij eerder en/of soortgelijke woonruimtes;

    c. degene op de vergunningsaanvraag staat of eigenaar niet voldoet aan de daarbij horende zorg- en onderhoudsplicht inzake begeleide woonsituaties;

    d. redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    e. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat vergunningverlening zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu of de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de woonruimte waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Bij de toepassing van de in het vorige lid onder d genoemde weigeringsgronden houdt het college rekening met:

    a. het karakter van de straat en de wijk waarin het kamerverhuurpand is gelegen of zal zijn gelegen en de te verwachten (parkeer)overlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid;

    b. de concentratie van kamerverhuurpanden in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat toeneemt.

    c.de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat;

    d.de wijze van bedrijfsvoering door de eigenaar of verhuurder;

    e. het levensgedrag van de eigenaar of verhuurder.

Artikel 2:80 Intrekkingsgronden

  • 1. Het college kan de vergunning intrekken indien:

    a. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

    b. de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen;

    c. de vergunninghouder één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt, of de woonruimte waarvoor de vergunning is verleend langer dan één jaar niet meer in gebruik is;

    d. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft. Bij de toepassing van deze intrekkingsgrond wordt verwezen naar artikel 2:65 lid 4 van deze verordening.

    e. het aantal onzelfstandige woonruimten afwijkt van het in de aanvraag vermelde aantal.`

  • 2. Het college gaat niet eerder tot intrekking van de vergunning over, voordat degene tegen wie het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief in kennis is gesteld van het voornemen de vergunning te willen intrekken, tenzij voor een nader te bepalen datum zodanige maatregelen en/of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en hij/zij in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

Artikel 2:81 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening.

Artikel 2:82 Toezicht, controle en handhaving.

  • 1. Met het toezicht en de controle op en de handhaving van de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren van de gemeente.

  • 2. Voor het toezicht en handhaving van, bij of krachtens, een andere wettelijke regeling met betrekking tot de het pand resp. de locatie waar kamerverhuur plaatsvindt zijn daarvoor aangewezen ambtenaren bevoegd.

  • 3. Toezicht en handhaving van hetgeen bij of krachtens deze afdeling is bepaald kan door verschillende ambtenaren voor of namens de gemeente worden uitgeoefend (flexteam).

Artikel 2:83 Medewerking bij toezicht en controle

De pandeigenaar en/of beheerder van een pand waar kamerverhuur plaatsvindt of gaat plaatsvinden is ten allen tijde gehouden medewerking bij controles en toezicht in het pand en alle toegankelijke gemeenschappelijke ruimtes in dat pand te verlenen.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:84 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:85 Kansspelautomaten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde orgaan in een horecabedrijf, die beschikt over een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet, kansspelautomaten aanwezig te hebben.

  • 2. In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Wet: de Wet op de kansspelen;

    b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 3. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 4. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:86 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. Het is verboden de in het kader van een sluiting door of namens het bevoegd gezag aangebrachte (afsluit)voorziening te verwijderen of ongedaan c.q. onklaar te maken.

  • 5. De burgemeester is bevoegd van de verboden, zoals genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, ontheffing te verlenen.

Artikel 2:87 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:88 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:87.

Artikel 2:89 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. Onder inbrekerswerktuigen wordt onder andere doch niet uitsluitend verstaan: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te breken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:90 Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:91 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:92 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening van de provincie Limburg.

Artikel 2:93 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:94 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:95 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:96 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:97 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:98 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:99 Bespieden van personen

(gereserveerd)

Artikel 2:100 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2:101 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2:102 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:103 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

    c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:104 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:105 Verplichting tot het voeren van ruimmiddel

  • 1. Het is de eigenaar / houder verboden een hond te laten verblijven / lopen op de weg zonder dat men een deugdelijk hulpmiddel, dat gezien vorm en constructie kennelijk bestemd is tot het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.

  • 2. Degene die zich met een hond op de in het eerste lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

Artikel 2:106 Verontreiniging door paarden

  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft, is verplicht indien het paard zich binnen de bebouwde kom op een weg of een voor het publiek toegankelijke plaats, behoudens daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen bevindt, ervoor te zorgen.

    a. dat het paard zich niet van uitwerpselen kan ontdoen.

    b. een deugdelijk opruimmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen bij zich te dragen en dit op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, te tonen.

  • 2. Indien de eigenaar of houder van een paard verzuimt de in het eerste lid genoemde verplichting na te komen, kunnen burgemeester en wethouders betrokkene aanschrijven, dat het verboden is het paard op de in het eerste lid genoemde plaatsen te laten verblijven of te laten lopen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft ervoor zorg draagt, dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:107 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:103, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:108 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben;

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    d. te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:109 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:110 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:111 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:112 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wegenverordening van de provincie Limburg.

  • 5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:113 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in de nabijheid van een openbaar gebouw of op enige voor het publiek toegankelijke plaats te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:114 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:115 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht digitaal in het landelijke Digitale Opkopers Register (DOR) aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt en daarin onverwijld op te nemen:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:116 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:117 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:118 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2:119 Ter beschikking stellen van vuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:120 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling.

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:121 Carbidschieten

  • 1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2. Het is verboden om binnen de bebouwde kom in de openlucht met carbid te schieten.

  • 3. Het verbod in het tweede lid geldt niet als wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

    a. het carbidschieten vindt plaats op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur,

    b. de schietplaats ligt ten minste op:

    -75 meter van woonbebouwing;

    -300 meter van zorginstellingen, boerderijen, stallen en / of dierenverblijven

    c. de volwassene die met carbid schiet neemt alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen om elk gevaar voor mens en dier te voorkomen waaronder de zorg voor een afgezet schietveld vrij van publiek, de schietrichting is van gebouwen af, een goede verlichting op het schietterrein, minimaal één volwassen toezichthouder op het schietterrein, de toezichthouder is herkenbaar door het dragen van een oranjekleurig hesje en is alcohol- en drugsvrij.

    d. er twee weken voorafgaande aan het schieten met carbid een schriftelijke melding wordt gedaan bij de burgemeester.

  • 4. De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het niet is toegestaan om carbid te schieten. Tevens kan de burgemeester ontheffing verlenen van het verbod zoals genoemd in het tweede lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:122 Drugshandel op straat en openbare plaats

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:123 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:124 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:15, 2:16, 2:18, 2:26, 2:29, 2:31, 2:32, 2:52, 2:78, 2:93, 2:95, 2:96, 2:120, 2:221, 2:122 en 2:123 van deze Verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:125 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:126 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. De burgemeester kan daartoe gebieden aanwijzen.

  • 2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van voor eenieder toegankelijke plaatsen.

Artikel 2:127 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 3 maanden niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:128 Aanpak woonoverlast

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van de zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan worden opgelegd bij ernstige en structurele:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van door de bewoner gehouden dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling van een woning of een erf;

e. intimidatie van bewoners of derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

- advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

- beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

- bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

- escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

- exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

- klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

- prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

- prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

- prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

- raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

- seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

- seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

- Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

- Werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf of sekswinkel uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6. De vergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

Artikel 3:5 0-optie raam- en straatprostitutie en maximering aantal seksinrichtingen en sekswinkels

  • 1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf of straatprostitutie wordt geen vergunning verleend.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen van seksbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, en sekswinkels waarvoor vergunning kan worden verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard

  • 3. In het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving wordt per wijk de exploitatie van maximaal één sekswinkel toegestaan.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het derde lid is het de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de leidinggevende;

    c. de aard en locatie van de inrichting, indien van toepassing de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    d. het bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    e. of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    f. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    g. het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    h. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    i. een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant en leidinggevende;

    j. indien van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    k. een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    l. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    m. een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting, zelf getekend of een technische tekening met schaal ten minste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in vierkante meters;

    n. een verklaring en / of rapport van de GGD-OZL dat de seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het inspectie Protocol Technische Hygiëne.

  • 3. Als er een beheerder is aangesteld, is het tweede lid, onder a, d, e, i en j van overeenkomstige toepassing op de beheerder

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd als:

    a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    i. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade;

    2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

    3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

    4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

    6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    j. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

    k. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening.

  • 2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:

    a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met 9, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1. De vergunning vermeldt in ieder geval:

    a. de naam van de exploitant;

    b. indien van toepassing, die van de beheerder;

    c. voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    d. het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    e. het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    f. indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    g. de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

  • 2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning (mede) is verleend.

Artikel 3:9 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt ingetrokken als:

    a. de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    b. de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    c. is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1°;

    d. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    e. zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, onder a tot en met i;

    f. de vergunninghouder dat verzoekt;

    g. de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening.

  • 2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    a. is gehandeld in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk of met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    b. in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    c. een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    d. is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    e. is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    f. zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    g. de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    h. er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    i. gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

(Artikel 3:11 Verlenging vergunning)

gereserveerd

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang

  • 1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven anders dan:

    a. van 6.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht van maandag tot en met donderdag;

    b. van 06.00 uur in de morgen tot 03.00 uur middernacht van vrijdag tot en met zondag, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3. Het is een prostituee verboden zich daarin te bevinden in een seksinrichting tussen 04.00 uur en 06.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

  • 5. In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager of exploitant om andere sluitingstijden vragen die binnen de genoemde tijden van lid 1 liggen.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

a. geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

b. vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a, en

c. als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

  • 1. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    a. nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    b. in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    a. op het gebied van hygiëne;

    b. ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    c. ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    d. ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    a. de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    b. inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    c. in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    d. in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    e. de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    f. de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    g. de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    h. de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    i. de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    j. aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    k. de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    l. de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    m. de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    n. de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    o. de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:16 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

    1°. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

    2°. de verhuuradministratie;

    3°. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;

    4°. de werkroosters van de beheerders;

    c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Paragraaf 3.3. Raam- en Straatprostitutie

Artikel 3:17 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3:18 Straatprostitutie

Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3:19 Handhaving straatprostitutie

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:18 kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Afdeling 4. Overige bepalingen

Artikel 3:20 Verbodsbepalingen klanten

  • 1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

Artikel 3:21 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

i. Overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien er meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan […] dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij collectieve festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, met dien verstande dat geen overmatige hinder door de festiviteit mag ontstaan. De houder van de inrichting dient ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te hebben gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Indien door een inrichting geen gebruik wordt gemaakt van de krachtens artikel 4:2 lid 4 aangewezen collectieve festiviteiten, kunnen maximaal drie extra individuele ontheffingen worden verleend. Deze drie extra individuele ontheffingen worden, in afwijking van artikel 4:3, eerste lid, verleend tot maximaal 23.00 uur. Een verzoek hiertoe dient uiterlijk 25 januari van ieder kalenderjaar te zijn ingediend.

  • 4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 5. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 6. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij incidentele festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    e. Tabel

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van 15 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a (Geluid)hinder in de openlucht

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    a. het maximale geluidsniveau;

    b. de situering van geluidsbronnen;

    c. de frequentie en tijden van gebruik.

Artikel 4:6b Mosquito

(gereserveerd)

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:10 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening […].

Artikel 4:11 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

  • 1. Het is verboden op bouwland en tuinen langer dan 24 uur stank verspreidende stoffen aanwezig te hebben.

  • 2. Dit artikel geldt niet voor inrichtingen, waarop de Wet milieubeheer van toepassing is, indien aan de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voorwaarden zijn verbonden inzake het verwerken van mest en meststoffen.

Artikel 4:12 Verbod hinderlijke, gevaarlijke of ontsierende reclame

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college die zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

    b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

    mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

    Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in andere regelgeving.

  • 4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:13 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:14 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:15 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    a. de bescherming van natuur en landschap; of

    b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:16 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Afdeling 6 Dode gezelschapsdieren

Artikel 4:17 Begraven krengen

  • 1. Het is verboden een gestorven dier, kreng of ander walgelijk voorwerp te begraven:

    a. binnen een afstand van 50 meter van een woning of een waterput;

    b. anders dan in een kuil, die een zodanige diepte heeft, dat het begraven met ten minste 80 cm aarde is bedekt.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Wet dieren

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken en achtergelaten motorvoertuigen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg te parkeren:

    a. een voertuigwrak dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert;

    b. een motorvoertuig met te plaatse of te hebben met de kennelijke bedoeling er als houder afstand van te doen;

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of aan de weg;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het in het vorige lid onder a gestelde geldt niet voorzover er sprake is van drie achtereenvolgende dagen gedurende 4 gelegenheden per jaar.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 18.00 uur.

  • 4. De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    a. op de weg;

    b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten:

    a. op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen;

    b. van maandag tot en met vrijdag vóór 09.00 uur en na 19.00 uur en op zaterdag en zondag vóór 10.00 uur en na 16.00 uur, voor zover dit onderdeel niet in strijd is met onderdeel c van dit artikel;

    c. vanaf een half uur voor zonsondergang;

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[gereserveerd]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement of voor het organiseren van een markt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in (artikel 8.1) de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven tot de dag waarop de beslissing over de vergunning Wet milieu beheer is genomen.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening Limburg.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:26 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:27 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:28 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    a. het voorkomen van overlast;

    b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:29 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:30 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:31 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    a. verharde delen van de weg;

    b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    c. gebieden – aan te wijzen door het college – in verband met de bodemsamenstelling en / of waterhuishouding en de daarmede samenhangende aanwezigheid van flora of fauna;

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:32 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Burgemeester en wethouders en de burgemeester, ieder voor zover het hun of zijn bevoegdheid betreft, wijzen aan de personen in dienst van een gemeente die zijn belast met de uitvoering van de Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2017;

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen;

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten en beleidsregels, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Kerkrade 2017

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Kerkrade in de vergadering van 29 november 2017.

De voorzitter, De griffier,

J.J.M. Som B.W.E. van der Wijst-Triepels