Regeling vervallen per 01-01-2017

Verordening op de heffing en invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone Bedrijvenpark Rodenrijs

Geldend van 28-12-2011 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone Bedrijvenpark Rodenrijs

Verordening op de heffing en invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone Bedrijvenpark Rodenrijs

(Verordening BIZ Bedrijvenpark Rodenrijs)

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    De BI-zone: het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Het aangewezen gebied is vermeld op de bij deze verordening behorende gebiedskaart;

  • b.

    De wet: De Experimentenwet BI-zones;

  • c.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • d.

    Uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente Lansingerland en Stichting BIZ Bedrijvenpark Rodenrijs gesloten Uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 2 Aanwijzing stichting

De Stichting BIZ Bedrijvenpark Rodenrijs (hierna: stichting) wordt aangewezen als stichting als bedoeld in artikel 7 van de wet.

Hoofdstuk II Belastingbepalingen

Artikel 3 Aard van de belasting

Onder de naam BIZ-bijdrage wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de BI-zone.

Artikel 4 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt gedurende een periode van 5 jaren jaarlijks geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen;

  • 2.

    De BIZ-bijdrage wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruiken;

Voor de toepassing van het tweede lid wordt:

  • a.

    Gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degen aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

  • b.

    Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

Artikel 5 Belastingobject

  • 1. Als een onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient, wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dient en die niet is genoemd in artikel 220d, eerste lid van de Gemeentewet.

  • 2. Een onroerende zaak dient niet in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak niet in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 1. De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde voor het kalenderjaar 2011;

  • 2. Bij de bepaling van de heffingsmaatstaf wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden;

  • 3. De heffingsmaatstaf als bedoeld in het eerste lid geldt voor de gehele in artikel 4, eerste lid genoemde periode;

  • 4. Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op voet van hoofdstuk IV Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20 tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 7 Belastingtarief

1.De BIZ-bijdrage bedraagt bij per onroerende zaak, per belastingjaar:

WOZ waarde

2012

2013

2014

2015

2016

€ 0 t/m € 50.000

€ 50,-

€ 51,-

€ 52,-

€ 53,-

€ 54,-

€ 50.000 t/m € 100.000

€ 100,-

€ 103,-

€ 106,-

€ 109,-

€ 112,-

€100.001 t/m € 200.000

€ 250,-

€ 256,-

€ 263,-

€ 269,-

€ 276,-

€ 200.001 t/m € 300.000

€ 450,-

€ 461,-

€ 473,-

€ 485,-

€ 497,-

€ 300.001 t/m € 400.000

€ 650,-

€ 666,-

€ 683,-

€ 700,-

€ 717,-

€ 400.001 t/m € 500.000

€ 850,-

€ 871,-

€ 893,-

€ 915,-

€ 938,-

€ 500.001 t/m € 750.000

€ 1.050,-

€ 1.076,-

€ 1.103,-

€ 1.131,-

€ 1.159,-

€ 750.001 t/m € 1.000.000

€ 1.250,-

€ 1.281,-

€ 1.313,-

€ 1.346,-

€ 1.380,-

€ 1.000.001 t/m € 1.500.000

€ 1.500,-

€ 1.538,-

€ 1.576,-

€ 1.615,-

€ 1.656,-

€ 1.500.001 t/m € 2.000.000

€ 1.750,-

€ 1.794,-

€ 1.839,-

€ 1.885,-

€ 1.932,-

€ 2.000.001 t/m € 3.000.000

€ 2.250,-

€ 2.306,-

€ 2.364,-

€ 2.423,-

€ 2.484,-

2.Voor belastingbedragen tot € 10,- vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 8 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 6 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      Ten behoeven van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend worden voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      Glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      Onroerende zaken die in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;

    • d.

      Één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      Natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      Openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      Waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • h.

      Werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

    • i.

      Werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    • j.

      Straatmeubilair, waaronder begrepen alle zondanig gebouwde eigendommen – niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en palen;

    • k.

      Begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria.

  • 2. In afwijking in zoverre van artikel 6 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 9 Wijze van heffing

De BIZ-bijdrage wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven en het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen of andere heffingen meer is dan € 60,- en minder dan € 5.000,- de aanslagen moeten worden betaald in acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het collega kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de BIZ-bijdrage.

Hoofdstuk III Subsidiebepalingen

Artikel 12 Algemeen

Op de subsidie op grond van deze verordening is de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland niet van toepassing.

Artikel 13 Subsidievaststelling

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan de stichting voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de Uitvoeringsovereenkomst.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal het bedrag van de jaarlijks te ontvangen BIZ-bedragen.

  • 3. In de Uitvoeringsovereenkomst worden nadere regels opgesteld over de wijze van bevoorschotting en de verrekening van meer- en minderopbrengsten van de ontvangen BIZ-bijdragen.

Artikel 14

  • 1. De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van meer dan ondergeschikte veranderingen in haar financiële situatie;

  • 2. De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van een wijziging in de statuten, dan wel van verandering of beëindiging van activiteiten.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De verordening treedt in werking 7 dagen nadat het college heeft bekend gemaakt dat van voldoende steun als bedoeld in artikel 4 van de wet, is gebleken;

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012;

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening BI-zone Bedrijvenpark Rodenrijs.

Aldus vastgesteld als in de openbare vergadering van 29 september 2011.

de griffier, de voorzitter,

Kees van ’t Hart Ewald van Vliet