Regeling vervallen per 01-10-2023

Algemene plaatselijke verordening Leeuwarden(apv)

Geldend van 14-06-2012 t/m 05-12-2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Vergunning ex lege

Artikel 1:10 Weigering ex lege

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:1a Vermommingen

Artikel 2:1b Verblijfsverbod

Artikel 2:1c Messen en andere voorwerpen als steekwapen

Afdeling 2 Optochten en betoging

Artikel 2:2 Optochten (vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest

Afdeling 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:10 Gebruik openbare ruimte

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Gereserveerd

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:20a Gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:21a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Afdeling 7 Eevenementen

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

Artikel 2:25 Evenement

Artikel 2:25a Betaald voetbalwedstrijden (begripsomschrijving)

Artikel 2:25b Kennisgeving

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Artikel 2:26a Wanordelijkheden bij evenementen

Artikel 2:26b Uitdagend gedrag e.d. bij een betaald voetbalwedstrijd

Artikel 2:26c Stadionomgevingsverbod

Artikel 2:26d Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Artikel 2:26e Supportersstromen

Artikel 2:26f Carbidschieten

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2:28a Nadere eisen

Artikel 2:28b Aanwezigheid van en toezicht door de leidinggevende

Artikel 2:28c Categorale vrijstelling

Artikel 2:28d Indienen aanvraag

Artikel 2:28e Vervallen vergunning

Artikel 2:28f Wijziging leidinggevende

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden

Artikel 2:29a Overgangsrecht

Artikel 2:30 Afwijking sluitingtijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2:33 Ordeverstoring (vervallen)

Artikel 2:34 Het college van burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:34a Overige bepalingen

Artikel 2:34b Terrasvergunning horecabedrijf

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:39a Exploitatie van een speelgelegenheid

Artikel 2:39b Aanvraag vergunning

Artikel 2:39c Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 2:39d Weigeringsgronden vergunning

Artikel 2:39e Verplichtingen exploitant en beheerder

Artikel 2:39f Exploitatietijden speelgelegenheid

Artikel 2:39g Intrekkingsgronden vergunning

Artikel 2:39h Sluiting van een speelgelegenheid

Artikel 2:39i Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

Artikel 2:39j Wijziging beheer

Artikel 2:39k Bevoegd orgaan

Artikel 2:39l Overgangsbepaling

Artikel 2:40 Speelautomaten

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Gereserveerd

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:47a Liggen of slapen op openbare plaatsen

Artikel 2:47b Verplichte route

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden, paarden en pony’s

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:60a (Stads)duiven

Artikel 2:61 Wilde dieren (vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

Artikel 2:63 Gereserveerd

Artikel 2:64 Gereserveerd

Artikel 2:65 Bedelarij

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

Artikel 2:72 Gereserveerd

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijden de jaarwisseling

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Verzameling van personen in verband met drugs of heling

Artikel 2:74a Openlijk gebruik en handel in drugs

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, Veiligheidsrisicogebieden en Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Gereserveerd

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3:12 Geldigheidsduur

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer

Artikel 3:16 Gereserveerd

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Ontheffing incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Artikel 4:5 Gereserveerd

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Artikel 4:6b Mosquito

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en nietopenbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstanden

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

Artikel 4:11b Weigeringsgronden

Artikel 4:11c Monumentale en waardevolle bomen

Artikel 4:12   Termijnen

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4:12b Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4:12c Schadevergoeding

Artikel 4:12d Afstand tot de erfgrens

Artikel 4:12e Bestrijding iepziekte

Artikel 4:12f  Bestrijding van andere boomziektes

Artikel 4:12g Bescherming publieke houtopstand

Afdeling 4     Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13   Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:14   Gereserveerd

Artikel 4:15   Vergunningsplicht handelsreclame

Artikel 4:16   Gereserveerd

 

Artikel 4:17   Gereserveerd

Artikel 4:18   Gereserveerd

Artikel 4:19   Gereserveerd

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Caravans e.d.

Artikel 5:6a Aanhangwagens en opleggers

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsomschrijving

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Gereserveerd

Afdeling 4 Verkoopstandplaatsen

Artikel 5:17 Begripsomschrijving

Artikel 5:18 Verkoopstandplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21 Gereserveerd

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Gereserveerd

Artikel 5:23 Snuffelmarkten e.d.

Afdeling 6 Openbaar water

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5:24 Begripsomschrijvingen

Artikel 5:24a Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Gereserveerd

Artikel 5:26 Gereserveerd

Artikel 5:27 Gevaar, schade of hinder in gemeentelijk water

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

Paragraaf 2 Buiten de bebouwde kom

Artikel 5:31a.1 Algemene bepaling

Artikel 5:31a.2 Ligplaats innemen

Artikel 5:31a.3 Aanleggen

Artikel 5:31a.4 Aanlegexces

Artikel 5:31a.5 Ankeren

Artikel 5:31a.6 Varen

Artikel 5:31a.7 Aanwijzing van ligoevers

Artikel 5:31a.8 Aanwijzing van oever en/of water waar het verboden is aan te leggen, te ankeren of te varen

Paragraaf 3 Binnen bebouwde kom

Artikel 5:31b.1 Algemene bepaling

Artikel 5:31b.2 Aanleggen en ligplaats innemen

Artikel 5:31b.3 Intrekking vergunning

Artikel 5:31b.4 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:31b.5 Wachtlijst

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Gereserveerd

Artikel 5:33 Gereserveerd

Artikel 5:33a Aanwijzing gebieden niet toegankelijk voor ruiterverkeer

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsomschrijving

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen (1)

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, het bij besluit van 24 april 2006, nr. 11.

  • e.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • f.

    Bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Leeuwarden;

  • g.

    Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • i.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn (1)

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan maakt de beslissing op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag bekend.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volkgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Vergunning ex lege (1)

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

  • *

    Artikel 2:9: Ontheffing van het verbod optreden als straatartiest;

  • *

    Artikel 5:23: Vergunning organisatie snuffelmarkt.

  • *

    Artikel 4:18 Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen.

Artikel 1:10 Weigering ex lege (1)

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

  • *

    Artikel 2:25 Vergunning evenementen;

  • *

    Artikel 2:28 Exploitatievergunning horeca;

  • *

    Artikel 2:39 Exploitatievergunning speelgelegenheid;

  • *

    Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats zich samen met anderen te begeven naar of al dan niet samen met anderen deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Het is verboden, op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijke inrichting een stof of voorwerp bij zich te hebben waarvan op grond van de omstandigheden aannemelijk is dat die stof of dat voorwerp is meegebracht dan wel aanwezig is om de orde te verstoren, schade aan zaken dan wel letsel aan personen toe te brengen.

  • 3. Eenieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid gestelde verbod.

  • 6. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Vermommingen

Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het doel de openbare orde te verstoren.

Artikel 2:1b Verblijfsverbod

  • 1. Het is degene aan wie dit door de burgemeester in het belang van de openbare orde is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de in de bekendmaking aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarin genoemd.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste vier weken.

Artikel 2:1c Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1. Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen, opgenomen in 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen, opgenomen in 2:3)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan (1)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het tijdelijk afvoeren van sloopmaterialen dan wel het tijdelijk aanvoeren van (bouw)materialen;

    • b.

      het plaatsen van containers dan wel bouwkranen voor niet langer dan één dag, mits er een vrije doorgang gewaarborgd is van 3,5 meter;

    • c.

      het plaatsen van bouwsteigers, mits er minimaal 0,80 meter vrije doorgang voor voetgangers gewaarborgd is;

    • d.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • e.

      zonneschermen, voorzover ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en voorzover:

      • -

        elk onderdeel zich hoger dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt, en

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, zich op meer dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt, en

      • -

        elk onderdeel, in welke stand het scherm ook staat, minder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • f.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan. Degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten draagt er zorg voor dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg hiervan gereinigd is;

    • g.

      voertuigen;

    • h.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • i.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • j.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:34b;

    • k.

      verkoopstandplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • l.

      een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet

  • 3.

    Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

    • a.

      deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de weg;

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of

    • c.

      een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (1)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet‑openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Friesland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Leeuwarden.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg (1)

1.   Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

  • a.

    indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het bevoegd gezag, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

  • b.

    indien het bevoegd gezag het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

2.   Het bevoegd gezag verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

           

  • a.

    indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    indien het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt geschaad;

  • e.

    indien op eigen erf niet minimaal over een ruimte voor het parkeren van een auto van 2,30 x 5 meter kan worden beschikt;

  • f.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door en andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

3.   De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

4.   Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

 

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

1.    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2.    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

1.   De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2.   Het is verboden met een winkelwagentje, als bedoeld in het eerste lid, op een openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van die winkel of, indien de winkel is gelegen in een winkelcomplex buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcomplex. Als onmiddellijke omgeving van een winkel of winkelcomplex wordt aangemerkt de openbare plaats, grenzend aan die winkel of dat winkelcomplex en tevens een aan die openbare plaats aansluitende parkeerplaats.

3.   Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

4.   Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

1.   Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

2.   Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 2:18 (Gereserveerd)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1.    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2.    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3.     Het verbod in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:20a Gevaarlijke voorwerpen

1.   Het is verboden op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

2.   Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behorend tot categorie I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie en voorzover door het bij zich dragen van de voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.   De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2.   Het college van burgemeester en wethouders maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

3.   Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

1.    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

2.    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

1.  Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2.  Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3.  Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

1.   Het is verboden:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b.

    bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2.   De gebruiker - of bij het ontbreken daarvan de rechthebbende - van een inrichting voor afvoer van water is, wanneer het ijs in of nabij een ijsbaan of ijsweg door uitstorting van dit water onbetrouwbaar is, verplicht onverwijld de gevaarlijke plaats aan te duiden door bakens, planken, palen of anderen voorwerpen op opvallende wijze langs de rand daarvan te plaatsen.

3.   Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen en goederen.

4.   Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Friesland.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsomschrijving (1)

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

  • c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9, 2:39 en 2:26f van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid

  • b. een braderie;

  • c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

  • d. een feest of wedstrijd op of aan de weg

Artikel 2:25 Evenement (1)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor ééndaagse evenementen tot 300 bezoekers, indien dit past binnen de door de burgemeester vastgestelde nadere regels en de organisator van het evenement minimaal vier weken voor het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen 14 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet1994.

Artikel 2:25a Betaald voetbalwedstrijden (begripsomschrijvingen)

In de navolgende artikelen wordt verstaan onder:

  • 1.

    organisator:

  • a.

    betaald-voetbalorganisatie BVO Cambuur indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald-voetbalorganisatie als thuisspelende ploeg betrokken is,

  • b.

    de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig buiten de gemeente Leeuwarden, waarbij ten minste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken , dan wel in geval van wedstrijden tussen vertegenwoordigende elftallen

  • c.

    degene die buiten de gevallen, genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij ten minste één betaald-voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2.

    voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder 1.

  • 3.

    stadion: het voetbalstadion gelegen aan het Cambuurplein 44, 8921 RG te Leeuwarden, onder de omgeving wordt verstaan: het gebied dat wordt omsloten door de volgende straten:

  • Noordvliet, Archipelweg tot/met rotonde, Esdoornstraat, Schieringerweg, Eikenstraat, vervolg Archipelweg (tot/met rotonde Vrijheidsplein), Groningerstraatweg, Bleeklaan (tot/met rotonde Noordvliet). De wegen zelf tellen ook mee.

Artikel 2:25b Kennisgeving

  • 1.

    De organisator is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd als bedoeld in het eerste lid daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de burgemeester;

  • 2.

    Indien een kennisgeving, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet vier weken tevoren kan worden gedaan, dient de organisator van de na de vaststelling van de speeldatum hiervan de burgemeester schriftelijk in kennis te stellen, maar in ieder geval één week voor de speeldatum.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de onder lid 1 bepaalde termijn.

  • 4.

    De kennisgeving bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5.

    De burgemeester kan, met betrekking tot een voetbalwedstrijd, aan de organisator voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6.

    De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

  • a.

    uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

  • b.

    indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

  • c.

    indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het tweede lid.

  • 7.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het zesde lid, is uitgevaardigd.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement, ook als bedoeld in artikel 2:25.a, onder 2, de orde te verstoren.

Artikel 2:26a Wanordelijkheden bij evenementen

  • 1. Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2. Het is verboden bij evenementen messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wapens die behoren tot categorie I, II, III en IV Wet wapens en munitie.

Artikel 2:26b Uitdagend gedrag e.d. bij een betaald voetbalwedstrijd

  • 1.

    Het is verboden bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:25a door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 2.

    Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van de wedstrijd tot 2 uur na afloop van de wedstrijd is het verboden messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen, die als wapen c.q. projectiel kunnen worden gebruikt, op een zodanige wijze mee te voeren opdat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 3.

    Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:25a alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Artikel 2:26c Stadionomgevingsverbod

  • 1.

    De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion van de BVO Cambuur (dit gebied is omschreven in artikel 2:25a) van vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot twee uur na afloop van voetbalwedstrijden van de in artikel 2:25a bedoelde organisator.

  • 2.

    De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoeld verbod, indien de persoon de openbare orde in of in de omgeving van genoemd stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de in artikel 2:25a genoemde organisator in dit stadion is gespeeld.

Artikel 2:26d Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedraging manifesteren als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2:26e Supportersstromen

  • 1.

    Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 2.

    Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de Gemeente.

  • 3.

    Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd, alsmede op een of andere wijze de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen te doen, zijn verplicht zich in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Leeuwarden.

  •  

Artikel 2:26f Carbidschieten

  • 1.

    Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2.

    Carbidschieten is verboden.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:

  • 4.

    carbidschieten dat plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar, mits daarbij wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

    • 1.

      er worden geen handelingen verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu.

    • 2.

      er worden in totaal niet meer dan twee bussen gebruikt.

      de plek waar het carbidschieten plaatsvindt ligt buiten de bebouwde kom.

    • 4.

      de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot de woonbebouwing bedraagt tenminste 100 meter.het vrijschootsveld bedraagt tenminste 75 meter.

      indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het terrein te worden verlicht.

  • 4.

    De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast, of in het belang van natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het derde lid niet van toepassing is.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 6.

    Dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsomschrijvingen (2)

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder exploitant wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

  • 5.

    Onder leidinggevende wordt in deze afdeling verstaan: de natuurlijke persoon of personen die onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een inrichting.

  • 6.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

  • a.         de gezinsleden van de exploitant, alsmede zijn elders wonende bloed‑ en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

  • b.         de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    c.    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 7.

    Onder “Horecanota” wordt verstaan de door de raad bij besluit van 31 januari 2011, vastgestelde “Nota Bijzondere wetten”.

  • 8.

    Onder respectievelijk concentratiegebied, ontwikkelingsgebied, consolidatiegebied en deconcentratie-gebied worden verstaan die gebieden die als zodanig zijn aangeduid in de Nota Bijzondere wetten, als bedoeld in het zevende lid, en als zodanig voorkomend op de bij die nota behorende en gewaarmerkte kaart.

  •  

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester, tenzij voor het horecabedrijf een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend.

  • 2.

    Indien de exploitatie van een horecabedrijf, waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid is verleend, wordt uitgebreid of (ingrijpend) wordt gewijzigd, dient een nieuwe vergunning als bedoeld in het eerste lid te worden aangevraagd.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien:

  • a.  de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

  • b.  de exploitant geen verklaring omtrent het gedrag overlegt, die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

Artikel 2:28a Nadere eisen

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28:

  • a.                   dient de leidinggevende:

  • -          minimaal de leeftijd van 21 jaar te hebben bereikt, met dien verstande dat leidinggevenden in bedrijven waar uitsluitend etenswaren en niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt minimaal de leeftijd van 18 jaar is bereikt;

  • -          te voldoen aan de eisen gesteld in het Besluit eisen zedelijkheid gedrag Drank- en Horecawet 1999;

  • -          niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn;

  • -          niet onder curatele te staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij te zijn ontzet;

  • b.                   dient het horecabedrijf waar uitsluitend etenswaren en niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt één lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 15 m²  te hebben;

  • c.                   dienen overige horecabedrijven één lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 35 m² te hebben.

  • 2.

    Van het gestelde in het eerste lid onder a, met betrek­king tot de leeftijdseis kan de burge­mees­ter ontheffing verle­nen voor maximaal een jaar, mits sprake is van een bij­zonder geval, dan wel indien gewich­tige belangen daar­toe aan­lei­ding geven.

  • 3.

    Van het gestelde in het eerste lid onder b, met betrekking tot de oppervlakte van 15 m², kan de burgemeester ontheffing verlenen voor bestaande horecabedrijven, waarvan de oppervlakte kleiner is dan 15 m², aan de exploitant of zijn rechtsopvolger.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in arti­kel 2:28, indien niet wordt voldaan aan de nadere eisen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28a, en daarvan geen ontheffing kan worden ver­leend.

Artikel 2:28b Aanwezigheid van en toezicht door de leidinggevende

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de op de vergunning vermelde leidinggevende in het horecabedrijf aanwezig is.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde verbod geldt niet voor een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of  besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

  • 3.

    De exploitant en de leidinggevende zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in het horecabedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:28c Categorale vrijstelling

De burgemeester kan bij openbare bekendmaking:

a.   bepalen dat het exploiteren van categorieën horecabedrijven, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningplicht is vrijgesteld;

b.   voorschriften stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2:28d Indienen aanvraag

Uiterlijk 8 weken voor de start of wijziging van de exploitatie van het horecabedrijf dient de vergunninghouder een aanvraag als bedoeld in artikel 2:28 ingediend te hebben middels een vastgesteld formulier.

Artikel 2:28e Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

  • a.

    sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen, zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • b.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

  • c.

    de verlening van de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden;

  • d.

    zodra de exploitant kenbaar maakt de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk te hebben beëindigd. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:28f Wijziging leidinggevende

  • 1.

    Indien een leidinggevende, als bedoeld in artikel 2:27, lid 5, zijn taak feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De leiding kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien de burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten een gewijzigde vergunning te verlenen.

Artikel 2:29 Openings- en sluitingstijden (2)

  • 1.

    De exploitant van een horecabedrijf dient bij de toegang tot zijn bedrijf op een voor een ieder zichtbare plaats een door de gemeente te verstrekken kaart te plaatsen en te houden, waarop de openings-, sluitings- en toelatings­tijden zijn vermeld. Indien niet aan de in dit lid gestelde eis wordt voldaan, geldt voor dat horecabedrijf een sluitingstijd van 23.00 uur.

  • 2.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf toegestaan dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • - van 08.00 uur tot 06.00 uur in de gebieden

    • a.

      binnen de stadsgrachten: de als zodanig aangewezen gebieden in de Horecanota met de bestemming van concentratie-, ontwikkelings-, of consolidatie­gebied;

  • b.

    het Stationskwartier, begrensd door: Prins Hendriks­brug, Sophialaan, Stationsplein (inclusief het NS-station), Stationsweg, Zuiderplein, Wirdumer­poorts­­brug en midden van de Zuiderstads­gracht, 

  • met dien verstande dat het tussen 03.00 uur en 06.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, behoudens het gestelde in het vierde lid;

  • 3.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf, niet gelegen in één van de in het tweede lid genoemde gebieden, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • - van 01.00 uur tot 08.00 uur

  • met dien verstande, dat het tussen 00.00 uur en 01.00 uur verboden is nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, behoudens het gestelde in het vijfde lid, en met dien verstande dat het op Oudejaarsnacht, Nieuwjaarsnacht, beide Paasnachten, beide Kerstnachten, beide Pinksternachten, in de nacht van 5 op 6 mei en in de nacht van 30 april op 1 mei toegestaan is het bedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tot 02.00 uur

  • 4.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf, gelegen in één van de gebieden genoemd onder a. en b. van het tweede lid van dit artikel, toegestaan een terras geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • - van 10.00 uur tot 01.00 uur.

  • met dien verstande dat het in de maanden juni, juli en augustus toegestaan is het terras in de nacht van zaterdag op zondag tot  02.00 uur geopend te hebben.

  • 5.

    Het is de exploitant van een horecabedrijf, als bedoeld in het derde lid van dit artikel toegestaan een terras geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten en te laten verblijven:

  • - van 10.00 uur tot 24.00 uur.

  • 6.

    De in het tweede en derde lid genoemde verboden gelden niet voor de exploitant van het horecabedrijf, gelegen aan de Heliconweg, verbonden aan en specifiek ten dienste staande van de veemarkt, op de dag waarop de veemarkt wordt gehouden.

  • 7.

    De in het tweede en derde lid genoemde verboden gelden niet voor de exploitant van een bedrijf waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt geboden voor zover het betreft activiteiten en handelingen die betrekking hebben op het verstrekken van logies.

  • 8.

    In tegenstelling tot het in het tweede lid bepaalde geldt het verbod om tussen 03.00 uur en 06.00 uur nieuwe of komende bezoekers toe te laten in horecabedrijven, niet voor eetgelegenheden die alcoholhoudende drank verstrekken of verkopen onder voorwaarde dat er tussen 03.00 uur en 06.00 uur geen alcoholische drank wordt geschonken en ook niet in gesloten verpakking wordt verstrekt.

  • 9.

    Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.4 kan de burgemeester door middel van een ontheffing voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitings- en/of toelatingsuur of andere sluitings- en/of toelatingsuren vaststellen.

  • 10.

    Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

 

Artikel 2:29a Overgangsrecht

Voor horecabedrijven, niet gelegen in het concentratie-, ontwikkelings- of consolidatie-gebieden, waarvoor op 15 januari 1998 andere sluitingstijden golden, blijft de toen geldende situatie van kracht, met uitsluiting van de bepalingen voor de sluitingstijden van terrassen.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting (2)

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, ingeval van exploitatie zonder vergunning of in strijd met de vergunning of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 of 2:29a geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

  • 3.

    De burgemeester kan door middel van een ontheffing andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

(Vervallen)

Artikel 2:34 Het college van burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:28 tot en met 2:30.

Artikel 2:34a Overige bepalingen

Bij overlijden van een vergunninghouder kan het bedrijf worden voortgezet tot drie maanden na het overlijden, of indien binnen die termijn een nieuwe vergunning is aange­vraagd, tot het tijdstip waarop op de desbetreffende aan­vraag onherroepe­lijk is beslist.

Artikel 2:34b Terrasvergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden bij een horecabedrijf een terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Indien de vergunningaanvraag mede betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen op de weg, beslist de burgemeester over de ingebruikneming van die weg ten behoeven van het terras. De burgemeester kan over de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vaststellen.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in artikel 1.8 kan de burgemeester de in het tweede lid bedoelde ingebruikneming van de weg weigeren:

  • a.  indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b.  indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • c.  in het belang van voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

  • d.  ingeval van strijd met de op grond van lid 2 vastgestelde nadere regels

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

Gereserveerd

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid, waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren.

  • b.

    Exploitant: degene die een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitant een rechtspersoon is, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon.

  • c.

    Beheerder: de natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

 

Artikel 2:39a Exploitatie van een speelgelegenheid

  • 1.

    Het is verboden een speelgelegenheid te (doen) exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:        

    a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid onder c, van de Wet op de Kansspelen een vergunning is vereist; b. gelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen of waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op           speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen.

Artikel 2:39b Aanvraag vergunning

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, moet een schriftelijke aanvraag bij de burgemeester worden ingediend.

  • 2.

    Bij een aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld en/of overlegd:

    a.   de persoonsgegevens van de exploitant(en);

    b.   de persoonsgegevens van de beheerder(s);

    c.   een bewijs van inschrijving in het handelsregister  bij de Kamer van Koophandel;

    d.   de plaatselijke ligging van de speelgelegenheid;

    e.   een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de speelgelegenheid;

    f.    een bedrijfsplan, waarin in ieder geval staat beschreven welk(e) spel(en) in de speelgelegenheid zal  (zullen) worden beoefend.

  • 3.

    Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid deelt hij dit de burgemeester vooraf schriftelijk mede; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

 

Artikel 2:39c Gedragseisen exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

  • a.

    staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

  • c.

    dienen een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de justitiële documentatie te overleggen die uiterlijk drie maanden van te voren is afgegeven;

  • d.

    zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een speelgelegenheid of horeca-inrichting die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, of artikel 2:28, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen terzake geen verwijt treft; zijn niet binnen de laatste vijf jaar tenminste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

  • f.

    hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

Artikel 2:39d Weigeringsgronden vergunning

  • 1.

    De burgemeester weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, indien:

  • a.  De vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure   zijnd bestemmingsplan;

  • b. De exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:39c gestelde eisen.

  • 2.

    De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, weigeren, indien naar zijn oordeel:

  • a. De woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    b. Een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van deze verordening dan wel van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten;

  • c. Het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:39b onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

  • d.  Redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2:39e Verplichtingen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingstijden van de speelgelegenheid dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant is verplicht als beheerder van de speelgelegenheid op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

  • 3.

    De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in de speelgelegenheid aanwezig is en deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage af te geven.

Artikel 2:39f Exploitatietijden speelgelegenheid

Het in de artikelen 2:29, 2:30, 2:31, 2:33 en 2:34 van deze verordening bepaalde is onverkort van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden, die niet tevens als horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 zijn aan te merken.

Artikel 2:39g Intrekkingsgronden vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

  • a.

    De exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:39c gestelde eisen;

  • b.

    De exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft opgenomen dan wel het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:39b, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

  • c.

    In de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in en om de speelgelegenheid;

  • d.

    De woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid op ontoelaatbare wijze wordt benadeeld of verstoord door de exploitatie van de speelgelegenheid;

  • e.

    Zich in of vanuit de speelgelegenheid anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de speelgelegenheid gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid;

  • f.

    De exploitant de in artikel 2:39e neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;

  • g.

    De exploitant het toezicht op de naleving van het in deze afdeling bepaalde belemmert.

Artikel 2:39h Sluiting van speelgelegenheid

  • 1.

    De burgemeester kan een speelgelegenheid al dan niet voor een bepaalde duur gesloten verklaren, indien:

    • a.

      die speelgelegenheid wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      die speelgelegenheid wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      een van de in artikel 2:39g genoemde situaties waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt, zodra een besluit tot sluiting op of nabij de toegang(en) van de speelgelegenheid is aangebracht.

  • 3.

    Eenieder is verplicht toe te laten, dat het in het tweede lid bedoelde besluit wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de exploitant of beheerder verboden in de speelgelegenheid bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is eenieder verboden om, nadat de sluiting van een speelgelegenheid overeenkomstig het tweede lid bekend is gemaakt, daarin als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:39i Beeindiging exploitatie speelgelegenheid

  • 1.

    De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester.

  • 2.

    Bij ontvangst van deze mededeling dan wel uiterlijk twee weken na de feitelijke beëindiging vervalt de vergunning, tenzij is aangegeven dat de exploitatie van die speelgelegenheid door een ander wordt voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen de in het eerste lid genoemde termijn van twee weken is ingediend.

  • 3.

    Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten blijft de vergunning in dat geval van kracht, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 2:39j Wijziging beheer

  • 1.

    De exploitant is verplicht, indien een beheerder het beheer in de speelgelegenheid feitelijk beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester.

  • 2.

    Het beheer van de speelgelegenheid kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de exploitant de burgemeester hiervan vooraf schriftelijk in kennis heeft gesteld en de burgemeester de kennisgeving heeft aanvaard dan wel na de kennisgeving zes weken zijn verstreken.

Artikel 2:39k Bevoegd orgaan

Indien de speelgelegenheid niet in een voor publiek toegankelijk gebouw is gevestigd, worden de in deze afdeling aan de burgemeester toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2:39l Overgangsbepaling

  • 1.

    Het verbod van artikel 2:39a geldt acht weken na het in werking treden van deze afdeling niet voor speelgelegenheden die naar het oordeel van de burgemeester al gevestigd waren voor die inwerkingtreding.

  • 2.

    Indien de exploitant binnen de in het eerste lid genoemde termijn van acht weken een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:39a, eerste lid, heeft ingediend, geldt het verbod niet totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

  • 3.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste en tweede lid kan de burgemeester met het oog op de in de artikelen 2:39d en 2:39g genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Artikel 2:40 Speelautomaten (2)

1.         In dit artikel wordt verstaan onder:

       

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen

  • b.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • c.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

  • d.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • e.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2.         In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

3.         In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten in het geheel niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf een openbare plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf een openbare plaats zichtbaar is:

  • a.  een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken , te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.  met kalk, krijt, teer of een kleur‑ of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is tevens van toepassing op straatmeubilair, verkeersmeubilair en andere tot de inrichting van de weg behorende voorzieningen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    Het college van burgemeester en wethouders kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vijfde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 8.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur‑ of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Gereserveerd

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2.

    Onder weg wordt verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.        

  • 4.

    Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.         op openbare plaatsen te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.         zich op openbare plaatsen zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Liggen of slapen op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken en verder op een openbare plaats een voertuig, woonwagen, tent of een soortgelijk of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder, overlast en ontsiering van het stadsbeeld.

  • 3.

    Het verbod geldt niet op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

Artikel 2:47b Verplichte route

  • 1.

    Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben, met het kennelijke doel deze geheel of ten dele op de weg te nuttigen of te laten nuttigen.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.   een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2:27, eerste en tweede lid;

  • b.  de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank‑ en Horecawet.

Artikel 2:49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.  zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.  zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a.   dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of die portiek;

b.   daardoor de doorgang ernstig belemmerd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat de politie, de brandweer of enig andere overheidsinstelling op welke wijze dan ook te alarmeren.

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.  op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.  op een weg waar dat door borden is aangegeven;

  • c.  op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speel- en ligweide, recreatieterrein, dan wel strand en andere door het college als zodanig aangewezen plaatsen;

  • 2.

    Het in het eerste lid, onder a. vervatte verbod geldt niet voor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen waar dat door borden is aangegeven, mits een hond los­loopt onder vol­doende geleide of toezicht

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid, onder b, geldt niet voor perso­nen die in verband met hun gezichtsvermogen gebruik maken van een blindengeleidehond, voor ambtena­ren van politie die voor de uitoe­fening van hun taak gebruik moeten maken van een surveil­lancehond of een speurhond en voor het be­stemmingsverkeer.

  • 4.

    Van het in het eerste lid, onder a, vervatte verbod kan het college ontheffing verlenen voor een hond, die ingezet wordt ten behoeve van het hoeden van een schaapskudde.

  • 5.

    Het in het eerste lid, onder a, vervatte verbod geldt niet voor hulphonden voor mensen met een motorische beperking mits:

  • a.   het een speciaal opgeleide hond betreft van een erkende organisatie voor hulphonden;

  • b.   de hond als zodanig herkenbaar is;

  • c.   de begeleider op verzoek een identiteitspas kan tonen van de erkende organisatie voor hulphonden.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden, paarden en pony's

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond in de openbare ruimte terstond worden opgeruimd.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar de in lid 1 gestelde verplichting niet van toepassing is.

  • 3.

    De eigenaar, houder of berijder van een paard of pony is verplicht ervoor te zorgen dat in de openbare ruimte, voor zover gelegen binnen de bebouwde kommen van de gemeente Leeuwarden, de uitwerpselen van het paard of de pony terstond worden opgeruimd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden (4)

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

  • a.  anders dan kort aangelijnd nadat het college van burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

  • b.   anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college van burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn‑ en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    a.  muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe   opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    b.  kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot   halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.  aanwezig te hebben; dan wel

  • b.  aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

  • c.  aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college van burgemeester en wethouders is aangegeven.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:60a (Stads)duiven

Het is verboden op de openbare weg (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

 

Artikel 2:63 Gereserveerd

Artikel 2:64 Gereserveerd

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw (winkels daaronder begrepen) om geld of andere zaken te bedelen.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

  • d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Gereserveerd

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college van burgemeester en wethouders in het belang van voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Verzameling van personen in verband met drugs of heling

  • 1. Het is verboden op of aan wegen die door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen, omdat de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet dan wel heling naar hun oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of handel in drugs dan wel heling.

  • 2. Degene die zich bevindt in een verzameling van personen als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op het daartoe strekkende bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74a Openlijk gebruik en handel van drugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben ten behoeve van gebruik bij middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan de wegen in of op een voertuig te bevinden indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 3.

    Het in het eerste lid en tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de Volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving of de hulpverlening aan de verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of zijn goedgekeurd.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154a van de Gemeentewet, besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen groepsgewijs niet naleven: artikel 2:1, 2:2, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:20a, 2:26a, 2:47, 2:47b, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen erotische massage, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    erotische massagesalon: een seksinrichting, waar uitsluitend erotische massages plaatsvinden;

  • e.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • i.

    hygiëne rapport: rapport van de GGD waaruit blijkt dat de hygiëne binnen de seksinrichting voldoet aan de op grond van 3:3 gestelde nadere regels.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan gebieden aanwijzen waar uitsluitend vergunning kan worden verleend voor een seksinrichting.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan het bevoegd bestuursorgaan buiten de aangewezen gebieden vergunning verlenen voor ten hoogste 2 erotische massagesalons.

  • 4. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c. het aantal werkzame prostitué (e) s;

  • d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

  • f. de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

  • g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

  • i. het door de GGD afgegeven hygiëne-rapport dat niet ouder is dan 3 maanden.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - en de beheerder:

  • a. staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 250, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5. .de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6. .de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 03.00 uur en 10.00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.9 Straatprostitutie (1)

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2.

    Het is verboden zich op een openbare plaats op enigerlei wijze dwingend te bemoeien met een prostituee.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis, 431 of 273f Wetboek van Strafrecht dan wel artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 5.

    Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de openbare plaatsen bedoeld in het eerste of tweede lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 6.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het vijfde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de in dat besluit aangegeven openbare plaats(en).

  • 7.

    De burgemeester beperkt het in het zesde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 8.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het zesde lid.

 

Artikel 3:10 Gereserveerd

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Geldigheidsduur; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3:12 Geldigheidsduur

  • 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4 heeft, in afwijking van artikel 1:7, een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 2. Uiterlijk 8 weken voor het verstrijken van de hierboven genoemde termijn dient de vergunninghouder een nieuwe aanvraag als bedoeld in artikel 3:4 ingediend te hebben.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant - indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso (o)n (en) - of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • d. de aanvrager niet door het overleggen van een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven hygiënerapport kan aantonen dat het bedoelde pand voldoet aan de ex 3:3 gestelde nadere regels.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostitué (e).

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:4, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen (1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; 

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; 

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een inrichting.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (1)

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer gebieden

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing voor zover mogelijk ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk op het sluitingstijdstip van het betreffende horecabedrijf te worden beëindigd.

  • 6.

    Op de collectieve dagen geldt de mogelijkheid om meer mechanisch of akoestisch muziekgeluid te mogen produceren alleen voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor het terras.

Artikel 4:3 Ontheffing incidentele festiviteiten

  • 1. De houder van een inrichting kan maximaal 12 keer per kalenderjaar ontheffing krijgen om van de voor de inrichting geldende geluidsnormen af te wijken voor een incidentele festiviteit.

  • 2. De houder van een inrichting kan maximaal 12 keer per kalenderjaar ontheffing krijgen om af te wijken van de tijden zoals genoemd in artikel 4.113 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

  • 3. Een aanvraag hiervoor dient schriftelijk uiterlijk zes weken voor de aanvang van de activiteit te worden ingediend.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere situaties besluiten geen rekening te houden met hetgeen in lid 3 is bepaald.

  • 5. Een aanvraag dient de volgende gegevens te bevatten: locatie, begin/eindtijdstip, nauwkeurige beschrijving festiviteit en contactpersoon namens de inrichting.

  • 6. Een aanvraag voor een ontheffing van de geluidsnormen wordt getoetst en beoordeeld conform het op dat moment geldende geluidsbeleid.

  • 7. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders dient gedurende de tijdsduur van de incidentele festiviteit binnen de inrichting aanwezig te zijn.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Gereserveerd

Artikel 4:6 Overige geluidhinder (1)

    • 1.

      Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    • 2.

      Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    • 3.

      Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een onwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder veroorzaakt.

Artikel 4:6b Mosquito (1)

  • 1.

    In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3.

    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4.

    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5.

    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Gereserveerd

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet‑openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen (1)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.   boom: een houtachtig, overblijvend gewas, vitaal of afgestorven, met een stamomtrek van minimaal 60 centimeter of een diameter van 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de stamomtrek van de dikste stam. In afwijking van het hierboven gestelde, geldt het bepaalde over de stamomtrek niet, indien er sprake is van:

  • *

    een monumentale boom of bijzondere beschermwaardige houtopstand, als bedoeld in artikel 4:11b;

  • *

    een houtopstand onderdeel uitmaken van de hoofdbomenstructuur;

  • *

    een houtopstand in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht, als bedoeld in de artikelen 4:12a en 4:12b;

b.   monumentale boom: beschermwaardige houtopstand met een leeftijd van minimaal 80 jaar en met een bijzondere schoonheid of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere functie voor de omgeving, als dusdanig vermeld op de door het bevoegd gezag vastgestelde lijst met monumentale bomen;

c.   waardevolle boom: beschermwaardige houtopstand met een leeftijd van minimaal 40 jaar en met een bijzondere schoonheid of zeldzaamheidswaarde of een bijzondere functie voor de omgeving als dusdanig vermeld op de door het bevoegd gezag vastgestelde lijst met waardevolle bomen

d.   houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

e.   hakhout: een of meer bomen, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

f.   vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan twintig procent van de kroon van de boom of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen, het verrichten van handelingen, zowel bovengronds als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

g.  knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelabeerde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

h.  bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

i.   boomwaarde: de monetaire waarde van een boom, zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen;

j.  bomenziekte: waaronder de Watermerkziekte bij wilgen, de Iepziekte bij iepen, de Bloedvlokkenziekte bij kastanjes, overige bomenziektes en de ziekten die voorkomen op de lijst van de Plantenziektenkundige Dienst van het Ministerie van LNV.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstanden (1) (3)

1.   Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag 10 of meer houtopstanden in een gebied per jaar een houtopstand te vellen of te doen vellen, dit met uitzondering van de houtopstanden genoemd in de vastgestelde lijst van monumentale en waardevolle bomen volgens het gestelde in art. 4:11c. Hiervoor geldt dat voor alle vermelde bomen vergunning noodzakelijk is.

2.   Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a.   wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b.   vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c.   fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d.   kweekgoed;

e.   houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f.    houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

g.  houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:12b.

h.  bomen die onherstelbaar ziek of beschadigd zijn.

3.  Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

           

  • a.

    het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

  • b.

    het periodiek beknotten of kandelaberen bij daarvoor geschikte boomsoorten, als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelabeerde bomen of leibomen, ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

4.  De burgemeester kan, in afwijking van het eerste lid, toestemming geven tot direct vellen indien er sprake is van acuut gevaar of een vergelijkbaar spoedeisend belang.

5.  Het is verboden nest(en) te verstoren gedurende het broedseizoen, dat in beginsel loopt van 15 maart t/m 15 juli. Als een te kappen boom één of meerdere nesten bevat, mag er alleen gekapt worden vóór 15 maart en ná 15 juli, afhankelijk van soort en situatie.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning (1) (2) (3)

  • 1.

    In of bij de aanvraag om een vergunning, identificeert de aanvrager op kaart, tekening of foto, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

  • 2.

    In of bij de aanvraag als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

  • a. De soort houtopstand;

  • b. De locatie van de houtopstand;

  • c. De diameter in centimeters gemeten op 1:30 cm vanaf het maaiveld;

  • d. De mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten met dikte van de stamdoorsnede over te gaan.

Wanneer de Dienst Regelingen aan het bevoegd gezag een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift als een melding.

Artikel 4:11b Weigeringsgronden (1)

1.  Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvraag als bedoeld in artikel 4:11a aan de hand van de criteria “waardering”, “overlast” en “overige dringende redenen”. Op basis van een afweging tussen deze criteria neemt het bevoegd gezag een beslissing op de aanvraag.

2.   Het bevoegd gezag kan met betrekking tot de in lid 1 genoemde criteria en de te maken afwegingen beleidsregels vaststellen voor waardevolle, monumentale en andere bomen binnen de gemeente Leeuwarden.

3.   De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

            a.         de natuurwaarde van de houtopstand;

            b.         de landschappelijke waarde van de houtopstand;

            c.         de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

            d.         de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

            e.         de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

            f.          de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4:11c Monumentale en waardevolle bomen (1)

1.   Het bevoegd gezag stelt een lijst met monumentale en waardevolle bomen vast.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting.

3.   De in lid 1 bedoelde lijst omvat per boom in ieder geval een herkenbare omschrijving, de standplaats, de kadastrale aanduiding, alsmede de reden van registratie.

4.   De eigenaar of zakelijk gerechtigde van een boom als bedoeld in lid 1 dient het bevoegd gezag in te lichten over:

      a.         het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand;

      b.         dreiging van het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand.

5.   Het bevoegd gezag stelt in aanvulling op artikel 4:11b, lid 2, nadere regels vast voor de afweging van belangen bij de beoordeling van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 4:11a, lid 1, voor het (doen) vellen van monumentale of waardevolle bomen die vermeld staan op de in lid 1 bedoelde lijst.

Artikel 4:12 Termijnen (1) (3)

De vergunning wordt ingetrokken indien:

  • a.

    daarvan niet binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt;

  • b.

    in het geval het een vergunning tot het gefaseerd vellen van houtopstanden over meerdere jaren betreft zoals deze is verwoord in de vergunning verlening, is de vergunning geldig tot 12 maanden na de afgesproken tijdsfasen van vellen.

 

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningsvoorschriften (1) (3)

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2.

    In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze de niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

  • 4.

    Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt. Indien gedurende de bezwaartermijn een bezwaarschrift of een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, wordt de vergunning pas van kracht één week nadat op dat bezwaar of die voorlopige voorziening is beslist.

  • 5.

    Wanneer de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden is verleend ter uitvoering van activiteiten, die in art. 2.1 of 2.2 van de WABO staan, wordt de vergunning verleend onder de standaardvoorwaarde dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag waarop de omgevingsvergunning voor activiteiten in art 2.1 en 2.2 van de WABO onherroepelijk is geworden.

  • 6.

    Het bevoegd gezag zijn bevoegd om op grond van zwaarwegende belangen en onder de voorwaarde, dat indien een plan geen doorgang vindt, er een herplantplicht ontstaat, af te wijken van het bepaalde in lid 5.

  • 7.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren een bedrag voor het compenseren van groen indien niet of niet geheel wordt voldaan aan het gestelde in art. 4.12a lid 1. Het college is bevoegd om hiervoor een beleidsregel op te stellen.

Artikel 4:12b Herplant-/instandhoudingsplicht (1) (3)

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een sanctie worden opgelegd. Het college is bevoegd hiervoor een beleidsregel op te stellen.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12c Schadevergoeding (1)

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12a of artikel 4:12b, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4:12d Afstand tot de erfgrens

De afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen of houtopstanden en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 4:12e Bestrijding iepziekte (1)

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.   indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.   de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.   of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    a.   Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner van 4 centimeter.

  • b.   Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 4:12f Bestrijding van andere boomziektes (1)

Het bevoegd gezag stelt nadere regels vast omtrent de bestrijding van boomziektes. Hierbij volgt het de landelijke richtlijnen die vanuit het desbetreffende Ministerie hiervoor worden gegeven.

 

Artikel 4:12g Bescherming publieke houtopstand (1)

  • 1.

    Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

    • -          te beschadigen, te bekladden of te beplakken:

    • -          daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door daartoe bevoegde deskundige boomverzorgers ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak;

  • 2.

    Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand of boom aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het bevoegd gezag.

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. (1)

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.  onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.  bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.  kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening  of de Provinciale Verordening Friesland.

  •  

Artikel 4:14 Gereserveerd

Artikel 4:15 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a.  opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

  • b.  opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c.  opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,5 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

    • -   openbare verkoping of een  aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • -   het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

  • d.  opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.  opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.  van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijke kennisgeving is gedaan aan het college van burgemeester en wethouders;

  • b.  het college van burgemeester en wethouders niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.   deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede of derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.   indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.   in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.   in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    a.   Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

  • b.   De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a., geldt niet voor bouwwerken;

  • c.   De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c., geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

 

Artikel 4:16 Gereserveerd

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Gereserveerd

Artikel 4:18 Gereserveerd

Artikel 4:19 Gereserveerd

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b.    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.   drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.   de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.   het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.   het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.   voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.   voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1.   Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2.   Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a.   langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.  op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal Wegenreglement Friesland.

Artikel 5:6a Aanhangwagens en opleggers

  • 1.

    Het is verboden een aanhangwagen of een oplegger:

  • a.   te parkeren langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.   op een door het college van burgemeester en wethouders bij persoonlijke aanschrijving aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5:2.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

1.   Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2.   Het college van burgemeester en wethouders kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

  • a.  op de weg;

  • b.  op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c.  op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets (4)

  • 1.

    Het is verboden om fietsen of bromfietsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebieden op de weg te laten staan buiten de daarvoor bestemde ruimten of vakken.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden om fietsen of bromfietsen, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, langer dan vier weken onafgebroken in door het college van burgemeester en wethouders aangewezen openbare (brom -) fietsstallingsgebieden te stallen.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op of aan de weg of op of aan een openbaar water, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.  het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.  het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 van deze verordening;

  • c.  het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een verkoopstandplaats bedoeld in artikel 5:17 van deze verordening.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Gereserveerd

Afdeling 4 Verkoopstandplaatsen

Artikel 5:17 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder het innemen van een verkoopstandplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder verkoopstandplaats wordt niet verstaan:

  • a.  een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b.  een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

  • c.  een standplaats in de zin van de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen.

Artikel 5:18 Verkoopstandplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een verkoopstandplaats in te nemen of te hebben

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3.

    De in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op de plaatsen, vermeld in een door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde lijst van vaste verkoopstandplaatsen.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.  in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • b.  wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

  • c.  vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders houdt de beslissing op een aanvraag voor een verkoopstandplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de  Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieubeheervergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders verkoopstandplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement Friesland.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Gereserveerd

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Gereserveerd

Artikel 5:23 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

  • a.  in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

  • b.  toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 6 Openbaar water

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5:24 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

vaartuig:    

  •  alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten, ponten, een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen en drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen ervan;

ankeren:     

  •  het doen of laten liggen van een vaartuig anders dan aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig;

ligplaats:     

  • een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water, al dan niet aangevuld met een op de oever aanwezig terrein of een gedeelte daarvan, dat bestemd is voor het permanent afmeren van een woon-, bedrijfsmatige- of voor recreatieve doeleinden geschikt vaartuig;

aanlegplaats:  

  • een formeel door de gemeente als zodanig aangewezen plaats in het water (ligoever), dat bestemd is voor het tijdelijk, voor de duur van ten hoogste 3 dagen, afmeren van een vaartuig (zowel recreatie- als beroepsvaart);

rietkraag:      

  •  de met riet, biezen, lisdodden of soortgelijke planten (helofyten) begroeide oppervlakte;

zakelijke vergunning:

  • vergunning die gebonden is aan het vaartuig.

Artikel 5:24a Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Vaarwegenverordening Friesland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Leeuwarden.

Artikel 5:25 Gereserveerd

Artikel 5:26 Gereserveerd

Artikel 5:27 Gevaar, schade of hinder in gemeentelijk water

  • 1.

    Het college kan de eigena(a)r(en)  of gebruiker(s) van een vaartuig een verbod opleggen om met een vaartuig de gemeentelijke wateren binnen te varen, erin af te meren dan wel een lig- of aanlegplaats in te nemen of in de gemeentelijke  wateren of op een lig- of aanlegplaats te verblijven, indien het van oordeel  is dat een zodanige handeling ernstig gevaar, ernstige schade of ernstige hinder voor de gemeentelijke wateren of voor de omgeving met zich meebrengt of met zich mee kan brengen.

  • 2.

    De eigena(a)r(en) of gebruikers, aan wie een in het eerste lid bedoeld verbod is opgelegd, is verplicht daaraan onmiddellijk gevolg te geven.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt of zich daarin begeeft, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaart­verkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het is verboden in een vaarweg binnen een afstand van 25 meter gemeten vanaf een brug, sluis of ander beweegbaar kunstwerk, benevens dukdalven en bijkomende werken te zwemmen of te surfen anders dan voor passage.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaart­politieregle­ment of het Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

    • 1.

      Het is verboden om zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

    • 2.

      Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Paragraaf 2 Buiten bebouwde kom

Artikel 5:31a1 Algemene bepaling

Deze afdeling is van toepassing buiten de bebouwde kom van  Leeuwarden, als bedoeld in artikel 1:3 van de Bouwverordening, met uitzondering van de woonschepenhavens de Leyte, it Anker en de Boeg en de voormalige ligplaatsenoever aan het Bisschopsrak.

Artikel 5:31a2 Lig of aanlegplaats innemen

  • 1.

    Het is de rechthebbende op en/of de houder van een vaartuig verboden daarmee lig- of aanlegplaats in te nemen, dan wel een lig- of aanlegplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het innemen van een lig- of aanlegplaats met een vaartuig aan een krachtens artikel 5:31a.7 aangewezen lig- of aanlegoever of bij een geldend bestemmingsplan aangewezen gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan (categorieën van) vaartuigen aanwijzen waarop het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:31a3 Aanleggen

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee aan te leggen in of aan een rietkraag of aan of op een krachtens artikel 5:31a.8 als zodanig aangewezen oever.

  • 2.

    a. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee langer dan gedurende ten hoogste drie achtereen­volgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats aan te leggen.

  • b. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats te hebben gelegen, indien dat vaartuig op die plaats door een met het toezicht op de naleving van deze bepaling belaste ambtenaar wordt aangetroffen op enig tijdstip van de eerste van drie dagen en op enig tijdstip van de eerste dag na die drie dagen.

  • c. De rechthebbende op een vaartuig wordt geacht daarmee gedurende drie achtereenvolgende dagen op dezelfde plaats te zijn gebleven, indien dat vaartuig binnen een straal van 500 meter – hemelsbreed gemeten en  gerekend vanaf de onder a. bedoelde aanlegplaats - wordt aangetroffen.  

  • d. Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden met een vaartuig binnen vijf dagen nadat het is verplaatst op de onder a. bedoelde plaats opnieuw aan te leggen.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gesteld verbod ontheffing verlenen, voor zover het betreft een krachtens artikel 5:31a.8 zodanig aangewezen oever.

 

Artikel 5:31a4 Aanlegexces

Onverminderd het bepaalde in artikel 5:31a.3, eerste en tweede lid is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee op een plaats aan te leggen, indien het college van burgemeester en wethouders hem schriftelijk heeft meegedeeld, dat zij het, met het oog op de verdeling van de beschikbare aanleg­plaatsen, onaanvaardbaar achten dat genoemde rechthebbende aldaar nog langer aanlegt.

Artikel 5:31a5 Ankeren

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren in een rietkraag of op een afstand van minder dan vijf meter vanuit een rietkraag in een krachtens artikel 5:31a.8 als zodanig aangewezen water of op een afstand van minder dan vijf meter vanuit een krachtens artikel 5:31a.8 als zodanig aangewezen oever.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te ankeren anders dan gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een permanent recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen, voorzover het betreft een krachtens artikel 5:31a.8 aangewezen water of oever.

Artikel 5:31a6 Varen

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee door of in een rietkraag te varen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het de rechthebbende op een vaartuig verboden daarmee te varen in een krachtens artikel 5:31a.8 als zodanig aangewezen water.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:31a7 Aanwijzing van lig- of aanlegoevers

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd lig- of aanlegoevers aan te wijzen waar het verbod, als genoemd in artikel 5:31a.2, eerste lid, niet van toepassing is.

  • 2.

    Bij de aanwijzing, als bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat deze slechts gedurende een bepaalde periode van kracht is en/of slechts voor één of meer categorieën vaartuigen geldt.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders wint, alvorens tot ter inzagelegging als bedoeld in het vierde lid over te gaan, het advies in van, zoveel mogelijk, de publiekrechtelijke beheerder(s) van de betrokken oever(s) en het (de) betrokken water(en).

  • 4.

    Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

  • 5.

    In de aanwijzing zelf wordt het tijdstip bepaald waarop zij in werking treedt.

Artikel 5:31a8 Aanwijzing van oever en/of water waar het verboden is aan te leggen, te ankeren of te varen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd oevers en/of wateren aan te wijzen, als bedoeld in de artikelen 5:31a.3, 5:31a.5 en 5:31a.6.

  • 2.

    Ten aanzien van het gebruik van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid zijn de leden twee tot en met vijf van artikel 5:31a.7 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 Binnen bebouwde kom

Artikel 5:31b1 Algemene bepaling

Deze afdeling is van toepassing binnen de bebouwde kom van Leeuwarden, als bedoeld in artikel 1:3 van de Bouwverordening, alsmede op de daarbuiten gelegen woonschepenhavens de Leyte, it Anker en de Boeg en de voormalige ligplaatsenoever  aan het Bisschopsrak.

Artikel 5:31b2 Aanleggen en lig- of aanlegplaats innemen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig:

  • a.   aan te leggen;

  • b.   lig- of aanlegplaats in te nemen of te hebben dan wel een lig- of aanlegplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen;

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor:

  • a.   het tijdelijk innemen van een aanlegplaats met een beroepsvaartuig als passant aan de daartoe door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aanlegplaatsen;

  • b.   het innemen van een aanlegplaats met een pleziervaar­tuig in de daartoe bestemde jachthaven en aan daartoe door of vanwege, dan wel met toestemming van de gemeente aangelegde voorzieningen;

  • c.   het tijdelijk innemen van een lig- of aanlegplaats op of bij een terrein van een ingevolge de Wet milieubeheer vergunningplichtige inrichting voor het bouwen, onderhouden of repareren van schepen;

  • d.   aanleggen of ligplaats innemen aan een niet bij een overheid in eigendom zijnde wal of kade met een vaartuig dat in eigendom is bij de rechthebbende op die wal of kade.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wijst het college van burgemeester en wethouders kaden en wallen aan waar, met of zonder een persoonlijke of zakelijke vergunning van hun college van burgemeester en wethouders voor met name genoemde categorieën vaartuigen:

  • a.  aanleggen is toegestaan;

  • b.  lig- of aanlegplaats mag worden ingenomen.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt voor de ingevolge het derde lid aangewezen lig- en aanlegplaatsen de afmetingen vast. De geldende lengtemaat wordt gemeten van steven tot steven.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders visualiseert de in het vierde lid bedoelde ligplaatsen, op een openbare ligplaatsenkaart.

  • 6.

    Een in het derde lid bedoelde vergunning kan slechts worden aangevraagd door de rechthebbende op het betreffende vaartuig.

  • 7.

    Een in het derde lid bedoelde vergunning kan worden geweigerd:

  • a.         in het belang van de openbare orde;

  • b.         in het belang van de volksgezondheid;

  • c.         in het belang van de milieuhygiëne;

  • d.         indien voor de betreffende ligplaats reeds vergunning is verleend;

  • e.         het vaartuig, waarvoor vergunning wordt gevraagd, niet voldoet aan de maten, welke voor de betreffende ligplaats  of –plaatsen gelden;

  • f.          indien het uiterlijk van het vaartuig, waarvoor vergunning wordt gevraagd, afbreuk doet aan het aanzien van de gemeente;

    g.         het vaartuig niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • h.         indien het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 12 weken na de datum van de verlening van de betreffende ligplaats met het vaartuig kan innemen.

  • 8.

    Het in dit artikel gestelde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaats­werken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Vaarwegenverordening Friesland.

  •  

Artikel 5:31b3 Intrekking vergunning

Naast de in artikel 1:6 genoemde gronden kan het college van burgemeester en wethouders een ligplaatsvergunning intrekken indien:

  • a.

    de werkelijke situatie niet meer in overeenstemming is met de in de vergunning vermelde.

  • b.

    op of bij de ligplaats voorzieningen of zaken aanwezig zijn waarvoor geen vergunning is verleend.

  • c.

    het woonschip langer dan zes maanden niet bewoond is geweest.

  • d.

    het woonschip langer dan 6 maanden niet op de in de vergunning genoemde ligplaats heeft gelegen.

  •  

Artikel 5:31b4 Aanwijzingen lig- of aanlegplaats

  • 1.

    Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een lig- of aanlegplaats. 

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig dient de door of namens het college van burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen, als bedoeld in het eerste lid, direct op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer waterstaatswerken of de Vaarwegenverordening Friesland.

Artikel 5:31b5 Wachtlijst

Burgemeester en wethouders houden, zonodig, voor de verschillende categorieën vaartuigen een wachtlijst aan en stellen omtrent de uitvoering daarvan nadere regels.

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Gereserveerd

Artikel 5:33 Gereserveerd

Artikel 5:33a Aanwijzing gebieden niet toegankelijk voor ruiterverkeer

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen en recreatiegebieden aan te wijzen ten behoeve waarvan zij verklaren dat het rijden op of meevoeren van een paard of pony aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan natuur- dan wel milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden zich met een paard of pony te bevinden in de op basis van het eerste lid aangewezen gebieden.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van paarden en pony’s ten dienste van politie, andere handhavers, hulpverleners en aanwonenden, alsmede ten aanzien van paarden en pony’s die ingezet worden voor het beheer van het betreffende gebied of voor trouwpartijen en andere plechtigheden.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inric

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels of dergelijke;

    • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c. vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

    • 3.

      Het college van burgemeester en wethouders kan van dit verbod ontheffing verlenen.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en de fauna.

    • 5.

      Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

     

Afdeling 9 Verstrooien van as

Artikel 5:35 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.         verharde delen van de weg;

  • b.         begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • c.         speelterreinen/speelweiden

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

1.  Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • -          havenmeesters;

    • -          marktmeesters;

    • -          inspecteurs buitenruimte van de sector Beheer Openbare Ruimte belast met de opdracht de havenmeester te vervangen alsmede toezicht te houden op de volgende artikelen; 2:10, 2:42, 4:13, 4:15, 5:18.

    • -          milieucontroleurs.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Van een binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner wordt binnen 48 uur schriftelijk verslag gedaan aan de burgemeester.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. De huidige Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Leeuwarden wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep‑ of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods‑ of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

  • a.   gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

  • b.   ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden.

 

 

Vastgesteld in de raadsvergadering van 29 juni 2009 .

Bekendgemaakt op 1 juli 2009.

 

(1): 1e wijziging: vastgesteld raadsvergadering 15 december 2010, nr. V 10, publicatie 22 december 2010

 (2): 2e wijziging: vastgesteld raadsvergadering 31 januari 2011, nr. V9, publicatie 23 februari 2011

(3): 3 wijziging: vastgesteld raadsvergadering 26 september 2011, nr. VII 14, publicatie 14 december 2011

(4): 4e wijziging: vastgesteld raadsvergadering 30 mei 2012, nr. 5.4, publicatie 13 juni 2012