Regeling vervallen per 01-01-2018

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 25-01-2016

Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze beleidsregels wordt versta:n onder:

 

a. de wet: de Participatiewet;

b. inkomen: het totale netto inkomen van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin als bedoeld in artikel 31, 32 en 33 van de wet;

c. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet, inclusief de eventuele verlaging van de norm op grond van artikel 27 of 28 van de wet.

d. maatschappelijke participatie: het deelnemen aan sportieve, sociaal-culturele en/of educatieve activiteiten, bij voorkeur in verenigings- of groepsverband.

e. het gezin: het gezin als omschreven in artikel 4 eerste lid sub c van de wet.

2. De begripsbepalingen van de wet en de overige in de wet opgenomen en daaruit voortvloeiende bepalingen zijn bij de toepassing van deze beleidsregels onverkort van toepassing.

Artikel 2 Vormen van bijstand

1. Tenzij de beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering zonder terugbetaalverplichting.

2 Bijzondere bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt in gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de wet. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt op grond van artikel 51 van de wet.

3. Aan de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin of, indien hij alleenstaande ouder is, door hem en zijn ten laste komend(e) kind(eren) bewoonde woning met bijbehorend erf waaraan een in aanmerking te nemen vermogen is verbonden, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening met inachtneming van het bepaalde in artikel 50 van de wet en de daarop gebaseerde gemeentelijke Regeling bijstand en eigen woning. Ook aan degene die aanspraak maakt op vermogen, bijvoorbeeld in de vorm van een erfenis, maar daarover nog niet kan beschikken, wordt bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.

Hoofdstuk 2 Toeslagen

Artikel 3 Algemene bepaling toeslagen

1. De in dit hoofdstuk omschreven toeslagen worden verstrekt als een periodieke uitkering in aanvulling op de voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin geldende bijstandsnorm.

2. Voor toepassing van dit hoofdstuk worden het inkomen en het vermogen, voor zover deze niet op grond van de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de wet worden vrijgelaten, volledig in aanmerking genomen.

3. Bij de vaststelling van het recht op toeslagen wordt de eigen bijdrage voor de kosten van formele kinderopvang op het inkomen in mindering gebracht.

4. De individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36 van de wet, wordt vrijgelaten.

Artikel 4 Toeslag voor zelfstandig wonende jongeren jonger dan 21 jaar

1. Aan de zelfstandig wonende alleenstaande, jonger dan 21 jaar, of aan de zelfstandig wonende alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar met zijn ten laste komende kinderen, of aan het gezin, waarvan beide partners jonger zijn dan 21 jaar of waarvan één van de partners jonger is dan 21 jaar, wordt op grond van van artikel 12 van de wet een toeslag verstrekt voor de noodzakelijke extra kosten van het zelfstandig wonen tot het niveau van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor een 21-jarige.

2. De noodzaak van het zelfstandig wonen en het niet te gelde maken van het onderhoudsrecht, zoals bedoeld in artikel 12 van de wet, wordt aangenomen indien:

a. de belanghebbende gedurende een periode langer dan 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag niet in gezinsverband met zijn ouders heeft gewoond;

b. de belanghebbende met een partner en/of kind een gezin vormt;

c. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouders;

d. beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

e. één van de ouders is overleden en de andere ouder in het buitenland woont.

3. De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt waar mogelijk, op grond van paragraaf 6.5 van de wet verhaald.

Artikel 5 Woonkostentoeslag

1. Onder woonkosten wordt in dit artikel verstaan:

a. indien een woning in huur wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

b. indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

2. Woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen

a. Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar de belanghebbende door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop de betrokkene wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

b. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

3. Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom

a. Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij tevens woont, waarvan de hoogte van de woonkosten (indien hij een huurwoning zou bewonen) gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van huurtoeslag wordt een toeslag verstrekt.

b. De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag (indien hij een huurwoning zou bewonen) gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

4. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs, waarvoor men nog in aanmerking komt voor huurtoeslag zoals omschreven in artikel 13, eerste lid sub a van de Wet op de huurtoeslag.

a. Indien belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten op grond van artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag verstrekt de gemeente Leiden voor de woonkosten tot de maximale huurprijs een toeslag gelijk aan de maximale huurtoeslag en voor de kosten boven de maximale huurprijs een toeslag van 50% van het bedrag waarmee de woonkosten de maximale huurprijs overstijgen.

b. De woonkostentoeslag voor de kosten van de huur wordt verstrekt voor een periode van maximaal 6 maanden. Woonkostentoeslag die wordt verstrekt voor de kosten van een woning in eigendom heeft de maximale duur van 12 maanden, beide op voorwaarde dat belanghebbende op zoek gaat naar zo goedkoop mogelijke woonruimte. Deze periode kan worden verlengd indien – en voor zover - bijzondere individuele omstandigheden daartoe noodzaken.

c. Aan de woonkostentoeslag genoemd onder a is de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te verwerven.

5. Bij toekenning van bijzondere bijstand in de woonkosten hebben de belanghebbenden, die een netto inkomen hebben tot 100% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm geen draagkracht.

Hoofdstuk 3 Individuele bijzondere bijstand

Artikel 6 Draagkracht

1. Geen draagkracht hebben de personen, die een inkomen (exclusief vakantietoeslag) hebben tot 110% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag) en die geen vermogen hebben boven de voor hen in artikel 34, derde lid, van de wet genoemde vermogensgrens.

2. Indien belanghebbende een hoger inkomen heeft dan 110% van de bijstandsnorm wordt de draagkracht vastgesteld op 20% van het meerinkomen tot 130% van de bijstandsnorm, 50% van het meerinkomen tussen 130% en 150% van de bijstandsnorm en 100% van het meerinkomen voor zover dat meer bedraagt dan 150% van de bijstandsnorm.

3. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt de eigen bijdrage in de kosten van formele kinderopvang, op het inkomen in mindering gebracht. 

4. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet buiten beschouwing gelaten.

Artikel 7 Kosten in verband met bijzondere sociale omstandigheden

Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere omstandigheden en er geen sprake is van een voorliggende voorziening:

 

a. de kosten van een babypakket voor wie aantoonbaar langer dan 28 weken in verwachting is, indien het een eerste kind betreft; indien het niet een eerste kind betreft kan alleen op grond van de aanwezigheid van zeer bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand in de kosten van een babypakket worden verleend;

b. het aandeel in de uitvaartkosten dat voor rekening van de belanghebbende komen, tot maximaal 80% van het bedrag dat genoemd wordt in de richtlijnen van het Nibud (Nationaal Instituut voor budgetvoorlichting) voor de kosten van een crematie.

c. de kosten van verhuizing, inclusief de ten gevolge van een noodzakelijke verhuizing ontstane dubbele woonkosten;

d. reiskosten binnen Nederland naar een plaats buiten de gemeente Leiden in verband met opname van een familielid tot en met de tweede graad in een inrichting of detentie.

e. de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie (SMI).

f. de eigen bijdrage in de kosten van formele kinderopvang, wanneer deze kosten noodzakelijk zijn voor werk, scholing of deelname aan een participatietraject, waarbij 25% van de eigen bijdrage niet voor vergoeding in aanmerking komt.

g. de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of griffierechten voor zover eerst een diagnosedocument is aangevraagd bij het Juridisch Loket. Zonder dit diagnosedocument komen de eigen bijdrage rechtsbijstand en/of de griffiekosten in principe niet in aanmerking voor vergoeding om niet, tenzij het overslaan van de gang naar het Juridisch Loket betrokkene in het geheel niet kon worden verweten.

h. in afwijking van onderdeel g kan bijzondere bijstand voor rechtsbijstand en/of griffierechten worden verstrekt in de vorm van een geldlening, indien de noodzaak van de kosten is gebleken en de gang naar het Juridisch Loket voor betrokkene mogelijk was. Bij de terugbetaling wordt ongeacht de hoogte van het termijnbedrag een terugbetalingsperiode van maximaal 36 maanden gehanteerd. De aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 7,5% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Nadat 36 maanden zijn voldaan wordt een eventueel resterende schuld kwijtgescholden.

.

Artikel 7a Kosten die samenhangen met een langdurige zorgvraag, chronische ziekte of handicap

  • 1.

    Kosten die samenhangen met een langdurige zorgvraag, chronische ziekte of handicap, waarvoor geen voorliggende voorziening beschikbaar is of waarvan de maximale vergoeding op grond van de voorliggende voorziening bereikt is, worden als noodzakelijke kosten aangemerkt.

 

2. In beginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor (para)medische kosten waarvoor via de gemeentelijke collectieve, aanvullende ziektekostenverzekering, de AV-gemeente, een tegemoetkoming kan worden verkregen.

Artikel 8 Duurzame gebruiksgoederen

1. Voor verstrekking van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen komen in ieder geval die goederen in aanmerking, die zijn opgenomen in de NIBUD-lijst. In de kosten van in de inventarislijst niet genoemde duurzame gebruiksgoederen kan op grond van de aanwezigheid van zeer bijzondere individuele omstandigheden bijzondere bijstand worden verleend.

 

2. De in de inventarislijst genoemde duurzame gebruiksgoederen worden geacht een gebruiksduur te hebben van minstens 10 jaar. Binnen deze termijn wordt, behoudens bijzondere individuele omstandigheden niet voor een tweede maal bijstand verleend voor dezelfde kosten.

 

3. Bij de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt de belanghebbende geacht zelf in de kosten van duurzame gebruiksgoederen te kunnen voorzien, indien het vermogen hoger is dan tweemaal het voor het huishouden geldend sociaal minimum per maand, naar boven afgerond tot een veelvoud van € 250,00.

 

4. Een lening bij de Stadsbank geldt als een voorliggende voorziening. Indien de belanghebbende niet zelf in de kosten kan voorzien en een lening bij de Stadsbank niet mogelijk is, door omstandigheden die de belanghebbende niet kunnen worden verweten, kan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend tot het bedrag van de noodzakelijke kosten.

 

5. Bij het terugbetalen van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening zoals bedoeld in het vierde lid van dit artikel, wordt ongeacht de hoogte van het termijnbedrag een terugbetalingsperiode van 36 maanden gehanteerd. De aflossingscapaciteit wordt vastgesteld op 6% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag. Nadat 36 maanden zijn voldaan wordt een eventueel resterende schuld kwijtgescholden.

 

6. In afwijking van hetgeen in het vierde lid van dit artikel staat vermeld, kunnen de kosten van duurzame gebruiksgoederen direct zonder verwijzing naar de Stadsbank en om niet worden verstrekt indien de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig zijn dat een lening naar verwachting geen oplossing biedt of indien er andere dringende redenen zijn om de bijstand om niet te verstrekken.

 

7. Bijzondere bijstand in de kosten van huishoudelijke apparatuur als genoemd in de inventarislijst wordt direct en om niet verstrekt indien de belanghebbende in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraagdatum een inkomen heeft gehad tot 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en de noodzaak tot bijstandsverlening niet het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

Artikel 9 Moment van aanvraag

1. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen niet voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking.

 

2. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken indien de belanghebbende redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen of indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.

 

3. Er wordt in geen geval bijstand verstrekt voor kosten die langer dan één jaar voor de bijstandsaanvraag zijn gemaakt.

 

Artikel 10 Individuele inkomenstoeslag

Recht op individuele inkomenstoeslag, ingevolge de Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015, bestaat voor de alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin wanneer er geen zicht is op inkomensverbetering. Hiervan is sprake wanneer belanghebbende:

 

a. om medische of psychische redenen is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, of

 

b. voldoende inspanningen gedaan heeft om tot inkomensverbetering te komen, zonder dat deze inspanningen tot inkomensverbetering hebben geleid.

 

Hoofdstuk 4 Minimaregelingen

Artikel 11 Algemene bepalingen Minimaregelingen

1. Recht op bijzondere bijstand of een andere tegemoetkoming op grond van dit artikel bestaat voor de alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin:

 

a. met een inkomen tot maximaal 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, en;

 

b. zonder vermogen boven de in artikel 34, derde lid van de wet genoemde vermogensgrens.

 

2. Bij de vaststelling van het in het eerste lid onder a bedoelde inkomen wordt de eigen bijdrage voor de kosten van formele kinderopvang, op het inkomen in mindering gebracht.

 

3. Bij de vaststelling van het recht op minimaregelingen wordt de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet buiten beschouwing

gelaten.

Artikel 12 Collectieve zorgverzekering voor Minima

1. Aan een belanghebbende kan door het college periodieke bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van een collectieve aanvullende zorgverzekering, waarvoor het college een overeenkomst gesloten heeft met een zorgverzekeraar.

 

2. Het college stelt per kalenderjaar de hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid vast.

Artikel 13 Declaratieregeling maatschappelijke participatie

1. Aan een belanghebbende kan door het college een tegemoetkoming worden verstrekt voor de kosten van:

 

a. sport

b. cultuur

c. educatie

d. andere vormen van maatschappelijke participatie

 

2. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid bedraagt per belanghebbende per kalenderjaar maximaal € 210.

 

3. De tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt toegerekend aan het kalenderjaar, waarin de aanvraag is ingediend.

 

4. De kosten als bedoeld in het eerste lid moeten worden aangetoond.

 

5. Het is niet mogelijk om de vergoedingen op grond van de declaratieregeling van verschillende leden van één gezin te bundelen.

 

Artikel 14 Regelingen voor huishoudens met schoolgaande kinderen

1. Regeling bijkomende schoolkosten

a. Aan de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin kan door het college bijzondere bijstand worden verstrekt voor bijkomende schoolkosten.

 

b. Het declaratiebedrag als bedoeld in dit lid bedraagt maximaal € 200 per kind per jaar in de leeftijd van 4 tot 12 jaar en maximaal € 300 per kind per jaar in de leeftijd van 12 tot 18 jaar.

 

c. De bijzondere bijstand als bedoeld onder a wordt toegerekend aan het kalenderjaar, waarin de aanvraag is ingediend.

 

d. De in dit lid bedoelde kosten moeten worden aangetoond.

 

2. Leermiddelenregeling

 

a. Aan een alleenstaande ouder of het gezin met één of meer kinderen in de leeftijd van 8 tot 18 jaar, kan door het college bijzondere bijstand verstrekt worden voor de aanschaf van een computer en printer.

 

b. Bijzondere bijstand als bedoeld onder a. wordt alleen verstrekt indien de alleenstaande ouder of het gezin met één of meer kinderen in de leeftijd van 8 tot 18 jaar, in de 12 maanden jaar voorafgaande aan de aanvraagdatum een inkomen heeft gehad tot 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

 

c. De bijzondere bijstand als bedoeld onder a. wordt per huishouden maximaal één keer in de vijf jaar uitgekeerd.

 

e. De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in dit lid bedraagt maximaal € 409.

f. De in dit lid bedoelde kosten moeten worden aangetoond.

 

g. De bijzondere bijstand als bedoeld in sub a wordt toegerekend aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

 

Artikel 15 Regeling bijdrage zwemabonnement

1. Aan een belanghebbende kan door het college bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van een seizoen abonnement voor zwembad De Vliet of recreatiezwembad De Zijl te Leiden.

 

2. De bijzondere bijstand bedraagt de prijs van het betreffende abonnement onder aftrek van een eigen bijdrage van € 15 per gezin.

 

3. De in het eerste lid bedoelde kosten moeten worden aangetoond.

Artikel 16 Regeling Vakantieweken

1. Aan een belanghebbende of huishouden kan door het college een tegemoetkoming verstrekt worden voor een groepsvakantie in Nederland onder begeleiding van een gespecialiseerde reisorganisatie die gericht is op vakanties voor mensen met een laag inkomen.

2. De tegemoetkoming bedraagt het volledige bedrag voor verblijf volgens de in de betreffende periode geldende tarieven en voorwaarden voor de betreffende accommodatie.

3. Het college betaalt de tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid rechtstreks aan –de reisorganisatie.

Artikel 17 Uitsluiting recht tegemoetkoming

Geen recht op een tegemoetkoming als bedoeld in dit hoofdstuk hebben belanghebbenden die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel studiefinanciering ontvangen op grond van de genoemde wet.

Artikel 18 Aanvraag, toekenning, betaling, onderzoek en gegevensverstrekking

Voor de uitvoering van dit hoofdstuk zijn de paragrafen 5.1 en 5.2 en artikel 53a van de Wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Inlichtingen-, medewerkings- en identificatieverplichting

1. De belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een tegemoetkoming

 

2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de

medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

 

3. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht direct ter inzage te verstrekken, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 20 Herziening, intrekking en terugvordering

1. Het college kan de tegemoetkoming herzien of intrekken indien;

 

  • 1.

    het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 19 eerste lid geleid heeft tot een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte tegemoetkoming;

  • 2.

    anderszins een tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen weten of begrijpen.

 

2. In geval van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid , kan het college de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte tegemoetkoming terugvorderen.

 

3. Voor de uitvoering van het tweede lid is titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van paragraaf 4.4.4.2, van toepassing.

 

5 Slotbepalingen

Artikel 21 Afwijkingsbevoegdheid

Het college kan ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 22 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen 2015.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015

  • 2.

    De beleidsregels bijzondere bijstand en minimaregelingen 2013 worden met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.