Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid Algemene plaatselijke verordening 2015

Geldend van 09-12-2017 t/m 31-12-2019

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • b.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening 1992 daaronder wordt verstaan;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • e.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • f.

    hoogspanningsleiding: een leiding behorend tot het landelijk hoogspanningsnet zoals bedoeld in de Elektriciteitswet;

  • g.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn, met in begrip van de wal;

  • h.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • i.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • j.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald beslist het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10 eerstelid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerstelid.

Artikel 1:3

  • [gereserveerd]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    De burgemeester kan voor een openbare plaats of weg voor een beperkte periode een samenscholingsverbod afkondigen indien naar het oordeel van de burgemeester op deze openbare plaats of weg de openbare orde ernstig wordt verstoord door veelvuldige en structurele hinder of andere vormen van door een groep veroorzaakte overlast.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7.

    Op de ontheffing als bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, samples e.d. onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

5. Op een verzoek om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:9A Wanordelijkheden

Ieder, die op of aan de weg of op openbaar water muziek ten gehore brengt of door middel van het gesproken woord dan wel door middel van afbeelding of geschrift, gedachten of gevoelens openbaart, reclame maakt of propaganda verspreidt, is verplicht om, indien zich daarbij wanordelijkheden voordoen, op een daartoe strekkend bevel van een daartoe bevoegd ambtenaar terstond de handeling te staken.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan, in, over of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, op, in, over of boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid geldt het verbod als bedoeld in het eerste lid niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      i. geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

      ii geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen, met uitzondering van fietsen die op de openbare weg voor gebruik worden aangeboden.;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard voor zover deze geen schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kunnen vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid;

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • i.

      winkelwagentjes;

    • j.

      vaste containers die van gemeentewege zijn geplaatst ten behoeve van de al dan niet gescheiden inzameling van huishoudelijk afval;

    • k.

      uitstallingen en voorwerpen ter verfraaiing van de entree indien:

      I. deze binnen 100 cm van de gevel van het betreffende pand blijven en

      II. de strook voor visueel gehandicapten en de ruimte 50 cm aan weerszijden van de strook vrij blijven van obstakels en

      III. de resterende vrije- of stoepruimte minimaal 150 cm bedraagt, met uitzondering van de trottoirs van de Stationsweg, de Steenstraat, de Nieuwe Beestenmarkt(oostzijde), de Turfmarkt, het Kort Rapenburg (oostzijde), de Breestraat, de Korevaarstraat en de Doezastraat waar vanwege de belangrijke functie voor het voetgangersverkeer de vrije doorgang voor voetgangers minimaal 200 cm moet bedragen of zoveel het straatprofiel toelaat, en

      IV. in voetgangersgebieden een minimale ruimte van 300 cm overblijft voor een ongehinderd passeren van het alarmverkeer en;

      V. in overeenstemming zijn met het Modellen-boek gevelreclame en uitstallingen Leidse binnenstad.

    • l.

      containers, steigers, porta cabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen niet langer dan een maand worden geplaatst en de plaatsing geen gevaar of hinder voor personen of goederen oplevert;

    • m.

      containers, steigers, porta cabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen langer dan een maand maar niet langer dan zes maanden worden geplaatst en de plaatsing geen gevaar of hinder voor personen of goederen oplevert, mits van de plaatsing melding is gedaan aan het college;

    • n.

      borden, daaronder begrepen stoepborden, welke in opdracht van de burgemeester worden geplaatst ten behoeve van het veilig gebruik van een openbare plaats, dan wel ten behoeve van de veiligheid van personen of goederen.

    • o.

      e-laadpalen, mits geplaatst conform de vastgestelde beleidsregel.

  • De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 6. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Wegenverordening Zuid-Holland 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Van de aanvraag wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      de vergunning wordt geweigerd wanneer het gebruik van een uitrit leidt tot tegenstrijdigheid met het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken.

  • 2. De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid is verplicht de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten anders dan op een daartoe door het betreffende bedrijf aangewezen plaats.

  • 5. Indien het bepaalde in het tweede lid niet wordt nageleefd kan de Burgemeester de winkelier een aanwijzing geven tot het treffen van in die aanwijzing genoemde maatregelen ter voorkoming van het achterblijven van winkelwagentjes op een openbare plaats.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, de Belemmeringenwet Privaatrecht of de Verordening naamgeving van de openbare ruimte en nummering Leiden.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue op een dag;

    • f.

      een snuffelmarkt.

  • 3. Evenemententerrein: de ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daarnaar te kijken of eraan deel te nemen.

  • 4. Evenementenkalender: het jaarlijks door het college vastgestelde overzicht van te houden evenementen.

  • 5. Deze afdeling kent de navolgende categorieën evenementen:

    • a.

      evenementen in categorie 1: alle evenementen met alleen onversterkte muziek en een eindtijd van maximaal 20.00 uur en alle evenementen met een verstrekte geluidproductie van maximaal 70 dB(A), op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object en een eindtijd van maximaal 20.00 uur. Indien de gevel op grotere afstand ligt dan 25 m, geldt de norm op 25 m van de geluidbron. In afwijking van het voorgaande geldt voor toneelvoorstellingen dat deze ook na 20.00 uur in categorie 1 blijven. Hiervoor geldt dan een eindtijd zoals bij categorie 2a;

    • b.

      evenementen in categorie 2a: evenementen categorie 1 welke na 20.00 uur voortduren (met uitzondering van toneelvoorstellingen) en evenementen met een geluidsproductie van maximaal 80 dB(A) en 92 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object indien het geluid wordt voortgebracht door live optredende artiesten en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen;

    • c.

      evenementen in categorie 2b: evenementen met een geluidsproductie van maximaal 85 dB(A) en 97 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object indien het geluid wordt voortgebracht door live optredende artiesten en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur. Indien het geluid wordt voortgebracht door geluidinstallaties ten behoeve van achtergrondmuziek, pauze-muziek, verslaglegging of commentaar tijdens een evenement geldt een norm van maximaal 80 d(BA) en 92 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of andere geluidgevoelige gebouwen. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen;

    • d.

      evenementen in categorie 3: evenementen met een geluidsproductie van maximaal 90 dB(A) en 100 dB(C) op de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden of ander geluidgevoelig object en een eindtijd van zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 23.00 uur, op vrijdag en zaterdag tot uiterlijk 24.00 uur tot een maximum van vier in de evenementenkalender aan te wijzen evenementen per jaar. De burgemeester kan in bijzondere gevallen een eerdere of een latere eindtijd vaststellen.

  • 6. Kalenderprocedure: de door het college vastgestelde nadere regels voor het doen van reservering voor de evenementenkalender.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden of te doen houden.

    De burgemeester kan categorieën evenementen aanwijzen waarvoor alleen een meldingsplicht geldt.

  • 2. De burgemeester kan bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning de volgende belangen in aanmerking nemen:

    • a.

      de mate waarin door het evenement beslag wordt gelegd op de ruimte, de tijd en de hulpdiensten;

    • b.

      het aantal bezoekers dat wordt verwacht;

    • c.

      of de aard van het evenement zich verdraagt met het karakter of de bestemming van de gevraagde locatie;

    • d.

      of er gevaar bestaat voor de openbare orde, gezondheid of veiligheid, waaronder de brandveiligheid en het belang van het voorkomen van wanordelijkheden;

    • e.

      of er gevaar bestaat voor belemmeringen van het verkeer;

    • f.

      of er gevaar bestaat voor een onevenredige belasting van het woon- of leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • g.

      of er gevaar bestaat voor verontreiniging, aantasting van het uiterlijk aanzien van de stad, beschadiging van de groenvoorzieningen of van voorzieningen voor het openbaar nut;

    • h.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt of kan bieden voor een goed verloop van het evenement,

    • i.

      of de organisator voldoende waarborgen biedt om de schade aan het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.

  • 3. De burgemeester kan de vergunning weigeren ter bescherming van de in het tweede lid genoemde belangen, dan wel aan de vergunning voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de in het tweede lid bedoelde belangen en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.

  • 4. Op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt beslist:

    • a.

      binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag indien het een categorie 1 evenement betreft en:

      • I.

        het evenement niet langer duurt dan één dag;

      • II.

        straten en wegen niet worden afgesloten;

      • III.

        er geen alcoholische dranken worden verstrekt;

      • IV.

        er geen tijdelijke bouwwerken worden geplaatst.

    • b.

      binnen drie weken na ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat de beslissing op de aanvraag uiterlijk twee weken voor aanvang van het evenement a de aanvrager wordt bekendgemaakt indien het een evenement betreft in categorie 1, anders dan onder a,;

    • c.

      binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat de beslissing op de aanvraag uiterlijk vier weken voor aanvang van het evenement aan de aanvrager wordt bekendgemaakt indien het een evenement betreft in categorie 2a, 2b of 3. De burgemeester kan in bijzondere gevallen van de hiervoor onder b. en c. vermelde beslistermijn afwijken.

  • 5. Voor het op het evenemententerrein verrichten van activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, heeft de houder van de vergunning voor het evenement, tijdens de duur van het evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden, op het evenemententerrein activiteiten te verrichten, waarvoor krachtens enige gemeentelijke verordening vergunning is vereist en welke activiteiten zijn vermeld in de vergunning als bedoeld in het tweede lid, tenzij die anderen met de houder van de vergunning een overeenkomst hebben gesloten en zij zich jegens de vergunninghouder hebben verbonden de voorschriften en beperkingen, welke aan de vergunning zijn verbonden, in acht te nemen.

  • 7. Indien derden met de vergunninghouder een overeenkomst hebben gesloten als in het zesde lid bedoeld, is het bepaalde in het vijfde lid op hen van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het verbod als bedoeld in het zesde lid geldt niet voor activiteiten die reeds krachtens een voor onbepaalde tijd dan wel voor een periode langer dan drie maanden verleende vergunning voor aan een specifieke plaats gebonden handelingen op het evenemententerrein plaatsvinden, tenzij in die vergunning anders is bepaald.

  • 9. De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er de feitelijke leiding bij heeft, is, indien de burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het tweede lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.

  • 10. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto artikel 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 11. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    inrichting:

    • a.

      alle inrichtingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, met uitzondering van die, waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend;

    • b.

      alle plaatsen niet zijnde inrichtingen als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank- en Horecawet;

    • c.

      de besloten ruimten, waar bedrijfsmatig alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, met uitzondering van:

      • i.

        de besloten ruimten, waar de verstrekking geschiedt krachtens een vergunning ingevolge de wet tot het uitoefenen van een horecabedrijf of horecawerkzaamheid of als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen, die daar vertoeven anders dan voor het gebruiken van consumpties;

      • ii.

        middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig, alsmede elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, waarin of van waaruit uitsluitend spijzen, al dan niet naast consumptie-ijs en voor de aflevering daarvan benodigde hulpmiddelen, of deze waren tezamen, plegen te worden verkocht en waarvoor geen vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet of een verlof ingevolge de Drank- en Horecaverordening geldt.

  • 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4. Onder houder wordt verstaan: hij, die houder is van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a of c, van de Drank- en Horecawet of van een ontheffing krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.

  • 5. Onder ondernemer wordt verstaan: de ondernemer die een inrichting heeft.

  • 6. Onder bedrijfsleider wordt verstaan: de bedrijfsleider die de algemene leiding aan de inrichting geeft.

  • 7. Onder beheerder wordt verstaan: de beheerder die de onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van de inrichting.

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

      • a.

        de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

      • b.

        de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

      • c.

        de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Terrasvergunning

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college of in afwijking van de nadere regels als bedoeld in het derde lid een terras in te richten, te exploiteren of in gebruik te geven op een openbare plaats, op openbaar water of op een voor publiek toegankelijk terrein.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      een terras en/of een terras op het water niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;

    • b.

      blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en het openbaar water of voor het doelmatig beheer van de weg en het openbaar water;

    • c.

      blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij het college van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij het college van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een terras dat op het water is gelegen wordt de aanvraag tevens geweigerd indien de vergunning wordt gevraagd voor het Rapenburg (met uitzondering van de locatie hoek Rapenburg/Noordeinde), de Herengracht, de Zoeterwoudse Singel, de Witte Singel, de Morssingel, de Rijnsburgersingel, de Maresingel, de Herensingel en de Zijlsingel;

    • f.

      het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen zal aantasten, dan wel ontoelaatbare overlast tot gevolg zal hebben;

    • g.

      voor het terras ook andere vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen e.d. zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van:

    • a.

      het waarborgen van de verkeersveiligheid op en nabij het terras;

    • b.

      de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;

    • c.

      het voorkomen van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen;

    • d.

      de veiligheid en gezondheid op het water vanwege een terras;

    • e.

      de inrichting van terrassen in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

  • 5. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen

  • 1. Het is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 verboden een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 24.00 uur.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag de houder toegestaan een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben tot 01.30 uur.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het de houder toegestaan een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben tot 01.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag en tot 02.00 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag bij een temperatuur van 28 graden Celsius of hoger, blijkende uit de desbetreffende aanduiding op de gemeentelijke website.

Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca inrichtingen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is het de houder verboden zijn inrichting geopend te hebben, daarin bezoekers toe te laten of te hebben:

    • a.

      van middernacht tot zes uur des morgens;

    • b.

      op andere tijden indien en voor zover de burgemeester in bijzondere omstandigheden voor het gehele gebied der gemeente of voor een gedeelte daarvan een vroeger of later sluitingsuur heeft bepaald of tijdelijk algehele sluiting heeft bevolen en zulks bij openbare kennisgeving heeft bekendgemaakt;

    • c.

      van elf uur des avonds tot vijf uur des middags indien het een inrichting betreft als bedoeld in artikel 7 van de Drank- en Horecaverordening 2013, waarin softdrugs kunnen worden verkregen.

  • 2. De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt niet voor horeca-inrichtingen waarvoor een verlof als bedoeld in artikel vier van de Drank- en horecaverordening 2013 is verleend, met dien verstande dat:

    • a.

      de inrichting is gelegen in het gebied binnen dat is gelegen binnen de grens van de Witte Singel ter hoogte van het Galgewater, Zoeterwoudse Singel, de Zijlsingel, de Herensingel, de Maresingel, het Schuttersveld, de Rijnsburgerweg, de Bargelaan, het Stationsplein, de Morssingel en de Rijnsburgersingel;

    • b.

      de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;

    • c.

      na middernacht geen alcoholhoudende drank in de inrichting mag worden verkocht.

  • 3. De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt voorts niet voor horeca-inrichtingen waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel drie van de Drank- en horecawet is verleend, met dien verstande dat:

    • a.

      de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;

    • b.

      in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:

      • I.

        in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van woensdag op donderdag na 01.00 uur en

      • II.

        in de nacht van donderdag op vrijdag tot en met de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.

Artikel 2:30 Afwijking binnenkomst- of sluitingstijd; tijdelijke sluiting en andere bevelen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen dan wel het daarbij behorende terras tijdelijk andere binnenkomstijden, dan wel andere sluitingstijden vaststellen, tijdelijke sluiting bevelen of andere bevelen geven die hij noodzakelijk acht ter bescherming van de in dit lid genoemde belangen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

  • 1. Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

  • 2. De houder van een inrichting is verplicht van de weigering van een bezoeker om zijn inrichting op het bij of krachtens deze verordening bepaalde tijdstip, waarop deze moet worden gesloten, te verlaten, terstond kennis te geven aan de politie.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34 b Bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging.

  • 2. De burgemeester kan bijeenkomsten van persoonlijke aard aanwijzen en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die naar zijn oordeel in ieder geval niet leiden tot oneerlijke mededinging.

  • 3. Een ontheffing van de voorschriften kan worden verleend voor “bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard die van maatschappelijke betekenis zijn en waarbij redelijkerwijs beschouwd geen sprake is van wezenlijke oneerlijke mededinging”, zoals in situaties waarbij:

    • a.

      de reguliere horeca niet voldoende ruimte heeft om de activiteit te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld als tijdens een bijzondere festiviteit of attractie de vraag naar horeca-activiteiten het bestaande aanbod overtreft en/of

    • b.

      de paracommerciële vergunninghouder geen financieel voordeel heeft van de activiteit en de activiteit als zodanig van maatschappelijke betekenis is en geen commercieel karakter heeft.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Artikel 2:38A Aanbieden logeergelegenheid

Het is verboden op of aan de weg op te treden tot het verschaffen of doen verschaffen van tijdelijke woon- of logeergelegenheden, ongeacht of dit geschiedt door deze gelegenheden bij het publiek aan te bevelen, dan wel door aan het publiek hulp bij het verkrijgen daarvan aan te bieden.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

(gereserveerd)

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet;

    • f.

      behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder b. van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten en één behendigheidsautomaat toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 3 behendigheidsautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • Dit verbod geldt niet voor zover er sprake is van gebruik van stoepkrijt op een openbare plaats.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het is verboden:

    • a.

      in de plantsoenen, in de parken, of op de taluds, langs de singelgrachten, op de gazons, of uit bloembakken die op of aan de weg geplaatst zijn, bloemen of takken te plukken, uit te rukken, af te rukken of af te snijden;

    • b.

      in de plantsoenen of de parken te vervoeren of bij zich te hebben planten, struiken, heesters of bomen, soortgelijk aan die, welke ter plaatse groeien, of delen daarvan, zoals bloemen of takken, tenzij de vervoerder of houder van deze voorwerpen aannemelijk maakt, dat deze van elders afkomstig zijn.

  • 3. Op de ontheffing als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of openbaar water, dan wel elders op een voor het publiek toegankelijke plaats:

    • a.

      iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen;

    • b.

      te vechten.

  • 2. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg of openbaar water zodanig op te houden dat aan gebruikers van de weg of openbaar water of bewoners van nabij de weg of het water gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 3. Het is verboden op of aan de weg dan wel openbaar water al dan niet in een voertuig, vaartuig, tent of soortgelijk tijdelijk onderkomen te overnachten.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verbodendrankgebruik

  • 1. Het is voor personen, die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

  • 3. Het is verboden op of aan de weg of op openbaar water, dan wel in voor publiek toegankelijke gebouwen alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 27 van de Scheepsvaartverkeerswet.

Artikel 2:48a Verkoop verdovende middelen

  • 1. Het is verboden op daartoe door de burgemeester aangewezen plaatsen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2. en 3. van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- en/of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op voorwerpen en activiteiten die in het belang van de volksgezondheid, in het bijzonder de preventie of de bestrijding van drugsverslaving of hulpverlening aan verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of goedgekeurd.

Artikel 2:48b Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen

  • 1. Een houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas, blik of glazen verpakkingen, bestemd voor het bewaren van dranken, buiten de inrichting of het daarbij behorende terras brengen.

  • 2. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende glazen verpakkingen, kennelijk bestemd voor het bewaren van dranken, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras waarvoor een vergunning geldt als bedoeld in artikel 2:28;

    • b.

      de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 Drank- en Horecawet.

  • 4. Het is een houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen weg of weggedeelte, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst de wegen of weggedeeltes, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan tot deze aanwijzing.

Artikel 2:48c Vervoer aanvalswapens

Het is verboden op een weg die deel uit maakt van een door de burgemeester aangewezen gebied, een of meer voorwerpen te vervoeren of bij zich te hebben die kennelijk zijn bedoeld als aanvalswapens.

Artikel 2:48d Verbod speelgoed- en nepwapen

Het is verboden op een weg of een openbare plaats die deel uit maakt van een door de burgemeester tijdelijk aangewezen gebied, een of meer speelgoed- of nepwapens te vervoeren of bij zich te hebben wanneer daardoor gevaar dreigt voor de openbare orde of veiligheid.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2. Het is verboden een fiets of een bromfiets te plaatsen:

    • a.

      binnen een afstand van 50 cm. aan weerszijde van blindengeleidestrook;

    • b.

      op een wijze waardoor de doorgang op de stoep wordt versperd voor gebruikers van rollators, rolstoelen, scootmobielen en kinderwagens.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

Artikel 2:54 Belemmering lichtinval

Onverminderd het bepaalde in artikel 2:10 is het verboden enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te plaatsen of te laten staan, indien als gevolg van de omvang van dit voorwerp en de afstand tot het desbetreffende gebouw de lichtinval in, het uitzicht uit en/of de toegang tot dat gebouw op voor de bewoners of gebruikers hinderlijke wijze wordt belemmerd.

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond op de weg te laten verblijven zonder voorzien te zijn van een deugdelijk middel waarop of waarin duidelijk de naam en het adres van de eigenaar of houder is aangegeven.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond voorts verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. zonder dat die hond aangelijnd is;

    b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide dan wel heempark, schoolplein of op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 3. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4. Het tweede lid aanhef en onder a en b is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond; of

    c. waarvan het opruimen vanwege zijn lichamelijke handicap redelijkerwijs niet gevergd kan worden.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Ten behoeve van het onmiddellijk verwijderen zoals bedoeld in het eerste lid, dient de eigenaar of houder van een hond te allen tijde tenminste opruimmiddelen bij zich te hebben.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Storend geluid/voederen van dieren

  • 1. Ieder, die de zorg voor een dier heeft, is verplicht al het mogelijke te doen om te voorkomen, dat dit voor de omgeving in ernstige mate storend geluid maakt.

  • 2. Het college kan voor nader te bepalen locaties en perioden een verbod instellen om dieren te voeren indien:

    a. er door het voeren verkeersonveilige situaties ontstaan;

    b. er door de frequente aanwezigheid van dieren problemen ontstaan door de uitwerpselen (stank en gladheid);

    c. dieren ook ’s nachts op of bij voerplaatsen aanwezig blijven en dan geluidsoverlast veroorzaken;

    d. er door de aanwezigheid van voer ook dieren aangetrokken worden die minder gewenst zijn (ratten, meeuwen);

    e. er door een overdaad aan voer, gezondheidsproblemen voor de gevoerde dieren ontstaan (bij kinderboerderij en dierenweiden).

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 4. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 5. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:65 Hinderlijk of bedreigend bedelen

Het is verboden te bedelen om geld of andere zaken wanneer gebedeld wordt:

  • a.

    op intimiderende wijze;

  • b.

    door een ander in de vrijheid van beweging te belemmeren;

  • c.

    door zich aan een ander tegen diens uitdrukkelijk verklaarde wil te blijven opdringen;

  • d.

    door een ander te blijven volgen;

  • e.

    in vereniging met een of meer andere personen;

  • f.

    bij een minderjarige.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht .

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

[gereserveerd]

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70 Opkopers

Het is verboden zich zonder vergunning van het college op of aan de weg te bevinden met de kennelijke bedoeling om op te kopen.

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • [gereserveerd]

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    Deze plaatsen zijn in ieder geval:

    • a.

      op een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;

    • b.

      in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek openstaande ruimte;

    • c.

      in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;

    • d.

      in een volksverzameling;

    • e.

      waar gevaar of schade voor dieren kan ontstaan;

    • f.

      daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73A Vervoer en opslag brandbaar materiaal

  • 1. Het is verboden op of aan de weg te vervoeren, bij zich te hebben of anderszins voorhanden te hebben kerstbomen, autobanden dan wel andere voorwerpen of stoffen met het kennelijke doel deze tijdens de jaarwisseling te verbranden dan wel voor dat doel op te slaan.

  • 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien ter plaatse ten genoegen van een ambtenaar van Politie dan wel een andere daartoe door het college aangewezen ambtenaar wordt aangetoond dat het vervoer en/of de opslag van genoemde voorwerpen of stoffen geschiedt voor andere doeleinden dan die welke in het eerste lid worden genoemd.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg of op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

[gereserveerd]

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats en andere plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn:

  • a.

    in de directe omgeving van het gebouw Nieuwe Energie;

  • b.

    binnen en/of in de directe omgeving van het station Leiden Centraal, met dien verstande dat wordt voorkomen dat in het geobserveerde gebied toegangen tot woningen en het binnengaan en verlaten hiervan in beeld worden gebracht;

  • c.

    in de directe omgeving van het Jacques Urlusplantsoen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid schriftelijk vooraf bekend is gemaakt verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.

Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

Artikel 2:80 Bezit hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheidslabels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het vorige lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee/prostitué: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee/prostitué;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet , de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • I.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • II.

        de artikelen 137c tot en met 137g , 140 , 240b , 242 tot en met 249 , 252 , 250a (oud), 273f , 300 tot en met 303 , 416 , 417 , 417bis , 426 , 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • III.

        de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • IV.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • V.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • VI.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden, behoudens indien door het bevoegd gezag daarvan ontheffing is verleend, een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven van middernacht tot zes uur des morgens.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend voor de periode van middernacht tot zes uur des morgens met dien verstande dat in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:

    • a.

      in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op vrijdag na 01.00 uur;

    • b.

      in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag na 02.00 uur.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie ; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee/prostitué, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5. De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .

Afdeling 3. Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee/prostitué.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m²;

  • h.

    HRMI-99: Handleiding meten en rekenen industrielawaai, van het ministerie van Vrom, uitgave 1999;

  • i.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college het eindtijdstip bepalen en andere maximaal toelaatbare geluidniveaus vaststellen met dien verstande dat deze niet meer mogen bedragen dan 70 dB(A) én 82 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen.

  • 5. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid mag het equivalente geluidsniveau Leq,T, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 55 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van een woning van derden, bij gesloten ramen en deuren van de woning.

  • 6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in het gebouw van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 , 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee wekenvoor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau Leq,T veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A) en 82 dB(C), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, en 55 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van een woning van derden, bij gesloten ramen en deuren van de woning.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 9. De drijver van de inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voorgenomen festiviteit op de wijze zoals is aangegeven op het meldingsformulier.

  • 10. Het gebruik van een aanwezige omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.

Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten

  • 1. Metingen en berekeningen ter controle van voornoemde geluidniveaus vinden plaats overeenkomstig de HRMI-99.

  • 2. In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen correcties meer toegepast.

  • 3. In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een, volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidniveaumeter.

  • 4. Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 meter en maximaal 2 meter boven plaatselijk maaiveld.

  • 5. Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op ten minste de volgende afstanden: 1,5 meter boven de vloer, 1,5 meter van ramen en 1 meter van muren.

  • 6. In geval het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.

Artikel 4:5 Verbieden of beperken incidentele en collectieve festiviteiten

De burgemeester kan het organiseren van een incidentele of een collectieve festiviteit verbieden of een afwijkende geluidsnorm of eindtijd opleggen wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten, al dan niet met een voer- of vaartuig, dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder , de Zondagswet , de Wet openbare manifestaties , het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9 a Oplaten van ballonnen

Het is verboden om ballonnen op te laten tenzij het materiaal van de ballonnen en touwtjes biologisch afbreekbaar is.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

[gereserveerd]

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

[gereserveerd]

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

[gereserveerd]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht stadsschoon en handelsreclame

  • 1. Het is de eigenaar of gebruiker van een onroerend goed zonder vergunning van het college verboden dit goed, geheel of ten dele, al dan niet door middel van enig daarop aanwezig roerend goed, te gebruiken of het gebruik ervan te gedogen voor het daarop of daaraan aanbrengen van opschrif­ten, aankon­digin­gen of afbeeldingen, al dan niet zijnde handelsreclame, in welke vorm dan ook, dan wel van voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van op­schriften, aankondigin­gen of afbeeldingen.

  • 2. Onder opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, al da niet zijnde handelsreclame, bedoeld in het eerste lid, worden alleen begrepen die opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats, het openbaar water, enige andere voor het publiek toeganke­lijke plaats of vanaf de spoorbaan. Onder voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, worden alleen begrepen die voorwerpen of inrichtin­gen, welke zichtbaar zijn vanaf plaatsen, in de vorige zin bedoeld.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lidis niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      onroerend goed, gelegen in het landelijke gedeelte van de gemeente, als bedoeld in de provinciale verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland;

    • b.

      benzinepompen als bedoeld in de Verordening Benzinepompen;

    • c.

      naamborden en opschriften, die betrekking hebben op de dienst, het beroep of het bedrijf, uitgeoefend in of op het onroerend goed, dan wel op de bestemming daartoe, mits zij niet groter zijn dan 0.15 m2 en geen afmeting groter is dan 0.50 m;

    • d.

      aankondigingen ter voldoening aan een wettelijke verplichting, mits de in het wettelijk voorschrift genoemde minimum maten niet worden overschreden. Zijn geen maten vastgesteld, dan zal als maximum zijn toegelaten: een oppervlakte van 0.15 m2 en een afmeting in een richting van 0.50 m;

    • e.

      aankondigingen van een verkoping en aankondigingen, waarbij een onroerend goed geheel of gedeeltelijk te koop of te huur wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits zij worden aangebracht op, aan of in het onroerend, dat te koop of te huur wordt aangeboden, dan wel waarop of waarin de verkoping zal plaatsvinden en mits zij niet groter zijn dan 0.35 m2 en geen afmeting groter is dan 1m. Haar aantal mag voor elk onroerend goed niet groter zijn dan twee;

    • f.

      aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zo lang zij feitelijk betekenis hebben, doch voor niet langer dan vier weken, mits zij niet groter zijn dan 0.75 m2 en geen afmeting groter is dan 1 m. Indien het betreft aankondigingen aan een onroerend goed van daar in te houden wettelijk toegestane uitverkopen of opruimingen, gelden als maximummaten 3 m2 respectievelijk 3 m; voor aankondigingen aan een bioscoop van de daarin te vertonen films gelden geen maximummaten;

    • g.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van het onroerend goed;

    • h.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden en muren, welke daarvoor van gemeentewege zijn aangewezen;

    • i.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op stationsemplacementen;

    • j.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, aangebracht aan een gebouw en waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit Bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor in dat kader een positief welstandsadvies is gegeven.

    • k.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke dienen tot het openbaren van gedachten of gevoelens, die onder de werking van artikel 7 van de Grondwet vallen;

    • l.

      monumenten in de zin van de Monumentenwet en de Monumentenverordening;

    • m.

      handelsreclame voor zover deze voldoet aan door het college vastgestelde nadere regels.

  • 4. Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding, aangebracht op, aan of in een onroerend goed overeenkomstig het bepaalde in het derde lid., onder c tot en met i, dat goed of de omgeving daarvan in ernstige mate ontsiert, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 5. Indien het college ten aanzien van een eigenaar of gebruiker van een onroerend goed bij herhaling gebruik heeft gemaakt van de in het vierde lid gegeven bevoegdheid, kan zij besluiten, dat het bepaalde in het derde lid, onder c tot en met i, niet geldt voor die eigenaar of gebruiker.

  • 6. De eigenaar of gebruiker van een onroerend goed, die ten aanzien van dat goed een vergunning als bedoeld in het eerste lid wenst te verkrijgen, dient daartoe een aanvraag in bij het college.

  • 7. De aanvraag als bedoeld in het zesde lid dient vergezeld te gaan van een tekening of foto, voldoende duidelijk voor het beoordelen van de aanvraag, aangevende het opschrift, de aankondiging of de afbeelding, welke men wenst aan te brengen, alsmede een beschrijving daarvan, onder meer ver­melden­de de toe te passen materialen en kleuren. De hier bedoelde stukken dienen in tweevoud te worden overgelegd. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Zij kan de beslissing met ten hoogste zes weken verdagen.

  • 8. Het college kan een vergunning weigeren wegens gevaar voor ontsiering van het onroerend goed of de omgeving daarvan, dan wel wegens het schaden van het stadsschoon in het algemeen.

  • 9. Een vergunning kan in ieder geval worden ingetrokken, indien daarvan binnen zes maanden na haar dagtekening geen gebruik is gemaakt, of wel indien - na aanvankelijk gebruik van de vergunning - hiervan gedurende een periode van tenminste zes achtereenvolgende maanden geen gebruik is gemaakt.

  • 10. Indien opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, aangebracht op, in of aan een roerend goed, het stadsschoon ontsieren, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat roerend goed aan te schrijven het opschrift, de aankondiging of de afbeelding binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen, dan wel op de daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 11. Het bepaalde in lid 10. is mede van toepassing op voorwerpen of inrichtingen, bestemd of gebruikt voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen en aangebracht op, in of aan een roerend goed.

  • 12. Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de muren daarvan in een van de omgeving afwijkende kleur te verven, te sausen of te bepleisteren dan wel dit verven, sausen of bepleisteren te gedogen, een en ander indien en voor zover de muren zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.

  • 13. Het is de eigenaar of gebruiker van een gebouwd onroerend goed verboden de ruiten van dat onroerend goed te verven dan wel het verven te gedogen, een en ander indien en voor zover de ruiten zichtbaar zijn vanaf een openbare plaats, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan.

  • 14. Het bepaalde in het twaalfde en dertiende lid is niet van toepassing indien en voor zover wordt gehandeld met vergunning van het college. Het bepaalde in het zesde, achtste en negende lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 15. Het bepaalde in de leden 12 en 13 is niet van toepassing op opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 16. Indien de kleur(en) van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsiert/ontsieren, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de kleur(en) binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 17. Indien de geblindeerde ramen van een gebouwd onroerend goed in samenhang met de omgeving het stadsschoon ontsieren, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van het onroerend goed aan te schrijven de blindering binnen een bij de aanschrijving te bepalen termijn te verwijderen dan wel op een daarbij aan te geven wijze te wijzigen.

  • 18. Indien een bij een bouwwerk behorend erf wordt gebruikt voor het stallen van een of meer motorrijtuigen op meer dan twee wielen zodanig, dat het stadsschoon wordt ontsierd, is het college bevoegd de eigenaar of gebruiker van dat erf aan te schrijven zorg te dragen, dat motorrijtuigen als bovenbedoeld van het erf of van een nader aan te duiden gedeelte daarvan worden verwijderd en verwijderd gehouden.

  • 19. Het bepaalde in de leden 10, 11, 16, 17, en 18 geldt slechts, indien en voor zover de ontsiering van het stadsschoon van een openbare plaats, het openbaar water, enige andere voor het publiek toegankelijke plaats of vanaf de spoorbaan zichtbaar is.

  • 20. In verband met de beoordeling of sprake is van ontsiering in de zin van dit artikel, wordt advies gevraagd aan de Welstands- en monumentencommissie Leiden dan wel de opvolger daarvan. Deze commissie betrekt bij haar oordeel de Welstandnota 2014 dan wel de opvolger daarvan.

  • 21. Het bepaalde in de leden 12 tot en met 15, 16, en 18 is niet van toepassing op monumenten in de zin van de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, een exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing als bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en dergelijke op de weg

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie wordt gebruikt:

    a. langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een woonwagen, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat niet voor recreatie doch anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren anders dan op de daartoe door het college aangewezen wegen of parkeerterreinen.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing als bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig op de weg nabij een woning of ander voor dagelijks gebruik bestemd gebouw te parkeren op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Het is verboden een voertuig op de weg nabij een wijkcontainer te parkeren, indien als gevolg daarvan de lediging van die wijkcontainer op hinderlijke wijze wordt belemmerd.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet indien en voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden om in door het college aangewezen gebieden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3. Van het onder 1 genoemde verbod kan het college ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12A Weesfietsen

Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden een fiets langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te stallen in de fietsparkeervoorzieningen.

Artikel 5:12B Openbare fietsverkoop

  • 1. Het is verboden, op of aan de weg fietsen of onderdelen van fietsen te koop aan te beiden, te verkopen of te kopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op de bedrijfsmatige handel in fietsen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor landelijke organisaties die zijn opgenomen in het jaarlijkse collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), zulks met inachtneming van de nadere door het college vastgestelde regels.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

[gereserveerd]

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden producten of diensten op een door het college aangewezen openbare plaats te verspreiden dan wel op andere wijze aan te bieden.

  • 2. Het college kan gebieden aanwijzen waar en dagen en uren vaststellen waarop het verbod als bedoeld in het eerste lid niet geldt en kan daaraan voorschriften verbinden aan het verspreiden dan wel aanbieden van producten of diensten.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op het venten met verspreiden dan wel op andere wijze aanbieden van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op een verzoek om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 15a Tijdelijk ventverbod

De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde en veiligheid, locaties aanwijzen waar het tijdelijk verboden is om te venten.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[gereserveerd]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

AFDELING 5. SNUFFELMARKTEN EN RECLAME

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • [gereserveerd]

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • [gereserveerd]

Artikel 5:23A Reclame of propaganda

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg of in openbaar water met borden, doeken, geluidsversterkers, voertuigen, vaartuigen of met andere middelen of voorwerpen reclame of propaganda te maken.

  • 2. Dit verbod geldt niet:

    • a.

      voor het maken van reclame of propaganda door middel van het verspreiden, het openlijk tentoonstellen of het door enig ander middel, niet zijnde geluidsversterkers of dergelijke, aan het publiek in het openbaar bekendmaken van gedrukte of geschreven teksten dan wel afbeeldingen, waardoor gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • b.

      voor het maken van reclame of propaganda door middel van voertuigen of vaartuigen, die niet uitsluitend of in hoofdzaak voor reclamedoeleinden zijn ingericht of worden gebezigd;

    • c.

      indien en voor zover artikel 21 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van toepassing is.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht , de Scheepvaartverkeerswet , het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25 Verboden

  • 1. Het is verboden houtvlotten met een lengte van meer dan 70 meter of een breedte van meer dan 3,50 meter door het openbaar water voort te drijven.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland is het verboden met een grotere snelheid te varen dan 6 km/uur.

  • 3. Het is verboden in het openbaar water binnen de singels te zeilen of zeilen opgehaald te hebben, tenzij het vaartuig ligt afgemeerd en dit tijdelijk is om ze te drogen.

  • 4. Het is schippers verboden in openbaar water te liggen met de stokankers buiten boord.

  • 5. Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van het college in het openbaar water:

    • a.

      een overzetveer te exploiteren;

    • b.

      een passagiersschip te exploiteren;

    • c.

      een verhuurboot te exploiteren;

    • d.

      te baggeren.

  • 6. a. Het is verboden reparatie- en sloopwerkzaamheden te (laten) verrichten aan of op een vaartuig in het openbaar water.

    b. Het verbod bedoeld onder a. geldt niet voor het in eigen beheer uitvoeren van geringe reparaties en noodzakelijk klein onderhoud.

Artikel 5:26 Openbare ijsbaan

  • 1. Het is verboden bij bevroren water het ijs in de daartoe door het college als zodanig aangewezen openbare ijsbaan te breken of daarin gaten te maken.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming het college op het ijs in de openbare wateren te komen met:

    • a.

      door trekdieren getrokken of met de hand voortbewogen voertuigen, met uitzondering van een slee;

    • b.

      motorrijtuigen of rijwielen;

    • c.

      ijsschuiten.

  • 3. Het is verboden enig voorwerp of enige stof op het ijs in de openbare ijsbaan te werpen of te leggen.

  • 4. Het college zal de ijsbaan openstellen zodra zij het ijs betrouwbaar achten. Dit zal gebeuren middels het plaatsen van een bord met de officiële openingstijden.

  • 5. De algemene zorg voor de openbare ijsbaan tijdens de openingstijden is opgedragen aan daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 5:27 Zwemmen in openbaar water

  • 1. Het is verboden in openbaar water te zwemmen of te baden.

  • 2. Het college kan wateren of gedeelten van wateren aanwijzen met betrekking tot welke het verbod, vervat in het eerste lid, niet geldt.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale Vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren .

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:34A Verbod op het gebruik van wensballonnen

  • 1. Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten.

  • 2. Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, et cetera.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele as verstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid as verstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele as verstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Bescherming archeologische schatten

Artikel 5:38 Detectorverbod

  • 1. Het college kan gebieden aanwijzen waarop het verboden is zich met een metaaldetector te bevinden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 bedoelde verbod.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie ingevolge artikel 39 van de Monumentenwet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.

Afdeling 11 Leidse historische artikelen

Artikel 5:39 Vervoer van stieren

Het is verboden stieren anders over de weg te geleiden dan geknieband en voorzien van een neusring.

Artikel 5:40 Weiden van dieren

Het is verboden om koeien, kalveren, schapen en geiten, varkens en paarden zonder hoeder te weiden op de stadsvesten, de straten en kerkhoven.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Indien overtreding van enig artikel van deze verordening niet strafbaar is gesteld krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt overtreding van het bij of krachtens de in deze verordening genoemde artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, met uitzondering van de artikelen genoemd in het tweede lid.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:8, 2:9, 2:10, 2:11,2:23 en 4:8.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en besluiten die vallen onder de werking van die verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2015.

Bijlage

Artikelsgewijze toelichting Algemene plaatselijke verordening 2015

 

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan, in, over of boven de weg

Aan artikel 2:10, tweede lid is onderdeel “o.” toegevoegd dat luidt als volgt: “borden, daaronder begrepen stoepborden, welke in opdracht van de burgemeester worden geplaatst ten behoeve van het veilig gebruik van een openbare plaats, dan wel ten behoeve van de veiligheid van personen of goederen.” Het gaat hier doorgaans om matrixborden die door de politie bij evenementen worden geplaatst.

De voorgestelde wijzigingen in het tweede lid onder k. zijn noodzakelijk om een goede afstemming met het Modellenboek gevelreclame en uitstallingen Leidse binnenstad te waarborgen.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de leesbaarheid van het artikel (eerste lid en tweede lid onder e.) en enkele verwijzingen te verbeteren. Tevens is het vierde lid gewijzigd conform de model-wijziging van augustus 2015.

Tenslotte zijn de foutief opgenomen weigeringsgronden vervangen door de correcte weigeringsgronden.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Van verschillende kanten is aangedrongen op een herziening van artikel 2:14 (winkelwagentjes), omdat het artikel in zijn huidige vorm niet goed handhaafbaar is.

Het college is van oordeel dat het voorkomen van overlast door achtergelaten winkelwagentjes de verantwoordelijkheid is van de winkelier en de gebruiker en dat dit in een nieuwe bepaling tot uitdrukking moet worden gebracht.

Het voorgestelde artikel biedt voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden bij een geconstateerde overtreding op heterdaad.

Mocht dat in de praktijk onvoldoende blijken te zijn dan heeft de Burgemeester de bevoegdheid om de winkelier een aanwijzing te geven tot het treffen van in de aanwijzing genoemde maatregelen ter voorkoming van het achterblijven van winkelwagentjes op de weg. Het gaat daarbij om fysieke maatregelen zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een elektrische lus.

Ook kan worden overwogen om dezelfde gedragslijn te hanteren als bij fietsen die onbeheerd op een openbare plaats worden achtergelaten.

Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat dit artikel toeziet op het voorkomen van zwerfkarren. Geluidsoverlast van winkelwagentjes valt onder afdeling 9 (geluidhinder) van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Artikel 2:28 Terrasvergunning

Voorgesteld wordt om dit artikel op een aantal onderdelen te wijzigen.

Met de wijziging in het eerste lid wordt verduidelijkt dat het de vergunninghouder ook niet is toegestaan af te wijken van de nadere regels als bedoeld in het derde lid.

De wijziging van het tweede lid onder b. is een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige onderdelen b. en c. van het tweede lid.

In het tweede lid onder e. is de weigeringsgrond onder II geschrapt omdat dit vereiste ook al is opgenomen in het tweede lid onder a. De weigeringsgronden onder III en IV worden geschrapt omdat het hier gaat om nadere regelgeving waarvoor de burgemeester op grond van het derde lid de bevoegdheid heeft om deze vast te stellen. De geschrapte onderdelen zullen in een binnenkort vast te stellen besluit “Nadere regels terrassen” worden opgenomen.

De wijziging van het derde lid verduidelijkt dat de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels beperkt is tot terrassen.

Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen

Het vierde lid kan vervallen omdat wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot het vaststellen van een ander sluitingsuur in artikel 2:30, eerste lid uit te breiden met terrassen.

Het vijfde lid kan vervallen omdat de burgemeester voor horeca-inrichtingen in een apart besluit zijn sanctiebeleid voor horeca-inrichtingen heeft vastgelegd.

Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca-inrichtingen

In de praktijk bleek het voor horeca-exploitanten die over een verlof voor het verstrekken van alcoholvrije drank beschikken onduidelijk te zijn of zij wel of niet alcoholhoudende drank mogen verstrekken. De reden van deze onduidelijkheid is de passage “en voorts dat na middernacht ter plaatse geen alcoholhoudende dranken worden geconsumeerd” (de laatste zinsnede van het tweede lid onder c.). Deze zinsnede wekt de suggestie dat voor middernacht wél alcoholhoudende drank mag worden geconsumeerd.

Dit artikel is daarom gewijzigd om duidelijker te maken dat dit niet is toegestaan. Verlofhouders mogen alleen alcoholhoudende drank verkopen anders dan voor gebruik ter plaatse. Voor gebruik ter plaatse mogen zij alleen alcoholvrije drank verstrekken. De verwarrende passage is daarom geschrapt.

Tevens is de leesbaarheid verbeterd door niet meer de verschillende categorieën horeca-inrichtingen te noemen, maar te volstaan met het noemen van de houder van een drank- en horecaverlof in het tweede lid en de houder van een drank- en horecavergunning in het derde lid.

Het bepaalde in het vierde lid ziet toe op een overtreding van de sluitingstijden voor coffeeshops. Deze bepaling is niet meer nodig omdat de burgemeester voor coffeeshops een apart sanctiebesluit heeft vastgesteld.

 

Artikel 2:30 Afwijkende sluitingstijd; tijdelijke sluiting

De huidige APV voorziet in de mogelijkheid om voor openbare inrichtingen zoals horecabedrijven tijdelijk een andere sluitingstijd vast te stellen. Indien zo’n bedrijf over een terras beschikt kan op grond van artikel 2:28, vierde lid een nadere sluitingstijd voor het terras worden vastgesteld. Dat is niet praktisch.

Voorgesteld wordt daarom in het eerste lid is de zinsnede “dan wel het daarbij behorende terras” toe te voegen. Artikel 2:28, vierde lid kan daardoor vervallen.

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Op grond van artikel 2:47, tweede lid onder a. is het verboden op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair.

Het derde lid van art. 2:45 bevat een nagenoeg gelijkluidend verbod. Voorgesteld wordt om dat onderdeel te schrappen.

Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing

Dit is een nieuw artikel en geeft de burgemeester de bevoegdheid om een bewoner van een woning of een gebouw een gedragsaanwijzing op te leggen wanneer die bewoner door zijn gedrag zoveel overlast veroorzaakt dat de openbare orde daardoor wordt verstoord.

De achterliggende gedachte daarbij is dat in artikel 174a Gemeentewet wel is

geregeld dat de burgemeester een woning kan sluiten indien door gedragingen in de

woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord, maar dat er in zo’n geval niet een minder verstrekkende bevoegdheid is. Om te voorkomen dat de bewoordingen van het verbod teveel lijken op de bewoordingen in artikel 174a is de omschrijving van verbod ambtshalve gewijzigd van “in of vanuit een woning” in “vanuit een woning”.

Artikel 2:57 Loslopende honden

Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst van de model-APV over te nemen.

In het huidige artikel in het tweede lid wordt geen onderscheid gemaakt tussen het verbod onder a. en b. enerzijds en het verbod onder c. anderzijds. Het verbod om een zonder halsband of ander identificatiemiddel op de weg te laten verblijven, geldt daardoor niet op plaatsen die door het college met borden zijn aangegeven. In de model-bepaling wordt het onderscheid wel gemaakt en blijft het verbod onder c. van kracht.

Op grond van het derde lid van de Leidse bepaling is het college verplicht een regeling te treffen met betrekking tot de opvang van honden die in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod los op de weg worden aangetroffen. Een dergelijke regeling is tot op heden nooit vastgesteld. De model-bepaling kent deze regeling niet meer.

Het derde lid van de model-bepaling strekt zich ook uit tot honden die worden opgeleid tot geleide hond of sociale hond. Het huidige artikel kent die uitzondering niet.

Overeenkomstig de model-wijziging van augustus 2015 is in het eerste lid onder c (nieuw). de mogelijkheid opgenomen om ook gebieden buiten de bebouwde kom aan te wijzen.

 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Voorgesteld wordt om voor dit artikel, met uitzondering van het tweede lid, de tekst van de model-APV over te nemen.

Het eerste lid bevat een opruimplicht voor de uitwerpselen van een hond. Aangezien de eigenaar, houder of verzorger van de hond niet aan de opruimplicht kan voldoen als de eigenaar geen deugdelijk opruimmiddel bij zich heeft, is de verplichting om die middelen bij zich te dragen expliciet opgenomen in het tweede lid.

Om ervoor zorg te dragen dat het altijd voldoende opruimmiddelen zijn is het minimum aantal van twee opgenomen.

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst van de model-APV over te nemen.

Als gevolg van het vervallen van de Regeling agressieve dieren is het noodzakelijk gebleken om het bepaalde is het derde lid van het bestaande artikel te vervangen door een eigen regeling in de APV. Conform het VNG-model is dit in de leden twee en drie van het voorgestelde artikel opgenomen.

In verband met de in 2013 landelijk ingevoerde chip verplichting voor nieuwe of in Nederland ingevoerde honden wordt er door dierenartsen sinds 2013 niet meer gewerkt met het tatoeëren van honden ten behoeve van het merken. Om alle op dit moment mogelijke identificatiekenmerken te beschrijven is de chip als uniek identificatiekenmerk aan het vierde lid van dit artikel toegevoegd.

In de model-wijziging van augustus 2015 heeft de VNG voorgesteld de burgemeester aan te wijzen als bevoegd gezag om dat deze ge- en verboden opleggen een sterk openbare orde-karakter hebben en vaak worden genomen na een incident, waardoor een zekere spoed geboden is. Dit voorstel is verwerkt.

 

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Op 19 december heeft de Voorzieningenrechter in een zaak van de gemeente Hilversum bepaalt dat een vuurwerkverbod een zaak van openbare orde is. De handhaving daarvan komt volgens de rechter eenduidig toe aan de burgemeester en niet aan het complete college. Het college kon dus geen vuurwerkverbod instellen.

Voorgesteld wordt daarom de burgemeester als bevoegd gezag aan te wijzen.

 

In de vergadering van de raadscommissie Leefbaarheid en Bereikbaarheid van 16 december 2014 is toegezegd artikel 2.73 lid 2 van de APV te wijzigen met het oog op schade en overlast voor dieren. Aan het tweede lid daarom een nieuw onderdeel e. toegevoegd.

 

Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten

In de huidige bepaling ontbreekt een bepaling over de wijze van geluidmeten in geluidgevoelige ruimten. Dit is toegevoegd in een nieuw vijfde lid.

 

Artikel 4:5 Verbieden of beperken incidentele en collectieve festiviteiten

Bij een zeer klein aantal horecagelegenheden kan de voorgestelde norm tot overlast bij derden leiden. Indien de burgemeester van oordeel is, dat een bepaalde (aangemelde) incidentele festiviteit of het toestaan van toekomstige incidentele festiviteiten in het concrete geval ongewenste cumulatie van hinder en overlast met zich mee kan brengen, kan hij het organiseren van die festiviteit en toekomstige festiviteiten verbieden.

 

Artikel 4:9A Oplaten van ballonnen

Dit is een nieuw artikel ter uitvoering van motie M120038/1. Bij evenementen en andere gebeurtenissen worden geregeld ballonnen opgelaten. Deze ballonnen, en dan met name ballonnen met plastic touwtjes, komen in het milieu terecht. Vogels en (zee)dieren zien de ballonresten vaak als voedsel, waardoor ze sterven. Daarnaast gebruiken vogels de touwtjes als nestmateriaal, waardoor er de kans is dat ze verstrikt raken.

Voorgesteld wordt daarom het oplaten van ballonnen te verbieden tenzij het materiaal van de ballonnen en touwtjes biologisch afbreekbaar is.