Regeling vervallen per 23-01-2017

Beleidsregel toedeling ontwikkelingruimte PAS Limburg 2015 segment 2

Geldend van 01-07-2015 t/m 22-01-2017

Intitulé

Beleidsregel toedeling ontwikkelingruimte PAS Limburg 2015 segment 2

BELEIDSREGEL TOEDELING ONTWIKKELINGSRUIMTE PROGRAMMATISCHE AANPAK STIKSTOF LIMBURG 2015 SEGMENT 2

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:  

  • a)

    Ontwikkelingsruimte: stikstofdepositie die in het kader van het Programma Aanpak Stikstof met betrekking tot een daarin opgenomen Natura 2000-gebied kan worden toegedeeld in of gereserveerd voor besluiten als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, Nbw 1998;

  • b)

    PAS-programmaperiode: het tijdvak waarbinnen een Programma Aanpak Stikstof gelding heeft.

  • c)

    Segment 2: ontwikkelingsruimte die resteert na aftrek van ontwikkelingsruimte die is gereserveerd voor toestemmingsbesluiten die betrekking hebben op bij ministeriële regeling afzonderlijk of per categorie genoemde of beschreven projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 19kn, eerste lid, Nbw 1998.

  • d)

    Toestemmingsbesluit: besluit als bedoeld in artikel 19km, eerste lid, van de wet.

  • e)

    Zuid-Limburgse Natura 2000 gebieden; Geleenbeekdal, Geuldal, Brunssummerheide, Kunderberg, Noorbeemden & Hoogbos, Bemelerberg & Schiepersberg, Savelsbos, Bunderbos, Sint Pietersberg & Jekerdal

  • f)

    Interimmers 2009: Projecten of andere handelingen welke in de periode 1 februari 2009 tot en met 30 juni 2015 in strijd met het verbod in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 zijn gerealiseerd onderscheidenlijk zijn verricht en waarvoor, ter opheffing van deze strijdigheid, vóór 1 juli 2015 geen aanvraag is ontvangen om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 of een omgevingsvergunning waarop artikel 47 e.v. van de Nbw 1998 van toepassing is, welke is voorzien van voldoende gegevens en bescheiden om deze aanvraag te kunnen beoordelen.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op besluitvorming door Gedeputeerde Staten met betrekking tot projecten en andere handelingen waarvoor een beroep wordt gedaan op segment 2.

Artikel 3 Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte segment 2

  • 1 . Aan een project of andere handeling wordt bij een toestemmingsbesluit niet meer dan 3 mol stikstof per hectare per jaar aan ontwikkelingsruimte toegedeeld per PAS-programmaperiode. Ingeval het project of de andere handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer geldt de waarde van 3 mol stikstof per hectare per jaar per PAS-programmaperiode in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, met inbegrip van projecten en handelingen in de PAS-programmaperiode die ingevolge artikel 19kh, zevende lid, van de wet zijn uitgezonderd van het verbod van artikel 19d, eerste lid, van de wet.

  • 2 . Voor zover een project of een andere handeling stikstofdepositie veroorzaakt op één of meer Zuid-Limburgse Natura 2000 gebieden, kan, in afwijking van het eerste lid, bij een toestemmingsbesluit niet meer dan 8 mol stikstof per hectare per jaar worden toegedeeld. Een uitzondering hierop geldt voor projecten en andere handelingen die betrekking hebben op een inrichting in de zin van artikel 1.1. eerste lid, van de Wet milieubeheer, bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren. Voor projecten en andere handelingen die betrekking hebben op een zodanige inrichting is het bepaalde in het eerste lid onverkort van toepassing.

  • 3 . In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt in de eerste PAS-programmaperiode bij een toestemmingsbesluit geen ontwikkelingsruimte toegedeeld aan in Limburg gelegen interimmers 2009.

  • 4 . Het project of de andere handeling waarvoor ontwikkelingsruimte is toegedeeld dient binnen twee jaar, na het onherroepelijk worden van het toestemmingsbesluit waarbij de ontwikkelingsruimte is toegedeeld, te zijn gerealiseerd onderscheidenlijk verricht. Na twee jaar kunnen Gedeputeerde Staten het door hen hiervoor vastgestelde toestemmingsbesluit (al dan niet gedeeltelijk) intrekken of wijzigen of, indien het om een omgevingsvergunning gaat, burgemeester en wethouders verzoeken het toestemmingsbesluit (al dan niet gedeeltelijk) in te trekken of wijzigen.

  • 5 . Voor de toedeling van ontwikkelingsruimte in segment 2 geldt de volgorde van ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag voor een toestemmingsbesluit. Bij binnenkomst via de post geldt het tijdstip van 12.00 uur.

  • 6 . Gedeputeerde Staten kunnen lid 1, 2 en/of 5 van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 4 Bekendmaking en inwerkingtreding

Dit besluit treedt tegelijk in werking met het eerste programma aanpak stikstof doch niet eerder dan na uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte Programmatische Aanpak Stikstof Limburg 2015 segment 2.

Ondertekening

de voorzitter, dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens
secretaris dhr. mr. A.C.J.M. de Kroon   

Bijlage 1 Toelichting

Algemeen De stikstofbelasting van Natura 2000 gebieden neemt de komende 20 jaar af door al ingezette maatregelen, zoals: schonere auto’s en het in de PAS opgenomen aanvullende pakket van emis-siebeperkende maatregelen in de landbouw. Een deel van deze afname komt ten goede aan de natuur (ecologie); een ander deel wordt ingezet als ontwikkelingsruimte voor initiatiefnemers (economie). Daarbij is door het Rijk met de agrarische sector afgesproken dat de helft van de emissiebeperking door de landbouw¬maatregelen ook weer als ontwikkelingsruimte voor die sector beschikbaar komt. Van de depositieruimte die Aerius berekent per Natura 2000 gebied is een deel apart gezet voor activi-teiten waarvoor geen toestemmingsbesluit hoeft te worden genomen (autonome ontwikkelingen, projecten en andere handelingen onder de grenswaarden). Daarnaast is een deel van de depositieruimte beschik-baar als ontwikkelingsruimte voor toestemmingsplichtige activiteiten. Een deel van de ontwik¬kelings¬ruimte wordt gereserveerd voor prioritaire projecten van het Rijk en prioritaire projecten van de provincies. Het overige deel van de ontwikkelingsruimte (segment 2) is vrij beschikbaar. Deze beleidsregel heeft betrek-king op toedeling van ontwikkelingsruimte uit segment 2.

Beleidsregels toedeling ontwikkelingsruimte provincies Gedeputeerde staten kunnen bevoegd gezag zijn voor toestemmingsbesluiten waarbij ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld dan wel daarvoor instemming verlenen dan wel daarvoor een verklaring van geen bedenkingen afgeven. Voor de uitoefening van deze bevoegdheden kunnen Gedeputeerde Staten provinciale beleidsregels vaststellen. Provincies hebben een gezamenlijke set van beleidsregels vastgesteld voor de verdeling van de ontwikkelingsruimte uit segment 2. Doel hiervan is de toedeling van ontwikkelingsruimte eenvoudig en eerlijk uit te voeren en om te voorkomen dat enkele aanvragers in één keer de beschikbare ontwikkelings-ruimte verbruiken en dat daarbij geen ongelijkheid tussen provincies ontstaat. Daarbij is ruimte gelaten voor nuancering en maatwerk per provincie. In deze Limburgse beleidsregel heeft dat zijn beslag gekregen in enkele aanvullende regels in de artikelen 2.2 en 2.3. In verband met deze artikelen is ook een tweetal specifieke begrippen toegevoegd. Een nadere artikelsgewijze toelichting staat hieronder. Wanneer een aanvraag om toestemming niet voldoet aan de provinciale beleidsregels, kan dat voor Gedeputeerde Staten reden zijn de gevraagde ontwikkelingsruimte te weigeren. Uitsluitend voor uitzonderlijke gevallen , waarin onverkorte toepassing van de provinciale beleidsregels leidt tot gevolgen die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, voorziet deze beleidsregel in een hardheidclausule.

Toebedeelde ontwikkelingsruimte is gekoppeld aan een toestemmingsbesluit en is niet verhandelbaar.  

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 2. Reikwijdte Toestemmingsbesluiten op grond van artikel 19km, eerste lid, Nbw 1998 kunnen door verschillende bevoegde gezagen worden vastgesteld. Voor de Limburgse Natura 2000-gebieden zijn dit in veel gevallen Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna: Gedeputeerde Staten). Het kan echter ook zijn dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn (artikel 19km, eerste lid, sub d, Nbw 1998: een omgevingsvergunning waarop hoofdstuk IX van de Nbw 1998 van toepassing is). In dat geval moeten Gedeputeerde Staten ingevolge artikel 47b Nbw 1998 beslissen omtrent een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.. Uit de toepassing van artikel 2/2a van de Nbw 1998 kan ook voortvloeien dat gedeputeerde staten van een andere provincie bevoegd gezag zijn, maar dat Gedeputeerde Staten instemming moeten verlenen. Artikel 2 is zodanig geformuleerd dat deze beleidsregel van toepassing is op alle besluitvorming door Gedeputeerde Staten met betrekking tot projecten en andere handelingen waarvoor een beroep wordt gedaan op segment 2 (dus ook verklaringen van geen bedenkingen en instemmingsbesluiten).

Artikel 3. Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte Gedeputeerde Staten zien dat ontwikkelings¬ruimte in het kader van de PAS een schaars goed is. Gedeputeerde Staten willen de beschikbare ruimte inzetten om de normale bedrijfs¬ontwikkeling van ondernemers mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten willen voorkomen dat een nieuwe activiteit op een slecht gekozen locatie of uitbreiding een onevenredig groot deel van de beschik¬bare ontwikkelingsruimte gebruikt, waardoor er voor bestaande ondernemingen in de regio onvoldoende ruimte overblijft. Gedeputeerde Staten willen ook voorkomen dat ontwikkelingsruimte wordt toebedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere ontwikkelingen dan onvoldoende ruimte beschikbaar is. Gedeputeerde Staten hebben een aantal uitgangspunten geformuleerd om te bewaken dat de schaarse ontwikkelingsruimte goed gebruikt wordt.

Lid 1: Maximum aan toe te kennen ontwikkelingsruimte binnen een programmaperiode Doel van deze bepaling is het ontmoedigen van aanvragen om toestemming voor projecten of andere handelingen waarvoor een onevenredige hoeveelheid ontwikkelingsruimte nodig is. Hiertoe is een maximum hoeveelheid aan ontwikkelingsruimte opgenomen van 3 mol stikstof/ha/jaar per PAS-programmaperiode per project of andere handeling. Bij een uitbreiding van een bestaande inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer dient de stikstofdepositie te worden opgeteld bij de stikstofdepositie van de daaraan voorafgaande uitbreidingen ten aanzien van dezelfde inrichting in dezelfde PAS-programmaperiode. Hierbij dienen ook de uitbreidingen te worden meegeteld die onder de uitzondering van de vergunningplicht vallen (artikel 19kh, zevende lid, onderdeel 1º, Nbw 1998). Gemelde ruimte weegt dus mee voor het maximum dat bij segment 2 wordt gehanteerd. Met deze toevoeging wordt voorkomen dat een initiatiefnemer de maximale waarde van 3 mol stikstof/ha/jaar per PAS-programmaperiode overschrijdt door het opknippen van een groter project in kleine deelprojecten.

Lid 2 Gebleken is dat als in Zuid-Limburg de toe te kennen ontwikkelingsruimte beperkt wordt tot 3 mol/ha/jr, in potentie een relatief hoog percentage bedrijven op slot komt te zitten. Tegelijkertijd wordt er door een relatief lage dichtheid van agrarische bedrijven mogelijk ontwikkelingsruimte niet benut. Daarom is in relatie tot de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Zuid-Limburg de mogelijkheid voorzien om aanvullend maximaal 5 mol/ha/jr toe te delen, bovenop de reeds genoemde 3 mol/ha/jr. Een uitzondering daarop geldt – in elk geval vooralsnog - voor veehouderijen. De komende periode zal overwogen worden om met betrekking tot deze bedrijven in gelijke zin de mogelijkheid te openen om aanvullend maximaal 5 mol/ha/jr toe te delen, bovenop de genoemde 3 mol/ha/jr. In voorkomend geval dat daartoe alsnog wordt besloten, zullen daar evenwel aanvullende voorwaarden aan worden verbonden. Daarbij valt met name te denken aan het treffen extra emissiebeperkende maatregelen op het betreffende bedrijf. Zodra over een en ander meer duidelijkheid bestaat, zullen Gedeputeerde Staten in dit verband tot nadere besluitvorming overgaan en zal daarvan openbaar kennis worden gegeven.

Lid 3 Na de wetswijziging van 1 februari 2009 was onomstreden duidelijk, dat in relatie tot alle Natura 2000-gebieden een vergunningplicht geldt voor projecten of andere handelingen die daarop een negatief effect kunnen hebben. Initiatiefnemers van projecten en andere handelingen hebben sinds genoemde datum de gelegenheid gehad om een vergunningaanvraag in te dienen in het kader van de Nbw 1998. Een substantieel aantal bedrijven heeft dat echter nog niet gedaan en overtreedt daarmee hetr verbod als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998. Gezien de investering die nodig is om een rechtsgeldige Nbw vergunning te verkrijgen acht het college het redelijk om op enige manier onderscheid aan te brengen in initiatiefnemers die conform de wet gehandeld hebben of althans een aanvraag om de vereiste vergunning hebben ingediend en initiatiefnemers die dit hebben nagelaten. Het college heeft daarom gemeend onderscheid aan te moeten brengen voor toekomstige ontwikkelingen. Reden voor dit onderscheid is mede, dat ingeschat wordt dat ontwikkelingsruimte een relatief schaars goed is, dat goed verdeeld moet worden. Het college kiest er voor om initiatiefnemers die voorafgaand aan de PAS naleefgedrag hebben getoond door het aanvragen van de vereiste vergunning, een voorsprong te geven bij het aanvragen van ontwikkelingsruimte. Daartoe is als beleidsregel opgenomen dat aan initiatiefnemers die op 1 juli 2015 niet beschikken over de vereiste Nbw-vergunning en daartoe ook geen ontvankelijke aanvraag hebben ingediend, in de eerste PAS-programmaperiode géén ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld

De huidige Natuurbeschermingswet 1998 legt de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van artikel 19d bij gedeputeerde staten van de provincie waar de hoofdzakelijke gevolgen van het project of andere handeling plaatsvinden. Bij die provincie ligt ook de bevoegdheid om ontwikkelingsruimte toe te delen. Dit heeft tot gevolg dat Gedeputeerde Staten van Limburg voor een aantal bedrijven die gelegen zijn buiten de provincie Limburg bevoegd zijn tot het nemen van besluiten op grond van artikel 19d. Zonder aanvullende regelingen zou de beleidsregel in dit artikel derhalve ook gaan gelden voor een aantal bedrijven in bijvoorbeeld Noord-Brabant en Gelderland, waarvoor Limburg bevoegd gezag is. Het toepassen van de Limburgse beleidsregel voor de interimmers kan voor niet in Limburg gelegen bedrijven interfereren met eigen provinciaal beleid van aangrenzende provincies. Bijvoorbeeld met ruimtelijk beleid voor landbouw en natuur, dat is vastgelegd in provinciale omgevingsplannen. Dat levert een onwenselijke situatie op. Gezien het feit dat het naar verwachting slechts gaat om een beperkt aantal buiten-Limburg gelegen bedrijven en dat daarmee het effect van het uitzonderen van deze bedrijven relatief beperkt is op de uit te geven ontwikkelingsruimte, is besloten dat de beleidsregel voor interimmers slechts wordt toegepast op in de Provincie Limburg gelegen bedrijven. Hierbij zij in acht genomen dat de provinciale bevoegdheden tot het vaststellen van omgevingsbeleid in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, moet worden gezien als hogere regelgeving dan een beleidsregel op een beperkt onderdeel van de Natuurbeschermingswet 1998. Ook zij in acht genomen dat het wetsvoorstel voor de Wet natuurbescherming, de opvolger van de Natuurbeschermingswet, reeds voorziet in een andere bevoegdheidsverdeling; bij inwerkingtreding van deze wet zal de provincie slechts bevoegd zijn voor projecten en andere handelingen die op haar eigen grondgebied plaatsvinden. Daarmee wordt het bovengeschetste probleem definitief opgelost. Mede omdat het de verwachting is dat de Wet natuurbescherming binnen een tijdsbestek van een jaar in werking zal treden, is het ook niet redelijk en billijk deze buiten de provincie gelegen bedrijven tijdelijk met deze Limburgse regelgeving te confronteren. Gelet hierop is de beleidsregel voor interimmers slechts van toepassing op bedrijven gelegen in de provincie Limburg.

Lid 4: Limitering aan gebruikslengte ontwikkelingsruimte Doel van deze bepaling is het voorkomen van onnodige toedeling van ontwikkelingsruimte door aan het verlenen van toestemming als voorwaarde een termijn te stellen waarbinnen het project of de andere handeling is gerealiseerd onderscheidenlijk is verricht. Op grond van artikel 19km, vijfde lid, Nbw 1998 kan het bestuurs¬orgaan dat bevoegd is tot het nemen van een toestemmingsbesluit, dit besluit intrekken of wijzigen indien het project of de andere handeling waarop dit besluit betrekking heeft, nadat het besluit onherroepelijk is geworden, niet is gerea¬liseerd, onderscheidenlijk is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn. In deze beleidsregel is een termijn van 2 jaar opgenomen. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat het toestemmingsbesluit onherroepelijk is. Indien er sprake is van een omgevingsvergunning waarvoor Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven, kunnen Gedeputeerde Staten burgemeester en wethouders verzoeken het toestemmingsbesluit al dan niet gedeeltelijk in te trekken.

Lid 5: Toekennen van ontwikkelingsruimte op volgorde van de datum en tijdstip van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag. In het PAS-programma staat dat als gedeputeerde staten geen nadere beleidsregels hebben vastgesteld, de toedeling van ontwikkelingsruimte door gedeputeerde staten voor activiteiten binnen segment 2 de volgorde van ontvangst van de aanvraag van een toestemmingsbesluit bepalend is. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij toedeling van ontwikkelingsruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden Gedeputeerde Staten een onwenselijke situatie. Voor de toedeling van ontwik¬kelingsruimte is het van belang dat de aanvraag ontvankelijk is, dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initia¬tiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een ontvankelijke aanvraag en is de datum van ontvankelijkheid bepalend voor de volgorde van toekenning van ontwikkelingsruimte. Omdat een aanvrager niet verplicht is zijn aanvraag digitaal in te dienen, is er een tijdstip bepaald wanneer een aanvraag per post wordt ingediend.

Lid 6: Hardheidsclausule In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zit een inherente afwijkingsbevoegdheid. Jurisprudentie wijst uit dat daarvan alleen gebruik kan worden gemaakt in gevallen die niet konden worden voorzien. Door in de beleidsregel zelf een grondslag op te nemen voor afwijking, creëren Gedeputeerde Staten (meer) ruimte om af te wijken van de beleidsregels in gevallen waarin toepassing van de beleidsregel onevenredig zou zijn.