Algemene voorwaarden voor de UITGIFTE IN ERFPACHT van gronden in de gemeente Middelburg

Geldend van 26-04-2012 t/m heden

Intitulé

Algemene voorwaarden voor de UITGIFTE IN ERFPACHT

Burgemeester en wethouders van Middelburg;

 

gelet op het bepaalde in de artikelen 160 en 169 van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t e n :

 

I. vast te stellen de volgende

 

Algemene voorwaarden voor de

UITGIFTE IN ERFPACHT

van gronden in de gemeente Middelburg

Artikel 1.1

  • a. Deze algemene voorwaarden behoren bij iedere (erfpacht)uitgifteovereenkomst tussen de gemeente Middelburg en haar wederpartij(en) en vormen daarmee één onverbrekelijk geheel.

  • b. In de uitgifteovereenkomst worden in elk geval opgenomen:

    • 1.

      de ingangsdatum van het erfpachtrecht;

    • 2.

      de bestemming/het gebruik dat van de grond en van daarop te stichten of reeds gestichte opstallen mag worden gemaakt;

    • 3.

      de verschuldigde canon alsmede de grondwaarde die aan de berekening van de canon ten grondslag ligt;

    • 4.

      de (vooruit)betaling van de canon, indien burgemeester en wethouders een van artikel 10, lid 3 van deze algemene voorwaarden afwijkende betalingsregeling hebben getroffen;

    • 5.

      de bepaling dat toepassing van deze algemene voorwaarden bij de uitgifte is overeengekomen;

    • 6.

      zo mogelijk de kadastrale aanduiding en de aanduiding van de grond zoals deze plaatselijk bekend is, een schatting van de oppervlakte van de onroerende zaak en in ieder geval een situatietekening waarop het registergoed schetsmatig is aangegeven;

    • 7.

      een kennisgeving omtrent eventuele lasten uit hoofde van erfdienstbaarheden als dienend erf en van alle kettingbedingen, kwalitatieve verplichtingen en overige lasten en beperkingen, voor zover op het moment van de uitgifteovereenkomst aan de gemeente bekend;

    • 8.

      een omschrijving van (de toestand van) de grond ten behoeve van de vaststelling van de aanvangscanon;

    • 9.

      de tussen partijen over­een­gekomen duur van de erfpachtover-eenkomst;

    • 10.

      de vermelding van een rapport inzake de staat van de bodem;

    • 11.

      de vermelding van eventuele huren, pachten of gebruiksrechten.

Artikel 1.2

      • a.

        De juridische levering van de in erfpacht uitgegeven onroe­rende zaak (hierna ook te noe­men: de grond of het re­gister­goed) zal geschieden bij akte van vestiging, te verlij­den bin­nen één maand na de on­dertekening door bei­de partijen van de uitgifteovereen-komst of zoveel eerder of later als par­tijen nader zullen overeen­ko­men, ge­volgd door in­schrij­ving van de akte van ves­ti­ging in de daartoe be­stem­de open­­­bare regis­ters, voor welke in­schrij­ving par­tijen bij deze reeds nu voor alsdan toestem­ming ver­lenen.

      • b.

        Alle akten welke betrekking hebben op de erfpacht dienen te wor­den ver­leden ten overstaan van een door de erfpach­ter  te kiezen nota­ris.

Artikel 2.

  • 1. Alle kosten en belastingen wegens de vestiging van het erfpachtrecht, waaronder begrepen het kadastrale recht en de kosten wegens kadastrale opmeting, alsmede de (eventueel) verschuldigde omzet en/of overdrachtsbelasting, komen ten laste van de erfpachter.

  • 2. De erfpachter is verplicht om binnen een maand na aktepassering op zijn kosten aan burgemeester en wethouders een authentiek afschrift van de akte van vestiging over te (doen) leggen.

FEITELIJKE LEVERING, STAAT VAN HET REGISTERGOED.

Artikel 3.

  • 1. De feitelijke levering (aflevering) van het registergoed aan de erfpachter zal ge­schieden in de staat waarin het zich bij het tot stand komen van de uitgifteovereenkomst bevindt. De gemeente ver­plicht zich voor het registergoed tot aan het tijd­stip van de feitelijke leve­ring zorg te dragen als een zorgvuldig schul­de­naar, alles behoudens het bepaalde in artikel 14.

  • 2. Het registergoed zal bij de feitelijke levering de eigen­schap­pen bezit­ten die voor het in de uitgifteovereen-komst vermelde gebruik nodig zijn. Aan erfpachter ken­bare gebreken die daar­aan in de weg zouden kunnen staan, komen voor diens ri­si­co.

  • 3. De feitelijke levering van het registergoed zal geschie­den bij de on­dertekening van de akte van vestiging, met dien verstande dat de ge­meen­te op ver­zoek van de erfpachter kan toestaan dat de feitelijke levering plaats heeft op een eerder tijd­stip, in welk ge­val de zorgplicht van de ge­meente op dat tijdstip eindigt.

  • 4. De feitelijke levering van het registergoed zal ontruimd geschieden.

  • 5. De erfpachter heeft het recht het registergoed vóór de feitelijke levering te inspecteren.

JURIDISCHE LEVERING, OVERDRACHT ERFPACHTRECHT.

Artikel 4.

  • 1. Het registergoed zal worden geleverd met alle daarbij behoren­de rechten en aanspraken alsmede met alle aan­spraken uit hoofde van erfdienst­baarheden als heersend erf en met alle kwalita­tieve rechten, doch vrij van hypotheken en beslagen en inschrijvingen daarvan.

  • 2. De erfpachter aanvaardt uitdrukkelijk de lasten en beper­kingen, waarvan de gemeente aan de erf­pach­ter bij de uitgifteovereenkomst kennis heeft ge­ge­ven alsmede die lasten en beperkingen, welke voor hem anderszins kenbaar waren.

    Voor zover de gemeente aan de erfpachter hiervan nog geen kennis heeft ge­geven, zal de notaris vóórdat de juridi­sche leve­ring plaats heeft onderzoek doen naar eventuele lasten uit hoofde van erfdienstbaarhe­den als dienend erf en van alle ketting­bedingen, kwalitatieve ver­plichtingen en overige las­ten en beperkin­gen, kenbaar uit de openba­re registers en blijkend en/of voort­vloeiend uit:

      a.    de laatste akte van levering;

      b.    andere akten waar­bij vooromschre­ven rechten werden ge­ves­tigd.

    Indien uit onderzoek bij de openbare registers als hier­voor omschre­ven, blijkt dat met het regis­ter­goed lasten en beper­kingen verbonden zijn die niet voor erfpachter kenbaar wa­ren en die tevens voor hem een wezenlijk zwaar­de­re be­lasting be­te­ke­nen, heeft hij evenwel het recht om bin­nen veertien da­gen nadat hem de uitslag van voormeld onder­zoek door de no­taris is mee­ge­deeld, mits schrifte­lijk en onder opgaaf van redenen, aan de gemeente mee te delen dat hij die zwaar­dere be­las­ting niet (voet­stoots) aan­vaardt. Het staat de gemeente vervol­gens vrij, door een schrif­te­lijke mededeling aan de erfpachter, te ver­zenden bin­nen veer­tien dagen na­dat de mede­deling van erf­pach­ter haar heeft be­reikt, de uitgifteovereenkomst te ontbinden.

    Indien de aflevering van het registergoed plaats­vindt vóór­dat het hier­voor genoemde on­der­zoek is voltooid, drukt de erfpach­ter daarmee uit dat hij de moge­lijk uit dat on­der­zoek blijken­de zwaardere belasting voor zijn rekening neemt.

  • 3. Het is de erfpachter verboden zijn vordering tot levering aan één of meer derden over te dragen, tenzij met voorafgaande schrifte­lijke toestemming van de ge­meen­te. De gemeente kan aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

  • 4. De erfpachter is verplicht bij zodanige overdracht in elk ge­val de hem bij of krachtens de uitgifteovereen-komst opge­leg­de ver­plichtingen, met de daar­op gestelde sanc­ties, aan zijn rechts­opvolger(s) op te leggen.

  • 5. Bij overtreding door de erfpachter van het bepaalde in de leden 3 en 4 van dit ar­­tikel, zal de gemeente -onverminderd het bepaalde in artikel 33 - niet tot le­ve­ring aan derden ge­houden zal zijn.

VERREKENING ZAKELIJKE LASTEN.

Artikel 5.

Alle lasten met betrekking tot het registergoed zijn voor rekening van de erf­pachter vanaf één januari van het jaar, volgen­d op de datum waarop de feitelijke levering heeft plaatsgevonden.

DUUR VAN DE ERFPACHT.

Artikel 6.

De overeenkomst waarbij (al dan niet bebouwde) grond in erfpacht wordt uitgegeven, wordt aangegaan voor een door partijen nader overeen te komen periode.

WAARDEBEPALING BIJ (HER)UITGIFTE VAN GROND IN ERFPACHT.

Artikel 7.

  • 1. De (her)uitgifte van al dan niet bebouwde grond in erfpacht, vindt plaats tegen de door  burgemeester en wethouders vast te stellen waarde.

  • 2. Bij een canonherziening wordt voor de waardebepa­ling van de grond uit­ge­gaan van de toestand van de grond zoals deze was bij de vast­stelling van de aan­vangs­canon. Geen rekening wordt ge­houden met door/voor rekening van de erf­pachter aan de in erfpacht uit­gegeven onroerende zaak aangebrachte wij­zi­gin­gen, zo­als be­bouwing, beplan­tingen e.d.

VASTSTELLING VAN DE CANON.

Artikel 8.

De aanvangscanon wordt bepaald volgens de formule:

Ca = W x R, waarin:

 

Ca =   de aanvangscanon;

W  =   de aanvangsgrondwaarde;

R  = het aanvangsrentepercentage,

 

met dien verstande dat:

  • a.

    de grondwaarde wordt bepaald als in artikel 7 bedoeld;

  • b.

    het rentepercentage gelijk zal zijn aan de interne gemeentelijke rekenrente, geldend op de datum van aanbieding van het erfpachtrecht, vermeerderd met een opslag van vijf/tiende procent (0,5%) voor risico en kosten van administratie.

HERZIENING VAN DE CANON.

Artikel 9.

Telkens na afloop van een periode van 5 jaar, kunnen burgemees­ter en wet­houders de canon herzien. Van een voornemen daartoe zullen zij de erfpach­ter ten minste 6 maanden van te voren in kennis stellen. De berekening van de nieuwe canon vindt plaats volgens de formule:

 

Cn = Wn x Rn, waarin:

 

Cn   =     de nieuwe canon.

Wn   =     de nieuwe grondwaarde.

Rn   =     het nieuwe rentepercentage.

 

met dien verstande dat:

  • a.

    voor de nieuwe grondwaarde wordt uitgegaan van de waarde, geldend zes maanden voor de datum van canonherziening. De gemeente zal daartoe voor eigen rekening door een ter zake erkend taxateur een taxatie laten uitvoeren om de nieuwe grondwaarde te bepalen. De nieuwe grondwaarde zal -voor zover nodig in afwijking van het vorenstaande- nimmer minder bedragen dan de aanvangsgrondwaarde;

  • b.

    het nieuwe rentepercentage gelijk zal zijn aan de interne gemeentelijke rekenrente, geldend zes maanden voor de datum van canonherziening, vermeerderd met een opslag van vijf/tiende procent (0,5%) voor risico en kosten van administratie

BETALINGEN.

Artikel 10.

  • 1. De betaling van de canon aan de gemeente geschiedt bij vooruitbetaling in vier termijnen, telkens vóór 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van elk jaar.

  • 2. De eerste canonbetaling vindt plaats bij het verlijden van de akte van vestiging van het erfpachtrecht voor de dan verstreken termijn of gedeelte daarvan.

  • 3. Burgemeester en wethouders -in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel- bevoegd met de erfpachter een andere betalingsregeling treffen, waarbij voorwaarden gesteld kunnen worden.

  • 4. Korting of verrekening van de door de erfpachter verschuldigde canon en hetgeen de erfpachter aan de gemeente met betrekking tot het erfpachtrecht overigens verschuldigd is, is uitsluitend toegestaan, voor zover het onbetwiste vorderingen op de gemeente betreft, welke direct verband houden met de in erfpacht uitgegeven grond.

  • 5. De in dit artikel genoemde termijnen hebben ingebrekestellende kracht.

Artikel 11.

De erfpachter kan geen aanspraak maken op schadevergoeding of vermindering, kwijt­schel­ding of teruggave van de canon wegens het gehele of gedeeltelijke gemis van het genot van het regis­tergoed of wegens welke andere oorzaak dan ook, behoudens in die gevallen dat de schade of het gemis van het genot direct te wijten is aan opzet of grove nalatigheid van de gemeente.

OPPERVLAKTE, LIGGING, OVER- OF ONDERMAAT.

Artikel 12.

  • 1. Het registergoed is op de bij de uitgifteovereenkomst behorende situatietekening schetsmatig aangegeven.

  • 2. Vóór de datum van de feitelijke levering van het registergoed zullen de grenzen daarvan op verzoek van de erfpachter of diens gemachtigde éénmaal door en voor rekening van de gemeente in het terrein worden aangeduid.

  • 3. Partijen verklaren ermee akkoord te gaan dat de uitkomsten van de kadastrale meting volgens aanwijzing van partijen op het terrein in de plaats treden van de omschrijving in de uitgifteovereenkomst en op de situatietekening, en bepalend zijn voor datgene wat in erfpacht is uitgegeven/verkregen.

  • 4. Over- of ondermaat van het registergoed zal aan geen van de partijen recht ver­le­nen tot het instellen van enigerlei actie.

STAAT VAN DE BODEM.

Artikel 13.

  • 1. Omtrent de aanwezigheid van voor het milieu of de volksgezondheid gevaarlijke of niet aan­vaard­bare stoffen in het registergoed, is vanwege de gemeente onderzoek verricht. De resultaten van dit on­der­zoek zijn vastgelegd in een in de uitgifteovereenkomst vermeld rapport, waarin de toestand van het registergoed wordt omschreven en waaruit blijkt dat het registergoed geschikt is voor het in de uitgifteovereenkomst aangegeven gebruik. De erfpachter heeft recht op inzage van voormeld rapport en/of verkrijging van een kopie hiervan.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde bodemonderzoek biedt geen bewijs voor de toepassingsmogelijkheden van de uitkomende grond op een andere locatie. Het onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van de uitkomende grond, alsmede de eventuele afvoer/verwerking daarvan, dient te worden uitgevoerd door en voor rekening van de erfpachter.

  • 3. Indien vóór de aflevering van het registergoed zou blijken van de aanwezigheid daarin van voor het milieu of de volksgezondheid gevaarlijke of niet aanvaardbare stoffen die van zodanige aard zijn dat van erfpachter in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij -zonder dat wordt gesaneerd- het registergoed aanvaardt, heeft de erfpachter het recht de uitgifteovereenkomst te ontbinden, zonder dat hij tegenover de gemeente enig recht op vergoeding van schade zal kunnen doen gelden.

RISICO-OVERGANG.

Artikel 14.

Het registergoed komt eerst voor risico van de erfpachter zodra de akte van ves­ti­ging is ondertekend, tenzij de feitelijke ­leve­ring eer­der plaats heeft, in welk ge­val het risico met in­gang van die dag overgaat.

BEBOUWING / INRICHTING / AFSCHEIDEN REGISTERGOED.

Artikel 15.

  • 1. Tenzij in de uitgifteovereenkomst anders is vermeld, heeft de erfpachter een inspanningsverplichting het registergoed te bebouwen/in te richten met de in de uitgifteovereenkomst aangegeven bebouwing/inrichting.

  • 2. Ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor de in lid 1 bedoelde be­bouwing/inrichting zal de erfpachter binnen drie maanden na het verlijden van de akte van vestiging van het erfpachtrecht bij de gemeente een ont­van­ke­lij­ke vergunning­aanvraag in­dienen.

  • 3. Met de bebouwing moet worden aangevan­gen binnen een half jaar na de da­tum waarop de omgevings­ver­gun­ning onherroepelijk is geworden.

  • 5. Indien het registergoed grenst aan gemeen­te-eigendommen is de erfpachter verplicht het registergoed binnen drie maanden na vol­tooiing van de daarop op te richten bebouwing, van die gemeen­te-eigen­dom­men op zijn kosten af te ­scheiden en af­ge­­scheiden te houden.

  • 6. De gemeente kan op schriftelijk verzoek van de erfpachter de in dit artikel gestelde termijnen verlengen.

Artikel 16.

  • 1. Elke opstal moet in zijn geheel worden gebouwd op de in erfpacht uitgegeven grond.

  • 2. Het is niet toegestaan de opstal door middel van verbouw of aanbouw uit te breiden over andere dan de in erfpacht uitgegeven grond.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in dit artikel bepaalde onder nader door hen te stellen voorwaarden.

INSTANDHOUDING GROND EN OPSTALLEN, VERZEKERINGSPLICHT.

Artikel 17.

  • 1. De erfpachter is verplicht het perceel grond met de opstallen in zodanige technische staat te houden dat deze de in de uitgifteovereen-komst en/of akte van vestiging aangegeven bestemming op behoorlijke wijze kunnen dienen. Daartoe dient de erfpachter het perceel grond met de opstallen in alle opzichten goed te onderhouden en waar nodig tijdig te vernieuwen, voorzover in verband met het onderhoud noodzakelijk.

  • 2. Het is de erfpachter zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente niet geoorloofd de opstallen geheel of gedeeltelijk te slopen of het bouwvolume van de opstallen te wijzigen.

  • 3. De erfpachter is verplicht tot gehele of gedeeltelijke her­bouw van de op­stal­len over te gaan indien deze door welke oorzaak ook zijn tenietgegaan. De erf­pachter is mede daartoe verplicht de opstallen tegen brand- en storm­scha­de te ver­zekeren.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe schrifte­lijk verzoek van de erfpachter ontheffing verlenen van de in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel genoemde verplich­tingen en verboden. Aan een ontheffing kunnen voor­waarden worden verbonden, waaronder de herziening van de canon.

VRIJWARING DOOR DE ERFPACHTER.

Artikel 18.

  • 1. De erfpachter is jegens de gemeente aansprakelijk voor de scha­de van de ge­meen­te, die na uitgifte in erfpacht is ontstaan door het gebruik of door ver­ontreiniging van de in erfpacht uitgegeven onroerende zaak door de erfpachter of door iemand die door de erfpachter aldaar is toegelaten, alsmede voor de scha­de die ont­staat door gehele of gedeeltelijke instorting van opstallen op of werken/leidingen in de in erfpacht uit­ge­ge­ven onroerende zaak en die daartoe be­horen en die door hem of in zijn opdracht ge­plaatst­/aan­gebracht zijn.

  • 2. De erfpachter vrijwaart de gemeente voor alle aanspraken van derden op ver­goeding van schade die na de uitgifte is ontstaan door het gebruik of door ver­ontreiniging door de erf­pachter van de in erfpacht uitgegeven onroerende zaak of gehele of gedeel­telijke instorting van de opstallen of werken, respectie­velijk leidingen die tot de in erf­pacht uitgegeven on­roe­ren­de zaak behoren.

GEDOOGPLICHT.

Artikel 19.

  • 1. De erfpachter is verplicht te gedogen dat al hetgeen ten behoeve van open­bare voorzieningen op, in, aan of boven de grond en de opstallen is aan­ge­bracht wordt onder­hou­den/ver­nieuwd en dat al hetgeen noodzakelijk is ten behoeve van openbare voor­zie­ningen op, in, aan of boven de grond en de op­stallen zal worden aangebracht, on­der­hou­den en vernieuwd.

  • 2. De eigenaar is ter zake van dit gedogen niet tot enige vergoeding gehouden.

  • 3. De erfpachter is verplicht al hetgeen ingevolge lid 1 van dit artikel is aangebracht bevestigd te laten.

  • 4. Alle schade, welke een onmiddellijk gevolg is van het aanbrengen, bestaan, herstellen of vernieuwen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde zaken, zal door de gemeente op haar kosten worden hersteld of, indien de erfpachter zulks wenst, aan de erfpachter worden vergoed.

  • 5. De erfpachter is verplicht, voor zover in redelijkheid van hem kan worden gevergd, op zijn kosten die maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan aanwezige zaken, omschreven in lid 1 van dit artikel, welke burgemeester en wethouders dan wel de eigenaren van die zaken noodzakelijk achten.

  • 6. De erfpachter is te allen tijde aansprakelijk voor alle schade welke door beschadiging van de aanwezige zaken, bedoeld in lid 1 van dit artikel, door zijn toedoen of nalaten wordt veroorzaakt.

OPZEGGING VAN HET ERFPACHTSRECHT DOOR DE EIGENAAR.

Artikel 20.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen het erfpachtrecht met inachtneming van het bepaalde in ar­tikel 5:88 van het Burgerlijk Wetboek opzeg­gen indien de erfpachter in ver­zuim is de canon over twee ach­ter­een­volgen­de jaren te be­talen of in ernstige mate te­kort­schiet in de nakoming van zijn andere verplichtingen. Deze opzeg­ging moet op straffe van nietigheid binnen acht dagen worden betekend aan degenen die als beperkt gerechtig­de of beslag­legger op de erfpacht in de openbare registers staan inge­schreven. Na het einde van de erfpacht zal aan de erf­pachter worden vergoed de waarde die de erfpacht dan heeft, na aftrek van hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erfpachter te vorderen heeft, de kosten daaronder be­grepen. Het bepaalde in artikel 21, lid 6 is eveneens van toepassing.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen het erfpachtrecht opzeggen om redenen van algemeen be­lang. De beëindiging geschiedt door opzegging van het recht nadat burgemeester en wethouders een daar­toe strekkend be­sluit hebben genomen.

  • 3. Alvorens daartoe te besluiten geven burgemeester en wethouders de erfpachter en de hypo­theek­houder en eventuele derden-belanghebbenden bij aangetekend schrijven kennis van hun voornemen tot op­zeg­ging van het erfpachtrecht. In deze kennisgeving wordt gemotiveerd uit­eengezet welke de redenen zijn die op­zegging van het recht in het algemeen belang rechtvaardi­gen. Tevens maken burge­meester en wet­hou­ders het voornemen op de voor onteige­ning ge­brui­kelijke wijze bekend.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen geen besluit tot opzegging van het erfpachtrecht  zolang niet ten minste twee maanden sedert dag­tekening van het in lid 3 van dit artikel bedoelde schrijven zijn verstre­ken. Geduren­de deze termijn kunnen de erfpachter, de hypotheekhouder en andere be­lang­hebbenden bedenkingen tegen het voornemen tot opzegging van het erfpachtrecht bij burgemeester en wet­hou­ders inbrengen. Burgemeester en wethouders besluiten met inachtneming van de eventueel in­ge­brach­te bedenkingen.

  • 5. Opzegging vindt vervolgens plaats bij deurwaardersexploot met inachtneming van een termijn van ten minste één jaar voor het tijdstip waar­tegen wordt opgezegd. Deze opzegging moet op straffe van nie­tig­heid binnen acht dagen tevens betekend worden aan de hypo­theek­houder en aan anderen die als beperkt gerechtigde of beslagleg­ger op het erfpacht­recht of het ondererfpacht­recht in de openbare registers staan ingeschreven.

  • 6. Indien het erfpachtrecht eindigt volgens het bepaalde in lid 2 van dit artikel zijn burgemeester en wet­hou­ders be­voegd daarvan te doen blijken in de openbare registers met verwij­zing naar hun besluit en naar de aan de erf­pachter gedane opzegging.

SCHADELOOSSTELLING BIJ OPZEGGING IN HET ALGEMEEN BELANG.

Artikel 21.

  • 1. Indien het erfpachtrecht eindigt op de wijze als bedoeld in artikel 20, lid 2 e.v. vindt schadeloosstelling plaats op basis van de Onteigeningswet.

  • 2. Niet zal worden vergoed de waarde van hetgeen in strijd met enige bepaling of voorwaarde in de akte van vestiging of in een akte houdende wijziging van het erfpachtrecht is ge­sticht, noch zal worden vergoed de schade ter­ zake van het beëindigen van een activiteit die in strijd met enige bepa­ling of voorwaarde in de akte van vestiging of in een akte houdende wijziging van het recht van erfpacht op de grond en in de opstallen wordt uitgeoe­fend, ten­zij burge­meester en wet­houders daartoe schriftelijk toestemming hebben verleend. Tevens zal niet worden vergoed de waarde van hetgeen zonder omgevings­vergunning of in strijd met het bestemmingsplan is ge­sticht noch de schade ter zake van het be­ëin­di­gen van een activi­teit die in strijd met het bestemmingsplan of enige andere wettelijke bepaling in de opstallen wordt uit­geoefend.

  • 3. Indien de erfpachter zich niet kan verenigen met de door de gemeente aan­ge­boden vergoeding, doet hij hiervan binnen twee maanden na ontvangst van de aangetekende kennisgeving van de ver­goe­ding, schriftelijk medede­ling aan burgemeester en wet­houders. Indien geen overeen­stem­ming wordt bereikt over de hoogte van de vergoeding, wordt deze -behoudens beroep op de ter zake bevoegde kantonrechter- vastgesteld door drie des­kun­digen, aan te wijzen door de ter zake bevoegde kantonrechter.

  • 4. Burgemeester en wethouders keren de aan de erfpachter toe­komende scha­de­ver­goeding uit, na aftrek van al hetgeen de erfpachter met betrek­king tot het erfpachtrecht, de grond en de opstallen nog aan de gemeente verschul­digd is.

  • 5. Indien het erfpachtrecht ten tijde van het eindigen van het recht met hypo­theek was bezwaard, wordt in afwijking van lid 4 van dit artikel de schadever­goeding, na aftrek van al het­geen aan de gemeente met betrekking tot het erfpacht­recht, de grond en de opstallen nog verschuldigd is, aan de hypo­theek­houder(s) uitgekeerd het bedrag dat aan de hypo­theek­hou­der­(s) nog toe­komt ingevolge de betrokken hypothe­caire lening. Een daarna over­blijvend bedrag van de schade­vergoe­ding wordt uitgekeerd aan de erf­pachter.

  • 6. Generlei uitkering ingevolge dit artikel heeft plaats zolang de grond met de opstallen niet ter vrije be­schikking van de gemeente is gesteld, behoudens door derden rechtmatig ver­kregen ge­bruiksrechten.

RECHTEN VAN DERDEN.

Artikel 22.

De erfpachter is verplicht zich te onthouden van al hetgeen dat ten gevolge kan hebben dat derden op de grond of op de zich daar­op bevindende opstallen rech­ten verkrijgen die blijven voort­bestaan na beëindiging van het erfpacht­recht.

HUUR/PACHTOVEREENKOMSTEN.

Artikel 23.

De erfpachter is niet bevoegd tot verhuur/verpachting van de in erfpacht uitgege­ven onroerende zaak voor een periode gelegen na het einde van de erf­pacht. De gemeente is ook niet verplicht na het einde van de erfpacht een huur- of pachtover­eenkomst ge­stand te doen.

ONTRUIMING VAN GROND EN OPSTALLEN.

Artikel 24.

Indien, op de dag dat het erfpachtrecht eindigt, het per­ceel grond en de op­stallen niet zijn ontruimd en ter beschik­king van de gemeente gesteld, kunnen bur­gemeester en wethouders zonder nadere inge­bre­ke­stel­ling ontruiming doen bewerkstelligen met in­achtne­ming van door derden rechtmatig verkregen ge­bruiks­rech­ten, behoudens indien en voor zover de erfpachter beroep doet op zijn retentierecht totdat hem de in de artikelen 21 en 25 be­doel­de schadeloosstel­ling c.q. vergoeding is voldaan.

VERGOEDING NA EINDE ERFPACHT.

Artikel 25.

  • 1. Na het einde van de erfpacht heeft de voormalige erfpach­ter recht op ver­goeding van de waarde van nog aanwezige gebou­wen, werken en be­plan­tin­gen, die door hemzelf of een rechts­voorganger zijn aangebracht of van de eigenaar tegen vergoe­ding van de waarde zijn overgenomen.

  • 2. De erfpachter heeft na het einde van de erfpacht geen recht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde vergoeding:

    • a.

      indien de in erfpacht gegeven grond een andere be­stem­ming had dan die van woningbouw;

    • b.

      indien de erfpachter de gebouwen, werken en beplan­tingen niet zelf heeft bekostigd;

    • c.

      indien de erfpacht geëindigd is door opzegging door de erfpachter;   

    • d.

      voor zover de gebouwen, werken en beplantingen onver­plicht waren aangebracht en hij ze bij het einde van de erfpacht mocht wegnemen.

  • 3. De gemeente is bevoegd van de door hem ingevolge dit artikel verschuldigde vergoeding af te houden hetgeen hij uit hoofde van de erfpacht van de erf­pachter te vorderen heeft.

  • 4. Indien in minnelijk overleg geen overeenstemming wordt be­reikt over de hoogte van de in lid 1 van dit artikel bedoel­de vergoeding, wordt deze waarde -behoudens beroep op de ter zake bevoegde kantonrechter- bepaald door drie deskundi­gen, te benoemen op de bij artikel 21, lid 3 voor­geschre­ven wijze.

    Het verzoek tot benoeming van de drie deskundigen kan door beide partijen 6 maanden voor het einde van de erfpacht aan de kantonrechter worden ge­richt.

  • 5. De kosten vallende op de uitspraak van de ingevolge dit artikel benoemde deskundi­gen, komen ten laste van de gemeente en de erfpachter, ieder voor de helft.

  • 6. Op de uitkering van de schadevergoeding is het bepaalde in ar­ti­kel 21, leden 5 en 6 van toepassing.

BEZICHTIGING.

Artikel 26.

Gedurende vier maanden vóór het eindigen van het erfpacht­recht is de erf­pachter gehouden de grond en de zich daarop bevindende opstallen -dit laatste ook inwendig- voor gegadigden ter be­zich­tiging te stellen op in onderling over­leg te bepalen dagen en uren, zonder daarvoor enigerlei vergoeding in rekening te brengen.

SPLITSING EN SAMENVOEGING.

Artikel 27.

  • 1. De erfpachter is tot splitsing van het erfpachtrecht, tot splitsing in apparte­mentsrechten of tot samen­voeging van erfpachtrechten slechts be­voegd na voorafgaande schrifte­lijke toe­stem­ming van bur­ge­mees­ter en wet­houders. Voor de toepassing van dit artikel wordt met de in de eerste zin bedoelde han­de­lingen gelijkgesteld het door de erfpachter verlenen van deel­ne­mings- en lidmaat­schapsrechten die be­trek­king hebben op het gebruik van het perceel grond en/of opstallen.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twee maanden na het schrif­telijk verzoek om toe­stem­ming voor de rechtshande­lingen als bedoeld in lid 1 van dit artikel (deze termijn kan door burge­mees­ter en wethouders ten hoog­ste eenmaal met twee maanden worden verlengd). Indien binnen twee (c.q.­ vier) maanden niet op het verzoek is beslist, zonder dat zulks aan de erf­pachter is toe te rekenen, wordt de toestem­ming geacht te zijn verleend. Burgemeester en wethouders kunnen aan de toe­stemming voorwaarden ver­bin­den.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen dat gedeelte van de tot het moment van splitsing geldende canon vast, hetwelk voor elk van de nieuw te vormen erfpachtrechten zal gelden.

  • 4. De erfpachters van het gesplitste erfpachtrecht zijn aan­sprakelijk voor de betaling van de canon van het aan hen toegewezen deel van de erfpacht.

  • 5. Bij splitsing in appartementen blijven de erfpachters hoof­delijk aansprake­lijk voor de betaling van de gehele canon.

OVERDRACHT, OVERGANG EN ONDERERFPACHT.

Artikel 28.

  • 1. De erfpachter is verplicht, in geval van gehele of gedeelte­lijke overdracht van het erfpachtrecht of de vestiging van ondererfpacht of een beperkt recht waardoor het gebruik van het perceel grond door anderen wordt ver­kregen, de over­dracht van het erfpachtrecht of de vestiging van het recht uiterlijk op de dag van overdracht/vestiging bij aangete­kend schrij­ven aan burgemeester en wethouders te mel­den. Deze mel­dings­plicht bestaat ook voor de inbreng van het erfpachtrecht in een (andere) ven­noot­schap en voor de schei­ding tussen gezamenlijke rechthebbenden op het recht.

  • 2. De nieuwe erfpachter, ondererfpachter of de verkrijger van een gebruiks­recht als be­doeld in lid 1 van dit artikel is verplicht om bin­nen een maand na aktepas­sering, op zijn kosten aan bur­ge­mees­ter en wethou­ders een authen­tiek af­schrift van de akte van zijn verkrij­ging over te leggen.

  • 3. In geval van vervreemding van het erfpachtrecht blijft de oude erfpachter naast de nieuwe erfpachter voor de eventuele niet betaalde, reeds vervallen erfpachttermijnen over de aan de overdracht voorafgaande 5 jaar hoofdelijk aansprake­lijk.

HOOFDELIJKE AANSPRAKELIJKHEID.

Artikel 29.

Indien het erfpachtrecht aan meer dan één (rechts)persoon toekomt, is ieder van hen hoofdelijk aan­spra­ke­lijk voor de naleving van alle verplichtingen die met betrekking tot het erfpachtrecht moeten worden na­ge­leefd.

VERPLICHTINGEN TEN OPZICHTE VAN HYPOTHEEKHOUDER(S).

Artikel 30.

  • 1. Ingeval het erfpachtrecht met één of meerdere hypotheekrechten wordt bezwaard, is de erfpachter verplicht om binnen een maand na vestiging hiervan aan burgemeester en wethouders een authentiek afschrift van de akte(n) van hypotheekverlening over te leggen. De kosten die hieraan zijn verbonden komen voor rekening van de erfpachter.

  • 2. Burgemeester en wethouders zullen de hypotheekhouder tijdig in kennis stellen van een voornemen tot opzegging van de erfpacht of wijziging van de grondwaarde waarop de canon is gebaseerd. Wijziging of splitsing van het erfpachtrecht kan uitsluitend plaatsvinden met voorafgaande schriftelijke toestemming van de hypotheekhouder.

INLEVERING VAN STUKKEN.

Artikel 31.

  • 1. Zo dikwijls volgens deze bepalingen niet-aangetekende stukken aan burgemeester en wethouders moeten worden ingeleverd, wordt van die inlevering door of namens hen een ontvangstbewijs afgegeven.

  • 2. Indien geen ontvangstbewijs kan worden getoond, zal aan de gemeente de inlevering van stukken niet kunnen worden tegengeworpen.

HERSTEL DOOR DE GEMEENTE.

Artikel 32.

  • 1. Indien de erfpachter enige verplichting, voortvloeiende uit deze algemene en/of de in de uitgifte­overeen-komst vermelde voorwaarden niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt, kun­nen burgemeester en wethouders deze ver­plich­ting op kosten van de erfpachter doen uitvoe­ren. Krachtens deze alge­mene voorwaarden zijn burgemeester en wethouders na kennisgeving en in­ge­brekestelling, alsmede na verloop van de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn, tot zodanige uitvoering jegens de erfpachter uitdrukkelijk gemach­tigd. Tevens zijn burge­meester en wethouders onder de­zelfde voorwaarden ge­machtigd op kosten van de erfpachter al datgene ongedaan te maken, wat in strijd met enige verplich­ting door de erfpachter is verricht.

  • 2. Burgemeester en wethouders geven bij aangetekend schrijven kennis aan de erfpachter en de hypotheekhouder van hun voornemen gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Zij doen de kennisgeving vergezeld gaan van:

    • -

      een opgave van het vermoedelijke bedrag van de kosten die met de uitvoering gemoeid zullen zijn;

    • -

      een ingebrekestelling ten aanzien van de verzuimde verplichting of de strijdige verrichting;

    • -

      een aanmaning om aan een en ander alsnog binnen een redelijke termijn te voldoen.

  • 3. Onverminderd de verschuldigdheid van andere kosten, schade en rente bij de gemeente ontstaan als gevolg van de nalatigheid van de erfpachter, is de erfpachter verplicht op eerste aanzegging van burgemeester en wethouders de kosten die gemoeid zijn geweest met het herstel te voldoen.

    Burgemeester en wethouders doen de aanzegging vergezeld gaan van een gespecificeerde opgave van de kosten.

BOETEBEPALING.

Artikel 33.

  • 1. Bij niet-nakoming van enige verplichting, voortvloeiende uit de erfpachtovereenkomst, verbeurt de erfpachter, behou­dens herstel overeenkomstig ar­tikel 32, na inge­brekestelling en na verloop van de daarin gestelde ter­mijn, ten behoeve van de gemeente een onmiddellijk opeisbare boete van ten hoogste twintig maal het bedrag van de jaarlijkse canon, op welk bedrag de door de gemeente ter zake van de wanprestatie te lijden schade wederzijds on­veranderlijk wordt bepaald.

  • 2. Naast het gestelde in lid 1 van dit artikel behouden de gemeente en de erfpachter het recht om bij niet-nakoming van enige uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichting in rechte nakoming te vorderen.

KETTINGBEDING.

Artikel 34.

Voor zover deze algemene en de in de uitgifteovereenkomst vermelde voorwaar­den niet als kwalitatief zijn aan te merken, zijn de erfpachter en zijn rechtver­krijgenden onder bij­zondere en al­gemene titel (behoudens ontheffing van burge­meester en wethouders) verplicht bij elke gehele of ge­deelte­lij­ke over­dracht­/split­sing/samenvoe­ging van het erf­pacht­recht of de ves­tiging van on­der­erf­pacht, van een beperkt recht of de ver­lening van een ander gebruiks­recht, de voorwaar­den waaronder de erf­pacht is verleend aan zijn recht­verkrijgen­den casu quo we­der­partijen op te leggen en ten behoeve van de gemeente te be­dingen en aan te ­nemen, zulks op verbeurte door de erfpachter en iedere vol­gende verkrijger die verzuimt te doen opnemen, op te leggen, te be­dingen en aan te nemen, van een direct-opeisba­re boete van HONDERDVIJFTIGDUIZEND EURO (€ 150.000,00) ten behoeve van de gemeente, met be­voegdheid voor deze laatste om daarnaast nako­ming en/of de even­tueel meer ge­leden schade te vorderen.

INFORMATIEPLICHT GEMEENTE/ONDERZOEKSPLICHT ERFPACHTER.

Artikel 35.

  • 1. Burgemeester en wethouders staan er voor in dat zij aan erfpachter met be­trek­­king tot het registergoed al die inlichtingen hebben ver­schaft die naar de geldende ver­keersopvattingen ter kennis van de erfpachter behoren te worden ge­bracht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn niet gehouden inlichtingen te verstrekken over feiten welke aan de erfpachter bekend zijn of uit eigen onder­zoek bekend hadden kunnen zijn, voor zover een der­ge­lijk onderzoek naar de geldende ver­keersopvattin­g­en van de erf­pachter verlangd mag worden.

  • 3. De erfpachter aanvaardt uitdrukkelijk dat de resultaten van het onderzoek naar de feiten en omstandigheden die naar de geldende verkeersopvat­tingen tot zijn onderzoeksge­bied behoren, voor zijn risico komen.

GARANTIEVERKLARINGEN VAN DE GEMEENTE.

Artikel 36.

Burgemeester en wethouders garanderen, onverminderd het hiervoor bepaalde, het volgende:

  • a.

    de gemeente is bevoegd tot uitgifte in erfpacht en levering van het register­goed;

  • b.

    tenzij in de uitgifteovereenkomst anders is vermeld, bestaan met betrek­king tot het re­gis­tergoed geen huren, pach­ten of andere gebruiksrech­ten. Vanaf het tot stand komen van de uitgifteovereenkomst zal het registergoed niet geheel of ge­deelte­lijk worden verhuurd, in huurkoop gegeven of op eni­ger­lei andere wijze in gebruik worden afgestaan, ten­zij met schrif­te­lijke toestemming van de erfpachter;

  • c.

    voor zover aan de gemeente bekend zijn in het registergoed geen onder­grondse tanks voor het opslaan van vloeistof­fen aanwe­zig;

  • d.

    aan de gemeente zijn van overheidswege of door nutsbe­drij­ven geen ver­anderingen be­tref­fende het registergoed voorge­schre­ven of aange­kon­digd, welke nog niet zijn uit­ge­voerd;

  • e.

    het registergoed is niet betrokken in een ruilverka­ve­lings- casu quo herinrich­tingsplan en is niet ter onteige-ning aangewezen;

  • f.

    ten opzichte van derden bestaan overigens geen verplich­tingen uit hoof­de van een voor­keurs­recht of optierecht;

  • g.

    aan de gemeente is betreffende het registergoed geen (lo­pen­de advies­aan­vraag voor) aanwijzing, dan wel aanwij­zingsbe­sluit dan wel registerinschrijving bekend:

  • 1.    tot beschermd stads- of dorpsgezicht of voorstel daar­toe als be­doeld in artikel 35 van de Monumen­ten­wet;

  • 2.    door de gemeente of provincie als beschermd stads- of dorpsge­zicht;

  • h.

    het registergoed is niet opgenomen in een (voorlopige)aanwijzing of een voorstel daartoe als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten;

  • i.

    met betrekking tot het registergoed is geen rechtsgeding, bindend advies of arbitrage aanhangig.

Ondertekening

II.   de onder I. vermelde vermelde voorwaarden in voorkomende gevallen van toepassing te verklaren en daarvan af te wijken indien zij zulks in het belang van de gemeente noodzakelijk en/of wenselijk achten.
Middelburg, 7 mei 2002, gewijzigd 28 maart 2012.
Burgemeester en wethouders van Middelburg,
de secretaris, de burgemeester,
Publicatie: 18 april 2012
Datum inwerkingtreding: 26 april 2012