Regeling vervallen per 31-12-2017

Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk

Geldend van 01-09-2016 t/m 30-12-2017

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk

gelet op de artikelen: 4:81 Algemene wet bestuursrecht en 35 van de Participatiewet,

overwegende dat het wenselijk is om kaders vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend,

BESLUIT

vast te stellen de beleidsregel: “Bijzondere bijstand gemeente Moerdijk”

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet (Pw);

    • b.

      bijzondere bijstand (artikel 35 Pw): bijstand die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, die niet kunnen worden voldaan uit het inkomen en/of het vermogen waarover kan worden beschikt;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk;

    • d.

      de bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de Pw exclusief vakantie-toeslag en met dien verstande dat de zogenaamde kostendelersnorm als bedoeld in art. 22a van de wet bij de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand buiten toepassing blijft;

    • e.

      inkomen: het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de belanghebbende;

    • f.

      voorliggende voorziening: een voorziening die naar aard en doel geacht wordt toereikend en passend te zijn voor de belanghebbende, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat. Hierbij wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 15 Pw. Bij aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten wordt de voordeligste zorgverzekering voor minima, inclusief de module welke dekking biedt voor de door het Centraal Administratiekantoor (CAK) opgelegde eigen bijdragen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aangemerkt als voorliggende voorziening;

    • g.

      belanghebbende: de aanvrager/ontvanger van bijzondere bijstand en de tot zijn gezin behorende gezinsleden.

HOOFDSTUK 2

Draagkracht

Artikel 2. Draagkracht uit vermogen

  • 1. Het volgens artikel 34 van de wet in aanmerking te nemen vermogen wordt geheel in beschouwing genomen.

  • 2. Bij de toepassing van artikel 34 wordt ook het vermogen in de door belanghebbende bewoonde woning met bijbehorend erf in aanmerking genomen voor zover tegeldemaking, of (verdere) bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen hiervan in redelijkheid niet kan worden verlangd.

  • 3. Het vermogen boven het vrij te laten bescheiden vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt gezien als draagkracht uit vermogen. Het vermogen boven dit vrij te laten vermogen wordt voor de berekening van de bijzondere bijstand volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 4. Bezittingen zoals bedoeld in artikel 34 tweede lid van de wet worden niet tot het draagkracht-vermogen gerekend.

Artikel 3. Draagkracht uit inkomen

  • 1. De belanghebbende met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt geacht geen draagkracht uit inkomen te hebben.

  • 2. Als het netto inkomen van de belanghebbende hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstands-norm wordt 35% van het overschrijdingsbedrag voor de berekening van de bijzondere bijstand als draagkracht uit inkomen in aanmerking genomen tenzij het een aanvraag voor bijzondere bijstand betreft voor de onder lid 3 genoemde kostensoorten. Als de kostensoort daartoe aanleiding geeft, kan door het college van deze regel worden afgeweken.

  • 3. Betreft het een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kostensoorten: inkomensaanvulling jongeren 18 – 21 jaar, woonkostentoeslag, doorbetaling vaste lasten bij detentie of verblijf in een inrichting, overbruggingsuitkering, of toeslag compensatie alleenstaande ouder-kop (ALO-kop) kindgebonden budget, dan wordt het netto inkomen voor zover dit de bijstandsnorm overstijgt volledig als draagkracht uit inkomen in aanmerking genomen.

  • 4. Als de belanghebbende een vast periodiek inkomen heeft, wordt bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan van het inkomen over de maand voorafgaand aan die waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand is ingediend. Indien de belanghebbende wisselende inkomsten heeft, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de laatste drie maanden;

  • 5. Bij een aanvraag met terugwerkende kracht, wordt uitgegaan van het (periodieke) inkomen in de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan;

  • 6. De vrijlatingen genoemd in artikel 31 tweede lid van de wet, worden niet tot het in aanmerking te nemen inkomen gerekend;

  • 7. Bij de berekening van de draagkracht uit inkomen, blijft artikel 22a Pw (=kostendelersnorm) buiten toepassing;

  • 8. Bij de vaststelling van de draagkracht uit inkomen, worden de: individuele inkomenstoeslag (artikel 36 Pw), koopkrachttegemoetkoming (artikel 36a Pw) en de individuele studietoeslag (art. 36b Pw), buiten beschouwing gelaten;

  • 9. Als de belanghebbende op datum aanvraag bijzondere bijstand de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt de pensioenvrijlating genoemd in art. 33 lid vijf van de wet niet tot het in te aanmerking nemen inkomen gerekend;

  • 10. Bij de berekening van de draagkracht wordt geen rekening gehouden met een eventueel executoriaal beslag op inkomen;

  • 11. De belanghebbende die deelneemt aan een schuldsaneringstraject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), wordt geacht geen draagkracht uit inkomen te hebben;

  • 12. Ondanks dat de Wet op de Inkomstenbelasting de mogelijkheid biedt om bepaalde medische kosten als aftrekpost op te kunnen voeren wat een lagere definitieve aanslag inkomstenbelasting tot gevolg kan hebben, wordt dit mogelijk recht op belastingvermindering -of teruggave buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand.

Artikel 4. Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend;

  • 2. Bij aanvragen met terugwerkende kracht wordt uitgegaan van de eerste dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan voor een specifiek benoemde groep belang-hebbenden waarvan is bepaald dat hun persoonlijke –en/of financiële omstandigheden niet aan relevante wijziging onderhevig zijn, de draagkracht voor een langere periode worden vastgesteld;

  • 4. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode worden vastgesteld als de periode waarop de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd betrekking hebben daartoe aanleiding geeft;

  • 5. Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode een nieuwe aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend en de persoonlijke –en/of financiële omstandigheden van belanghebbende zijn niet ingrijpend (=minimaal 20%) gewijzigd, blijft de reeds vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

Artikel 5. Draagkrachtverrekening

  • 1. De draagkracht wordt in één keer verrekend met de toe te kennen c.q. uit te betalen bijzondere bijstand;

  • 2. Bij periodieke bijzondere bijstand kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de draagkracht naar rato van het aantal maanden waarop de bijstand betrekking worden verrekend met een maximale verrekening termijn van 12 maanden.

Artikel 6. Wijziging reeds vastgestelde draagkracht

Een reeds vastgestelde draagkracht, of draagkrachtperiode, kan slechts worden gewijzigd als de persoonlijke –en/of financiële omstandigheden van belanghebbende gedurende de al vastgestelde draagkrachtperiode ingrijpend wijzigen.

HOOFDSTUK 3

Drempelbedrag, vorm van de bijstand, bijstand met terugwerkende kracht en specifiek kostensoortenbeleid

Artikel 7. Drempelbedrag

Van de in artikel 35 lid 2 van de wet genoemde bevoegdheid om bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten binnen 12 maanden het in dat artikel genoemde bedrag niet te boven gaan, wordt geen gebruik gemaakt. Er wordt dan ook geen drempelbedrag gehanteerd.

Artikel 8. Vorm van de bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand kan worden verleend in de vormen zoals die zijn opgenomen in de wet te weten: om niet, in de vorm van een geldlening, borgtocht of in natura.

Artikel 9. Mogelijkheid aanvragen bijstand met terugwerkende kracht

  • 1. Er wordt geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verstrekt.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan bijzondere bijstand met terugwerkende kracht worden verstrekt als:

    • -

      de aanvraag bijzondere bijstand betrekking heeft op meerdere noodzakelijke bijzondere kosten van het bestaan die tezamen een bedrag van maximaal € 150,-- per kalenderjaar niet te boven gaan. Zodra binnen het lopende kalenderjaar deze noodzakelijke bijzondere kosten dit genoemde bedrag dreigen te overstijgen, dient de aanvraag bijzondere bijstand binnen uiterlijk 1 maand na ontvangst van de factuur waarmee de € 150,-- wordt overschreden te worden ingediend;

    • -

      de aanvraag betrekking heeft op: advocaatkosten of kosten bewindvoering, dan mag de aanvraag worden ingediend tot uiterlijk 1 maand na de ontvangst van de rekening/factuur van de advocaat of bewindvoerder.

Artikel 10. Specifiek beleid voor bepaalde kostensoorten

  • 1. Voor een aantal met name genoemde kostensoorten geldt specifiek gemeentelijk beleid;

  • 2. Deze kostensoorten zijn opgenomen in de “Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand”;

  • 3. De “Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand” maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregel;

  • 4. Deze beleidsregel is niet van toepassing op de verstrekking van bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering, of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zoals bedoeld in art. 35 lid 3 Pw.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk “.

Artikel 12. Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk treedt in werking met ingang van 1 september 2016, of op de derde dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 september 2016;

  • 2. Met ingang van 1 september 2016 wordt de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk’. vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 4 mei 2015 van de gemeente Moerdijk ingetrokken.

Artikel 13. Overgangsrecht

De rechtsgevolgen van aanvragen bijzondere bijstand welke zijn toegekend in de periode voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel, blijven van kracht met dien verstande dat wanneer de nieuwe beleidsregel gunstigere bepalingen voor de belanghebbende bevat, dat dan het nieuwe beleid prevaleert.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van gemeente Moerdijk op datum..,

de secretaris, de burgemeester,

A.E.B. Kandel J.P.M. Klijs

,

Bijlage:Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand.

Algemene toelichting bij de Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk

De verlening van algemene bijstand is het vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid. Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het op het huishouden toepasselijke sociaal minimum niet volledig toereikend is om te voorzien in bepaalde noodzakelijke kosten. Met andere woorden, voor sommige mensen zijn – gelet op hun individuele bijzondere omstandigheden - de mazen van het sociaal vangnet te groot. In die situaties kan de bijzondere bijstand een oplossing bieden. Maatwerk is dan ook de hoofdregel van de verlening van bijzondere bijstand. Dit impliceert dat de gemeente gehouden is de bijzondere bijstand te verlenen aan personen bij wie is vastgesteld dat de betreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn en dat ze daadwerkelijk zijn gemaakt. Er dient primair een toetsing aan de omstandigheden van het individuele geval plaats te vinden. De aard van het inkomen van belanghebbende, een uitkering of inkomen uit arbeid, is in dit verband niet relevant. De bijzondere bijstand moet derhalve heel gericht worden ingezet voor de vergoeding van de daadwerkelijke kosten van mensen die hier echt zelf niet in kunnen voorzien, en deze aanvullende ondersteuning echt nodig hebben. Individueel maatwerk geldt bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning dan ook als belangrijkste uitgangspunt. Mat andere woorden de bijzondere bijstand moet alleen terechtkomen bij de mensen die deze echt nodig hebben. Om die reden is met de invoering van de Participatiewet de mogelijkheid tot verstrekking van categoriale bijzondere bijstand beperkt tot alléén de aanvullende zorgverzekering. De regering heeft tijdens de parlementaire behandeling van de Participatiewet wel aangegeven dat het binnen de wettelijke kaders van de individuele bijzondere bijstand wel is toegestaan om groepen aan te wijzen, waarvan vaststaat dat zij door de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeren, daadwerkelijk specifieke noodzakelijke kosten hebben. Via die methodiek is het dus (nog steeds) mogelijk om, gebruik makend van groepskenmerken, maatwerkondersteuning te bieden in de vorm van individuele bijzondere bijstand, en tegelijkertijd de uitvoeringskosten beperkt te houden. De Participatiewet geeft de gemeente een hoge mate van autonomie bij de vormgeving van het bijzondere bijstandsbeleid. Dit geldt voor algemene onderdelen zoals het beleid ten aanzien van de draagkracht uit inkomen en vermogen, wel of niet toepassen van het z.g. drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2 Pw en beleid over bijvoorbeeld het verlenen van terugwerkende kracht, maar ook voor specifiek beleid op kostensoortniveau. Met deze beleidsregel wordt nadere invulling gegeven aan deze lokale beleidsbevoegdheid.

Artikelsgewijze toelichting bij de Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Moerdijk

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die verder in deze beleidsregel worden vermeld.

De bijstandsnorm als bedoeld in art. 5 onder c van de Pw is een all-in norm inclusief vakantietoeslag om de algemene kosten van bestaan te kunnen voldoen. Gebruikelijk is dat de vakantietoeslag jaarlijks in de maand mei of juni wordt uitbetaald. Als een aanvraag bijzondere bijstand wordt ingediend en de belanghebbende moet de hoogte van diens (maand)inkomen opgeven en daarvan een bewijsstuk overleggen, dan zal deze om die reden dus veelal een inkomen opgeven exclusief vakantietoeslag. Omdat per 01 jan. 2016 het overgangsrecht Wet hervorming kindregelingen is vervallen en de Participatiewet geen aparte bijstandsnorm voor een alleenstaande oudergezin meer kent, is bij een alleenstaande oudergezin ook de norm voor een alleenstaande van toepassing.

Bij de te maken draagkrachtberekening dient het inkomen van de aanvrager afgezet te worden tegen de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor een correcte berekening dienen dan het inkomen van de aanvrager en de in aanmerking te nemen bijstandsnorm dus beiden in –of exclusief vakantietoeslag te zijn. Omdat het gebruikelijk is dat de vakantietoeslag niet periodiek maar jaarlijks wordt uitbetaald, wordt om praktische redenen geopteerd voor een draagkrachtberekening exclusief vakantietoeslag. Om die reden dient dus bepaald te worden dat uitgegaan moet worden van het inkomen en de bijstandsnorm beiden exclusief vakantietoeslag. Beleidslijn voor aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten is dat de gemeentelijke collectieve zorgverzekering als voorliggende voorziening wordt aangemerkt. Omdat die zorg-verzekering uit meer dan één polis type bestaat, dient duidelijk te zijn welk polis type dan concreet als voorliggende voorziening wordt gezien.

Artikel 2. Draagkracht uit vermogen

Onder draagkracht wordt verstaan de eigen middelen (=vermogen en/of inkomen) die de aanvrager/ belanghebbende zelf moet aanwenden voor de betaling van de bijzondere kosten van het bestaan. Het is logisch dat de aanvrager/belanghebbende niet al zijn/haar middelen daarvoor behoeft aan te wenden want anders resteert er immers helemaal niets voor de betaling van de algemene kosten van levensonderhoud zoals bijv. woon –en energiekosten, voeding, kleding etc. Om die reden wordt een deel van de middelen niet meegenomen bij de berekening van de draagkracht. Voor wat betreft de draagkracht uit vermogen wordt dat deel van het vermogen wat de Pw-vermogensvrijlating te boven gaat, volledig als draagkracht aangemerkt. Artikel 34 lid 2 Pw benoemt nog een aantal specifieke vermogensbestanddelen (bijv. sommige bezittingen in natura, of vergoeding voor immateriële schade) die niet worden meegenomen bij de bepaling van de draagkracht uit vermogen.

Artikel 3. Draagkracht uit inkomen

Bij de toelichting op artikel 2 is het begrip draagkracht (uit vermogen) al omschreven. Dit artikel regelt de draagkracht uit inkomen. De zes gemeenten waarvoor het Werkplein Hart van West-Brabant de bijzondere bijstand uitvoert hebben tijdens intergemeentelijk overleg (3D-overleg d.d. 02 juli 2015 en POHO WI d.d. 31 aug. 2015) uitgesproken dat zij hun gemeentelijke inkomensgrenzen (zie onderstaand schema) vooralsnog niet willen aanpassen/harmoniseren. De overwegingen hierbij waren dat: de verschillen tussen de laagste en hoogste inkomensgrens vrij groot zijn, door zo’n aanpassing de omvang van de doelgroep wordt verkleind of verruimd en dat dit niet past binnen het thans voorgestane armoede –en minimabeleid en dat een forse ophoging van de inkomensgrens grote budgettaire consequenties heeft.

Schema weergave draagkrachtpercentages zes gemeenten

Gemeente:

Etten-Leur

Halderberge

Moerdijk

Roosendaal

Rucphen

Zundert

Inkomensgrens voor draagkracht

120% Pw-norm

120% Pw-norm

110% Pw-norm

100% Pw-norm

100% Pw-norm

105% Pw-norm

Hoofdregel is dat bij een inkomen boven de door de gemeente gehanteerde inkomensgrens, het overschrijdingsbedrag voor 35% als draagkracht uit inkomen wordt aangemerkt. Op deze hoofdregel bestaan enige uitzonderingen. De eerste uitzondering is beschreven in lid 3. De daar vermelde kostensoorten bijzondere bijstand hebben allemaal tot doel om het (maandelijkse) algemeen besteedbaar inkomen aan te vullen c.q. op te hogen. Gelet op die doelstelling wordt het netto inkomen voor zover dit de van toepassing zijnde bijstandsnorm overschrijdt niet voor 35% maar volledig (=100%) als draagkracht uit inkomen aangemerkt. Een tweede uitzondering is dat middelen waarvan de wetgever, of de gemeente ingeval van een autonome bevoegdheid, heeft bepaald dat die op grond van art. 31 lid 2 Pw bij de verlening van algemene periodieke bijstand worden vrijgelaten, ook niet tot het inkomen worden gerekend bij de berekening van de draagkracht uit inkomen. De derde uitzondering is dat bij de afhandeling van aanvragen bijzondere bijstand en de te berekenen draagkracht uit inkomen de kostendelersnorm als bedoeld in art. 22a Pw niet wordt toegepast. Met de invoering van de kostendelersnorm wordt beoogd om rekening te houden met de voordelen van het delen van kosten binnen één huishouden en om stapeling van uitkeringen binnen een huishouden te voorkomen. Voorts wordt het van groot belang geacht dat het lonend blijft om op zoek te gaan naar werk. De kostendelersnorm draagt hieraan volgens de wetgever bij. Bij de verstrekking van algemene periodieke bijstand wordt de kostendelersnorm om deze redenen dan ook in volle omvang toegepast. Echter bij het verstrekken van bijzondere bijstand spelen andere overwegingen een rol. Allereerst heeft een aanvraag bijzondere bijstand betrekking op noodzakelijke bijzondere kosten van bestaan en niet op algemene bestaanskosten. Ook mensen met een ander inkomen dan algemene periodieke bijstand kunnen geconfronteerd worden met bijzondere kosten van bestaan en ook zij kunnen bij een ontoereikend inkomen een beroep op de bijzondere bijstand doen. Tot slot is hantering van de kostendelersnorm voor de uitvoering van bijzondere bijstand onnodig ingewikkeld omdat de overige meerderjarige personen die in dezelfde woning wonen dan bij de beoordeling moeten worden betrokken wat gepaard gaat met hogere uitvoeringskosten. Een vierde uitzondering is dat het recht op andere inkomensondersteunende regelingen op grond van § 4.1 van de Pw, te weten: individuele inkomenstoeslag, koopkrachttegemoetkoming, en individuele studietoeslag, geen gevolgen heeft voor de draagkrachtberekening bijzondere bijstand. Een vijfde uitzondering vormt de pensioenvrijlating op grond van art. 33, 5e lid Pw. Hiervoor geldt, net als bij de hiervoor beschreven tweede uitzondering, dat die bij de verlening van algemene periodieke bijstand ook wordt vrijgelaten. In dit artikel zijn verder een aantal andere bepalingen opgenomen die van belang zijn voor de berekening van de draagkracht uit inkomen. Zo bevatten het 4e en 5e lid regels omtrent welk (periodiek) inkomen voor de berekening van de draagkracht uit inkomen van belang is. Het 10e en 11e lid bevatten bepalingen hoe een aanvraag bijzondere bijstand beoordeeld moet worden als de aanvrager/belanghebbende (problematische) schulden heeft. In dit verband is het bepaalde in artikel 13, 1e lid onder g Pw van belang. In dit artikel is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat als bijstand wordt gevraagd ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Door bij een aanvraag bijzondere bijstand en de te maken draagkrachtberekening uit inkomen rekening te houden met de (maandelijkse) aflossing op schulden, wordt die draagkracht uiteraard lager. Door dus rekening te houden met de aflossing op schulden ontstaat een situatie dat op indirecte wijze (bijzondere) bijstand in schulden verleend wat niet wenselijk is. Om die reden is in het 10e lid bepaald dat wanneer het netto ontvangen (maand)inkomen van de aanvrager/belanghebbende lager uitvalt omdat er executoriaal beslag op diens inkomen is gelegd, met die beslaglegging geen rekening wordt gehouden bij de berekening van de draagkracht uit inkomen. Wanneer de schuldsituatie van de aanvrager/belanghebbende echter zo problematisch is dat deze door de rechter in een schuldsaneringstraject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) is geplaatst waarbij het doel van dat traject is dat betrokkene na afloop daarvan schuldenvrij is, wordt gelet op die WSNP-doelstelling in afwijking van het bepaalde in het 10e lid betrokkene geacht geen draagkracht uit inkomen te hebben. Alhoewel het aantal aftrekposten bij de Wet op de Inkomstenbelasting de laatste jaren (sterk) is ingeperkt, kan het voorkomen dat er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor een kostensoort die ook als aftrekpost kan worden opgevoerd bij de jaarlijkse aanslag Inkomstenbelasting met als gevolg dat de definitieve aanslag Inkomstenbelasting daardoor (iets) lager wordt. Bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand wordt met zo’n eventuele toekomstige belastingvermindering/teruggave geen rekening gehouden. Overweging hierbij is dat deze situatie zich in beperkte mate zal voordoen en dat het vanuit kosten-batenoogpunt bezien onevenredig veel werk met zich brengt om in dergelijke gevallen bijzondere bijstand te gaan verstrekken als verhaalbare bijstand met de daarbij samen-hangende dossierbewaking.

Artikel 4. Draagkrachtperiode

Als er sprake is van draagkracht uit inkomen en/of vermogen en de aanvrager/belanghebbende moet daarom zich voordoende bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan uit eigen middelen betalen, dan dient hieraan ook een termijn te worden gekoppeld. Een gebruikelijk tijdvak is een draagkracht-periode van 1 jaar. Deze periode van een jaar vangt aan op de 1e dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend. Dit vanwege de relatie met de ingangsdatum van de bijzondere bijstand (zie artikel 9 van deze beleidsregel). Voor de uitzonderlijke gevallen waarbij de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, wordt logischerwijs gekozen om de draagkracht te laten ingaan op de 1e dag van de maand waarin de kosten zich hebben voorgedaan waarvoor de bijzondere bijstand wordt verleend. Omdat er groepen burgers zijn waarbij de personele –en/of financiële omstandigheden normaliter niet wijzigen (bijv. gepensioneerde mensen met een AOW-uitkering en een vast maandelijks pensioen), voorziet het beleid er in dat voor specifiek te benoemen groepen belanghebbenden beleidsmatig de mogelijkheid wordt gecreëerd om de draagkracht voor een langere periode vast te stellen. Dit brengt administratieve lastenverlichting met zich mee voor zowel de belanghebbenden als voor het Werkplein als uitvoerende organisatie. Met name voor de bijzondere bijstand geldt dat dit een individuele maatwerkvoorziening is. De regeling voorziet daarom in de mogelijkheid om de draagkracht voor een kortere of langere periode dan de standaard jaartermijn vast te stellen, als de periode waarop de kosten betrekking hebben daartoe aanleiding geeft. Als een belanghebbende binnen de reeds vastgestelde draagkrachtperiode wederom een aanvraag voor bijzondere bijstand indient, behoeft er behoudens de hierna beschreven uitzondering geen nieuwe draagkrachtberekening te worden gemaakt en blijft de reeds vastgestelde draagkracht voor die periode gelden. Uitzondering is als de persoonlijke –en/of financiële omstandigheden van de belanghebbende ingrijpend zijn gewijzigd. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de belanghebbende bij de vorige aanvraag alleenstaand was en bij de vervolgaanvraag gehuwd/samenwonend, het vermogen van belanghebbende tussentijds fors is gestegen door bijvoorbeeld een erfenis of een grote prijs in de loterij, of het inkomen fors is gestegen of gedaald. Een inkomensstijging of daling tot en met 20% wordt in deze niet als een ingrijpende wijziging aangemerkt. Van belang hierbij is tevens het bepaalde in artikel 3 lid 2 waar is bepaald dat van de berekende inkomensoverschrijding (slechts) 35% als draagkracht wordt aangemerkt. Deze benadering bevordert bovendien de re-integratie omdat bij werkaanvaarding en het verkrijgen van inkomsten uit arbeid die de bijstandsnorm overstijgen er niet direct gevolgen kleven aan het recht op bijzondere bijstand. De CRvB heeft bij uitspraak d.d. 25 juni 2013, kenmerk: CRvB 12 / 1504 WWB R004 93 bepaald dat dergelijk beleid de aan de gemeente toekomende beoordelingsruimte inzake het vaststellen van de draagkracht, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.

Artikel 5. Draagkrachtverrekening

In de toelichting op artikel 2 is als al vermeld dat onder draagkracht wordt verstaan de eigen middelen die de belanghebbende moet aanwenden voor de betaling van de bijzondere kosten van het bestaan. In het verlengde hiervan is het dan ook logisch dat de berekende draagkracht direct in één keer wordt verrekend met de toe te kennen c.q. uit te betalen bijzondere bijstand. Bij de verstrekking van periodieke bijzondere bijstand kan de draagkracht ook worden uitgesmeerd over meerdere maanden met als maximum een verrekening termijn van 12 maanden. Toepassing hiervan kan bijvoorbeeld overwogen worden als belanghebbende hele hoge of meerdere bijzondere kosten tegelijkertijd moet betalen.

Artikel 6. Wijziging reeds vastgestelde draagkracht

In de toelichting bij de voorgaande artikelen is al uitgebreid beschreven dat de draagkracht bij de aanvraag (=vooraf) wordt vastgesteld en dat deze, behoudens de genoemde uitzondering(en), geldt voor een periode van een jaar. Dit artikel biedt de mogelijkheid dat een reeds vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode op een later moment alsnog kan worden gewijzigd. Toepassing van deze bepaling kan alleen aan de orde zijn bij een hele uitzonderlijke situatie die op voorhand niet voorzienbaar was en waarbij het onverkort vasthouden aan de eerder afgegeven beschikking tot onaanvaardbare gevolgen leidt voor de belanghebbende of diens gezin. Dit artikel heeft derhalve de status van hardheidsclausule.

Artikel 7. Drempelbedrag

Artikel 35 lid 2 van de wet geeft de gemeente de bevoegdheid om bijzondere bijstand te weigeren als de bijzondere kosten binnen een periode van 12 maanden een in de wet genoemd bedrag [per 1 jan. 2016: € 130,-] niet te boven gaan. Een gemeente kan deze bepaling toepassen als zij van mening is dat een belanghebbende een beperkt bedrag aan bijzondere bestaanskosten moet kunnen betalen uit het algemene periodieke inkomen, ook al bevindt zich dat op het niveau van het sociaal minimum.

Geen van de zes gemeenten waarvoor het Werkplein de bijzondere bijstand uitvoert wil deze bepaling thans toepassen.

Artikel 8. Vorm van de bijzondere bijstand

De artikelen: 48, 51 en 57 van de Participatiewet bieden de gemeente de mogelijkheid om de bijzondere bijstand in verschillende vormen te verstrekken zoals: om niet, geldlening, borgtocht of in natura. Uitgangspunt voor de verlening van bijzondere bijstand is dat deze om niet wordt verstrekt. Echter wanneer de individuele situatie van de belanghebbende en/of de kostensoort daartoe aanleiding geven, wordt de bijstand in een andere vorm verstrekt zoals bijvoorbeeld een geldlening. Voorbeelden dat de cliëntsituatie daartoe aanleiding geeft zijn o.a.:

  • -

    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • -

    er is wel sprake van theoretische reserveringscapaciteit maar de cliënt kan daar op het tijdstip van de aanvraag feitelijk niet of onvoldoende over beschikken en de aanschaf kan naar het oordeel van de gemeente geen uitstel dulden

  • -

    (be)voorschotting op verstrekkingen door derden (bijv. verzekeringsuitkeringen);

  • -

    als de aanwezige eigen middelen op tijdstip van de aanvraag nog “geblokkeerd” zijn (bijv. recht op deel onverdeelde inboedel /onderhoudsbijdrage en rechtbank daarover nog uitspraak moet doen).

Het kan ook inherent aan de kostensoort zijn dat de bijzondere bijstand bijvoorbeeld als leenbijstand wordt verstrekt. Zo behoort de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen/huisraad tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die via reservering vooraf of gespreide betaling achteraf betaald dienen te worden. Dit geldt ook voor mensen die moeten rondkomen van een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. Daarom dient bijzondere bijstand voor die kosten normaliter als leenbijstand te worden verstrekt. Opgemerkt wordt dat bijstand in natura slechts in hele uitzonderlijke gevallen toegepast dient te worden. Dit is het laatste redmiddel als de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen.

Artikel 9. Mogelijkheid aanvragen bijstand met terugwerkende kracht

Als men voor de betaling van bijzondere kosten van het bestaan een aanvraag bijzondere bijstand indient, dan is dat omdat men zelf over onvoldoende eigen middelen (=inkomen en/of vermogen) beschikt. Een logische volgorde is dan ook dat de cliënt eerst een aanvraag bijzondere bijstand indient en de beslissing daarop afwacht en pas daarna kosten gaat maken. Niet in alle gevallen zal een ingediende aanvraag immers ook tot een toekenning leiden. Cliënten dienen in dit opzicht ook in bescherming te worden genomen. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Pw stelt het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. Volgens vaste rechtspraak (zie o.a. Centrale Raad van Beroep (CRvB) d.d. 15-05-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit deze bepaling voort dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandig-heden dit rechtvaardigen. Om die reden wordt geopteerd voor de hoofdregel om geen bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.

In het tweede lid staan een 2-tal uitzonderingen op deze hoofdregel beschreven. In het kader van administratieve lastenverlichting wordt de mogelijkheid geboden dat burgers kleine bijzondere bijstandskosten mogen opsparen tot een bedrag van maximaal € 150,- per kalenderjaar en dat zij pas dan een (gecombineerde) aanvraag bijzondere bijstand daarvoor indienen. De uiterste termijn om zo’n (gecombineerde) aanvraag bijzondere bijstand te kunnen indienen bedraagt 1 maand na ontvangst van de factuur waarmee de genoemde € 150,-- wordt overschreden. Wacht men dan nog langer met de indiening van de aanvraag, dan geldt de reeds beschreven hoofdregel en zal de aanvraag op die grond worden afgewezen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het uiteraard altijd toegestaan blijft om op een eerder tijdstip een aanvraag in te dienen wanneer men moeite heeft om de genoemde € 150,- voor te financieren.

Een tweede uitzondering betreft de aanvraag bijzondere bijstand voor advocaatkosten of kosten bewindvoering/curatele. Omdat het meestal enige maanden duurt voordat een beslissing is genomen op een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) of een procedure tot onderbewindstelling/curatele en de cliënt pas daarna over alle benodigde informatie/bewijsstukken beschikt, wordt voor deze twee kostensoorten de mogelijkheid geboden dat de aanvraag daartoe mag worden ingediend tot uiterlijk 1 maand na ontvangst van de rekening/factuur van respectievelijk de advocaat of de bewindvoerder.

Artikel 10. Specifiek beleid voor bepaalde kostensoorten

De hiervoor vermelde artikelen bevatten algemene bepalingen die van toepassing zijn op de verstrekking van de bijzondere bijstand. Deze bepalingen zijn dus kostensoort onafhankelijk.

Het is inherent aan de individuele bijzondere bijstand dat het onmogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van kostensoorten waarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd en daarbij meer in detail aan te geven wat daarbij de voorwaarden zijn. Uit de uitvoeringspraktijk bleek wel dat er over bepaalde kostensoorten met enige regelmaat specifieke vragen worden gesteld of en zo ja onder welke voorwaarden daarvoor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd. In het kader van goede en eenduidige klantvoorlichting en om een uniforme uitvoering te kunnen bewerkstelligen en borgen, is er voor gekozen om voor die kostensoorten specifiek gemeentelijk beleid vast te stellen. De kostensoorten waarvoor specifieke beleid is vastgesteld, zijn opgenomen in een bijlage genaamd “Bijlage kostensoorten bijzondere bijstand”. Die bijlage maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregel. Om misverstanden te voorkomen is in het vierde lid nog expliciet bepaald dat de Beleidsregel bijzondere bijstand niet van toepassing is op de verstrekking van bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering. De gemeente heeft hiervoor namelijk een aparte beleidsregel vastgesteld namelijk de “Beleidsregel collectieve zorgverzekering”.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Het streven is om dit beleid bijzondere bijstand met ingang van 1 sept. 2016 in werking te laten treden. Met deze beleidsregel wordt het beleid bijzondere bijstand voor de zes gemeenten waarvoor het Werkplein de Participatiewet uitvoert geüniformeerd. Omdat elke gemeente deze beleidsregel afzonderlijk moet vaststellen en publiceren en de daarvoor benodigde tijd lastig is in te schatten is de bepaling genomen die er in voorziet dat bij latere besluitvorming en publicatie er toch sprake is van één uniforme datum van inwerkingtreding t.w. 1 sept. 2016. Omdat deze nieuwe beleidsregel het tot 1 sept. 2016 van toepassing zijnde beleid bijzondere bijstand vervangt, dient dat oude beleid per die datum te worden ingetrokken.

Artikel 13. Overgangsrecht

Op de datum waarop deze nieuwe beleidsregel in werking treedt, zijn er belanghebbenden die voorafgaande aan die datum een beschikking bijzondere bijstand hebben ontvangen die een werkingsduur heeft tot na 1 sept. 2016. Indien het nieuwe beleid voor de belanghebbende gunstigere bepalingen bevat dan het oude beleid, zal er geen bezwaar bestaan tegen dit nieuwe beleid. Echter als het oude beleid onverhoopt gunstiger uitpakt voor een specifieke belanghebbende, dan gebiedt de rechtszekerheid dat de rechten zoals verwoord in die eerder afgegeven beschikking worden geëerbiedigd gedurende de in die beschikking vermelde termijn.