Beleidsregels verhaal Pw gemeente Moerdijk

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels verhaal Pw gemeente Moerdijk

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 23 december 2014.

gelet op het bepaalde in paragraaf 6:5 van de Participatiewet (Pw) inzake verhaal van bijstand;

besluiten:

vast te stellen de volgende beleidsregel:

BELEIDSREGEL VERHAAL PARTICIPATIEWET GEMEENTE MOERDIJK

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden om-schreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), het Besluit bijstand-verlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk b. Wwb: de Wet werk en bijstand.

    • c.

      Pw: de Participatiewet.

    • d.

      Bbz 2004: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

    • e.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

    • f.

      BW: Burgerlijk wetboek.

    • g.

      onderhoudsplicht: de verplichting op grond van het BW om een bijdrage te betalen in de kosten van levensonderhoud.

    • h.

      onderhoudsbijdrage: de op grond van het BW verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud.

    • i.

      verhaalsplichtige: degene die op grond van een verhaalsbesluit, dat door het college is genomen op grond van het bepaalde in paragraaf 6.5. van de Pw, een bijdrage in de kosten van bijstand dient te betalen aan het college in verband met de wettelijke onderhoudsplicht.

    • j.

      verhaalsbijdrage: de bijdrage in de kosten van bijstand die de verhaalsplichtige aan het college dient te betalen op grond van het door het college genomen verhaalsbesluit.

    • k.

      aanvullende verhaalsbijdrage: een verhaalsbijdrage die de verhaalsplichtige aan het college is verschuldigd is naast de alimentatie die de verhaalsplichtige aan de alimentatiegerechtigde is verschuldigd.

    • l.

      Tremanormen: de normen die door rechter worden gebruikt voor de berekening van alimentatie, zoals die zijn vermeld in het rapport alimentatienormen, dat wordt gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Rechterlijke Macht (TREMA).

Artikel 2. Verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van alle bevoegdheden tot verhaal ingevolge het bepaalde in paragraaf 6:5 van de Pw.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid laat onverlet dat het college met toepassing van het bepaalde in artikel 55 van de Pw aan de bijstandsgerechtigde de verplichting oplegt om alimentatie in overeenstemming met de Trema-normen te vorderen van de onderhouds-plichtige.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDER) VERHAAL

Artikel 3. Afzien van verhaal wegens onderhoudsplicht

  • 1. Indien er geen bedrag aan alimentatie door de rechter is vastgesteld wordt van verhaal wegens een onderhoudsplicht afgezien, indien de berekende verhaalsbijdrage minder dan € 50,00 per maand bedraagt.

  • 2. Indien er wel een bedrag aan alimentatie door de rechter is vastgesteld, en dit bedrag, vermeerderd met de jaarlijkse wettelijke indexverhogingen, niet meer dan € 50,00 per maand lager is dan de door de gemeente berekende verhaalsbijdrage, wordt geen maandelijkse aanvullende verhaalsbijdrage opgelegd.

  • 3. Van verhaal wegens een onderhoudsplicht voor een onwettig, niet door de vader erkend, kind wordt afgezien, tenzij met succes bij de rechter een vaderschapsactie is ingesteld.

Artikel 4. Afzien van verder verhaal

Indien de verhaalsplichtige binnen een periode van 5 jaar na:

  • a.

    de datum van verzending van het verhaalsbesluit, of

  • b.

    de datum van ontvangst van de laatste betaling als er een betaling heeft plaatsgevonden door de verhaalsplichtige,

ondanks voldoende inspanningen van het college, geen enkele betaling heeft verricht, en bovendien uit niets blijkt dat in de toekomst nog betalingen te verwachten zijn, kan het college ambtshalve besluiten af te zien van (verder) verhaal of van (verdere) invordering van de verhaalsbijdrage.

Artikel 5. Afzien van verhaal wegens dringende redenen

Het college besluit om geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal als bedoeld in de artikelen

61 tot en met 62i van de Pw, indien er sprake is van dringende redenen.

HOOFDSTUK 3 Vaststelling van de hoogte en de ingangsdatum van de

verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht

Artikel 6. Vaststelling van de hoogte van de verhaalsbijdrage in verband met onderhoudsplicht

  • 1.

    De berekening en vaststelling van de maandelijkse verhaalsbijdrage bij verhaal wegens onderhoudsplicht vindt plaats conform het bepaalde in de Tremanormen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage, als de verhaalsplichtige geen of onvoldoende (financiële) gegevens en/of geen of onvoldoende bewijsstukken verstrekt, vastgesteld op de maandelijkse bruto ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde verstrekte en te verstrekken bijstand, tenzij volgens het college uit een rechterlijke uitspraak blijkt, wat de verhaalsplichtige maximaal aan onderhoudsbijdrage kan betalen, met toepassing van de Tremanormen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage, indien er uitsluitend sprake is van een onderhoudsplicht voor één of meer kinderen en indien daartoe voldoende draagkracht aanwezig is volgens de Tremanormen, vastgesteld op een bedrag van € 139,00 per maand per kind.

  • 4.

    Indien door de rechter, als er uitsluitend sprake is van een onderhoudsplicht voor een of meer kinderen, een hoger bedrag aan maandelijkse kinderalimentatie is vastgesteld dan het in het vorige lid vermelde bedrag, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage in afwijking van het bepaalde in het derde lid op dat hogere bedrag vastgesteld.

Artikel 7. Vaststelling van de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage in ver-band met onderhoudsplicht.

  • 1.

    De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht is de datum, welke is gelegen na de datum van verzending van de eerste kennisgeving aan de verhaals-plichtige inzake de mogelijkheid van de oplegging van een maandelijkse verhaalsbij-drage.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage, de ingangsdatum van de alimentatieverplichting volgens de rechterlijke beschikking inzake de vaststelling van alimentatie, voor zover verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Pw, en deze datum eerder is gelegen dan de ingangs-datum, welke zou gelden op grond van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3.

    De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage ligt niet vóór de aanvangsdatum van de verlening van bijstand aan de onderhoudsgerechtigde.

Artikel 8. Verzoek om een verlaging van de vastgestelde maandelijkse ver-haalsbijdrage in verband met onderhoudsplicht

Indien een verhaalsplichtige verzoekt om een verlaging van een maandelijkse (aanvullende) verhaalsbijdrage, wordt, ook indien de rechter een bedrag aan alimentatie of een verhaalsbij-drage heeft vastgesteld, op basis van de Tremanormen en met toepassing van het in artikel 6 van deze beleidsregels bepaalde, beoordeeld of de maandelijkse (aanvullende) verhaals-bijdrage verlaagd dient te worden.

HOOFDSTUK 4 Invordering van verhaalsbijdragen.

Artikel 9. Gebruikmaking van bevoegdheden

Het college maakt gebruik van alle wettelijke bevoegdheden ten behoeve van invordering van verhaalsbijdragen.

Artikel 10. Invordering van verhaalsbijdragen

  • 1. De verhaalsplichtige wordt verzocht de achterstallige verhaalsbijdrage in één termijn te voldoen en, voor zover dit van toepassing is, de maandelijkse verhaalsbijdrage iedere maand te voldoen. Daarbij wordt deze er op geattendeerd, dat er een betalingsregeling voor de achterstallige verhaalsbijdrage kan worden getroffen indien de verhaalsplichtige daarom verzoekt én indien de verhaalsplichtige door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk maakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan. Het nemen van een besluit over een betalingsregeling geschiedt conform het bepaalde in artikel 11 van deze beleidsregels.

  • 2. Indien de verhaalsbijdrage niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan volgt er, voor zover verhaal niet plaatsvindt op grond van artikel 62b van de Pw, een aanzegging tot de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.

  • 3. Het in het tweede lid bepaalde vindt ter zake van een achterstallige verhaalsbijdrage geen toepassing, indien er binnen de gegeven betalingstermijn een betalingsvoorstel is ingediend, en de verhaalsplichtige door middel van bewijsstukken over zijn inkomen en vermogen aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering niet in één termijn kan worden voldaan, zolang op dat betalingsvoorstel nog niet is beslist.

  • 4. Indien een met de verhaalsplichtige getroffen betalingsregeling niet correct wordt nageko-men, volgt er een eenmalige herinnering, voordat een aanzegging volgt tot de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.

  • 5. Indien de verhaalsplichtige ook na de aanzegging tot de indiening van een verzoekschrift bij de Rechtbank niet tot een correcte betaling overgaat, wordt besloten tot de indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.

  • 6. Voor zover verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Pw, volgen, als niet of niet volledig aan de opgelegde verplichting wordt voldaan, verdere invorderings-maatregelen.

  • 7. Indien er een executoriale titel aanwezig is, en er niet binnen de gegeven betalingster-mijn wordt betaald, volgen verdere invorderingsmaatregelen.

  • 8. Indien de verhaalsplichtige niet tijdig tot een correcte betaling overgaat, en er reeds sprake is van een beslaglegging, wordt een gelegd beslag niet ingetrokken.

Artikel 11. Voorwaarden voor een betalingsregeling

  • 1. Indien de verhaalsplichtige een zodanige betalingsregeling voorstelt, dat de volledige achterstallige verhaalsbijdrage zal zijn afgelost binnen twee jaar na de ingangsdatum van de betalingsregeling, wordt ingestemd met die betalingsregeling voor de achterstallige verhaalsbijdrage.

  • 2. Indien het eerste lid niet van toepassing is, is de hoogte van het door de verhaalsplichtige maandelijks te betalen bedrag voor de achterstallige verhaalsbijdrage gelijk aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, als deze naast de betaling van de achterstallige verhaalsbijdrage ook nog een lopende maandelijkse verhaalsbijdrage betaalt.

  • 3. Indien het eerste lid niet van toepassing is, is de hoogte van het door de verhaalsplichtige maandelijks te betalen bedrag voor de achterstallige verhaalsbijdrage gelijk aan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, plus 50% van het bedrag waarmee het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van de verhaalsplichtige meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag, als deze naast de betaling van de achterstallige verhaalsbijdrage geen lopende maandelijkse verhaalsbijdrage verschuldigd is.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Verlening van medewerking aan verzoeken om buitengerechtelijke (=minnelijke) schuldregeling

  • 1. Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt geen reden om de invordering op te schorten, of om uitstel van betaling te verlenen.

  • 2. Indien een verhaalsplichtige in een problematische schuldsituatie verkeert en ter algehele oplossing daarvan een verzoek wordt ontvangen om medewerking te verlenen aan de algehele sanering daarvan, wordt daaraan medewerking verleend als redelijkerwijs te voorzien is dat:

    • a.

      de verhaalsplichtige niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

    • b.

      een schuldregeling met betrekking tot alle schulden zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de andere schuldeisers van gelijke rang / preferentie.

  • 3. Aan het verlenen van medewerking aan een regeling als bedoeld in het tweede lid, kan het college (aanvullende) voorwaarden verbinden.

  • 4. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid treedt niet in werking dan nadat de schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.

  • 5. Het besluit om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien als gevolg van het verlenen van medewerking aan een schuldsaneringverzoek als bedoeld in het tweede lid wordt ingetrokken of ten nadele van de verhaalsplichtige gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de verhaalsplichtige zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldrege-ling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 13. Toerekening van de betaling van de verhaalsplichtige

  • 1.

    Als het college meerdere vorderingen op grond van de Wwb, de Pw, de Ioaw en/of de Ioaz heeft op de verhaalsplichtige en de verhaalsplichtige maakt geen gebruik van zijn recht als bedoeld in artikel 4:92, tweede lid, van de Awb, bepaalt het college de volgorde van aflossing.

  • 2.

    Op de van een verhaalsplichtige ontvangen betalingen, is voorts het bepaalde in art. 4:92, eerste lid, van de Awb van toepassing. Dit houdt in dat deze op de navolgende wijze worden aangewend:

    1e: in mindering gebracht op de (invorderings)kosten;

2e: in mindering gebracht op de verschenen rente;

3e: in mindering gebracht op de hoofdsom en de lopende rente.

Artikel 14. Wettelijke rente en invorderingskosten

Van de bevoegdheid om aanmaningskosten als bedoeld in artikel 4:113 van de Awb, de kosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:120 Awb, en wettelijke rente als bedoeld in artikel 4:98 van de Awb in rekening te brengen, wordt gebruik gemaakt als de invordering wordt uitbesteed aan derden.

Artikel 15. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels verhaal Pw gemeente Moerdijk.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels verhaal en invordering WWB en WIJ.

Vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 23 december 2014.

De loco-gemeentesecretaris, de loco-burgemeester,

A.J.M. Gepkens E. Schoneveld

Toelichting bij de beleidsregels verhaal Pw gemeente Moerdijk

Artikel 1.

Deze beleidsregel bevat de begripsbepalingen. Dit behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 2.

Hierin is vastgelegd, dat gebruik gemaakt wordt van de wettelijke bevoegdheden, zoals die zijn vastgelegd in de Participatiewet.

Artikel 3.

Het in het eerste en in het tweede lid bepaalde is opgenomen om te voorkomen dat bij iedere minimale wijziging van de draagkracht van de verhaalsplichtige er een (hernieuwde) vaststelling van de verhaalsbijdrage moet plaatsvinden, veelal ook nog gevolgd door een rechterlijke procedure. Voor de invoering van de Wet werk en bijstand waren in de toenmalige verhaalscirculaires van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid soortgelijke bepalingen opgenomen om dezelfde redenen.

Het derde lid is opgenomen om te voorkomen dat een onderzoek tot verhaal moet worden gestart, terwijl er geen onderhoudsplichtige ouder is geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP). Verhaal is uiteraard wel aan de orde als er in die situaties door de bijstandsgerechtigde met succes een vaderschapsactie bij de rechter is ingesteld.

Artikel 4.

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om af te zien van (verder) verhaal. Het is nadrukkelijk niet mogelijk dat de verhaalsplichtige met een beroep op dit artikel kan bewerkstelligen, dat van (verder) verhaal wordt afgezien. Het is volledig aan het college om hierover een besluit te nemen.

Artikel 5.

Of er sprake is van dringende redenen zal afhangen van de omstandigheden. Duidelijk is dat het hier moet gaan om zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het is aan het college van burgemeester en wethouders om vast te stellen, of zich een dergelijk zeer uitzonderlijk geval voordoet. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat de woongemeente van de onderhoudsgerechtigde beslist niet bekend mag worden bij de verhaalsplichtige in verband met zeer ernstige bedreigingen.

Artikel 6.

Dit artikel bepaalt in het eerste lid, dat de vaststelling van de maandelijkse verhaalsbijdrage plaatsvindt, conform het bepaalde in de ook door de rechterlijke macht bij de vaststelling van onderhoudsbijdragen gehanteerde Tremanormen. In die normen wordt rekening gehouden met het inkomen en de lasten van een verhaalsplichtige.

Het tweede lid is geschreven voor gevallen, waarin de verhaalsplichtige geen of onvol-doende (financiële) gegevens en/of geen of onvoldoende bewijsstukken verstrekt.

Indien er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van een of meer kinderen, en er dus geen sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van een ex-partner, is het redelijk de maandelijkse verhaalsbijdrage te beperken.

Dit is geregeld in het derde en in het vierde lid.

Op deze wijze wordt voorkomen, dat de verhaalsplichtige, terwijl deze daartoe wettelijk niet verplicht is, toch indirect bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner.

Artikel 7.

Dit artikel bevat bepalingen inzake de ingangsdatum van verhaal wegens onderhoudsplicht.

In zijn algemeenheid wordt de verhaalsplichtige geacht kennis te hebben kunnen nemen van de mogelijkheid tot verhaal vanwege onderhoudsplicht op de dag, welke is gelegen na de datum van verzending van de eerste kennisgeving inzake verhaal.

De eerste kennisgeving inzake verhaal is de brief waarin de verhaalsplichtige voor het eerst in kennis wordt gesteld van de aanvraag voor bijstand van de onderhoudsgerechtigde.

Het kan zijn dat er reeds een rechterlijke alimentatie-uitspraak, welke niet wordt nagekomen, aanwezig is, voordat de eerste kennisgeving inzake verhaal is verzonden.

In dat geval is de verhaalsplichtige reeds bekend met het feit, dat er een onderhoudsbijdrage verschuldigd is. Gelet daarop ligt de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage dan eerder dan dit is vermeld in het tweede lid van dit artikel, voor zover dit het bedrag van die alimentatie betreft.

Artikel 8.

Dit artikel biedt voor de verhaalsplichtige de mogelijkheid om bij het college van burge-meester en wethouders een verzoek in te dienen voor een verlaging van de verhaals-bijdrage. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien iemand onvrijwillig na een ontslag raakt aangewezen op een werkloosheidsuitkering.

Voor de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand huldigde het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het standpunt dat, als er een alimentatie-uitspraak van de rechter was, de verhaalsplichtige maar om een wijziging bij de rechter moest vragen.

Het is echter onredelijk de verhaalsplichtige op deze wijze op kosten te jagen (kosten van een advocaat en griffierechten), als vast komt te staan, dat de eerder door de rechter opgelegde onderhoudsbijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.

Artikel 9.

Hierin is vastgelegd dat het college gebruik maakt van alle wettelijke bevoegdheden tot invordering van verhaalsbijdragen op grond van de Participatiewet.

Artikel 10 en 11.

Dit betreft de bepalingen inzake betaling, betalingsregeling en verdere invorderingsmogelijk-heden.

Artikel 12.

Het kan voorkomen, dat bij een uitzichtloze schuldensituatie onder de in dit artikel vermelde omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering van de verhaalsbijdrage dient te worden afgezien. In dit artikel zijn de voorwaarden daarvoor geformuleerd.

Toelichting bij artikelen 13 en 14.

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Toelichting bij de artikelen 15 en 16.

Ook deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.