Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noord-Beveland houdende regels omtrent subsidies (Algemene Subsidieverordening Noord-Beveland 2014)

Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noord-Beveland houdende regels omtrent subsidies (Algemene Subsidieverordening Noord-Beveland 2014)

De raad van de gemeente Noord-Beveland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 juli 2013, inzake de Algemene subsidieverordening Noord-Beveland 2014 en de deelverordening Nadere regels Subsidium Noord-Beveland 2014;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende verordening en deelverordening:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. raad: gemeenteraad van Noord-Beveland;

b. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland;

c. incidentele subsidie: subsidie die kan worden verstrekt voor een initiatief of eenmalige activiteit en die geen deel uitmaakt van een jaarvullend programma. Onder eenmalig wordt verstaan: subsidie voor een evenement eenmaal per drie jaren én voor een investering eenmaal per vijf jaren. Onder initiatief wordt verstaan: subsidie voor nieuwe initiatieven én tevens bestemd voor herhaling van bestaande initiatieven. Een initiatiefsubsidie kan slechts eenmaal per kalenderjaar of boekjaar aan dezelfde instelling worden verstrekt;

d. structurele subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een aantal kalenderjaren aan een instelling kan worden verstrekt, voor jaarlijks terugkerende (jaarvullend programma) activiteiten, regelmatig van vorm en inhoud;

e. plaatselijke instellingen: 1. Instellingen met een statutaire vestiging in Noord-Beveland en waarvan de leden/deelnemers daar ook grotendeels woonachtig zijn en 2. instellingen die een vaste afdeling hebben in Noord-Beveland en daar woonachtige leden/deelnemers, maar elders statutair gevestigd zijn. De organisatie bestaat grotendeels uit vrijwilligers;

f. regionale instellingen: instellingen die statutair gevestigd zijn in Zeeland en die, naar het oordeel van het college activiteiten ontplooien, mede ten behoeve van leden/deelnemers van Noord-Beveland. De organisatie bestaat voor een deel uit vrijwilligers;

g. landelijke instellingen: instellingen die statutair gevestigd zijn in Nederland en die, naar het oordeel van het college activiteiten ontplooien, mede ten behoeve van leden/deelnemers van Noord-Beveland. De organisatie bestaat voor een deel uit vrijwilligers;

h. aanvrager/ontvanger: een instelling, zijnde een rechtspersoon die niet het doel heeft winst te maken, maar ideële of materiële belangen nastreeft en behartigt. Deze rechtspersoon is statutair gevestigd in Nederland en ontplooit, naar het oordeel van het college, aantoonbare en gewenste activiteiten ten behoeve van leden/deelnemers/inwoners van Noord-Beveland;

i. vrijwilligers: personen die in een organisatorisch verband meewerken aan het welbevinden van mensen in de samenleving, zonder hiermee een substantiële bijdrage te verwerven in hun levensonderhoud;

j. jaarvullend programma: een door het bestuur van de instelling vastgesteld plan of programma, waarin de geplande activiteiten voor een jaar zijn opgenomen. De reguliere activiteiten vinden bij herhaling plaats (cyclus) en nemen een groot deel van het jaar in beslag.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1 De raad stelt vast dat voor activiteiten van de volgende beleidsterreinen op een aanvullende wijze subsidie kan worden verstrekt:

    a. algemeen bestuur;

    b. openbare orde en veiligheid;

    c. verkeer, vervoer en waterstaat;

    d. economische zaken;

    e. onderwijs;

    f. cultuur en recreatie;

    g. sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    h. volksgezondheid en milieu;

    i. ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2 Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

  • 3 Deze algemene subsidieverordening is van toepassing op het verstrekken van subsidies waarover niet bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 4 Deze algemene subsidieverordening is niet van toepassing, als geen wettelijke grondslag is vereist en het college als zodanig daartoe besluit.

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1 Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Indien de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd, onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2 Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1 De raad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2 Bij de vaststelling van een subsidieplafond kan worden aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3 Het college kan met inachtneming van de ingevolge artikel 2, door de raad vastgestelde beleidsterreinen en regels, nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 4 Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds kan worden gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5 Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie

Artikel 5 Bij de aanvraag in te dienen gegevens

  • 1 De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    a. een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    b. de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    c. een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave d. van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    e. indien van toepassing bij een structurele subsidie, de stand van het vrij aanwendbare vermogen (algemene-/egalisatiereserve) op het moment van de aanvraag.

  • 3 Indien een aanvrager voor de eerste maal een structurele subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4 Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn

  • 1 Een aanvraag voor een structurele subsidie wordt gedaan uiterlijk voor 1 april in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2 Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag, voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 7 Beslistermijn

  • 1 Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie binnen 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag, dan wel, indien het college hiertoe regels heeft opgesteld, 8 weken gerekend vanaf de uiterste indieningstermijn voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2 Het college beslist op een aanvraag voor een structurele subsidie uiterlijk vóór 1 november van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college kan een aanvraag voor subsidie weigeren indien de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen.

Artikel 9 Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie

Artikel 10 Verlening subsidie

  • 1 Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2 Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 11 Betaling en bevoorschotting

  • 1 Indien een beschikking tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, wordt gegeven, vindt de betaling van de gehele subsidie in één bedrag plaats.

  • 2 Indien een beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt gegeven, wordt 100% bevoorschot, tenzij anders bepaald.

  • 3 Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12 Tussentijdse rapportage

Bij subsidies, hoger dan 20.000,- Euro, welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

Artikel 13 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Het college kan hieraan consequenties verbinden.De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Het college kan hieraan consequenties verbinden.

Artikel 14 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    a. besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    b. relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    c. ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    d. wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3 De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 15 Verantwoording subsidies tot 5.000,-- Euro

  • 1 Subsidies tot 5.000,-- Euro worden door het college:

    a. direct vastgesteld of;

    b. ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2 Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 16 Verantwoording subsidies vanaf 5.000,-- tot 15.000,-- Euro

  • 1 Indien de subsidieverlening 5.000,-- tot 15.000,-- Euro bedraagt, dient de subsidieontvanger één keer per twee jaren, in het geval van een structureel subsidie, een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    a. bij een incidentele subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    b. bij een structureel verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juli in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    a. een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    b. een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    c. een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

  • 3 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 17 Verantwoording subsidies vanaf 15.000,-- tot 50.000,-- Euro en hoger

  • 1 Indien de subsidieverlening 15.000,-- tot 50.000,-- Euro bedraagt , dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    a. bij een incidentele subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    b. bij een structureel verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juli in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat:

    a. een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    b. een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    c.een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    d. bij subsidies groter dan 50.000,-- Euro een samenstellingsverklaring of een accountantsverklaring, tenzij anders wordt bepaald door het college.

  • 3 Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 18 Vaststelling subsidie

  • 1 Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2 Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3 Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4 Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 19 Wijzigingen van de begroting en/of (jaarvullend) plan

  • 1 Wijzigingen van de begrotingen met 10% van de geraamde jaaromzet of meer ten opzichte van de aan het college toegezonden begroting worden vooraf aan hen voorgelegd. Deze bepaling geldt niet voor begrotingen c.q. verstrekte subsidies tot en met 5.000,- Euro.

  • 2 Ingrijpende wijzigingen in het (jaarvullend) plan worden vooraf schriftelijk aan het college ter besluitvorming voorgelegd.

Artikel 20 Reservevorming uit exploitatieoverschotten

  • 1 De instelling mag in een boekjaar of kalenderjaar 50% van het exploitatieoverschot reserveren.

  • 2 Het totaal van de reserveringen uit exploitatieoverschotten mag niet meer bedragen dan 10% van de jaaromzet.

  • 3 Wanneer het maximum wordt overschreden dan wordt het meerdere terugbetaald, tenzij het een bescheiden overschrijding betreft.

Artikel 21 Exploitatietekorten

  • 1 Bij een ongedekt exploitatietekort wordt dit tekort verrekend met de gevormde reserve uit de exploitatieoverschotten.

  • 2 In de toelichting bij de jaarrekening wordt aangegeven hoe het ongedekte exploitatietekort wordt ingelopen wanneer de reserve geen of onvoldoende ruimte biedt.

Artikel 22 Voorzieningen

  • 1 De instelling mag tot vorming van voorzieningen ten laste van de jaarlijkse subsidie overgaan als deze worden gevormd ten behoeve van:

    a. verplichtingen en/of risico’s waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, maar redelijkerwijs wel zijn in te schatten;

    b. bestaande risico’s als gevolg van te verwachten verplichtingen of verliezen, waarvan de omvang redelijkerwijs te schatten is;

    c. een gelijkmatige verdeling van bepaalde lasten over een aantal jaren.

  • 2 Wanneer een instelling tot vorming van een voorziening wil overgaan wordt dit schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het college. Bij voorkeur gebeurt dit tegelijkertijd met de subsidieaanvraag voor het komende subsidiejaar. Wanneer de in het eerste lid genoemde risico’s/verplichtingen in de loop van het subsidiejaar ontstaan, dan verzoekt de instelling zo snel mogelijk schriftelijk aan het college om met de vorming van de voorzieningen in te stemmen.

  • 3 Het college kan aan de vorming van een egalisatiefonds het voorschrift verbinden, dat vooraf een meerjarenplan wordt toegezonden.

  • 4 De met instemming van het college gevormde voorzieningen mogen slechts worden aangewend voor het doel waarvoor zij gevormd zijn.

Artikel 23 Bestemmingsreserves

  • 1 De instelling mag tot vorming van bestemmingsreserves ten laste van de subsidie overgaan wanneer de instelling op termijn vaste activa wil vervangen. Wanneer de instelling tot vorming van een bestemmingsreserve wil overgaan, dan wordt dit vooraf schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan het college.

  • 2 De met goedkeuring van het college gevormde bestemmingsreserves mogen slechts worden aangewend voor het doel waarvoor zij zijn bestemd.

Artikel 24 Afschrijvingslasten

  • 1 De instelling mag de werkelijke kosten van rente en afschrijving van materiële vaste activa ten laste van de subsidie brengen, na goedkeuring van het college.

  • 2 Afschrijvingen geschieden stelselmatig, onafhankelijk van het exploitatieresultaat.

  • 3 De instelling neemt in de jaarrekening als afzonderlijke bijlage op de staat van materiële vaste activa.

Artikel 25 Intrekken subsidieverlening, beëindiging subsidieverlening

  • 1 Een instelling geeft van elke omstandigheid die kan leiden tot het intrekken, terugvorderen of het beëindigen van een subsidie onmiddellijk schriftelijk kennis aan het college.

  • 2 Het college kan, onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6 van de Awb, besluiten tot intrekking, terugvordering van uitbetaalde voorschotten of wanneer het een structurele subsidie betreft tot (tussentijdse) beëindiging van de subsidie wanneer:

    a. in strijd is gehandeld met één of meerdere van de in beschikking opgenomen voorschriften of de in deze verordening opgenomen voorschriften;

    b. de instelling niet voldoet aan het tijdig inzenden van de bescheiden voor de vaststelling van het subsidie. Voordat hiertoe wordt overgegaan, verzoekt het college de instelling alsnog schriftelijk de bescheiden in te sturen;

    c. de instelling schriftelijk te kennen heeft gegeven geen beroep meer te willen doen op een subsidie;

    d. de instelling in staat van faillissement is verklaard;

    e aan de instelling surseance van betaling is verleend;

    f. conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de instelling;

    g. de instelling wordt opgeheven;

    h. er sprake is van ernstige tekortkomingen in de wijze, waarop de instelling, ondanks één of meerdere schriftelijke aanmaningen van het college, de financiële middelen beheert;

    i. handelingen worden verricht, die strijdig zijn met de wet of die in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer gangbare normen;

    j. de instelling de activiteiten of werkzaamheden beëindigt of de vestiging en/of werkzaamheden buiten de gemeente Noord-Beveland verplaatst;

    k. er naar het oordeel van het college andere dringende redenen zijn.

  • 3 Het college kan de subsidie intrekken of lager vaststellen wanneer de instelling onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en kennis van de juiste gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4 Voordat het college tot intrekking, (tussentijdse) beëindiging of tot terugvordering van een subsidie besluit pleegt zij overleg met de instelling.

  • 5 De instelling wordt binnen 2 weken nadat het college een besluit tot intrekking, (tussentijdse) beëindiging of terugvordering heeft genomen, hierover schriftelijk en met redenen omkleed geïnformeerd.

Artikel 26 Batig saldo bij liquidatie van de instelling

Wanneer de instelling rechtens of in de praktijk ophoudt te bestaan is zij verplicht aan de gemeente maximaal de in de laatste 5 jaren aan subsidie ontvangen bedragen terug te betalen. De verplichting tot terugbetaling geldt alleen wanneer het batig saldo van de liquidatierekening (mede) is gevormd uit subsidie.

Artikel 27 Welzijnssubsidievoorschriften rijksoverheid of de Europese Unie (E.U.)

  • 1 Wanneer de instelling, behalve subsidie van de gemeente, een provinciale subsidie, een rijkssubsidie of een E.U.-subsidie ontvangt, zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing, wanneer zij afwijken van de overeenkomstige voorschriften waaronder men provinciaal subsidie, rijkssubsidie of E.U.-subsidie ontvangt. In dat geval gelden de provinciale-, rijks- of E.U.-voorschriften.

  • 2 De financiële bescheiden die voor de subsidieverlening of de subsidievaststelling van de provinciale-, rijks- of E.U.-subsidie dienen te worden toegezonden, worden gelijktijdig aan het college overgelegd.

  • 3 Het college kan van de bepalingen van dit artikel afwijken wanneer de gemeentelijke subsidie hoger is dan de provinciale-, rijks- of E.U.-subsidie.

Artikel 28 Subsidiëring door meerdere openbare lichamen en/of subsidiënten

  • 1 Wanneer een gesubsidieerde activiteit/investering behalve door een gemeentelijke subsidie mogelijk is gemaakt door subsidies van andere openbare lichamen en/of bedrijven/sponsors, wordt zo mogelijk in de subsidiebeschikking aangegeven welke kosten of welk percentage van het werkelijk exploitatietekort wordt gesubsidieerd.

  • 2 Wanneer in de subsidiebeschikking geen bijzondere bepalingen als bedoeld in het eerste lid zijn opgenomen, wordt de subsidie op basis van de werkelijke baten en lasten naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 29 Schenkingen en opbrengst van vermogen

  • 1 Ontvangen schenkingen, erfstellingen, legaten en dergelijke, die worden gebruikt voor reserve - of fondsvorming, blijven bij de besluitvorming in beginsel buiten beschouwing.

  • 2 Opbrengsten van het vermogen van een instelling worden aangemerkt als exploitatie inkomsten van de instelling.

Artikel 30 Schadevergoeding, vervreemding etc. van eigendommen

  • 1 Wanneer de subsidie heeft bijgedragen in het verwerven van eigendommen of tot vorming van vermogen betaalt de instelling aan de gemeente een door het college te bepalen vergoeding bij:

    a. ontvangst van schadevergoeding voor verlies van eigendommen;

    b. wijziging van de bestemming van eigendommen;

    c. vervreemding van eigendommen;

    f. beëindiging van de activiteiten;

    g. beëindiging van de subsidiëring;

    h. bij ontbinding of opheffing van de instelling.

    In voorkomende gevallen doet de instelling zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het college.

  • 2 Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en van andere vermogensbestanddelen op het tijdstip, waarop de vergoeding verschuldigd wordt. Ontvangt de instelling een schadevergoeding, dan is de hoogte van de schadevergoeding uitgangspunt.

  • 3 Wanneer het gaat om onroerende zaken, dan wordt de waarde bepaald door een in gezamenlijk overleg aan te wijzen deskundige.

Artikel 31 Rente teveel of ten onrechte ontvangen subsidie

Het college kan besluiten tot het in rekening brengen van rente wanneer de instelling in strijd heeft gehandeld met de bepalingen, genoemd in:

a. deze verordening;

b. een gemeentelijke (subsidie)regeling;

c. de betreffende subsidiebeschikking.

Er dient sprake te zijn van teveel of ten onrechte ontvangen subsidie door de instelling.

Artikel 32 Speculatie met overtollige kasmiddelen

  • 1 Instellingen dienen overtollige kasmiddelen zodanig tijdelijk uit te zetten of te beleggen, dat deze:

    - direct opvraagbaar zijn;

    - niet onderhevig zijn aan koersschommelingen of andere risico’s.

  • 2 Wanneer vast is komen te staan, dat een instelling in strijd met het gestelde onder het eerste lid  handelt of heeft gehandeld kan het college de uitbetaling van de subsidie tijdelijk stopzetten.

  • 3 Verliezen als gevolg van risicovolle beleggingen zijn niet subsidiabel.

Artikel 33 Subsidieverlening door gesubsidieerde instellingen

  • 1 Gesubsidieerde instellingen mogen zelf geen subsidies verlenen.

  • 2 Een uitzondering hierop vormen de door de instelling te verlenen subsidies op grond van een afzonderlijk besluit van het college.

Artikel 34 Bezuinigingen op subsidies

Wanneer het college voornemens is de subsidieverlening in de toekomst te verminderen of te beëindigen, ontvangt de instelling hiervan binnen 3 weken nadat een dergelijk voornemen kenbaar is gemaakt een schriftelijk en gemotiveerd bericht.

Artikel 35 Standaardberekeningswijzen van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1 Indien bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, dienen deze tarieven door de subsidieaanvrager te worden berekend met gebruikmaking van een door het college voor te schrijven standaardberekeningswijze.

  • 2 Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van door het college bepaalde definities.

Artikel 36 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 8 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt deugdelijk gemotiveerd in het besluit.

Artikel 37 Intrekking

De Subsidieverordening 2007 Noord-Beveland wordt ingetrokken.

Artikel 38 Overgangsbepalingen

Het college stelt per instelling het overgangsrecht vast dat recht doet aan de omvang, duur en inhoud van de subsidierelatie, tenzij sprake is van een gering belang van de aanvrager.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking, op 1 januari 2014,  gelijktijdig met de Nadere Regels Subsidium Noord-Beveland 2014.

Artikel 40 Citeertitel en slotbepaling

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene Subsidieverordening Noord-Beveland 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Noord-Beveland in zijn openbare vergadering van 29 augustus 2013.

De griffier,

C.H. Poortvliet

De voorzitter,

H. van Kooten