Algemene subsidieverordening Noord-Brabant

Geldend van 08-07-2014 t/m 19-06-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 21 augustus 2012;

Gelet op de artikelen 105, 143 en 145 van de Provinciewet;

Overwegende dat Provinciale Staten op 30 september 2005 de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant hebben vastgesteld, laatstelijk gewijzigd op 13 februari 2009;

Overwegende dat het Rijk als onderdeel van een breed pakket aan maatregelen voor vermindering van uitvoerings- en controlelasten op 24 april 2009 het Kader financieel beheer rijkssubsidies (hierna: Rijkssubsidiekader) heeft vastgesteld;

Overwegende dat Provinciale Staten in navolging van de andere provincies in een streven naar landelijke uniformiteit hebben besloten tot een provinciale doorvertaling van de uitgangspunten van het Rijkssubsidiekader in de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant;

Overwegende dat dit voor burgers, bedrijven en instellingen, alsmede voor de provincie moet leiden tot een vergaande lastenvermindering, deregulering en een vereenvoudigd, uniform, efficiënt en transparant subsidieverstrekkings-proces.

Overwegende dat Provinciale Staten het vanwege het grote aantal noodzakelijke wijzigingen in de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant wenselijk achten een geheel nieuwe verordening vast te stellen;

Besluiten vast te stellen de volgende verordening:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 

  • a.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    begrotingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Awb;

  • c.

    bezoldiging van een minister: bezoldiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, met inbegrip van de vakantie- en eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen;

  • d.

    BTW: belasting toegevoegde waarde;

  • e.

    controleverklaring: accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2:393, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;

  • f.

    exploitatiesubsidie: subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen;

  • g.

    incidentele subsidie: subsidie in incidentele gevallen als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder d, van de Awb;

  • h.

    project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

  • i.

    projectsubsidie: subsidie voor een project in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen;

  • j.

    tendersysteem: systeem waarbij alle subsidieaanvragen voor een bepaald tijdstip moeten worden ingediend, waarna op basis van kwalitatieve criteria een rangorde voor de verdeling van de subsidie wordt bepaald;

  • k.

    toelage: tijdelijke verhoging van de bezoldiging gedurende bijzondere of verzwarende omstandigheden, met inbegrip van waarneming, inconveniënten en overwerk;

  • l.

    toeslag: eenmalig of structureel bedrag in aanvulling op de bezoldiging toegekend voor persoonlijke kwaliteiten of persoonlijke prestaties;

  • m.

    Wet Bibob: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2 Delegatie regelgevende bevoegdheid

  • 1 Door Gedeputeerde Staten worden nadere regels in de vorm van subsidieregelingen vastgesteld voor het verstrekken van subsidies op de volgende beleidsterreinen:

    • a.

      algemeen bestuur;

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      verkeer en vervoer;

    • d.

      waterhuishouding;

    • e.

      milieubeheer;

    • f.

      recreatie en natuur;

    • g.

      economische en agrarische zaken;

    • h.

      welzijn;

    • i.

      ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt de verplichting tot het vaststellen van nadere regels niet in de gevallen, bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb.

Artikel 3 Vereisten nadere regels

  • 1 In de subsidieregelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, worden door Gedeputeerde Staten bepalingen opgenomen met betrekking tot:

    • a.

      de doelgroep;

    • b.

      de subsidiabele activiteiten;

    • c.

      de subsidievereisten;

    • d.

      de vereisten voor een subsidieaanvraag;

    • e.

      het subsidieplafond;

    • f.

      de subsidiehoogte;

    • g.

      de verdeelcriteria;

    • h.

      de evaluatie.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kunnen door Gedeputeerde Staten in ieder geval bepalingen worden opgenomen met betrekking tot:

    • a.

      de weigeringsgronden;

    • b.

      de subsidiabele en niet subsidiabele kosten;

    • c.

      de subsidieverlening;

    • d.

      de ontbindende of opschortende voorwaarden;

    • e.

      de verplichtingen van de subsidieontvanger;

    • f.

      de vaststelling;

    • g.

      de bevoorschotting en betaling;

    • h.

      de reservevorming.

Artikel 4 Delegatie bevoegdheid tot besluitvorming

  • 1 Door Gedeputeerde Staten kunnen subsidies als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb worden verstrekt voor de beleidsterreinen, genoemd in artikel 2, eerste lid, voor zover de in de provinciale begroting voor dat doel opgenomen gelden toereikend zijn.

  • 2 Onder de bevoegdheid tot het verstrekken van subsidies, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval ook begrepen:

    • a.

      het nemen van besluiten tot weigeren, intrekken of wijzigen van subsidies;

    • b.

      het verlenen van voorschotten;

    • c.

      het betalen van voorschotten of subsidiebedragen;

    • d.

      het betalen van subsidiebedragen in gedeelten;

    • e.

      het opschorten van de verplichting tot betaling van voorschotten of subsidiebedragen;

    • f.

      het terugvorderen van onverschuldigd betaalde voorschotten en subsidiebedragen;

    • g.

      het toepassen van de hardheidsclausule;

    • h.

      het beslissen op bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten.

  • 3 Door Gedeputeerde Staten kunnen aan de subsidieverstrekking verplichtingen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb worden verbonden.

  • 4 Door Gedeputeerde Staten kan geen mandaat worden verleend van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het toepassen van de hardheidsclausule, bedoeld in het tweede lid, onder g;

    • b.

      het verlenen van begrotingssubsidies en incidentele subsidies.

Artikel 4a Wet Bibob

Gedeputeerde Staten kunnen in de desbetreffende subsidieregeling bepalen dat een subsidie aan een rechtspersoon of aan een natuurlijk persoon kan worden geweigerd of worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

Artikel 5 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Door Gedeputeerde Staten worden met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies:

  • a.

    risicoanalyses uitgevoerd die schriftelijk worden vastgelegd bij de totstandkoming van de subsidieregelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b.

    beoordelingen uitgevoerd of de al dan niet steekproefsgewijze verantwoording voldoet aan de voorwaarden die hieraan zijn gesteld;

  • c.

    aanvullende administratieve of fysieke controles uitgevoerd, indien de risicoanalyse, bedoeld onder a, daartoe aanleiding geeft;

  • d.

    de beschikbare handhavingsmogelijkheden actief en consistent toegepast;

  • e.

    overzichten bijgehouden van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies;

  • f.

    de subsidieregelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, periodiek geëvalueerd.

Artikel 6 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door

  • a.

    rechtspersonen; of

  • b.

    natuurlijke personen.

Artikel 7 Vormen van subsidie

  • 1 Subsidie wordt verstrekt in de vorm van:

    • a.

      projectsubsidie;

    • b.

      exploitatiesubsidie;

    • c.

      begrotingssubsidie; of

    • d.

      incidentele subsidie.

  • 2 Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt op de volgende wijze verstrekt:

    • a.

      in de vorm van een geldbedrag;

    • b.

      in de vorm van een geldlening; of

    • c.

      in de vorm van een garantstelling.

Artikel 8 Weigeringsgronden

  • 1 Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000;

    • b.

      de aangevraagde subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht;

    • c.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant;

    • d.

      de activiteiten van de aanvrager niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant; of

    • e.

      de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager van een exploitatiesubsidie of een begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een exploitatiesubsidie, bestuurders en andere personen die voor hem werkzaam zijn hoger bezoldigt dan 100% van de bezoldiging van een minister; en

    • b.

      de aanvrager, bedoeld onder a, voor meer dan 25% van zijn inkomsten afhankelijk is van subsidies of bijdragen van de overheid.

  • 3 Bij de beoordeling of sprake is van een hogere bezoldiging dan de bezoldiging van een minister, bedoeld in het tweede lid, onder a, betrekken Gedeputeerde Staten de vakantie- en eindejaarsuitkering, toelagen en toeslagen van de bestuurders en andere personen die werkzaam zijn voor de subsidieaanvrager.

Artikel 9 Subsidievereisten

  • 1 Om voor een projectsubsidie in aanmerking te komen wordt in ieder geval voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvraag betreft een eenmalige aanspraak op financiële middelen;

    • b.

      de aanvraag betreft een eenmalig project;

    • c.

      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van subsidieaanvrager;

    • d.

      de aanvraag wordt ingediend op grond van een subsidieregeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2 Om voor een exploitatiesubsidie in aanmerking te komen wordt in ieder geval voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      de aanvraag betreft een periodieke aanspraak op financiële middelen;

    • c.

      de aanvraag betreft een kalenderjaar of een bepaald aantal kalenderjaren met een maximum van vier;

    • d.

      de aanvraag betreft de reguliere bedrijfsvoering van subsidieaanvrager;

    • e.

      de aanvraag wordt ingediend op grond van een subsidieregeling als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 3 Om voor een begrotingssubsidie in aanmerking te komen, wordt in ieder geval voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

      de aanvraag betreft een periodieke of eenmalige aanspraak op financiële middelen;

    • c.

      de begroting of de toelichting bij de begroting vermeldt:

      • 1°.

        de subsidieontvanger;

      • 2°.

        het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 4 Om voor een incidentele subsidie in aanmerking te komen, wordt in ieder geval voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvraag betreft een eenmalige aanspraak op financiële middelen;

    • b.

      de aanvraag betreft een incidenteel geval;

    • c.

      de aanvraag betreft een beperkt tijdvak met een maximum van vier kalenderjaren.

Artikel 10 Berekeningswijze subsidiabele kosten

De subsidieaanvrager hanteert bij het berekenen van de subsidiabele kosten de uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen, opgenomen in de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde regeling.

Artikel 11 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    BTW die op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 verrekenbaar kan zijn;

  • b.

    BTW die op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds 2003 compensabel kan zijn.

Artikel 12 Vereisten subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:

  • a.

    subsidieaanvragen worden ingediend bij Gedeputeerde Staten;

  • b.

    subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier;

  • c.

    een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

Artikel 13 Subsidie-arrangementen

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies tot € 25.000 in de vorm van een vast bedrag.

  • 2 Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies van € 25.000 tot € 125.000 in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid.

  • 3 Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies van € 125.000 en hoger op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 4 Gedeputeerde Staten leggen het vaste bedrag, bedoeld in het eerste en tweede lid, vast in de subsidieregeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of bepalen het vaste bedrag op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag.

Artikel 14 Verdelingswijzen

Gedeputeerde Staten kunnen subsidies verdelen:

  • a.

    op volgorde van binnenkomst;

  • b.

    door middel van een tendersysteem;

  • c.

    naar evenredigheid; of

  • d.

    door middel van loting.

Artikel 15 Beslistermijnen subsidieverlening

Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag voor subsidie binnen:

  • a.

    13 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de aanvraagperiode;

  • b.

    22 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de aanvraagperiode, indien sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma;

  • c.

    22 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de aanvraagperiode, indien over de aanvraag advies, als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb, wordt ingewonnen;

  • d.

    22 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de aanvraagperiode, indien nader onderzoek is ingesteld;

  • e.

    40 weken na ontvangst van de aanvraag of na afloop van de aanvraagperiode, bij:

    • 1°.

      internationale peer reviews;

    • 2°.

      internationale beoordelingscommissies.

Artikel 16 Verplichtingen algemeen

Aan de subsidieontvanger worden in ieder geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de zaak die tot stand is gekomen met provinciale subsidie wordt niet binnen een periode van 5 jaar na realisering daarvan vervreemd, verhuurd of met hypotheek of andere zakelijke rechten bezwaard, dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming onttrokken, tenzij Gedeputeerde Staten hiervoor ontheffing verlenen;

  • b.

    indien door of namens de subsidieontvanger een of meer publicaties worden gedaan met betrekking tot de te subsidiëren activiteit, dient in de publicaties te worden vermeld dat de activiteit geheel of gedeeltelijk met financiële steun van de provincie Noord-Brabant wordt of is gerealiseerd.

Artikel 17 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of

  • b.

    niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 18 Verplichtingen bij vermogensvorming

  • 1 Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, is de subsidieontvanger in de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, een vergoeding verschuldigd.

  • 2 De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt door Gedeputeerde Staten bepaald.

  • 3 Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de economische waarde van de eigendommen en de andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

  • 4 In afwijking van het derde lid wordt bij verlies of beschadiging van eigendommen uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen, vermeerderd met de restwaarde.

  • 5 Indien het een onroerende zaak betreft, wordt de hoogte bepaald door een of drie door Gedeputeerde Staten in overleg met de subsidieontvanger aan te wijzen onafhankelijke deskundigen.

  • 6 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan het aandeel van de provincie in de vermogensvorming.

  • 7 In afwijking van het eerste tot en met het zesde lid kunnen Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger besluiten dat geen vergoeding is verschuldigd, indien door een rechtspersoon of een natuurlijke persoon met een gelijke of nagenoeg gelijke doelstelling:

    • a.

      de activiteiten of werkzaamheden van de subsidieontvanger worden overgenomen en voortgezet;

    • b.

      de activa en passiva tegen boekwaarde worden overgenomen.

Artikel 19 Tussentijds voortgangsverslag

  • 1 Gedeputeerde Staten leggen bij het verlenen van subsidies tot € 25.000 niet de verplichting op tot het overleggen van een tussentijds voortgangsverslag.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bij het verlenen van subsidies van € 25.000 tot € 125.000 de verplichting opleggen een tussentijds voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 3 Gedeputeerde Staten leggen bij het verlenen van subsidies van € 125.000 en hoger de verplichting op een tussentijds voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 4 Een voortgangsverslag als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt ten hoogste een keer per periode van twaalf maanden gevraagd.

  • 5 Gedeputeerde Staten sluiten bij het vragen van voortgangsverslagen, bedoeld in het tweede en derde lid, zo veel mogelijk aan bij de natuurlijke rapportagemomenten van de subsidieontvanger.

Artikel 20 Vaststelling subsidies tot € 25.000

  • 1 Subsidies tot € 25.000 worden door Gedeputeerde Staten:

    • a.

      direct vastgesteld; of

    • b.

      ambtshalve vastgesteld.

  • 2 Voor het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3 Gedeputeerde Staten leggen in de subsidieregeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid.

  • 4 Gedeputeerde Staten leggen bij een subsidie als bedoeld in het eerste lid de subsidieontvanger geen verplichting op tot:

    • a.

      het bijhouden of het overleggen van een administratie van aan activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb;

    • b.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder f, van de Awb;

    • c.

      het overleggen van een door een accountant opgesteld stuk.

  • 5 Gedeputeerde Staten stellen de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onder a, vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag om subsidie of na afloop van de aanvraagperiode.

  • 6 Gedeputeerde Staten stellen de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onder b, vast binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn.

Artikel 21 Vaststelling subsidies van € 25.000 tot € 125.000

  • 1 Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend binnen 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten.

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger aan dat:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 4 Gedeputeerde Staten leggen in de subsidieregeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het derde lid.

  • 5 Gedeputeerde Staten leggen bij een subsidie als bedoeld in het eerste lid de subsidieontvanger geen verplichting op tot:

    • a.

      het bijhouden of het overleggen van een administratie van aan activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb;

    • b.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder f, van de Awb;

    • c.

      het overleggen van een door een accountant opgesteld stuk.

  • 6 Indien de kosten en opbrengsten van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn, dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kunnen Gedeputeerde Staten, in afwijking van het derde en vierde lid, bepalen dat de subsidieontvanger op basis van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aantoont dat de activiteiten zijn verricht.

  • 7 In het geval het zesde lid van toepassing is, verbinden Gedeputeerde Staten in afwijking van het vijfde lid, onder a, aan de subsidie de verplichting dat de subsidieontvanger een administratie bijhoudt of overlegt van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb.

  • 8 Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de subsidie vast.

  • 9 In afwijking van het eerste tot en met het achtste lid, kan door Gedeputeerde Staten op grond van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 5, onder a, worden bepaald dat artikel 20 van overeenkomstige toepassing is op subsidies als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 22 Vaststelling subsidies van € 125.000 en hoger

  • 1 Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend:

    • a.

      bij een projectsubsidie of een incidentele subsidie binnen 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een exploitatiesubsidie of een begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een exploitatiesubsidie, voor 1 juli van het jaar na het kalenderjaar of de kalenderjaren waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger aan dat:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 4 Gedeputeerde Staten leggen in de subsidieregeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het derde lid.

  • 5 Onverminderd het derde en vierde lid omvat de aanvraag tot vaststelling:

    • a.

      bij een projectsubsidie, begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een projectsubsidie of een incidentele subsidie:

      • 1°.

        een financieel verslag;

      • 2°.

        een controleverklaring, inclusief een oordeel over de rechtmatigheid, overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten opgestelde controleprotocol;

    • b.

      bij een exploitatiesubsidie of een begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een exploitatiesubsidie:

      • 1°.

        een jaarrekening per kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend, inclusief een toelichting op de besteding van de provinciale middelen;

      • 2°.

        een controleverklaring, inclusief een oordeel over de rechtmatigheid, overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten opgestelde controleprotocol.

  • 6 Gedeputeerde Staten stellen binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 7 In afwijking van het eerste tot en met het zesde lid, kan door Gedeputeerde Staten op grond van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 5, onder a, worden bepaald dat artikel 21 van overeenkomstige toepassing is op subsidies als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 23 Betaling en bevoorschotting

  • 1 Bij een beschikking als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, vindt de betaling van het subsidiebedrag in een keer plaats.

  • 2 Bij een beschikking als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder b, wordt 100 % bevoorschot.

  • 3 Het voorschot, bedoeld in het tweede lid, wordt in een keer betaald.

  • 4 Indien Gedeputeerde Staten in andere dan de in het tweede lid bedoelde gevallen besluiten tot bevoorschotting van de subsidie, worden in de subsidieregeling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of in de beschikking tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 5 De bevoorschotting, bedoeld in het tweede en vierde lid, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 24 Hardheidsclausule

Door Gedeputeerde Staten kunnen in individuele gevallen bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing worden gelaten of kan daarvan worden afgeweken, voor zover toepassing gelet op het belang van het doel van de regeling zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 25 Toezicht

Gedeputeerde Staten kunnen een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de subsidieontvanger opgelegde voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 26 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens telkens na vier jaar, aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening in de praktijk.

Artikel 27 Intrekking

De Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant wordt ingetrokken.

Artikel 28 Overgangsrecht

Voor subsidieaanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening blijft de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant zijn werking behouden.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

Artikel 30 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant.

Ondertekening

's-Hertogenbosch, 12 oktober 2012
Provinciale Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de griffier mw. drs. C.J.M. Dortmans
 

Toelichting algemeen

1. Wettelijke grondslagHet instrument van subsidieverstrekking is een van de instrumenten die door de provincie Noord-Brabant wordt ingezet om haar beleidsdoelen te bereiken. Een subsidie is de aanspraak op financiële middelen, die door de provincie wordt verstrekt aan burgers, bedrijven en instellingen met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de provincie geleverde goederen of diensten. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in hoofdstuk 4, titel 4.2, een wettelijke regeling opgenomen voor het verstrekken van subsidies. Een belangrijk uitgangspunt is dat ingevolge artikel 4:23, eerste lid, van de Awb subsidieverstrekking moet berusten op een wettelijk voorschrift. Deze Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv) voorziet daarin.

2. De Asv en subsidieregelingenDe Asv is een kaderverordening. De verordening beschrijft op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevat verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geeft de Asv algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. De Asv verplicht Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. In een subsidieregeling kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen ten aanzien van bijvoorbeeld de te subsidiëren activiteit, de subsidievereisten en de subsidieverplichtingen voor de subsidieontvanger. Deze systematiek biedt de benodigde flexibiliteit om adequaat in te spelen op de actualiteit en de mogelijkheid om maatwerk te leveren. De term ‘nadere regels’ drukt uit waar het om gaat: Gedeputeerde Staten zijn bij het opstellen van subsidieregelingen niet geheel vrij. Zij zijn gebonden aan de kaders van de Asv. In de verordening is daarom precies aangegeven wat subsidieregelingen moeten en mogen bevatten. Dit doet recht aan de kaderstellende rol van Provinciale Staten en past in het duale stelsel. Uitgangspunt van deze verordening is dat voor alle subsidies, behoudens begrotingssubsidies en incidentele subsidies, een subsidieregeling opgesteld wordt. Voor het verstrekken van begrotingssubsidies en incidentele subsidies bevat de Asv zelf de noodzakelijke procedureregels. Ter bevordering van de uniformiteit, duidelijkheid en onderlinge afstemming, wordt voor het opstellen van subsidieregelingen gebruik gemaakt van een model. Ten behoeve van harmonisatie en deregulering wordt voorafgaand aan het opstellen van een subsidieregeling standaard afgewogen of bundeling met andere subsidieregelingen tot de mogelijkheden behoort.

3. De Asv in relatie tot andere wet- en regelgevingHet subsidierecht kent een gelaagde normstelling. Dat betekent dat een logische hiërarchie van begrippen wordt opgebouwd in lagen van verschillend abstractieniveau. Eerst worden de algemene normen beschreven, dan de meer bijzondere. Normen die op een hoger regelgevingsniveau al zijn geformuleerd worden daarom op een lager niveau niet meer herhaald. Dit betekent dat:

  • a. de subsidietitel in de Awb steeds in samenhang met de rest van de Awb moet worden gelezen;

  • b. in de Asv geen normen worden herhaald die rechtstreeks op grond van de Awb gelden;

  • c. de Asv altijd in samenhang met de Awb moet worden gelezen;

  • d. in een subsidieregeling op basis van deze Asv geen normen worden herhaald die rechtstreeks op grond van de Asv of Awb gelden;

  • e. een subsidieregeling altijd in samenhang met de Asv en de Awb moet worden gelezen.

Ook in de verhouding tussen Europees recht en nationaal recht geldt een gelaagde normstelling. Normen die rechtstreeks gelden op basis van het Europees recht moeten op nationaal en provinciaal niveau in acht worden genomen en worden niet meer herhaald in deze Asv of de betreffende subsidieregeling. Voor Europese subsidies, dit zijn subsidies die geheel of gedeeltelijk ten laste van de EU-begroting worden verstrekt, gelden specifieke Europese regels. Dit zijn meestal Europese verordeningen of besluiten, maar soms ook Europese documenten met een zachtere juridische status (soft law). Vaak spelen nationale bestuursorganen, zoals de provincie, een rol bij de verstrekking van Europese subsidies. Naast de op de betreffende Europese subsidie(programma’s) van toepassing zijnde Europese uitvoeringsregels moet dan ook gebruik gemaakt worden van het nationale recht. In die gevallen kunnen dus zowel de Europese subsidieregels, soft law, de subsidietitel van de Awb, de subsidiekaderwetten van de verschillende ministeries en de specifieke provinciale subsidieregelingen van toepassing zijn.

4. Het subsidiebegrip 4a. Omschrijving subsidiebegripHet begrip subsidie wordt in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb omschreven als (a) de aanspraak op financiële middelen, (b) door een bestuursorgaan verstrekt (c) met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, (d) anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Met ‘subsidie’ wordt een materieel begrip aangeduid. Dat betekent dat als een financiële verstrekking voldoet aan de vier kenmerken van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, het een subsidie is, ook al wordt de verstrekking met een andere naam aangeduid (bijvoorbeeld: bijdrage, vergoeding, financiering, tegemoetkoming, opdracht. Voor het antwoord op de vraag of op een bepaalde fianciële verstrekking de regels met betrekking tot subsidie van toepassing zijn is dus niet bepalend welke naam daaraan wordt gegeven, maar of deze valt onder de wettelijke defintie.

Financiële verstrekkingen die niet aan de vier kenmerken van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, voldoen vallen buiten het subsidiebegrip, ook al worden ze subsidie genoemd.

a. Een aanspraak op financiële middelen Een subsidie betreft een aanspraak op financiële middelen. Dit kan een geldbedrag zijn, maar ook een geldlening of garantstelling. De term ‘aanspraak’ geeft aan dat er voor een subsidie geen sprake hoeft te zijn van een definitieve financiële overdracht tussen het bestuursorgaan en de subsidieontvanger. Om die reden is een garantstelling door een bestuursorgaan ook een subsidie. Het bestuursorgaan verschaft een economisch voordeel (zonder de garantstelling zou de bank het krediet niet of tegen een hogere rente hebben verstrekt) in de vorm van een aanspraak op geld.

Het leveren van goederen of diensten door de provincie om niet of onder de kostprijs, ook wel subsidie ‘in natura’ genoemd, is geen aanspraak op geld en valt derhalve niet onder het subsidiebegrip van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb.

b. Verstrekt door een bestuursorgaan Er is slechts sprake van een subsidie wanneer geld wordt verstrekt door of namens een bestuursorgaan in de zin van de Awb, zoals Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten. Maar de jurisprudentie heeft bepaald dat onder bepaalde omstandigheden ook privaatrechtelijke instellingen moeten worden gekwalificeerd als bestuursorgaan als zij zich als zodanig gedragen. De financiële verstrekkingen door die instellingen moeten in dat geval beschouwd worden als subsidie in de zin van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb.

c. Met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager De wetgever heeft bepaald dat het bij subsidie moet gaan om bepaalde, duidelijk omschreven activiteiten van de subsidieontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet met andere woorden duidelijk zijn en de subsidieontvanger mag het geld ook uitsluitend aan het omschreven doel besteden. Om deze reden vallen bijvoorbeeld deelnemingen in het aandelenkapitaal van ondernemingen, sociale uitkeringen of schadevergoedingen niet onder de noemer ‘subsidie’. Dat geld wordt niet voor bepaalde activiteiten van de ontvanger verstrekt.

d. Anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten Een financiële verstrekking is een subsidie als deze uitsluitend in het algemeen belang wordt verstrekt en de provincie als subsidieverstrekker zelf niet rechtstreeks bij de prestaties gebaat is. Commerciële transacties vallen dus buiten het subsidiebegrip. Er is geen sprake van subsidie als de provincie een marktconforme vergoeding betaalt voor door haar aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Onder betaling wordt verstaan het overhandigen van een geldbedrag dat is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economische verkeer.

4b. Subsidie of opdracht?Met de zinsnede ‘anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’ in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, heeft de wetgever de bedoeling de subsidie te onderscheiden van het begrip ‘opdracht’ (ofwel inkoop). Uit de definitie van de Awb volgt dat, als wordt betaald voor een opdracht, een volledige betaling volgens markttarief, deze betaling dan niet kan worden aangemerkt als subsidie of omgekeerd. Er is dus ofwel sprake van subsidie ofwel sprake van opdracht. Maar wanneer is er nu sprake van subsidie en wanneer van opdracht?

Bij subsidie wordt een financiële bijdrage gegeven voor activiteiten die om redenen van het algemeen belang wenselijk worden geacht. Het is dus overheidssteun met een stimulerend karakter voor maatschappelijke doelen. Een opdracht is daarentegen een commerciële transactie, waarbij tegen de marktprijs goederen, diensten of werken aan de provincie (zelf) worden geleverd. Omdat tegenover de verstrekking een reële economische tegenprestatie staat, is geen sprake van subsidie. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inkoop van computers of het laten schilderen van het provinciehuis.

Het is in de praktijk echter niet altijd eenvoudig om een financiële verstrekking te kwalificeren als subsidie of als opdracht. Bij twijfel moet de rechtsverhouding aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld. Daarbij kan volgens de Memorie van Toelichting bij de derde tranche van de Awb gekeken worden naar:

  • a. de omvang van de financiële verstrekking in relatie tot de kostprijs;

  • b. de initiatiefnemer, en;

  • c. eventuele markttransacties tussen de subsidieontvanger en derden.

Deze criteria zijn in de jurisprudentie inmiddels verder in- en aangevuld.

De kwalificatie van een financiële verstrekking als subsidie of als opdracht is van belang voor het toepasselijke rechtsregime. Op een subsidie zijn titel 4.2 van de Awb en de Asv van toepassing en moeten de regels over staatssteun in acht genomen worden. De subsidie wordt verstrekt via een beschikking waarop het bestuursrecht van toepassing is. Bij geschillen is de bestuursrechter bevoegd. Een opdracht geschiedt daarentegen bij overeenkomst, waarop titel 7 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is en de Europese en nationale regels over aanbesteding. De opdrachtnemer verbindt zich jegens de opdrachtgever tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden. De opdrachtnemer is verplicht de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Bij geschillen is de burgerlijke rechter bevoegd.

Een ander belang van een juiste kwalificatie van een financiële verstrekking is dat opdrachtnemers over hun inkomsten uit opdrachten BTW moeten betalen. De prestaties van subsidieontvangers zijn echter vrijgesteld van BTW.

4c. Subsidies en Europese staatssteunregelsDe regeling omtrent staatssteun is neergelegd in de artikelen 107 tot en met 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Staatssteun omvat, kort gezegd, alle voordelen van nationale overheden die door bepaalde ondernemingen worden genoten, anders dan op grond van normale commerciële transacties.

Artikel 107, eerste lid, van het VWEU omvat vijf criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of in een concreet geval een subsidie (of subsidieregeling of wijziging van een subsidieregeling) als staatssteun moet worden aangemerkt:

  • a. de maatregel wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd;

  • b. de maatregel komt ten goede aan bepaalde ondernemingen of producties (selectiviteit);

  • c. de maatregel verschaft een voordeel dat niet langs normale weg (via de markt) zou zijn verkregen;

  • d. de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen;

  • e. de maatregel beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig.

Provinciale subsidies aan ondernemingen voldoen doorgaans aan deze criteria en zijn daarom in beginsel verboden. In beginsel, want naast de uitzonderingen van artikel 107, tweede en derde lid, van het VWEU kan voor de verstrekking van dergelijke subsidies voorafgaand daaraan goedkeuring worden verkregen van de Europese Commissie. Overigens dient het begrip ‘onderneming’ in het Europees recht ruim opgevat te worden. Ingevolge de jurisprudentie van het Europese Hof is een onderneming ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd.’ Daarbij geldt dat het aanbieden van goederen en diensten een economische activiteit is, waarbij het niet van belang is of er feitelijk sprake is van concurrentie.

Als een aangevraagde subsidie zou leiden tot verstrekking van onrechtmatige staatssteun kan de provincie deze weigeren. Omdat de plicht tot het naleven van het Europese staatssteunrecht al rechtstreeks volgt uit het Europese recht, behoeft de bevoegdheid om de subsidie te weigeren op grond van het staatssteunrecht geen grondslag in de Asv of een subsidieregeling.

Als de provincie de betreffende subsidie desondanks wenst te verstrekken, geldt als hoofdregel dat zij de subsidie moet aanmelden bij de Europese Commissie. De Europese Commissie onderzoekt vervolgens of de subsidie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Voor een aanmeldplichtige subsidie(regeling) geldt een stand-still-beginsel. Dat wil zeggen dat de subsidie(regeling) niet mag worden uitgevoerd voordat de Commissie bij beschikking goedkeuring heeft verleend of geacht wordt goedkeuring te hebben verleend (artikel 108, derde lid, van het VWEU). Ook kan de Commissie ingevolge artikel 108, tweede lid, van het VWEU bepalen dat de betreffende subsidie(regeling) binnen een bepaalde termijn moet worden opgeheven of gewijzigd.

Op de aanmeldplicht bestaan echter een aantal uitzonderingen. Een belangrijke uitzondering betreft de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EG) nr. 2008/800, (AGV)). De AGV biedt de mogelijkheid om voor bepaalde categorieën van staatssteun die steun direct te verlenen, zonder eerst een aanmeldprocedure te doorlopen en een goedkeuring te hoeven afwachten.

Een tweede belangrijke uitzondering op de aanmeldplicht is de de-minimis steun. Verordening 1998/2006 (PbEU 2006, L379) bepaalt dat ‘de-minimis’-steun niet valt onder het verbod van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. De verordening is van toepassing op gevallen waarin het bruto steunbedrag, ongeacht vorm en doel en vóór aftrek van de directe belastingen, voor een onderneming over een periode van drie jaar het plafond van € 200.000 niet overschrijdt. De de-minimisplafonds verschillen overigens per sector. Omdat de provincie bij de verstrekking van een dergelijke subsidie zich ervan moet vergewissen dat het voor de subsidieontvanger geldende plafond over de afgelopen drie fiscale jaren niet wordt overschreden, moet de subsidieontvanger een de-minimisverklaring ondertekenen.

De Europese Commissie heeft tot slot onder meer de bevoegdheid om op te dragen een in strijd met de Europese staatssteunregels verstrekte subsidie terug te vorderen tot 10 jaar na de dag waarop de subsidie aan de subsidieontvanger verstrekt is. Nationale termijnen voor terugvordering staan hieraan niet in de weg.

5. Deregulering, lastenvermindering, uniformering en vereenvoudigingMet deze Asv is gestreefd naar een eenvoudig, helder en begrijpelijk systeem voor subsidieverstrekking alsmede naar een vergaande vermindering van uitvoerings- en administratieve lasten. Om deze deregulering en optimalisering van het subsidiesysteem te bereiken zijn allereerst de Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving (APR) gevolgd. Dit betekent dat de Asv is opgesteld conform de geldende normen voor regelgeving (zoals rechtmatigheid, doeltreffendheid, doelmatigheid, subsidiariteit, evenredigheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, onderlinge afstemming, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid).

Daarnaast is bij het opstellen van deze verordening gekeken naar het verminderen van indieningsvereisten voor subsidieaanvragen. Om te voorkomen dat overbodige aanvraagvereisten worden gesteld, is het uitgangspunt van de Asv dat subsidie wordt aangevraagd door middel van speciaal daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulieren. Bij het bepalen welke gegevens door de subsidieaanvrager moeten worden ingediend nemen Gedeputeerde Staten de proportionaliteit in acht. Dat wil zeggen dat de aard en de hoeveelheid van de gevraagde gegevens in redelijke verhouding moet staan tot de omvang van de gevraagde subsidie. Zo kan per subsidie(stroom) maatwerk worden geleverd.

Verder zijn bij het opstellen van de Asv de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking gevolgd. Deze aanwijzingen zijn verplicht voor de verstrekking van rijkssubsidies en zijn vastgesteld bij Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 15 december 2009, nr. 3086451, houdende vaststelling Aanwijzingen subsidieverstrekking. Door de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking als uitgangspunt te nemen voor deze Asv, is aangesloten bij de landelijke ontwikkeling om het Rijkssubsidiekader (Rsk) te implementeren. Het Rsk is op 24 april 2009 door de ministerraad vastgesteld en ziet op een consistent en samenhangend geheel van maatregelen die de verantwoording en het financiële beheer van subsidies vereenvoudigen en uniformeren. Het Rijk beoogt zo de administratieve lasten met 30% te verminderen en de uitvoeringslasten met 20%, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheden om verantwoording af te leggen over de rechtmatigheid. Ook de provincie mag met de implementatie van dit systeem op een substantiële lastenvermindering rekenen. Daarnaast wordt hiermee bijgedragen aan het bereiken van landelijke uniformiteit in de subsidieverstrekking. Zo hebben niet alleen de provincies zich gecommitteerd aan het Rsk, maar heeft ook de VNG dit geheel nieuwe subsidiesysteem opgenomen in zijn modelverordening. Voor subsidieaanvragers heeft landelijke uniformiteit tot voordeel dat overal vergelijkbare eisen gelden.

6. Rijkssubsidiekader 6a. UitgangspuntenIn deze Asv is conform het Rsk een nieuw systeem van verantwoording en financieel beheer van subsidies geïmplementeerd. Dit subsidiesysteem is gebaseerd op de volgende vier uitgangspunten:

  • a. proportionaliteit;

  • b. sturing op prestaties en hoofdlijnen;

  • c. uniformering en vereenvoudiging;

  • d. verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie.

a. Proportionaliteit Het belangrijkste uitgangspunt is proportionaliteit. Dit betekent dat er een redelijke verhouding bestaat tussen het subsidiebedrag en de lasten die met de subsidie gepaard gaan. De proportionaliteit krijgt in deze Asv invulling door te werken met drie standaard arrangementen. De arrangementen onderscheiden zich van elkaar door de voorwaarden en verplichtingen die worden gesteld aan de uitvoering en verantwoording van de subsidie. De arrangementen zijn ingedeeld op basis van een objectief criterium, namelijk het subsidiebedrag. Hoe lager het subsidiebedrag hoe minder verantwoordingseisen er worden gesteld en hoe eenvoudiger de uitvoering is. De arrangementen zijn niet statisch. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van een risicoanalyse een minder streng arrangement van toepassing verklaren.

b. Sturing op prestaties en hoofdlijnen De Asv gaat bij de kleinere subsidies uit van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring op basis van werkelijke kosten. Prestatiesubsidiëring betekent dat er een vast bedrag wordt betaald voor een vooraf afgesproken activiteit, prestatie of prestatie-eenheid. Door het afrekenen op basis van prestaties en het schrappen van een gedetailleerde financiële verantwoording, worden bij deze subsidies de administratieve lasten en uitvoeringslasten fors verminderd. Daarnaast ontstaat bij het verstrekken van een vast bedrag voor een bepaalde prestatie de prikkel om de subsidie efficiënt te besteden. De nadruk bij de subsidieverlening ligt op het vooraf vaststellen en definiëren van de activiteit of de prestatie waarvoor de subsidie wordt verstrekt tegen een vooraf afgesproken prijs. Hierbij kunnen Gedeputeerde Staten gebruik maken van instrumenten als referentielijsten en normbedragen.

c.Uniformering en vereenvoudiging Het derde uitgangspunt is het uniformeren, vereenvoudigen en stroomlijnen van regels en verplichtingen. Subsidieregelingen zijn vaak verschillend geformuleerd zonder dat daar een reden voor is. Hierdoor ontstaan veel vormen van subsidieverlening en -verantwoording en een opeenstapeling van voorschriften en controles. De diversiteit wordt nog groter als ook naar andere overheden wordt gekeken. De veelheid aan verschillende regels en de versnippering compliceren de uitvoering voor zowel overheid als subsidieontvanger. Deze Asv bevat daarom uniforme en vereenvoudigde regels en verplichtingen voor de aanvraag, uitvoering en verantwoording van subsidies en sluit daarbij aan bij andere provincies, het Rijk en gemeenten.

d. Verantwoord vertrouwen en risicoacceptatie Het vierde uitgangspunt is het werken vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen. Dit krijgt vorm door niet meer alle subsidieontvangers in alle gevallen te belasten met verantwoordingen, rapportages en controles. De aandacht verschuift naar de risicogebieden en -groepen en naar de uitzonderingen. Dit betekent ook meer eigen verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger. Met het oog op het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies is er een sluitend systeem dat bestaat uit de volgende onderdelen: eigen verantwoordelijkheid, (steekproefsgewijze) verantwoording, risicogerichte controle en een actieve en consistente aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik (handhaving). Bij de totstandkoming van elke subsidieregeling wordt een risicoanalyse uitgevoerd die schriftelijk wordt vastgelegd. Op grond hiervan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om aanvullende administratieve of fysieke controles uit te voeren. Dit systeem is vastgelegd in een beleid voor misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies (M&O-beleid).

6b. Standaard arrangementenDe drie standaard arrangementen die de Asv hanteert voor subsidieverstrekking verschillen wat betreft de uitvoerings- en verantwoordingseisen. Hoe lager het subsidiebedrag hoe minder verantwoordingseisen worden gesteld en hoe eenvoudiger de uitvoering is. Voor het van toepassing zijn van elk van de arrangementen wordt gebruik gemaakt van grensbedragen.

arrangement 1: subsidies tot € 25.000

  • direct vaststellen (d.w.z. zonder voorafgaande verlening), of;

  • ambtshalve vaststellen en desgevraagd verantwoording over de prestaties

arrangement 2: subsidies van € 25.000 tot € 125.000

  • verantwoording over de prestaties

arrangement 3: subsidies van € 125.000 en hoger

  • verantwoording over kosten en prestaties

6c. PrestatiesubsidiëringBij subsidies tot € 125.000 (arrangementen 1 en 2) wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van de werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (P x Q) wordt verstrekt ten behoeve van een vooraf overeengekomen activiteit of prestatie. De subsidieontvanger moet na afloop van de activiteiten aantonen dat de activiteiten verricht zijn. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Daarbij geven Gedeputeerde Staten vooraf in de subsidieregeling of in de beschikking tot subsidieverlening aan op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Op basis van een risicoanalyse kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om een controle ter plaatse uit te voeren. Met name de toepassing van de arrangementen 1 en 2 dringt zowel voor de provincie als voor de subsidieontvanger het aantal handelingen in het subsidieproces terug. Daarnaast ontstaat bij het verstrekken van een vast bedrag voor een bepaalde prestatie de prikkel om de subsidie efficiënt te besteden. Het subsidieproces wordt daarmee ook efficiënter. Bovendien mogen Gedeputeerde Staten voor deze subsidies aan de subsidieontvanger niet de verplichting opleggen om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen. Dit levert voor de subsidieontvanger een directe kostenbesparing op.

Conform het Rsk biedt deze Asv de mogelijkheid om een ‘lichter’ arrangement toe te passen op een hoger subsidiebedrag. Of dit toelaatbaar is, moet blijken uit een schriftelijk vast te leggen risicoanalyse. Als het toelaatbaar blijkt, dan leidt dit uiteraard tot een extra lastenvermindering. Een ‘strenger’ arrangement op een lager subsidiebedrag toepassen mag niet, omdat dit juist een lastenverzwaring betekent.

6d. Vast bedrag of vast bedrag per prestatie-eenheidSubsidies tot € 125.000 (arrangementen 1 en 2) worden in de vorm van een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid verstrekt (Price x Quantity). De subsidieontvanger moet na afloop van de activiteiten aantonen dat de activiteiten verricht zijn. De verantwoording geschiedt over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Daarbij geven Gedeputeerde Staten vooraf aan op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Uitgangspunt is dat als sprake is van een subsidieregeling, dit in de subsidieregeling wordt vastgelegd en anders in de beschikking tot subsidieverlening. Op basis van een risicoanalyse kunnen Gedeputeerde Staten besluiten om een controle ter plaatse uit te voeren. Zoals hiervoor bij de standaard arrangementen reeds aangegeven, brengt prestatiesubsidiëring zowel voor de provincie als de subsidieontvanger het aantal handelingen in het subsidieproces terug. Daarnaast ontstaat bij het verstrekken van een vast bedrag voor een bepaalde prestatie de prikkel om de subsidie efficiënt te besteden. Zo draagt prestatiesubsidiëring bij aan een efficiënter en transparanter subsidieproces.

Subsidies van € 125.000 en hoger (arrangement 3) worden op de traditionele wijze afgerekend, namelijk op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

6e. Verklaring inzake werkelijke baten en lastenBij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (arrangement 2) biedt de Asv de mogelijkheid om bij wijze van hoge uitzondering op de hiervoor genoemde arrangementen de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke baten en lasten aan te laten tonen dat de activiteiten zijn verricht. Een afzonderlijke prestatieverantwoording komt dan te vervallen. Verantwoording door middel van een dergelijke verklaring is echter uitsluitend toegestaan in het geval dat de baten en lasten ter zake van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van die activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden.

6f. Meldingsplicht subsidieontvanger en vermindering tussentijdse rapportagesHet principe dat gewerkt wordt vanuit vertrouwen in plaats van wantrouwen ligt ook ten grondslag aan de vermindering van informatieverplichtingen. Dit betekent meer eigen verantwoordelijkheid voor de subsidieontvanger. Zo moet deze onverwijld melden wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan. In dat geval kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverlening wijzigen of intrekken, de subsidie lager of op nihil vaststellen, voorschotten opschorten of verplichtingen aanpassen. Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente. In geval van misbruik wordt dit geregistreerd. Omdat de subsidieontvanger zelf verantwoordelijk is voor het melden van afwijkende omstandigheden, neemt de noodzaak om tussentijdse rapportages en verantwoordingen op te vragen af. In het kader van het vertrouwensprincipe worden daarom niet meer alle subsidieontvangers in alle gevallen belast met verantwoordingen, rapportages en controles. Voor subsidies van € 125.000 en hoger, waarbij de periode van uitvoering van de activiteiten meer dan 12 maanden bedraagt, geldt echter altijd de verplichting om ten hoogste een keer per periode van 12 maanden een voortgangsrapportage te overleggen. Dit laatste is noodzakelijk voor een juiste toepassing van het baten-lasten-stelsel. Een vermindering van het aantal tussentijdse rapportages levert voor zowel de provincie als voor de subsidieverstrekker een tijdsbesparing op. Bovendien leidt het voor de subsidie-ontvanger tot minder handelingen.

6g. Vereenvoudiging bevoorschottingVermindering van administratieve lasten voor de subsidieontvanger en uitvoeringslasten voor de provincie brengt met zich dat bevoorschotting gelijktijdig en ambtshalve plaatsvindt met de beschikking tot subsidieverlening. Dit betekent dat de subsidieontvanger geen specifieke aanvragen tot bevoorschotting meer hoeft in te dienen en er ook geen bevoorschotting meer plaatsvindt op grond van voortgangsrapportages. Deze maatregel levert voor zowel de provincie als voor de subsidieontvanger een tijdsbesparing op. Voor de subsidieontvanger leidt het bovendien tot een vermindering van het aantal uit te voeren handelingen.

6h. Uniforme termijnenIn deze Asv zijn de standaard beslistermijnen van het Rsk overgenomen. Het gaat om standaardtermijnen voor de standaardprocesstappen. De termijn waarbinnen een beschikking tot subsidieverlening moet worden gegeven bedraagt 13 weken na ontvangst van de aanvraag of binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend. In bepaalde uitzonderingsgevallen geldt een beslistermijn van 22 of 40 weken. Alle termijnen zijn maximumtermijnen; uiteraard dient een zo kort mogelijke termijn te worden gehanteerd.

Ook de indieningstermijnen voor de subsidievaststelling zijn standaard op 13 weken gesteld, behalve bij de exploitatie- en begrotingssubsidies. Het uniformeren van termijnen draagt bij aan een transparanter subsidieproces.

6i. Uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarievenVerschillende uitgangspunten en definities per subsidie ten aanzien van subsidiabele kosten en tarieven leggen een grote (lasten)druk op de administratieve systemen van subsidieontvangers. De Asv voorziet daarom in een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regeling voor uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen voor uurtarieven. Daarin wordt aangesloten bij het Rsk, dat voor de berekening van subsidiabele uurtarieven bij de subsidieontvanger uitgaat van standaardberekeningswijzen die zijn gebaseerd op:

  • a. integrale kosten;

  • b. kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitaire opslag voor indirecte kosten, of;

  • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief.

Bij uniforme kostenbegrippen moet gedacht worden aan uniforme definities voor kostenbegrippen als loonkosten, subsidiabele kosten, kostendrager, urenbasis, etc. Het werken met standaard berekeningswijzen en kostenbegrippen is eenvoudig en transparant, levert een tijdsbesparing op en draagt bij aan de rechtszekerheid van de subsidieontvanger.

6j. Beleid voor misbruik en oneigenlijk gebruik subsidiesWerken vanuit vertrouwen betekent het accepteren van een zeker risico. Om op verantwoorde wijze een deel van de huidige sturing los te kunnen laten, moet aan extra randvoorwaarden worden voldaan om misbruik te voorkomen. Deze randvoorwaarden worden verankerd in een provinciebreed beleid om misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O-beleid) te voorkomen. Risicomanagement, strikte handhaving en registratie van misbruik moeten hier deel van uitmaken. Nieuw zijn de risicoanalyses vooraf, steekproefsgewijze verantwoording, steekproefsgewijze controles, actieve en consistente handhaving, een register misbruik en oneigenlijk gebruik (zwarte lijst) en periodieke evaluatie van alle subsidieregelingen. Door op deze manier invulling te geven aan het principe van verantwoord vertrouwen worden goedwillende burgers, bedrijven en instellingen minimaal belast en hoeven de goeden niet onder de kwaden te leiden. Het opstellen en toepassen van M&O- beleid vergroot de efficiency en transparantie van het subsidieproces en biedt de subsidieontvanger bovendien de vereiste rechtszekerheid. Een andere manier om transparantie en openheid over het door de provincie gevoerde subsidiebeleid te geven is het inmiddels operationele Openbare Subsidieregister. Een ieder kan in dit register zien aan wie en voor welk bedrag de provincie subsidie verleent. Daarmee functioneert dit register ook als een controlemechanisme en draagt het bij aan het M&O-beleid.

7. HandhavingIn de Asv zijn geen bepalingen opgenomen inzake de handhaving van aan een subsidie verbonden verplichtingen of de bestrijding van subsidiefraude. Bij subsidiefraude gaat het bijvoorbeeld om het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens met het oogmerk om zo ten onrechte subsidie te verkrijgen of meer subsidie dan waar men recht op heeft. Bij de niet-nakoming van subsidieverplichtingen gaat het om een subsidieontvanger die de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet of niet naar behoren heeft verricht of anderszins de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet heeft nageleefd. De subsidietitel van de Awb voorziet in de benodigde sancties die in deze gevallen kunnen worden opgelegd. Alle sanctiebevoegdheden zijn discretionair geformuleerd. Dit betekent dat de provincie kán overgaan tot het opleggen van een sanctie en daartoe een belangenafweging moet maken. Deze discretionaire bevoegdheid en de in dat kader te maken belangenweging is door Gedeputeerde Staten nader ingevuld en ingekaderd in het M&O-beleid. Op grond van het communautaire recht geldt echter dat als er onregelmatigheden worden geconstateerd in de uitvoering van Europese subsidieregelingen, dit in beginsel móet leiden tot intrekking en terugvordering van de betreffende subsidie. De subsidieontvanger dient zich hiervan bewust te zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Delegatie regelgevende bevoegdheid

Eerste lid Nadere regelsDit artikel betreft de overdracht van bevoegdheden van Provinciale Staten aan Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten ontlenen aan dit artikel de bevoegdheid om nadere subsidieregelingen op te stellen ter uitvoering van deze verordening. Dat het hier om een delegatiebepaling gaat wordt zichtbaar gemaakt door gebruik van de zinsnede “door Gedeputeerde Staten”. Het artikel noemt negen beleidsvelden waarop Gedeputeerde Staten subsidieregelingen mag maken. Deze indeling in beleidsvelden is afkomstig uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten juncto de Regeling informatie voor derden. Voor deze landelijke standaard voor provincies is bewust gekozen, omdat de provinciale begrotingsindeling regelmatig aan verandering onderhevig is, terwijl de gekozen functionele indeling verankerd is in genoemde Rijksregelgeving en veel minder snel zal wijzigen. Bovendien is met deze functies en de bijbehorende subfuncties uit bijlage 1a van de Regeling informatie voor derden, gegarandeerd dat alle beleidsterreinen worden bestreken. Zo vallen onder het beleidsveld welzijn ook sport en kunst. Op grond van het eerste lid zijn Gedeputeerde Staten niet alleen bevoegd, maar ook verplicht om voor het verstrekken van subsidie een subsidieregeling op te stellen. Dit lid doet verder recht aan artikel 4:23, eerste lid, van de Awb dat de eis bevat dat er voor de verstrekking van subsidie altijd een wettelijke grondslag moet bestaan (in de vorm van een subsidieregeling).

Tweede lid AfwijkingOmdat het opstellen van een subsidieregeling niet in alle gevallen is vereist, geeft het tweede lid aan in welke gevallen dat niet hoeft. Zo is een uitzondering in de Awb gemaakt voor subsidies die rechtstreeks op grond van een Europees programma worden verstrekt. Ook maakt de Awb een uitzondering voor de begrotingssubsidies en de incidentele subsidies. Deze uitzonderingen worden ook wel “buitenwettelijke” subsidies genoemd, omdat ze geen grondslag vinden in een subsidieregeling. Voor de buitenwettelijke incidentele subsidies geldt wel een verslagverplichting op grond van artikel 4:23, vierde lid, van de Awb. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten jaarlijks een verslag dienen te publiceren van alle verstrekte incidentele subsidies. Indien er sprake is van meerdere incidentele subsidies, die op grond van de regels omtrent staatssteun gemeld moeten worden bij de Europese Commissie, adviseert de Europese Commissie hiervoor een subsidieregeling te maken, omdat zij de voorkeur heeft voor het toetsen van één regeling boven meerdere losse aanvragen.

Artikel 3 Vereisten nadere regels

Eerste lid MinimumvereistenIn de Awb zijn diverse minimumvereisten gesteld waar een subsidieregeling aan moet voldoen. De bepalingen die Gedeputeerde Staten verplicht moeten opnemen in een subsidieregeling zijn opgesomd in het eerste lid van dit artikel. Ter bevordering van de kwaliteit en uniformiteit van subsidieregelingen binnen de provincie Noord-Brabant wordt voor het opstellen van subsidieregelingen gebruik gemaakt van een standaardmodel. Zowel de artikelen van deze verordening als die van het standaardmodel voor subsidieregelingen volgen de chronologie van het proces van subsidieverstrekking.Onder h Evaluatie Voor evaluatie komen in aanmerking zowel de mate van verwezenlijking van de doelstellingen en de neveneffecten als de evenredigheid, subsidiariteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, afstemming van de desbetreffende subsidieregeling op deze verordening en eventuele andere regelingen, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Welke vorm van evaluatie moet worden gekozen, zal afhangen van onder meer het gewicht van de desbetreffende subsidieregeling, de maatschappelijke betekenis ervan en de aan de evaluatie verbonden lasten. In het algemeen lijkt een evaluatietermijn van vier jaar, in samenhang met de statenperiode, in de rede te liggen. Onder omstandigheden kan echter een andere termijn de voorkeur verdienen. Alle subsidieregelingen zullen daarnaast jaarlijks aan het eind van het kalenderjaar worden onderzocht op noodzaak van actualisatie. Bij deze actualisatie kunnen dan de subsidieplafonds voor het nieuwe kalenderjaar worden aangepast, alsmede technische wijzigingen in de regeling worden doorgevoerd die uit de uitvoeringspraktijk zijn gebleken. Tevens kan dit wijzigingsmoment worden gebruikt om beleidsmatig bij te sturen als de regeling niet het gewenste effect lijkt te sorteren.

Tweede lid Facultatieve bepalingenHier zijn de bepalingen opgenomen die Gedeputeerde Staten facultatief kunnen opnemen in een subsidieregeling.Onder h Reservevorming Gedeputeerde Staten kunnen bij exploitatiesubsidies en begrotingssubsidies bepalingen over reservevorming opnemen in de desbetreffende subsidieregeling respectievelijk de beschikking tot subsidieverlening indien dit beleidsmatig wenselijk is. Veelal zullen bepalingen omtrent reservevorming een inperking van reservevorming betekenen. In andere gevallen kan het juist wenselijk zijn een bepaalde mate van reservevorming toe te staan, bijvoorbeeld in het kader van de afbouw van een subsidie. Door het toestaan van reservevorming wordt het voor de subsidieontvanger mogelijk om andere financiers aan te trekken. Hij kan dan een eigen vermogensbuffer opbouwen, zodat hij op termijn op eigen benen kan staan en subsidie wellicht niet meer nodig is.

Artikel 4 Delegatie bevoegdheid tot besluitvorming

Eerste lid Bestuurlijke en financiële competentieDit lid biedt de grondslag voor Gedeputeerde Staten om alle besluiten te nemen die rondom het subsidieverleningsproces nodig zijn. Gedeputeerde Staten zijn daarmee bevoegd om alle soorten subsidies, genoemd in artikel 4:23 van de Awb, te verstrekken. Dus ook de begrotingssubsidies en de incidentele subsidies. Toegevoegd is de voorwaarde dat de in de provinciale begroting voor het desbetreffende beleidsdoel opgenomen gelden toereikend zijn. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten slechts subsidie kunnen verstrekken, indien Provinciale Staten de desbetreffende begrotingspost hebben goedgekeurd.

Tweede lid Aard bevoegdhedenDe hier gegeven opsomming geeft een nadere invulling van wat Provinciale Staten onder het verstrekken van subsidie verstaan en waartoe Gedeputeerde Staten precies gedelegeerd zijn.

Derde lid Andere doelgebonden en niet-doelgebonden verplichtingenDit lid vormt de wettelijke grondslag voor Gedeputeerde Staten om naast de standaardverplichtingen van artikel 4:37 van de Awb ook de verplichtingen genoemd in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb aan een beschikking tot subsidieverlening te mogen verbinden. Zonder een dergelijke grondslag in deze verordening zouden Gedeputeerde Staten hiertoe niet bevoegd zijn.

Vierde lid Afwijking Onder a HardheidsclausuleHet toepassen van de hardheidsclausule is slechts zeer sporadisch nodig als er een goede subsidieregeling aan ten grondslag ligt. Het moet immers gaan over onvoorzienbare gevallen. Wat te voorzien is, dient vooraf in de subsidieregeling te worden geregeld. Besluiten tot afwijking van deze verordening of een subsidieregeling op grond van de hardheidsclausule zijn om die reden voorbehouden aan Gedeputeerde Staten en mogen niet in mandaat worden afgedaan.Onder b Begrotingssubsidies en incidentele subsidiesIncidentele subsidies kenmerken zich door het ontbreken van een subsidieregeling, waardoor er geen inhoudelijk vastomlijnd beleid bestaat waarbinnen een gemandateerde zou mogen besluiten. Begrotingssubsidies zijn subsidies van doorgaans grote financiële omvang aan een unieke subsidieontvanger voor een exclusieve prestatie. Ofschoon de financiële competentie in algemene zin reeds is afgedekt, doordat Provinciale Staten deze subsidieontvangers met naam en bedrag via de begroting heeft goedgekeurd, is het van groot belang dat de juiste verplichtingen aan deze subsidies worden verbonden. Bijvoorbeeld verplichtingen over de toegestane reservevorming, het bevoorschottingsregime en dergelijke. Aangezien voor deze buitenwettelijke subsidies niet kan worden teruggevallen op een subsidieregeling is het noodzakelijk per begrotingssubsidie maatwerk te leveren. Ook voor begrotingssubsidies geldt derhalve dat er geen vastomlijnd beleid bestaat waarbinnen een gemandateerde zou mogen besluiten. Het verlenen van incidentele subsidies en begrotingssubsidies is om die reden voorbehouden aan Gedeputeerde Staten en worden niet in mandaat afgedaan.

Artikel 4a Wet BibobOm te voorkomen dat de overheid ongewild criminaliteit in de hand werkt is in 2003 de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) ingesteld. Voor de invoering van de Wet Bibob konden alleen de politie en het Openbaar Ministerie ingrijpen als er sprake was van malafide praktijken. Met de Wet Bibob hebben nu ook andere bestuursorganen, zoals gemeenten, provincies en aanbestedende diensten als Rijkswaterstaat een bestuurlijk instrument waarmee ze de mogelijkheid hebben om bedrijven en personen te screenen en criminele activiteiten aan te pakken. Ze kunnen bij vermoeden van malafide praktijken de integriteit van houders en aanvragers van vergunningen en subsidies laten onderzoeken en toetsen bij het landelijk bureau Bibob. De bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om van dit Bibob-artikel gebruik te maken is een discretionaire bevoegdheid. Gedeputeerde Staten kunnen dus zelf bepalen voor welke subsidies zij deze mogelijkheid willen creëren. De resultaten van de risicoanalyses vooraf kunnen daarbij bepalend zijn. Ook de uiteindelijke toepassing van de bevoegdheden van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid. Gedeputeerde Staten moeten altijd zelf een belangenafweging maken. Deze discitionaire bevoegdheid en de in dat kader te maken belangenafweging is door Gedeputeerde Staten nader ingevuld en ingekaderd in een daartoe opgestelde beleidsregel inzake toepassing Wet Bibob.

Artikel 5 Misbruik en oneigenlijk gebruikIn dit artikel wordt aan Gedeputeerde Staten de opdracht gegeven misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan. Gedeputeerde Staten hebben de in dit artikel genoemde verplichtingen voor het tegen gaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies uitgewerkt in een beleidsregel (M&O-beleid). Het M&O-beleid vormt een belangrijk onderdeel van het nieuwe subsidiesysteem en ziet op een sluitend systeem van eigen verantwoordelijkheid, (steekproefsgewijze) verantwoording, risicogerichte controle en een actieve en consistente handhaving. Daarnaast maken ook de risicoanalyses vooraf, steekproefsgewijze controles, toepassing van de Wet Bibob, een register misbruik en oneigenlijk gebruik (zwarte lijst) en de periodieke evaluatie van alle subsidieregelingen deel uit van dit beleid.

Artikel 6 Doelgroep

Onder a RechtspersonenHet verstrekken van subsidies aan rechtspersonen heeft binnen de provincie Noord-Brabant de voorkeur. Verstrekking van gelden aan rechtspersonen is financieel minder risicovol dan verstrekking aan natuurlijke personen, omdat rechtspersonen veelal meer financiële buffers hebben om in verhaalsituaties gelden terug te betalen. Bovendien zijn rechtspersonen door hun omvang doorgaans beter in staat gewenste projecten te ontwikkelen. Rechtspersonen zullen daardoor beter in staat zijn de met de subsidie beoogde doelstellingen van Gedeputeerde Staten te bereiken. Onder b Natuurlijke personen In sommige gevallen kan verstrekking van subsidie aan natuurlijke personen toch aangewezen en zinvol zijn voor het bereiken van de gewenste beleidsdoelstellingen. Vanwege de hiervoor geschetste financiële risico’s dient hier echter terughoudend mee te worden omgegaan. Indien het toch wenselijk is om natuurlijke personen aan te wijzen als doelgroep van de subsidie kan het zinvol zijn garanties in te bouwen om te zorgen dat bij misbruik of oneigenlijk gebruik verhaal mogelijk is. Te denken valt aan een bankgarantie. Verplichte samenwerkingsverbanden van rechtspersonen en natuurlijke personen zijn natuurlijk ook mogelijk en dragen eveneens bij aan risicospreiding.

Artikel 7 Vormen van subsidie

Eerste lid Subsidievormen Onder a ProjectsubsidieBij een projectsubsidie gaat het om subsidie voor producten, activiteiten of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in de tijd. Projectsubsidies zijn altijd gericht op een specifiek eindresultaat. De in het kader van het project uitgevoerde activiteiten behoren op het moment van de subsidieaanvraag niet tot de alledaagse bedrijfsvoering. Het gaat hier dus niet om de reguliere activiteiten van de aanvrager, maar om eenmalige en specifieke projecten, die zonder subsidie niet tot stand zouden komen. Veelal betreft het innovatieve activiteiten; de zogenaamde “kersen op de taart”. Voorbeelden van projectsubsidies zijn subsidie voor het aanleggen van grasdaken, subsidie voor het nemen van energiebesparende maatregelen, subsidie voor de bouw van een topsportlocatie, subsidie voor grondverbeteringsprojecten, etc. Projectsubsidies worden altijd verstrekt op basis van een subsidieregeling.Onder b ExploitatiesubsidieEen exploitatiesubsidie is een subsidie voor een of meer kalenderjaren. Onder de term exploitatiesubsidie wordt ook de zogenaamde budgetsubsidie begrepen. Een budgetsubsidie is de strengere variant van de exploitatiesubsidie, omdat er meer op prestaties wordt gestuurd dan bij de exploitatiesubsidie. Bij dit soort subsidies gaat het om een structurele subsidie die wordt verstrekt voor activiteiten die behoren tot de kernactiviteiten die de subsidieontvanger gewoonlijk in het kader van zijn dagelijkse bedrijfsvoering ontplooit. Het gaat dus om subsidiëring van een deel of alle reguliere werkzaamheden van de aanvrager. Meestal is de subsidieontvanger voor een groot deel van zijn bestaan of de instandhouding van zijn bedrijf afhankelijk van de desbetreffende subsidie. Voorbeelden van exploitatiesubsidies zijn een jaarlijkse subsidie aan jeugdzorgaanbieders of een jaarlijkse subsidie voor een instelling die het bedrijfsleven adviseert over economische activiteiten. Exploitatiesubsidies worden altijd verstrekt op basis van een subsidieregeling.Onder c BegrotingssubsidieIn bepaalde gevallen is het toegestaan om niet op basis van een subsidieregeling, maar op basis van een post op de begroting subsidie te verlenen. Artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Awb bepaalt hierover dat er geen wettelijk voorschrift is vereist, indien de begroting de subsidieontvanger en het bedrag, waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. Een begrotingssubsidie is een zogenaamde buitenwettelijke subsidie. De vermelding van de ontvanger en het bedrag kan overigens ook in de toelichting bij de begroting worden gedaan. Vermelding in een subsidieprogramma is echter niet voldoende volgens de toelichting van de Awb. Subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost kan met name aan de orde zijn bij exploitatiesubsidies die, veelal structureel, slechts aan één of enkele ontvangers worden verstrekt. Het betreft een subsidie voor een unieke subsidieontvanger en een exclusieve prestatie. Jaarlijks wordt bij het vaststellen van de begroting getoetst of er (nog steeds) sprake is van een unieke positie van subsidieontvanger in de markt, omdat er anders strijd kan ontstaan met Europese regelgeving. Door in de begroting of de toelichting bij de begroting de subsidieontvanger en het bedrag te vermelden, is publieke controle mogelijk en kan een wettelijke subsidieregeling achterwege blijven. Ingegeven door de wens om te komen tot heldere, voor alle subsidievormen geldende formele vereisten is er bij het opstellen van deze verordening voor gekozen om ook begrotingssubsidies in deze verordening op te nemen. Hiermee wordt bereikt, dat ook voor begrotingssubsidies de formele vereisten met betrekking tot aanvraag, indiening en behandeling gelden en dat ook de arrangementen van het rijkssubsidiekader van toepassing zijn. De bestuurlijke en administratieve lasten worden hierdoor beperkt.Onder d Incidentele subsidieVoor een incidentele subsidie is geen wettelijk voorschrift (subsidieregeling) nodig. In artikel 4:23, vierde lid, onderdeel d, van de Awb is neergelegd, dat in incidentele gevallen kan worden afgezien van het basisvereiste dat slechts op grond van een wettelijk voorschrift subsidie kan worden verstrekt. Die situatie doet zich voor, indien er noch een subsidieregeling, noch vast beleid is die voorzien in subsidiëring van de desbetreffende activiteiten. Een incidentele subsidie is dus net als een begrotingssubsidie een zogenaamde buitenwettelijke subsidie. Het initiatief voor een incidentele subsidie ligt vrijwel altijd bij de subsidieaanvrager. Zou het initiatief immers bij de provincie liggen, dan was er wel beleid en een subsidieregeling. Incidentele subsidies zijn daarom bedoeld voor gevallen, waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is. Meestal zal het gaan om eenmalige projectsubsidies, veelal in de vorm van een zogenaamde waarderingssubsidie. Bijvoorbeeld een bepaalde maatschappelijk relevante stichting bestaat 25 jaar en vraagt vanwege dit jubileum een incidentele subsidie aan. Een subsidie voor maximaal één jaar, maar met een groot aantal subsidieontvangers, is dus niet incidenteel. Een subsidie aan één subsidieontvanger met een structureel karakter, dat wil zeggen dat meerdere keren achter elkaar subsidie wordt verleend voor dezelfde activiteiten, mag ook niet als incidenteel worden gezien. Evenmin is een eenmalige subsidie voor alle scholen in het basisonderwijs een incidentele subsidie. Ingegeven door de wens om te komen tot heldere, voor alle subsidievormen geldende formele vereisten is er bij het opstellen van deze verordening voor gekozen om ook incidentele subsidies in deze verordening op te nemen. Hiermee wordt bereikt, dat ook voor incidentele subsidies de formele vereisten met betrekking tot aanvraag, indiening en behandeling gelden en dat ook de arrangementen van het rijkssubsidiekader van toepassing zijn. De bestuurlijke en administratieve lasten worden hierdoor beperkt.

Tweede lid Wijze van subsidieverstrekkingWaar voorheen meestal sprake was van de meer traditionele vorm van subsidies in de zin van ‘subsidie in de vorm van een geldbedrag’, waarbij het geld dus niet meer bij de provincie terug komt, wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van subsidie in de vorm van een geldlening of subsidie in de vorm van een garantstelling. Hierdoor vloeit het geld ook weer terug naar de provincie (revolving funds). Bij een lening is het revolverend karakter snel duidelijk. De middelen worden via een subsidie in de vorm van een geldlening uitgeleend en later weer terugbetaald. Na elke aflossing kunnen de middelen opnieuw worden ingezet. Een subsidie in de vorm van een garantie heeft ook een indirect revolverend karakter. De waarde van de garantie daalt in de loop van de tijd en loopt af als de lening waarop de garantie betrekking heeft is afgelost. Daarna kan de garantie opnieuw worden ingezet. Door de inzet van deze nieuwe subsidievormen kan er meer worden bereikt met minder geld. Deze revolverende manier van subsidiëren is met name geschikt voor projectsubsidies met voldoende kasstromen, zodat er door de subsidieontvanger voldoende middelen worden gegenereerd om te kunnen aflossen. In hoeverre een revolving fund zichzelf in stand kan houden, hangt voor de provincie af van de mate waarin er inkomsten kunnen worden gegenereerd. Inkomsten kunnen worden gegenereerd door het heffen van een rente bij een lening of een premie bij een garantie. Voor het aangaan van geldleningen en garantstellingen hebben Gedeputeerde Staten ingevolge de Provinciewet toestemming nodig van Provinciale Staten. Deze toestemming is bij subsidies in de vorm van een geldlening of garantstelling gegarandeerd, doordat Provinciale Staten vooraf altijd de begrotingspost moeten goedkeuren, op grond waarvan de subsidieregeling wordt opgesteld en op grond waarvan de subsidies worden verstrekt. Dit is geregeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening. Op basis van die bepaling mogen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken. Het verstrekken van subsidie in de vorm van een geldlening of een garantstelling is minder risicovol, dan het verstrekken van subsidie in de vorm van een geldbedrag. Doordat de leningen grotendeels weer zullen worden terugbetaald en de garantstellingen waarschijnlijk maar enkele keren echt tot uitbetaling komen, houdt de provincie veel meer geld in kas. Bij subsidie in de vorm van een geldbedrag komt het geld niet meer terug bij de provincie. Net als subsidie in de vorm van een geldbedrag wordt een garantstelling of lening altijd verstrekt met het oog op bepaalde door de subsidieontvanger te verrichten activiteiten.Onder a GeldbedragSubsidie in de vorm van een geldbedrag is de meest voorkomende vorm van subsidies. Bij het verstrekken van subsidies op deze wijze wordt in toenemende mate met tendersystemen (alleen de beste projecten komen voor subsidie in aanmerking) gewerkt, in plaats van dat projecten op volgorde van binnenkomst worden gesubsidieerd tot het plafond is bereikt. Voorwaarde is wel dat de subsidieactiviteiten zich lenen voor een tendervorm, gezien de daarmee gemoeide tijd en uitvoeringslasten.Onder b GeldleningSubsidie in de vorm van een geldlening is een andere, veelal revolverende, vorm van subsidieverstrekking. Een geldlening is een afspraak tussen de subsidieaanvrager en de provincie. De provincie spreekt af om tijdelijk middelen beschikbaar te stellen. De subsidieontvanger verplicht zich om de middelen terug te betalen. Dit kan tegen een lagere rente dan marktconform en zelfs ook renteloos, maar dan dienen wel de staatssteunaspecten te worden meegenomen in die afweging en ook het revolverende karakter kan in gevaar komen. Het risico voor de provincie is dat de subsidieontvanger de uitgeleende middelen niet of slechts gedeeltelijk terugbetaalt, ook wel kredietrisico genaamd, door bijvoorbeeld faillissement van de subsidieontvanger.Onder c GarantstellingNaast subsidie in de vorm van een geldlening is ook subsidie in de vorm van een garantstelling een, vaak revolverende, vorm van subsidieverstrekking. Er bestaan verschillende soorten garantstellingen. Het meest gebruikelijk is een garantstelling die gekoppeld is aan de terugbetaling van een lening, ook wel borgstelling genoemd. Er zijn ten minste drie partijen bij een garantstelling betrokken, te weten de subsidieontvanger, de provincie en de bank. Een garantstelling is een afspraak tussen de subsidieaanvrager en de provincie. De provincie spreekt af om borg te staan voor een door een bank verstrekte lening aan de subsidieontvanger. Als de subsidieontvanger zich niet aan de betalingsafspraken met de bank houdt, kan de bank zich tot de provincie wenden. De provincie betaalt vervolgens aan de bank. Alleen bij wanbetaling hoeft de provincie dus te betalen. Evenals een geldlening kan een garantstelling zowel marktconform als niet-marktconform worden verleend. In het laatste geval moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Eerste lid Algemene weigeringsgrondenIn de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb worden diverse wettelijke weigeringsgronden genoemd waarvan Gedeputeerde Staten gebruik kunnen maken bij het verstrekken van subsidie. Deze weigeringsgronden zijn rechtstreeks van toepassing op het verstrekken van subsidie. Naast deze wettelijke weigeringsgronden hebben Provinciale Staten in dit lid ook nog enkele algemene weigeringsgronden opgenomen die dwingend van toepassing zijn op het verstrekken van alle subsidies op grond van deze verordening. Gedeputeerde Staten hebben daarbij dus niet, zoals in de Awb, een discretionaire bevoegdheid om de weigeringsgronden al dan niet toe te passen. Gedeputeerde Staten hebben wel de bevoegdheid om in de desbetreffende subsidieregeling nog aanvullende weigeringsgronden op te nemen die specifiek betrekking hebben om de te subsidiëren activiteiten. Dat blijkt uit de in de aanhef van dit artikel gebruikte zinsnede: “in ieder geval”. Voor incidentele subsidies en begrotingssubsidies vormt artikel 8 het enige afwegingskader, omdat er geen subsidieregeling aan ten grondslag ligt.Onder a OndergrensDeze weigeringsgrond is bedoeld om de uitvoeringslasten van de provincie te beperken.

Tweede lid BezoldigingsnormMet deze weigeringsgrond wordt invulling gegeven aan de wens om subsidiegelden op een maatschappelijk verantwoorde wijze in te zetten. Een exploitatie- of begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een exploitatiesubsidie, wordt in zijn geheel geweigerd als uit een subsidieaanvraag blijkt dat de aanvrager van een dergelijke subsidie bestuurders en andere personen die voor hem werkzaam zijn bezoldigt boven het salaris van een minister én de desbetreffende aanvrager voor meer dan 50% [via aangenomen amendement gewijzigd in: 25%] van zijn inkomsten afhankelijk is van subsidies of bijdragen van de overheid. Om te bepalen of het gestelde bezoldigingsmaximum wordt overschreden worden niet alleen de bezoldiging, maar ook de toelagen en toeslagen van de betreffende bestuurders of andere personen in de berekening betrokken. Wanneer een overschrijding eerst achteraf bij gelegenheid van de subsidievaststelling wordt geconstateerd, zal dit tot lagere vaststelling en overeenkomstige terugvordering van verstrekte voorschotten leiden. Vaststelling op nihil en volledige terugvordering ligt in beginsel voor de hand. Voor de toepasselijkheid van de weigeringsgrond is het in principe niet van belang of de betreffende exploitatie- of begrotingssubsidie, die naar haar aard aangemerkt kan worden als een exploitatiesubsidie, wordt gefinancierd uit de autonome middelen van de provincie of uit bijvoorbeeld een doeluitkering. Mocht voor deze laatste categorie echter rijksregelgeving afwijkende regels voorschrijven, dan wijkt deze bepaling van rechtswege.

Artikel 9 SubsidievereistenVerwezen wordt naar de toelichting bij de vormen van subsidie in artikel 7.

Artikel 10 Berekeningswijze subsidiabele kostenOm de totstandkoming van het subsidiebedrag van uurtarieven te vereenvoudigen hebben Gedeputeerde Staten een regeling inzake uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen vastgesteld. In die regeling worden eenduidige definities gebruikt voor kostenbegrippen, zoals integrale kosten, urenbasis, loonkosten, indirecte kosten, overhead, kosten van derden, etc. Verder wordt uitgegaan van drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven, namelijk de berekening op basis van integrale kosten, de berekening op basis van een uurtarief per kostendrager, vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten of het hanteren van forfaitair vastgestelde uurtarieven. Bij deze laatste twee berekeningswijzen wordt bovendien uitgegaan van uniforme forfaitaire elementen voor de berekening van uurtarieven, zoals het aantal werkbare uren op jaarbasis. In de desbetreffende subsidieregeling of in de beschikking tot subsidieverlening bepalen Gedeputeerde Staten volgens welke van de drie gestandaardiseerde berekeningswijzen subsidieontvanger de subsidiabele kosten dient te berekenen. Daarbij wordt in principe aangesloten bij de praktijk van de subsidieontvanger, maar bij de afweging tussen het al dan niet bieden van een keuzemogelijkheid aan de subsidieontvanger wegen Gedeputeerde Staten ook de administratieve- en uitvoeringslasten.

Artikel 11 Niet subsidiabele kostenDit artikel heeft betrekking op BTW die bedrijven kunnen verrekenen respectievelijk BTW die overheden kunnen compenseren.

Artikel 12 Vereisten subsidieaanvraagHet uitgangspunt van dit artikel is dat subsidie wordt aangevraagd door middel van een speciaal daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier. Het vaststellen van een aanvraagformulier door Gedeputeerde Staten dient het ordelijke verloop van de behandeling van aanvragen. Het aanvraagformulier bevat een overzicht van de gegevens die van de subsidieaanvrager benodigd zijn om een subsidieaanvraag goed te kunnen beoordelen. Het bestaat uit een algemeen deel met algemene gegevens, zoals naam, adres, woonplaats en een bijzonder deel. De in het bijzondere deel gevraagde gegevens zijn specifiek afgestemd op de desbetreffende subsidie of subsidieregeling. Zo dient op basis van deze verordening bij exploitatie- en begrotingssubsidies in ieder geval altijd een verklaring te worden toegevoegd dat de bezoldiging van bestuurders en personen werkzaam voor de subsidieaanvrager niet uitgaat boven het salaris van een minister. De aard en de hoeveelheid van de gevraagde gegevens moet op basis van het proportionaliteitsbeginsel altijd in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de gevraagde subsidie en steeds terug te voeren zijn op de desbetreffende subsidieregeling en deze verordening. Daarnaast mogen Gedeputeerde Staten op basis van artikel 4:2 van de Awb die gegevens vragen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover subsidieaanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Aanvraagformulieren zijn te vinden op de provinciale website www.brabant.nl of kunnen op verzoek worden toegestuurd.

Artikel 13 Subsidiearrangementen

Eerste en tweede lid PrestatiesubsidiëringBij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (Price x Quantity) wordt verstrekt ten behoeve van een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. De subsidieontvanger moet na afloop van de activiteiten aantonen dat de activiteiten verricht zijn. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.

Derde lid Gerealiseerde kostenBij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van prestaties én financiële verantwoording (gerealiseerde kosten).

Europese regelgevingEen aantal specifieke eisen aan de verantwoording en controle van subsidies worden voorgeschreven door Europese regelgeving. Dit speelt vooral bij Europese subsidies, cofinanciering door Europa en bij subsidies die als staatssteun kunnen worden aangemerkt. Indien de subsidieactiviteit geheel of gedeeltelijk met Europese gelden wordt gefinancierd, gelden de Europese voorschriften gericht op verantwoording van de uitgaven. Voor staatssteun moet worden geborgd dat de subsidie niet boven de toegestane steunpercentages en steunplafonds uitkomt. Als toepassing van deze verordening in strijd is met Europese regelgeving gaat laatstgenoemde regelgeving voor.

Artikel 14 VerdelingswijzenOmdat de omvang van het voor verstrekking van subsidies beschikbare bedrag wordt beperkt door een subsidieplafond, wordt in de subsidieregeling bepaald hoe de beschikbare gelden over de in beginsel voor honorering in aanmerking komende aanvragen worden verdeeld. In de praktijk wordt meestal gekozen voor de verdeling volgens de regel “wie het eerst komt, het eerst maalt” of op basis van rangschikking na onderlinge vergelijking van alle binnengekomen aanvragen, ook wel tender genoemd. Een enkele keer wordt het beschikbare bedrag evenredig verdeeld over alle aanvragers en zo nu en dan wordt er geloot.Onder a Volgorde van binnenkomstBij verdeling op volgorde van binnenkomst is het tijdstip van de indiening van de aanvraag min of meer toevallig. In veel gevallen is dit het meest praktisch hanteerbare systeem. Behandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst is vooral bruikbaar bij grote aantallen aanvragen, als het wenselijk is de indiening van aanvragen en de verwerking daarvan in tijd te spreiden en als de activiteiten waarvoor de subsidie bedoeld is, zodanig in de subsidieregeling zijn omschreven dat de beoordeling van de aanvragen vrij eenvoudig is. Het voordeel van dit toedelingssysteem is dat direct gestart kan worden met subsidieverlening zodra de eerste aanvraag binnen is. Er hoeft immers geen tenderperiode te worden afgewacht en geen onderlinge vergelijking te worden gedaan. Voorbeelden waarbij dit systeem kan worden toegepast zijn subsidie voor het verwijderen van asbest, subsidie voor het treffen van energiezuinige maatregelen, subsidie voor natuurbeheer.Onder b TendersysteemBij een tendersysteem moeten aanvragen binnen een bepaalde periode worden ingediend, waarna wordt voorzien in een gelijktijdige beslissing op aanvragen op grond van een onderlinge vergelijking aan de hand van een aantal criteria. Voor een tenderprocedure wordt gekozen wanneer de relatieve kwaliteit van de aanvrager, de aanvraag en de uit te voeren activiteit relevant worden gevonden voor de realisering van de doelstelling van de desbetreffende subsidieregeling. De bedragen van de subsidieaanvragen die binnen de tenderperiode zijn ingediend en voldoen aan alle vereisten worden bij elkaar opgeteld. Indien het totaal van die subsidieaanvragen het subsidieplafond van de tenderperiode niet overschrijdt, komen alle subsidieaanvragen voor subsidie in aanmerking. Indien er meer aanvragen binnenkomen dan gehonoreerd kunnen worden en het subsidieplafond wel wordt overschreden, vindt een vergelijking van alle aanvragen op een aantal criteria plaats. Als wordt gekozen voor het tendersysteem stellen Gedeputeerde Staten in de desbetreffende subsidieregeling verdeelcriteria en een puntentoedeling vast, aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt. De subsidie wordt dan verdeeld in de volgorde van de rangschikking totdat het subsidieplafond wordt bereikt. Het voordeel van het op deze wijze selecteren van de beste of meest geschikte aanvragen is dat de doelstellingen waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld zo goed mogelijk worden gerealiseerd. Een nadeel kan zijn dat pas na de tenderperiode en de onderlinge vergelijking de subsidies kunnen worden verstrekt, waardoor deze procedure een langere doorlooptijd kent. Het tendersysteem is bijvoorbeeld geschikt bij subsidies voor innovatief onderzoek of bij subsidies voor kunst- en cultuuruitingen. Soms wordt het tendersysteem ook gebruikt om een prijsvraag vorm te geven.Onder c EvenredigheidBij verdeling van subsidies naar evenredigheid wordt, net als bij het tendersysteem gebruik gemaakt van een tenderperiode waarbinnen subsidieaanvragers hun aanvraag kunnen indienen. Het totale beschikbare subsidiebedrag (subsidieplafond) wordt vervolgens evenredig verdeelt over alle subsidieaanvragers. Alle subsidieaanvragen die binnen de tenderperiode zijn binnengekomen en aan de subsidievereisten voldoen, doen dus mee in deze verdeling. Er valt niemand af.Onder d LotingMeestal zal loting in combinatie met een andere verdelingswijze worden gebruikt. Bijvoorbeeld een tendersysteem met een loting, indien meerdere projecten op hetzelfde puntenaantal eindigen. Of een loting bij op volgorde van binnenkomst, indien op de dag dat het subsidieplafond overschreden zou worden twee aanvragen tegelijkertijd binnenkomen.

Artikel 15 Beslistermijnen subsidieverleningDe genoemde beslistermijnen gelden voor alle arrangementen en betreffen maximumtermijnen. Uiteraard wordt er naar gestreefd de beslistermijn zo kort mogelijk te houden. Indien een beschikking niet binnen de termijn kan worden gegeven, wordt dit aan de aanvrager medegedeeld en wordt daarbij een zo kort mogelijke termijn genoemd, waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14 van de Awb). De in dit artikel genoemde termijnen worden op basis van artikel 4:15 van de Awb opgeschort met de duur van een eventuele reactietermijn voor de aanvrager voor het aanleveren van door Gedeputeerde Staten gevraagde extra informatie.Onder d Nader onderzoekEen beslistermijn van 22 weken is aan de orde in gevallen waarin waarneming ter plaatse nodig is om te kunnen vaststellen of de subsidieaanvrager wel of niet in aanmerking komt voor de subsidie. Onder e Internationale peerreviews en beoordelingscommissies Deze beslistermijn van 40 weken betreft uitzonderlijke gevallen, waarin de subsidieverstrekking afhankelijk is van internationale werkzaamheden.

Artikel 17 MeldingsplichtDit artikel verplicht de subsidieontvanger de ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie te melden. Hierbij wordt uitgegaan van de voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidie zijn gesteld. De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen hierop naar bevind van zaken handelen. Een dergelijke melding kan leiden tot het intrekken of wijzigen van de subsidieverlening, het opschorten van voorschotten of het aanpassen van verplichtingen of het lager of zelfs op nihil vaststellen van de subsidie. De meldingsplicht geldt gedurende het hele proces van subsidieverstrekking, dus vanaf de subsidieverlening tot aan de subsidievaststelling. Indien er geen melding is gedaan en pas bij een aanvraag voor vaststelling of bij een steekproef blijkt dat er wel een melding gedaan had moeten worden, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente. In geval van misbruik wordt dit geregistreerd.

Artikel 18 Verplichtingen bij vermogensvormingDit artikel is nodig, omdat artikel 4:41 van de Awb een facultatieve subsidieverplichting bevat voor gevallen waarin de subsidie bij de subsidieontvanger tot vermogensvorming heeft geleid. Het bepaalde in artikel 4:41 van de Awb geldt alleen wanneer de grondslag daarvoor in deze verordening is opgenomen. Artikel 18 impliceert dat een vergoeding verschuldigd is in situaties waarbij de subsidieontvanger de voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt, een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging, de activiteiten heeft beëindigd, de subsidieverlening of vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt ontbonden. De hoogte van de vergoeding wordt door Gedeputeerde Staten bepaald op de wijze zoals aangegeven in dit artikel.

Artikel 19 Tussentijds voortgangsverslagDit artikel moet in nauwe samenhang met artikel 17 worden gelezen. De subsidieontvanger is zelf verantwoordelijk voor het melden van afwijkende omstandigheden, waardoor de noodzaak om tussentijdse rapportages en verantwoordingen op te vragen afneemt. Een tussentijds voortgangsverslag mag alleen worden opgelegd indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt meer dan 12 maanden bedraagt. In het kader van het vertrouwensprincipe worden niet meer alle subsidieontvangers in alle gevallen belast met verantwoordingen, rapportages en controles.

Eerste lid Voortgangsverslag niet mogelijkBij subsidies tot € 25.000 mogen Gedeputeerde Staten geen verplichting opleggen om een tussentijds voortgangsverslag te overleggen.

Tweede lid Voortgangsverslag mogelijk Bij subsidies van € 25.000 tot 125.000 hebben Gedeputeerde Staten wel de discretionaire bevoegdheid om de verplichting van een tussentijds voortgangsverslag op te leggen. Dat blijkt uit de “kan”-bepaling in dit lid. Of Gedeputeerde Staten van de bevoegdheid tot het opleggen van een tussentijds voortgangsverslag gebruik maken zal mede afhangen van de uitkomsten van de uitgevoerde risicoanalyse.

Derde lid Voortgangsrapportage verplicht Voor subsidies van € 125.000 en hoger geldt wel altijd de verplichting om ten hoogste een keer per periode van 12 maanden een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan 12 maanden bedraagt. Dit is ook noodzakelijk voor een juiste werking van het baten-lasten-stelsel.

Artikel 20 Vaststelling subsidies tot € 25.000

Eerste lid Arrangement 1Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst. Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen. Binnen dit arrangement zijn twee varianten mogelijk:

  • a. de subsidie wordt direct vastgesteld;

  • b. de subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.

De keuze voor direct vaststellen of ambtshalve vaststellen maken Gedeputeerde Staten op basis van een risicoanalyse per subsidieregeling of, als een subsidieregeling ontbreekt, op basis van objectiveerbare gronden.Onder a Direct vaststellenDirect vaststellen van de subsidie betekent dat de definitieve hoogte van de subsidie meteen wordt bepaald, zonder dat er eerst een toekenning plaats vindt via een besluit tot subsidieverlening. Bij toepassing van deze variant wordt de subsidie afgehandeld op basis van de aanvraag en vindt er achteraf geen verantwoording plaats. De subsidie kan worden verstrekt voorafgaand aan of na afloop van de subsidiabele activiteit. In situaties waarin de subsidie pas na afloop van de activiteit wordt verstrekt, de subsidie niet gebonden is aan specifieke verplichtingen (waarderingssubsidie) of bij subsidies van geringe financiële omvang, kan deze variant worden gehanteerd. Als wordt gekozen voor de “achteraf subsidie”, worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. In dit geval kan ook gevraagd worden om opgave van het totaal van de kosten. Dit kan van belang zijn voor subsidies waarvoor maximale toegestane Europese steunpercentages gelden die niet overschreden mogen worden. Indien de activiteiten nog moeten plaatsvinden dan ligt ambtshalve vaststellen meer voor de hand.Onder b Ambtshalve vaststellenIn deze variant wordt de subsidie eerst verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, vastgesteld. Zolang de termijn voor de ambtshalve vaststelling nog niet is verstreken, houden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om steekproefsgewijs verantwoording te vragen en zo nodig terug te vorderen. Als de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend nog moeten plaatsvinden, ligt deze variant het meest voor de hand. Bij toepassing van deze variant wordt de subsidie verleend en wordt er voor 100% voorschot verleend. De subsidie wordt vervolgens binnen 22 weken na afloop van de activiteit ambtshalve vastgesteld door de provincie. Binnen deze termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren. Voorbeelden van bewijsstukken zijn bijvoorbeeld een deelnemerslijst van een congres of een publicatie van een onderzoek. Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten zullen dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag kunnen vaststellen. Ook kunnen Gedeputeerde Staten nieuwe afspraken maken over de termijn waarop de activiteiten moeten zijn uitgevoerd. Deze meldingsplicht geldt voor alle arrangementen maar is met name in dit eerste arrangement essentieel door het ontbreken van een standaard verantwoording. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

Tweede en derde lid Verantwoorden van prestatieDe verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een congres of toneelstuk). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten in de subsidieregeling op of in de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

Vierde lid Verboden verplichtingenEr wordt geen bijkomende financiële verantwoording over de werkelijke kosten gevraagd. Om die reden mogen Gedeputeerde Staten geen verplichtingen opleggen tot het bijhouden of overleggen van een administratie of het overleggen van een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring.

Vijfde en zesde lid TermijnenVerlenging van de in het vijfde en zesde lid genoemde beslistermijnen is niet mogelijk. Wel geldt artikel 4:14 van de Awb.

SiSaIndien subsidie wordt verstrekt aan een medeoverheid in het kader van een specifieke uitkering wordt verantwoording afgelegd overeenkomstig de beginselen van Single information, Single audit, als bedoeld in de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet.

Europese regelgevingZie de toelichting bij artikel 13.

Artikel 21 Vaststelling subsidies van € 25.000 tot € 125.000

Eerste lid Arrangement 2

Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot het eerste arrangement wordt wel standaard verantwoording afgelegd.

Derde en vierde lid Verantwoorden van prestatieDe verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een sportevenement of een tentoonstelling) of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het aantal bezoekers van een evenement). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten in de subsidieregeling op of in de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

Vijfde lid Verboden verplichtingenEr wordt geen bijkomende financiële verantwoording over de werkelijke kosten gevraagd. Om die reden mogen Gedeputeerde Staten geen verplichtingen opleggen tot het bijhouden of overleggen van een administratie of het overleggen van een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring.

Zesde lid UitzonderingSoms blijkt het niet mogelijk om de prestatie(-eenheid) vooraf te definiëren. In deze gevallen is het ook niet goed mogelijk een subsidiebedrag hieraan te koppelen omdat de kosten dan vooraf moeilijk zijn in te schatten. Als in deze specifieke gevallen het toekennen van een vast bedrag voor een vooraf gedefinieerde prestatie tot onaanvaardbare resultaten zou leiden, biedt het subsidiesysteem de mogelijkheid om te verantwoorden op basis van een opgave van de totale kosten. De verantwoording vindt plaats op basis van een (bestuurs)verklaring van de subsidieontvanger over het totaal van kosten en baten van de prestatie. Hiervoor maakt de subsidieontvanger gebruik van de daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten. Het gaat daarbij om een globaal overzicht waaruit blijkt dat de gesubsidieerde activiteit heeft plaatsgevonden met daaraan verbonden kosten; dus geen gedetailleerde kostenverantwoording. Bij toepassing van deze variant komt een volledige en diepgaande prestatieverantwoording te vervallen. Volstaan kan worden met een beknopte toelichting op de prestatie. In geval van exploitatiesubsidies en begrotingssubsidies, die naar hun aard aangemerkt kunnen worden als een exploitatiesubsidie, kan bij de verantwoording ook om de stand van de egalisatiereserve worden gevraagd. De opgave van de gerealiseerde baten en lasten leidt tot het totale subsidiebedrag. Hierdoor worden detaildiscussies over onderliggende financiële posten voorkomen. Als de kosten lager zijn dan begroot, wordt de subsidie lager vastgesteld (eventueel teruggevorderd). Als de kosten hoger uitvallen, wordt ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag uitgekeerd. Als de activiteiten niet volledig zijn uitgevoerd maar het bedrag wel is besteed, is het aan Gedeputeerde Staten (beleidsafweging) of het gehele subsidiebedrag wordt uitgekeerd. Deze wijze van verantwoorden (bestuursverklaring) vormt een uitzondering die alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast.

Achtste lid TermijnenVerlenging van de in dit lid genoemde beslistermijn is niet mogelijk. Wel geldt artikel 4:14 van de Awb.

SiSaIndien subsidie wordt verstrekt aan een medeoverheid in het kader van een specifieke uitkering wordt verantwoording afgelegd overeenkomstig de beginselen van Single information, Single audit, als bedoeld in de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet.

Europese regelgevingZie de toelichting bij artikel 13.

Artikel 22 Vaststelling subsidies van € 125.000 en hoger

Eerste lid Arrangement 3Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording. Ten opzichte van de huidige praktijk wordt vereenvoudiging bereikt door het vervallen van de voorschotaanvragen en tussentijdse rapportages bij subsidies met een looptijd korter dan één jaar.

Derde en vierde lid Verantwoorden van prestatieDe verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een congres of toneelstuk) of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het aantal bezoekers van een evenement). Bij de verantwoording over de prestatie kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten in de subsidieregeling op of in de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

Vijfde lid Verantwoorden van gerealiseerde kostenNaast verantwoording over de prestatie moet de subsidieontvanger ook de gerealiseerde kosten verantwoorden. Dit artikel geeft aan op welke wijze dit dient te gebeuren. Omdat de kosten van een controleverklaring hoog zijn en vooral bij kleine subsidies tot disproportionele lasten leiden, wordt een controleverklaring enkel bij subsidies van € 125.000 en hoger geëist. Bij exploitatie- en begrotingssubsidies zal de controleverklaring ook zien op het al dan niet voldoen aan het bezoldigingsmaximum dat als weigeringsgrond in artikel 8, onder b, is opgenomen.

Zesde lid TermijnenVerlenging van de in dit lid genoemde beslistermijn is niet mogelijk. Wel geldt artikel 4:14 van de Awb.

SiSaIndien subsidie wordt verstrekt aan een medeoverheid in het kader van een specifieke uitkering wordt verantwoording afgelegd overeenkomstig de beginselen van Single information, Single audit, als bedoeld in de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet.

Europese regelgevingZie de toelichting bij artikel 13.

Artikel 23 Betaling en bevoorschottingVoorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens een in de subsidieregeling of in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsregime. Indien de subsidieontvanger op grond van zijn meldingsplicht aangeeft, dat de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit niet conform de verleningsbeschikking plaatsvindt, kunnen Gedeputeerde Staten, indien nodig, het bevoorschottingsregime en de hoogte van de nog te ontvangen voorschotten aanpassen.

Artikel 24 HardheidsclausuleDe hardheidsclausule kan worden toegepast in het geval onverkorte toepassing van deze verordening en de daarop berustende subsidieregelingen, gelet op het belang van het doel van de regeling, leidt tot onbillijkheden. Het moet daarbij gaan om individuele en onvoorziene gevallen. Zoals in de toelichting bij artikel 4 reeds is vermeld zal het toepassen van de hardheidsclausule slechts zeer sporadisch nodig zijn als er een goede subsidieregeling aan ten grondslag ligt. Wat te voorzien is, kan immers in de desbetreffende regeling worden geregeld. Besluiten tot afwijking van deze verordening of een subsidieregeling op grond van de hardheidsclausule zijn voorbehouden aan Gedeputeerde Staten en worden niet in mandaat afgedaan.

Artikel 25 ToezichtDe werkzaamheden die door of namens de provincie worden verricht om na te gaan of subsidievereisten en subsidieverplichtingen worden nageleefd, worden aangeduid als toezicht op de naleving van die voorschriften. Artikel 5:11 van de Awb vereist dat de grondslag voor inschakeling van een toezichthouder is geregeld bij of krachtens wettelijk voorschrift.

Artikel 26 EvaluatieDe eerste evaluatie van deze verordening zal plaatsvinden in 2015. Bij de evaluatietermijnen wordt aangesloten bij de huidige zittingsperiode van de Staten. Voor evaluatie komen in aanmerking zowel de mate van verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en de neveneffecten, als de evenredigheid, subsidiariteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, afstemming op andere regelingen, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid.

Artikel 28 OvergangsrechtEen nieuwe regeling heeft in principe exclusieve werking, dat wil zeggen dat een regeling niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Een nieuwe regeling is dus in principe direct van toepassing op alle nieuwe maar ook op bestaande situaties. Aangezien deze verordening door de introductie van het nieuwe landelijke uniforme subsidiekader, alsmede opname van een bezoldigingsnorm veel wijzigingen bevat ten opzichte van de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant, wordt exclusieve werking niet wenselijk geacht. Voor alle subsidieaanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend blijft daarom de Algemene subsidieverordening Provincie Noord-Brabant zijn werking behouden.

Artikel 29 InwerkingtredingDeze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip. Dat wil zeggen dat Gedeputeerde Staten een afzonderlijk inwerkingtredingsbesluit moeten nemen.

’s-Hertogenbosch, 12 oktober 2012

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter

de secretaris

prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

drs. W.G.H.M. Rutten