Regeling vervallen per 01-02-2020

Algemene plaatselijke verordening gemeente Nunspeet 2010

Geldend van 01-01-2018 t/m 03-01-2019

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening gemeente Nunspeet 2010

De raad van de gemeente Nunspeet;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2017

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet

b e s l u i t

Vast te stellen de volgende wijziging van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Nunspeet 2010 (8ste wijziging)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan (WoM: Onder openbare plaats wordt niet begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet);

b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;                                                                                 e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk

recht;

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening gemeente Nunspeet;

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet;

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk

beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Wet algemene

bepalingen omgevingsrecht (hierna: WABO).

 

Toelichting bij artikel 1:1

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd.

Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van

deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen.

a. Openbare plaats: vele van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking

op (verboden) gedragingen ‘op een openbare plaats’ of ‘op of aan de weg’ (voor ‘weg’, zie

onder b). De gemeentelijke wetgever is bevoegd ten aanzien van alle feitelijk voor de publiek

toegankelijke plaatsen regels vast te stellen – dit ongeacht de eigendomssituatie met betrekking

tot deze plaatsen – voor zover dat nodig is in het belang van de gemeentelijke huishouding.

b. Weg: De omschrijving van lid Wegenverkeerswet luidt: “alle voor het openbaar verkeer openstaande

wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot

die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.”

c. Openbaar water: de omschrijving in het artikel spreekt voor zich. Onder a is meer te lezen

over de bevoegdheden van de gemeente ten aanzien van openbare gebieden.

d. Bebouwde kom: De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is (of kan) beperkt

(zijn) tot de bebouwde kom.

f. Bouwwerk: Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,

die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij

direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren

g. Gebouw: Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk

met wanden omsloten ruimte vormt

h. Handelsreclame: Iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten die geen

betrekking hebben op ideële doeleinden.

i. Bevoegd gezag: In de WABO wordt de vergunning normaliter verleend door het college van

burgemeester en wethouders. Echter in een beperkt aantal gevallen ligt deze bevoegdheid bij

Gedeputeerde Staten en soms de minister. Daarom is gekozen voor een algemene term,

waaronder alle bevoegde organen vallen

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing

    binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen

  • 3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de WABO van toepassing indien beslist wordt

    op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a.

    Toelichting bij artikel 1:2

    Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elke bestuursorgaan. Het merendeel van de aanvragen

    kan binnen acht weken worden afgedaan. De meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor

    de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd.

    De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst, ook wanneer een verzoek om vergunning,

    gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld. Als de WABO

    voor een vergunning van toepassing is, gelden de termijnen die door de WABO worden gesteld.

Artikel 1:3 VERVALLEN

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

    Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen

    in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden

    voorschriften en beperkingen na te komen.

     

    Toelichting bij artikel 1:4

    Niet-nakoming van voorschriften verbonden aan een vergunning/ontheffing, kan grond opleveren

    voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties.

    In artikel 1:6 is deze intrekkingbevoegdheid vastgelegd. In artikel 6:1 wordt overtreding van

    het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden

    van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsge-bonden, tenzij bij of krachtens deze verorde-ning anders is bepaald.

 

Toelichting bij artikel 1:5

Persoonlijk is de vergunning als de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt

van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit

van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag et cetera). De persoonlijke vergunning is

in eerste instantie niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend

hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan

het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager

geen rol spelen. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over, krachtens rechtsopvolging onder

algemene of bijzondere titel, op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde

ondernemer et cetera

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het

verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het

belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of

worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gesteldetermijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. indien de houder dit verzoekt.

 

Toelichting bij artikel 1:6

De intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (‘kan’). Het hangt van de

omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Met name het rechtszekerheiden

het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan

overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijziging, moet het de

belanghebbende in de gelegenheid stellen hun bedenkingen in te dienen als wordt voldaan aan

artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB).

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing andersis bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

 

Toelichting bij artikel 1:7

Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen

hebben, tenzij:

a de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling

van de voorwaarden;

b het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen

belang;

c een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. de openbare veiligheid;

    c. de volksgezondheid;

    d. de bescherming van het milieu.

     

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

    Toelichting bij artikel 1:8

    Ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid is ervoor gekozen om in Hoofdstuk 1 algemene

    weigeringsgronden te benoemen. Alleen als er voor een vergunning meer weigeringsgronden

    zijn, worden die in het desbetreffende artikel genoemd. De genoemde gronden voor het weigeren

    van een vergunning of ontheffing gelden voor alle vergunningen en ontheffingen die in de

    Algemene plaatselijke verordening (APV) worden genoemd.

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo van toepassing

Vervallen

Artikel 1:10 Lex Silencio Positivo niet van toepassing

Vervallen

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Toelichting op afdeling 1

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen die bedoeld zijn om zowel het gebruik als de bruikbaarheid

van de weg in goede banen te kunnen leiden en de openbare orde op andere openbare

plaatsen te waarborgen. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties,

optochten en feesten, vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op

    te dringen, te vechten, of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2 Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan

    of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis

    waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of

    aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn

    weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege

    het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van

    ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige

    en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

     

  • 6 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:1

    Gedragingen kunnen door hun dreigende karakter aanleiding geven voor verstoring van de openbare

    orde. Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van

    bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (WOM) moeten dit soort samenscholingen

    van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook

    gebeurd. De politieambtenaar mag slechts het in tweede lid bedoelde bevel geven wanneer de in

    het lid beschreven toestand feitelijk bestaat. Het gehoor geven aan het bevel vormt een voorwaarde

    voor de toepasselijkheid van de strafbepaling. Van dit artikel wordt gebruik gemaakt op het moment dat de openbare orde ernstig in het geding is. Het is dan ook onwenselijk om LSP van toepassing te verklaren op dit artikel.

Artikel 2:1a Messen en andere voorwerpen als wapen

  • 1. Het is verboden op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruikt gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2

Vervallen.

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1 Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan

    voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden,

    schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2 De kennisgeving bevat:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3 Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving

    is vermeld.

  • 4 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag,

    een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk

    12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn

    verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

     

    Toelichting op artikel 2:3

    Dit artikel is een uitwerking van enkele artikelen uit de WOM. De WOM beoogt een eenvormige

    regeling te geven voor de activiteiten die onder de bescherming van de artikelen 6 en 9 van de

    Grondwet vallen. Het gaat daarbij om betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot het belijden

    van godsdienst of levensovertuiging voor zover die op openbare plaatsen gehouden worden.

    De WOM heeft betrekking op collectieve uitingen.

Artikel 2:4

Vervallen.

Artikel 2:5

Vervallen.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden

    dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het huis aan huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte

    of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

     

  • 5 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 2:6

    Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of

    gedeelten daarvan. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden vanwege de inhoud

    van drukwerk, maar is wel bevoegd het verspreiden van drukwerk in het belang van de openbare

    orde, zedelijkheid en gezondheid aan beperkingen te onderwerpen. Algemeen uitgangspunt is dat

    verspreiding is toegestaan behalve op door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan

    al dan niet verder beperkt tot nader aan te geven dagen en uren. Het aanbieden van gedrukte stukken kan van alles omvatten van reclame tot een uiting van ideële aard. Dit artikel heeft dan ook betrekking op het grondrecht namelijk de vrijheid van meningsuiting. Het college mag alleen beperkingen opleggen voor de plaats en het tijdstip waarop de gedrukte stukken worden aangeboden. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, en het zou niet wenselijk zijn als door het niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten.

Afdeling 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2:7

Gereserveerd.

Artikel 2:8 Dienstverlening

Gereserveerd.

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1 Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur

    of gids op te treden:

    a. bij evenementen zoals bedoeld in artikel 2:25;

    b. op de weekmarkt zoals bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet;

    c. op door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2 De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:9

    De activiteiten van de straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder

    de werking van artikel 7, derde lid, Grondwet. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen ongeacht

    de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 Grondwet beschermd.

    De gemeentelijke wetgever mag hiertegen niet beperkend optreden, maar is wel bevoegd

    in het belang van de openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu de activiteiten

    aan beperkingen te onderwerpen. Algemeen uitgangspunt is dat deze activiteiten zijn toegestaan

    behalve op door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan al dan niet verder

    beperkt tot nader aan te geven dagen en uren.

    Dit artikel regelt waar een straatartiest mag optreden, let wel dit artikel mag geen verbod inhouden omdat de activiteiten van een straatartiest valt onder de werking van artikel 7, derde lid Grondwet. Hierdoor wordt een ieder die een gedachte of gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, beschermd. Het is dan ook onwenselijk om de LSP niet toe te passen.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10A Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke

  • 1 Het is verboden zonder voorafgaande vergunning de weg of een weggedeelte anders te gebruiken

    dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid

    van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering

    kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet

    aan redelijke eisen van welstand;

    c. In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de

    nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3 Het college kan in het belang van de in lid 2 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde

    gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder jof onder k van de WABO.

     

  • 5 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:10

    Dit artikel biedt de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren

    of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het

    plaatsen van sandwichborden, containers, meubilair ten bate van terrassen, inboedels bij ontruimingen

    en dergelijke.

     

    Dit artikel verbiedt om zonder vergunning voorwerpen op of aan de weg te plaatsen in strijd met de publieke functie ervan, dit ter voorkoming van hinder of het ontstaan van schade. Er is hier sprake van een reguliere vergunning die volgens bestaand beleid wordt afgegeven. Het op tijd beschikken ligt dan ook voor de hand. LSP is daarom van toepassing verklaard op dit artikel.

Artikel 2:10B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1 Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24 en 2:25;

    b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 2 Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen

    waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3 Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provincieaal

    wegenreglement.

  • 4 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a van het vorige artikel geldt niet voor zover in

    het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

  • 6 De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c van het vorige artikel geldt niet voor zover in

    het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Toelichting bij artikel 2:10B

    Als een evenement wordt gehouden, waarvoor vergunning is verleend op basis van artikel 2:25

    dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2:10. Deze bepaling voorkomt

    een samenloop van beide vergunningen. In de voorschriften bij een vergunning voor een evenement

    kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd. Voor standplaatsen geldt hetzelfde

    als waarop artikel 5:18 van toepassing is.

    Het verbod van artikel 2:10 is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens

    worden geopenbaard. Een vergunningsstelsel voor zulke uitingen zou in strijd zijn met artikel 7

    van de Grondwet (vrijheid van meningsuiting). Het is daarentegen wel verboden om uitingen te

    doen als daardoor het verkeer wordt gehinderd of in gevaar gebracht of wanneer het doelmatig

    onderhoud en beheer van de weg wordt belemmerd.

Artikel 2:10C Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van

artikel A niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding

    daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding

    te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van

    een weg.

  • 2 De vergunning wordt verleend:

    a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij

    een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    b. door het college in de overige gevallen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4 Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

    door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening,

    de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening

    Nunspeet.

     

  • 5 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:11

    In verband met de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van wegen is het niet gewenst dat nietoverheden

    zomaar wegen aanleggen beschadigen of veranderen. Hierdoor kan dan worden

    voorkomen dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van openbare

    voorzieningen als verlichting en riolering de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd

    sterk verminderd zal zijn. Vergunning is vereist voor de aanleg, verandering et cetera van wegen

    die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Hier gaat het om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de WABO. Er geldt daarom per definitie een LSP. Het is feitelijk overbodig om dat in dit artikel nogmaals vast te leggen, maar omwille van de duidelijkheid wel gedaan.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of:

    d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3 Het verobd in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

  • Toelichting op artikel 2:12

    Dit artikel bepaalt dat nu na melding een uitweg kan worden gemaakt of veranderd indien de uitweg

    niet botst met de veiligheid, een bestaande parkeerplaat of het openbare groen. Dit betekent

    lastenvermindering en snellere afhandeling voor burger en overheid

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1 Het is bij vorst of dreigende vorst verboden water of andere vloeistoffen, op de weg te werpen,

    uit te storten of te doen of te laten lopen.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 geldt ten aanzien van ijsvlakten, niet voor degene, die bevoegd is tot het

    doen lopen van water op een ijsvlakte.

  • 3 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel

    427, aanhef en onder 4 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet

    1994.

    Toelichting op artikel 2:13

    Dit artikel bevat een verbod om bij vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als

    voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor

    plaatselijk een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter be-schikking stelt is verplicht deze

    a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    b. terstond te verwijderen of te doen ver-wijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2 Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3 Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Toelichting op artikel 2:14

    Deze bepaling tracht het zwerfkarrenprobleem enigszins te verkleinen door de winkelbedrijven te

    verplichten de door de consument gebruikte en achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen

    en op deze winkelwagentjes een herkenningssteken aan te brengen.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat

aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar

oplevert.

Toelichting op artikel 2:15

Als door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het

gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen

ex artikel 125 van de Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen

of te snoeien.

Artikel 2:16

Niet overgenomen.

Artikel 2:17

Niet overgenomen.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1 Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of

    binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen

    periode.

  • 2 Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een

    afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende

    voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen

    en aangrenzende erven.

    Toelichting op artikel 2:18

    Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te

    gaan. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die

    in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1 Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van

    de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen

    aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de

    weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad,

    puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste

    boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet

    1994 daaronder verstaat.

  • 4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

    voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

     

    Toelichting artikel 2:19

    Dit artikel gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van

    schrikdraad en puntdraad.

Artikel 2:20 Beveiliging tegen vallende voorwerpen

Vervallen.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk

    voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting

    worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit

    bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening

    als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

    Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    Toelichting op artikel 2:21

    Er zijn situaties waarin het nodig is verkeersborden en voorzieningen ten behoeve van de

    straatverlichting te bevestigen aan bouwwerken van particulieren. Het spreekt voor zich dat de

    hier gegeven bevoegdheden met de nodige zorgvuldigheid dienen te worden gebruikt.

Artikel 2:22

Niet overgenomen.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1 Het is verboden:

    a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren

    of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde

    ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze

    het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het

    Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting

    van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel

    5:22 van deze verordening;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

    g. sportwedstrijden waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door amateursporters op de daarvoor bestemde sportlocaties;

    h. toneel-, muziek-, cabaretvoorstellingen en dergelijke die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen.

  • 2 Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    e. een klein evenement (= kleinschalige activiteiten die niet langer duren dan één dag en die zich in de openbare ruimte afspelen met als doel vermaak en ontspanning te bieden (onder andere een straatfeest of een buurtbarbecue).

    Toelichting op artikel 2:24

    Er is gekozen voor de zogenoemde negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring.

    Uitgaande van een algemeen geldend criterium (elke voor het publiek toegankelijke verrichting

    van vermaak) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking

    van de bepalingen valt.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2 Voor een klein evenement is geen vergunning vereist als aan de volgende voorwaarden

    wordt voldaan:

    a. Het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 250 personen tegelijkertijd.

    b. Het evenement vindt tussen 08.00 en 23.00 uur plaats.

    c. Niet langer dan tot 23.00 uur wordt muziek ten gehore gebracht.

    d. Het evenement vormt geen belemmering voor het doorgaand verkeer en hulpdiensten.

    e. Slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² perobject en niet meer dan drie objecten per evenement.

    f. Er is een organisator.

    g. De organisator moet het voornemen tot het organiseren van een evenement tenminstevijftien werkdagen voor de aanvang van het evenement schriftelijk op een daarvoor bestemdformulier bij de burgemeester melden.

  • 3 Er is geen vergunning vereist voor een wandel- of fietsevenement en toertochten met motorvoertuigen

    waarbij geen wegen en/of weggedeelten worden afgesloten. De meldingsplicht

    zoals genoemd in lid 2, onder g is hierop van toepassing met toevoeging dat bij indiening van

    de melding de route van het evenement wordt overgelegd. Ook dienen er voldoende verkeersregelaars

    te worden aangesteld en ingezet.

  • 4 Voor evenementen die vallen onder het tweede en derde lid gelden de volgende voorschriften

    en/of beperkingen:

    a. Er wordt niet afgeweken van de gegevens die bij de melding bekend zijn.

    b. Bij het ten gehore brengen van muziek houdt men zich aan de maximale geluidsnormen

    zoals die ook gelden voor incidentele festiviteiten (artikel 4:3 van deze Verordening).

    c. Er blijft te allen tijde een doorgang van minimaal 3,5 meter breed en 4,5 meter hoog beschikbaar ten behoeve van de hulpverleningsdiensten.

    d. Aanwijzingen die worden gegeven door ambtenaren van brandweer, politie en/of gemeente in het belang van de openbare orde en/of (verkeers)veiligheid worden direct opgevolgd.

    e. De organisator treft de nodige maatregelen om te voorkomen dat de gemeente, dan wel derden, als gevolg van het evenement schade leiden.

  • 5 Bij gebruikmaking van de openbare ruimte zorgt de organisator na afloop van het evenement

    ervoor dat deze schoon en zonder schade wordt opgeleverd.

  • 6 De burgemeester kan binnen vijf werkdagen na de datum van ontvangst van het meldingsformulier

    besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede en derde

    lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid

    of het milieu in gevaar komt.

  • 7 De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor door hem aan te wijzen categorieën evenementen.

  • 8 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het

    geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet

    1994.

     

  • 9 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:25

    Evenementen vervullen een belangrijke functie in de gemeente. Er worden verschillende evenementen

    georganiseerd, grootschalig, met uitstraling voor een groot deel van de gemeente of

    kleinschalig, alleen beperkt tot de eigen straat. Voor een goed verloop van een evenement moeten

    verschillende belangen worden afgewogen en duidelijke afspraken met de organisator worden

    gemaakt. Voor (kleine) eendaagse evenementen is gekozen voor een algemene maatregel. Het

    moet gaan om kleinschalige activiteiten die zich in de openbare ruimte afspelen met als doel vermaak

    en ontspanning te bieden.

    Dit artikel valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, maar waarbij er om dwingende redenen van algemeen belang voor is gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het gaat hier om een vergunning voor de grotere evenementen. Voor de kleinere evenementen/activiteit is de ver-gunningsplicht reeds opgeheven en vervangen door een melding. Voor de evenementen die een vergunning moeten hebben zou het gezien de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid onwenselijk zjn als deze zonder de maatwerkvoorschriften van vergunning zouden doorgaan.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting:

1. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

2. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directie consumtie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen wordengeschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

Toelichting op artikel 2:27

De omschrijving van het begrip ‘horecabedrijf’ sluit zo veel mogelijk aan bij de Drank- en Horecawet

en hoofdstuk 3 van de APV. Ook een coffeeshop valt onder het begrip. Ten aanzien van coffeeshops

wordt de nuloptie gehanteerd.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Vervallen.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1 Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe

    te laten of te laten verblijven van maandag tot en met zondag tussen 01:00 en 7:00 uur.

  • 2 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod genoemd in lid 1, met dien verstande

    dat in het horecabedrijf na 01.00 uur geen nieuwe bezoekers mogen worden toegelaten en

    dat er tussen 04.00 en 07.00 uur geen bezoekers meer in het horecabedrijf aanwezig mogen

    zijn.

  • 3 Het is de houder van een bij het horecabedrijf behorend terras verboden op het terras dranken

    en/of etenswaren te verstrekken of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen

    00.00 en 07.00 uur.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod genoemd in lid 3 tot 01.00 uur.

  • 5 De burgemeester kan in incidentele gevallen van bijzondere aard een horecabedrijf ontheffing

    verlenen van de verboden in lid 1 en 3.

  • 6 In afwijking van lid 1 en 3 is het op de in die leden genoemde tijden toegestaan een hotel, een

    pension of een andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin logies wordt verstrekt,

    voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven,

    mits het bezoekers betreft die aldaar nachtverblijf houden.

  • 7 De burgemeester kan op aanvraag ontheffing verlenen van het verbod ingevolge het eerste lid

    aan exploitanten van horecabedrijven die gericht zijn op 24-uursservice ten behoeve van weggebruikers.

  • 8 De sluitingstijden als bedoeld in dit artikel zijn niet toepassing voor het horecabedrijf die zich

    bevindt in:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet en voor zover de horecaactiviteiten

    een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een bedrijfskantine of -restaurant.

  • 9 Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet

    milieubeheer is voorzien. .

     

  • 10  Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting bij artikel 2:29

    In lid 1 en 3 zijn de sluitingstijden van het horecabedrijf respectievelijk het bijbehorende terras

    vastgelegd. De ontheffing van lid 2 biedt de mogelijkheid om een glijdend (of geleidend) sluitingsuur

    in te stellen. Het Lokaal Horecaconvenant Nunspeet is het beleidskader waaraan een

    aanvraag om ontheffing van het sluitingsuur wordt getoetst.

    Met het opgelegde sluitingsuur wil de gemeente voorkomen dat horecabezoekers nog lange tijd

    blijven rondhangen en de openbare orde en rust verstoren. Vanwege dwingende redenen van algemeen belang wordt er voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren op dit artikel. Het gaat hier om ontheffingen voor met name horeca-inrichtingen. Het zou vanwege de openbare orde en andere overwegingen onwenselijk zijn als deze zonder een op de inrichting afgestemde ontheffing (langer) open kunnen zijn.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid

    of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk

    andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting

    bevelen.

  • 2 Het eerste lid is niet toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

    Toelichting artikel 2:30

    De door de burgemeester aan de Gemeentewet te ontlenen bevoegdheid ten aanzien van tijdelijke

    sluiting van horecabedrijven ziet op daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en heeft

    de alsdan actuele situatie als onderwerp, waardoor enkel maatregelen voor een korte termijn

    mogelijk zijn. De in de APV opgenomen bevoegdheid geeft de burgemeester een grotere beoordelings-

    en beslissingsvrijheid en maakt een vooruitziend besturen over een langere termijn mogelijk.

    In het besluit zal de periode van afwijking expliciet moeten worden aangegeven. Indien

    gebeurtenissen plaatsvinden in een horecabedrijf die als aantasting van de openbare orde of van

    het woon- en leefklimaat moeten worden beschouwd, kan de maatregel ook voor dat enkele bedrijf

    worden genoemd. De maatregel blijft echter tijdelijk van aard.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een horecabedrijf:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn.

c. Op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Toelichting artikel 2:31

Artikel 2:31, onder a geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn

algemeenheid tot bezoekers richt. Het onder b genoemde richt zich tot de (potentiële) bezoeker

van het horecabedrijf. Indien deze zich met goedvinden van de houder in het bedrijf bevindt gedurende

de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Indien echter daarvoor

de toestemming van de houder ontbreekt en de bezoeker zich niet op diens eerste vordering verwijdert,

overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de

    algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van

    Strafrecht.

  • 2 De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend

    persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

    Toelichting artikel 2:32

    Het kan voorkomen dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen

    aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 van de Drank- en Horecawet

    neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts

    op verkoophandelingen. In het tweede lid is naar analogie van een uitspraak van de Hoge Raad

    inzake genoemd drankwetartikel een uitzondering opgenomen voor openbare verkopingen en

    veilingen. Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan

    dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht.

    Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 van de Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is

    gebaseerd op artikel 154 van de Gemeentewet.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het begrip ‘horecabedrijf’ als omschreven in artikel 2:27, onder a ziet ook op inrichtingen die niet

voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet

op artikel 174 van de Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar het college het

bevoegde bestuursorgaan.

Afdeling 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

ARTIKEL I

Na afdeling 8 van Hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Nunspeet wordt een afdeling ingevoegd, luidend:

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet.

 

ARTIKEL II

1. De Drank- en horecaverordening gemeente Nunspeet 1993 vastgesteld bij raadsbesluit van 23 december 1993 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking. Deze verordening wordt aangehaald als 'Drank- en horecaverordening Nunspeet'.

 

Artikel 2:34 Begripsomschrijving

  • 1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. de wet: Drank- en Horecawet;

    b. terras: het buiten de besloten ruimte gelegen deel van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar bedrijfsmatig of anders dan om niet dranken of spijzen voor gebruik ter plaatse mogen worden verstrekt;

    c. vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    d. bezoeker: een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    - leidinggevenden in de zin van de wet;

    - personen die dienst doen in de inrichting;

    - personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    - paracommerciële inrichting: een inrichting waarin een paracommerciële rechtspersoon in eigen beheer het horecabedrijf exploiteert.

     

     

  • 2 Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder de overige begrippen in deze afdeling verstaan wat de wet daaronder verstaat.

Artikel 2:34A Schenktijden paracommerciële inrichtingen

In paracommerciële inrichtingen wordt uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekt tussen 15:00 uur en 24:00 uur.

Artikel 2:34B Bijeenkomsten in paracommerciële inrichtingen

  • 1 Het is in paracommerciële inrichtingen verboden om alcoholhoudende drank te schenken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2 In afwijking op lid 1 hebben paracommerciële inrichtingen de mogelijkheid om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens ten hoogste 6 bijeenkomsten per jaar van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. 

  • 3 De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk 5 werkdagen vóór een bijeenkomst als bedoeld in het tweede lid hiervan schriftelijk melding op een daarvoor bestemd formulier aan de burgemeester.

Artikel 2:34C Schenken van sterke drank

Het is verboden in paracommerciële inrichtingen sterke drank te verstrekken.

Artikel 2:34D Prijsacties

  • 1 Ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager ligt dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd;

  • 2 Ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken aan te bieden voor gebruik elders dan ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van een week of korter lager is dan 70% van de prijs die in het betreffende verkooppunt gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34E Ontheffingen

  • 1 De burgemeester kan op aanvraag permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in artikelen 2:34A, 2:34B en 2:34C gestelde verboden. 

  • 2 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de aanvraag van ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:34F Intrekkingsgronden ontheffing

De in artikel 2:34E bedoelde ontheffingen kunnen worden ingetrokken of gewijzigd indien:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist, of

c. zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, of

d. de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen, of

e. van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn, of

f. indien de houder van de ontheffing dit verzoekt.

 

Artikel 2:34G Overgangsrecht

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening vervallen voor paracommerciële inrichtingen:

    a. de voorschriften en beperkingen die tot dat tijdstip op grond van eerdere gemeentelijke verordeningen krachtens de wet zijn gesteld;

    b. de ontheffingen die tot dat tijdstip door het College van burgemeester en wethouders en de burgemeester zijn verleend;

    c. de tot dat tijdstip gehanteerde schenk- of taptijden.

     

  • 2 Voorschriften en beperkingen die tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening op grond van eerdere gemeentelijke verordeningen krachtens de wet zijn gesteld aan vergunningen van andere dan in het eerste lid bedoelde inrichtingen,blijven van kracht. 

  • 3 Ontheffingen die tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend op grond van eerdere gemeentelijke verordeningen krachtens de wet, behalve de in het eerste lid, onder c bedoelde ontheffingen, blijven 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening van kracht. Daarna komen deze ontheffingen te vervallen. 

  • 4 Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een ontheffing of vergunning op grond van de Drank- en Horecaverordening gemeente Nunspeet 1993 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast. 

  • 5 Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit krachtens de Drank- en Horecaverordening gemeente Nunspeet 1993 wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de

uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid

tot kamperen wordt verschaft

Toelichting op artikel 2:35

Het begrip inrichting als hier omschreven, sluit aan bij artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht,

dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen en op het als beroep of

gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen

van kampeermiddelen en dergelijke.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van

een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven

aan de burgemeester.

Toelichting op artikel 2:36

Dit artikel strekt ertoe dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de

gemeente aanwezige nachtverblijf- en kampeerinrichtingen.

Artikel 2:37 Nachtregister

Vervallen.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of

feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Toelichting op artikel 2:38

Deze bepaling komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de

nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens

volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.

Artikel 2:38a Tegengaan overlast groepsaccommodatie

  • 1 Een inrichting met één of meerdere groepsaccommodaties moet, zolang er gasten op het

    terrein aanwezig zijn, zowel overdag als ’s nachts voldoende met leiding en toezicht belast

    personeel aanwezig zijn.

  • 2 De in de lid 1 bedoelde inrichting beschikt over huis- en/of gedragsregels die op een voor

    ieder toegankelijke en in het oog lopende plaats op het terrein worden opgehangen.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39

Niet overgenomen.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Wet: de Wet op de kansspelen;

    b. vervallen;

    c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2 Opstelplaatsenbeleid:

    a. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

    b. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

    Toelichting op artikel 2:40

    De Wet op de Kansspelen verplicht dat bij verordening wordt aangegeven dat voor

    hoogdrempelige inrichtingen voor twee kansspelautomaten vergunning kan worden verleend en

    dat laagdrempelige gelegenheden geen vergunning voor kansspelautomaten wordt verleend.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens

    dringende reden noodzakelijk is.

    Toelichting op artikel 2:41

    Op grond van artikel 174a van de Gemeentewet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van woningen

    van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Het is nodig om – voor de gevallen waarin

    de woning niet is verzegeld of de verzegeling al is verbroken – strafbepaling op te stellen die het

    verbiedt om een gesloten pand te betreden.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die

    plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare

    plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken,

    op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen

    of te doen aanbrengen.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens

    wettelijk voorschrift.

  • 4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen,

    die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

    Toelichting op artikel 2:42

    Het eerste lid geeft een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij

    niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 van het EVRM

    en artikel 19 van het IVBPR (internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten).

    Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel

    tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis

    heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien. Op het in

    artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking

    in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk

    zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het

    hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van

    dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover door dat gebruik eens anders recht wordt

    geschonden.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1 Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet,

    aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn

    gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

    Toelichting op artikel 2:43

    Door de bepaling wordt de effectiviteit van het aanplakverbod van artikel 2:42 vergroot. Het tweede

    lid van de bepaling moet zo worden gelezen dat de omstandigheid, dat de in het eerste lid

    genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen die volgens

    2:42 zijn verboden, een rechtvaardigingsgrond oplevert.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

    Toelichting op artikel 2:44

    Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken.

Artikel 2:44a Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen

  • 1 Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben

    een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden

    aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde

    handelingen.

    Toelichting op artikel 2:44a

    Het gaat hierbij om een verbodsbepaling met betrekking tot het vervoeren van geprepareerde

    tassen dan wel andere voorwerpen op de weg of in de nabijheid van winkels. Om de private belangen

    van de ingezetenen te beschermen, is in lid 2 opgenomen dat dit verbod niet geldt indien

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de desbetreffende burger geen intentie heeft om winkeldiefstal

    te gaan plegen.

Artikel 2:45

Niet overgenomen.

Artikel 2:46

Niet overgenomen.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen en voor publiek toegankelijke ruimte

  • 1 Het is verboden:

    a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping,

    constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting,

    verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of be-woners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel

    424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet

    1994.

    Toelichting op artikel 2:47

    Op basis van artikel 2:47 (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden

    opgetreden. Daarbij stelt artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht ‘straatschenderij’ strafbaar,

    terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1 Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats op een hinderlijke wijze alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes, blikjes en dergelijke met alcholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2 Het college kan gebieden aanwijzen , gelegen buiten de bebouwde kom, waar het voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, verboden is alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    a. een terras dat behoort bij een horeca-bedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Vervallen

Artikel 2:49a Zich vermomd of onkenbaar ophouden voor publiek toegankelijke plaatsen

  • 1 Het is verboden zich gedurende een nader door het college te bepalen gebied anders dan als

    deelnemer aan een geoorloofde optocht, vermomd of onkenbaar gemaakt op te houden op

    voor publiek toegankelijke plaatsen.

  • 2 Het college is bevoegd van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing te verlenen.

     

  • 3 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 2:49a

    Door opneming van dit artikel kan preventief worden opgetreden tegen personen die zich onherkenbaar

    op de openbare weg begeven om bij bijzondere gelegenheden voor problemen te zorgen. Dit artikel is in het leven geroepen om preventief te kunnen optreden tegen personen die zich onherkenbaar op de openbare weg begeven en de openbare orde verstoren. Als er een ontheffing wordt aangevraagd, vaak met een speciale reden, hoeft dit geen beletsel te zijn om binnen de reguliere afdoeningstermijn te kunnen bekijken of de openbare orde in het geding zal zijn. LSP daarom van toepassing verklaring op dit artikel.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of

op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel,

parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke

ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende

ruimte is bestemd.

Toelichting op artikel 2:50

Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten

zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te

gaan. In deze bepaling wordt het woord ‘ruimte’ gebruikt ter onderscheiding van het in de APV

voorkomende begrip ‘weg’ of ‘openbare plaats’. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden

van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft, is bij

wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.

Artikel 2:50a Gebiedsontzeggingen

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in

    strijd met artikel 2:1, 2:9, 2:47, 2:48, 2:49 en 2:74 dan wel een geweldsdelict of een ander aan

    de openbare orde gerelateerd delict pleegt een verbod opleggen om zich gedurende een in

    dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen

    plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben

    plaatsgehad.

  • 2 De burgemeester beperkt de in het eerste lid genoemde verbod, als dat in verband met persoonlijke

    omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 3 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod,

    zoals bedoeld in het eerste lid.

    Toelichting op artikel 2:50a

    Op grond van het eerste lid is de burgemeester bevoegd om een persoon in het belang van:

    - de openbare orde;

    - het voorkomen of beperken van overlast;

    - het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat;

    - de veiligheid van personen en goederen; of

    - de gezondheid of zedelijkheid;

    een verbod op te leggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in

    dat verbod aangewezen plaatsen. Om voor een dergelijk verbod in aanmerking te komen, moet

    deze persoon strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten. Een dergelijk

    verbod wordt een gebiedsontzegging genoemd.

Artikel 2:51

Niet overgenomen.

Artikel 2:52

Niet overgenomen.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1 Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of

    woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit

    gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2 Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in

    een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

    Toelichting op artikel 2:53

    Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring

    van de privacy te verbieden. De bestaande wetgeving over stalking en dergelijke is strafrechtelijk

    van aard en kent een moeilijke bewijsbaarheid. Dankzij deze bepaling is het eenvoudiger om op

    te treden tegen bespieding.

Artikel 2:54

Vervallen.

Artikel 2:55

Vervallen.

Artikel 2:56

Vervallen.

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden:

    a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats een hond los te laten of los te hebben;

    b. buiten de bebouwde kom op voor het publiek toegankelijke plaatsen een hond anders dan onder ondermiddellijke toezicht los te laten lopen of te hebben;

    c. buiten de bebouwde kom op nader door het college aan te wijze en ter openbare kennis te brengen gebieden, een hond los te laten lopen of los te hebben;

    d. in een weiland of op een terrein, zonder toestemming van de rechthebbende een hond los te laten lopen of los te hebben;

  • 2 Het verbod in het eerste lid aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

     

  • 3 De verboden in het eerste lid aanhef en onder a, b en c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    a. Op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    b. Op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of gemeentelijk gazon;

    c. Op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3 De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 3 is eenieder die zich met een hond op de weg bevindt verplicht een deugelijk middel ter onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen bij zich te hebben.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1 Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2 Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

     

  • 3 Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    Toelichting op artikel 2:59

    Per 1 januari 2009 is de Regeling Agressieve Dieren (RAD) ingetrokken. Door dit artikel kan het

    college, na zorgvuldig onderzoek, de eigenaar van een hond (ongeacht welke ras) opdragen de

    hond kort aangelijnd te houden en/of de hond een muilkorf te laten dragen. Als dit besluit wordt

    genegeerd kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden met bestuursdwang of dwangsom.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    a. Aanwezig te hebben;

    b. Aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    c. Aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

     

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61

Vervallen.

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee)die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat

zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Toelichting op artikel 2:62

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken

doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt.

De verplichting om dit zo veel mogelijk te voorkomen is daarom op zijn plaats. Verder wordt

gewezen op artikel 458 van het Wetboek van Strafrecht. Daarin wordt het, zonder daartoe gerechtigd

te zijn, laten lopen van niet-uitvliegend pluimgedierte (onder andere kippen en kalkoenen)

in tuinen of op enig grond die bezaaid, bepoot of beplant is, met straf bedreigd.

Artikel 2:63

Niet overgenomen.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen

    verblijven;

    b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als op een afstand van ten hoogste 6 meter

    vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van 2 meter hoogte of zo veel hoger

    als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder

    rechthebbende is op de woningen of gebouwen zoals bedoeld in dat lid.

  • 4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin

    geregelde onderwerp wordt voorzien door het Gelders wegenreglement.

  • 5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    Toelichting op artikel 2:64

    Omwonenden kunnen op hun erf of zelfs in huis ernstige overlast ondervinden van het houden

    van bijen. Met behulp van de bepaling kan de overlast beperkt worden. Hoewel in dit geval geen

    gedraging of toestand op de openbare weg of voor een andere voor het publiek toegankelijke

    plaats valt aan te wijzen, kan men toch van oordeel zijn dat de gewraakte situatie haar terugslag

    kan hebben op openbare belangen.

  • 6 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64a Nachtvissen

Vervallen, is opgenomen in de Visserijwet.

Artikel 2:65

Niet overgenomen.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 , eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het

Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel

vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Toelichting op artikel 2:71

Deze paragraaf geeft regels over de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en

tijdens de jaarwisseling. Voor de omschrijving van het begrip consumentenvuurwerk is aansluiting

gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. De bepalingen 2:72 en 2:73 zijn gebaseerd

op artikel 149 van de Gemeentewet.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1 Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking

    te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning

    van het college.

     

  • 2 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 2:72

    Dit artikel beoogt het aantal verkooppunten te reguleren in het belang van de handhaving van de

    openbare orde. Naast een vergunning op basis van de APV is voor de opslag van vuurwerk in

    beginsel ook een milieuvergunning vereist. 

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken binnen een afstand van 200 meter van

    bejaardentehuizen en van gebouwen waarin openbare godsdienstuitoefeningen plaatsvinden,

    alsmede op door het college in het belang van voorkoming van gevaar, schade of overlast

    aangewezen plaatsen.

  • 2 Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke

    plaats te gebruiken als dit gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef

    en onder 1 van het wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde

    verbod.

     

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 2:73

    In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is consumentenvuurwerk af te steken op een

    ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende

    jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de

    koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding

    daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag

    is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar

    moet worden geacht (bijvoorbeeld bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten

    en kerkgebouwen tijdens kerkdiensten). Het tweede lid maakt het mogelijk om op te

    treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage,

    een portiek of een volksverzameling.

    Artikel 2:73 geeft een verbod om in de buurt van een bejaardetehuis en openbare godsdienstuitoefening, vuurwerk af te steken. In verband met de mogelijke impact en verstoring van de orde in en om nabij de voorgenoemde instellingen is er voor gekozen geen LSP van toepassing te verklaren.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1 Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden (carbidschieten).

  • 2 2. In afwijking van in het eerste lid gestelde verbod is het carbidschieten toegestaan als:

    a. het gebruik plaatsvindt buiten de bebouwde kom op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar en;

    b. daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen tot een maximale inhoud van 30 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade ofhinder kan optreden voor personen of voor de omgeving; en

    c. er geen gebruikgemaakt wordt van metalen deksels of andersoortige af-sluitingen die schade aan mens, dier of goed kunnen veroorzaken; en

    d. het vrije schootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen openbare wegen of paden liggen; wordt geschoten in een richting die is afgewend van de woonbebouwing; en

    e. de desbetreffende locatie is gelegen op een afstand van tenminste:

    I. 200 meter van bejaardetehuizen/verzorgingshuizen; en

    II. 200 meter van gebouwen waarin openbare godsdienstuitoefeningen plaatsvinden; en

    III. 75 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden; en

    f. degene die carbidschiet niet onder kennelijke invloed van drank of drugs is.

  • 3 De burgemeester kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4 De burgemeester kan op verzoek ontheffing verlenen van het verbod zoals in het eerste lid wordt genoemd

  • 5 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieu-gevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaar-lijke stoffen of het Wetboek van strafrecht.

     

  • 6 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of

zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of

daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren,aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Toelichting op artikel 2:74

Dit artikel is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. De straathandel in drugs kanleiden tot ernstige verstoring van de openbare orde. Deze bepaling heeft een ander motief dan de

Opiumwet.

Artikel 2:74a Hinderlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk

doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen

plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49,

2:50, 2:73 of 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Nunspeet groepsgewijs

niet naleven.

 

Toelichting op artikel 2:75

Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen

groepen ordeverstoorders maximaal twaalf uur op te houden op een door de burgemeester aangewezen

plaats. Het vervoer naar de plaats van ophouding is hieronder begrepen. De voorwaarden

waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a Gemeentewet.

De zinsnede ‘overeenkomstig 154a van de Gemeentewet’ impliceert dan ook dat aan

alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden

genomen.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de

openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan

daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen

en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Toelichting op artikel 2:76

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is

van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor

het ontstaan daarvan. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde

duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de

handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij

hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef.

Artikel 2:77

Niet overgenomen.

Artikel 2:78

Niet overgenomen.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      Geluid- of geurhinder;

    • b.

      Hinder van dieren;

    • c.

      Hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      Overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      Intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in

een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen

van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval

verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf

waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie

met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig

of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan

in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen

van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een

seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging

van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent,

dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

- de exploitant;

- de beheerder;

- de prostituee;

- het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

- toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

- andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen

noodzakelijk is.

Toelichting op artikel 3:1

De omschrijving van het begrip ‘prostitutie’ en ‘prostituee’ is afgeleid van de definitie in artikel

250a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. De term ‘besloten ruimte’ van lid a omvat meer

dan het begrip ‘gebouw’: daaronder wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig. Een

escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale of zelfs

een website op internet. De plaats van de bedrijfsruimte bepaalt de vergunningplicht. Een

escortbedrijf biedt de services actief aan door advertenties en andere reclame-uitingen.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het

betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel

174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Toelichting op artikel 3:2

De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk.

Volgens artikel 162 is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering

van raadsbesluiten (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet

de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester

namelijk met 'het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede

op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven' (eerste lid) en met

'de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde

toezicht' (derde lid). In veruit de meeste gevallen moet de burgemeester daarom worden

aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. In de definitie van seksinrichtingen is echter het

ruimere begrip 'ruimte' opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met

name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het

gebruik van de openbare weg, waarbij in dit verband met name gedacht moet worden aan de

aanwijzing van tippelzones, is een bevoegdheid van het college. Van de specifieke aard van de

seksinrichting is afhankelijk wie in een concreet geval bevoegd is: het college of de burgemeester.

Aangezien van onbevoegd genomen besluiten vernietiging in de rede ligt, moet deze vraag met

zorgvuldigheid worden beantwoord.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de

bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Toelichting op artikel 3:3

Vergunningvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieën van) seksinrichtingen

zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld

als algemeen verbindende voorschriften.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning

    van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

    c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    d. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening

    met een schaal van ten minste 1:1000;

    e. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    f. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd

    voor de seksinrichting.

  • 3 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 3:4

    De exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt gereguleerd door de vergunningfiguur.

    Uit het eerste lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningplicht voort. Het

    wijzigen van de seksinrichting valt ook onder de vergunningplicht. De strekking van de vergunningplicht

    laat onverlet dat het bevoegd bestuursorgaan zich aan de hand van een ingediende

    vergunningaanvraag een oordeel moet (kunnen) vormen over alle rechtstreeks bij het te nemen

    besluit betrokken belangen (artikel 3:4 van de AWB). Indiening en inontvangstname van een aanvraag

    staan dus nadrukkelijk in het teken van het vergaren van alle kennis over relevante feiten

    en betrokken belangen, die nodig is om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen. De vergunningverlening

    is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

    Voor het exploiteren van een seksinrichting of een escortbedrijf is een vergunning vereist. Gezien gevoelige zaken in verband met de openbare orde, volksgezondheid en dergelijke is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1 De exploitant en beheerder:

    a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is/zijn de exploitant en/of de beheerder niet:

    a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    - bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    - de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    - de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    - de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    - de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    - de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

     

  • 3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,-- bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

     

  • 4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de

    aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van

    deze vergunning.

  • 5 De exploitant en/of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant en/of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

    Toelichting op artikel 3:5

    De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het 'decriminaliseren' van

    de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de

    wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren

    van een seksinrichting rekening kan worden gehouden met de antecedenten van de daarbij

    betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s).

    Daartoe is het Besluit Inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. In dit artikel wordt zo veel

    mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in

    artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag

    Drank- en Horecawet. Lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer er in elk geval sprake is van ‘in enig

    opzicht slecht levensgedrag’. Het is geen limitatieve opsomming. Bij de beoordeling van deze

    zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan

    het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover bestaande jurisprudentie.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers

    toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 en 07.00 uur.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4

    voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd

    dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste

    lid, gesloten dient te zijn.

  • 4 Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde

    onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    Toelichting op artikel 3:6

    Aansluiting is gezocht met het sluitingstijdenregime voor de horeca.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1 Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid

    met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren

    vaststellen;

    b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting

    bevelen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het

    bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig

    artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

    Toelichting op artikel 3:7

    Ten opzichte van artikel 3:6 biedt artikel 3:7 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te

    wijken. Aan zo'n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde

    belangen ten grondslag liggen of er moet sprake zijn van strijdigheid met het bepaalde in

    dit hoofdstuk. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan als het dat noodzakelijk acht in

    het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van

    overlast en dergelijke. In het eerste lid, aanhef en onder b is het bevoegd bestuursorgaan een

    expliciete sluitingsbevoegdheid gegeven. De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast

    in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormen voor allerlei vormen van criminaliteit

    die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens

    en munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld,

    is niet in strijd met deze formeel-wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten

    grondslag ligt. Voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde

    overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge

    artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig

    is.

  • 2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels

    XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX

    (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van

    Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet

    arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    Toelichting op artikel 3:8

    Om effectiever te kunnen op treden tegen schijnbeheer, is niet slechts een gebod (een verplichting

    tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder

    is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het

    tweede lid. Het artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting

    tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij

    zich in ieder geval, maar niet uitsluitend, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van

    onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling,

    geweldsdelicten en dergelijke.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot

    prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren

    het bevel worden gegeven zich onmiddellijk (in een bepaalde richting) te verwijderen.

    Toelichting op artikel 3:9

    De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie.

    Straatprostitutie is in de gemeente verboden.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren

in door het college van burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de

woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Toelichting op artikel 3:10

Sekswinkels vallen niet onder 'seksinrichting'. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging

van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het

bestemmingsplan en dat het – ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving

– niet nodig is deze bedrijven als regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen. Afhankelijk

van de plaatselijke omstandigheden kan het (vanuit deze motieven) echter gewenst zijn wel in

zekere mate te kunnen reguleren.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

  • 1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften,

    aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-

    pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de

    wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woonen

    leefomgeving in gevaar brengt;

    b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de

    openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden

    of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken

    dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld

    in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

    Toelichting op artikel 3:11

    Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts

    voor zover het bevoegd bestuursorgaan daarover nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat

    deze bepaling in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij

    zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1 Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in

    artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

    Toelichting op artikel 3:12

    De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een

    seksinrichting kan complex van aard zijn. De voorgeschreven beslissingstermijn van artikel 3:12 is

    een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een

    ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen door belanghebbenden

    bezwaar kan worden aangetekend.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd als:

    a. de exploitant of de beheerder niet vol-doet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestem-mingsplan, beheersverordening,exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    d. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in de door burgemeester en wethouders op grond van artikel 3:3 vastgestelde nadere regels ontbreekt.

     

  • 2 Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8; de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    a. het voorkomen of beperken van overlast;

    b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    c. de veiligheid van personen of goederen;

    d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    e. de gezondheid of zedelijkheid;

    f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

     

    Toelichting op artikel 3:13

    De hier genoemde belangen vormen tezamen de 'huishouding', tot het regelen en besturen waarvan

    gemeenten bevoegd zijn. Ten onrechte zou de aanduiding 'weigeringsgronden' hierbij de

    indruk kunnen wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door

    geen vergunning te verlenen. Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor

    de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur ter zake toekomen. De hier genoemde

    belangen moeten dus enerzijds worden beschouwd als de grondslag voor (en begrenzing

    van) het gemeentelijk beleid en anderzijds als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie

    te reguleren, maximeren en beheersen. De bescherming van de openbare orde en de woon- en

    leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning

    kan worden verleend aan een maximum te binden. Indien het maximumaantal vergunningen is

    verleend, kan vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te voorkomen dat

    de woon- en leefomgeving ter plaatse door de vestiging van een nieuw bedrijf zou worden aangetast.

    Het maximumstelsel is neergelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Nunspeet.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant,

    de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan

    schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

    Toelichting op artikel 3:14

    Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd en/of heeft

    overgedaan aan een rechtsopvolger. Onder beëindiging wordt ook verstaan wijziging van de

    naam van de exploitant of van één of meerdere namen van de exploitanten. Een nieuwe vergunning

    moet dan worden aangevraagd. In het eerste lid is bepaald dat de vergunning bij feitelijke

    beëindiging van de exploitatie van rechtswege komt te vervallen. Het bevoegd bestuursorgaan

    heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten;

    in verband daarmee is in het tweede lid bepaald dat binnen een week na de feitelijke beeindiging

    van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g het beheer in de seksinrichting of het

    escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke

    beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan

    op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig

    de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid,

    aanhef en onder a is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend

    door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid

    heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

    Toelichting op artikel 3:15

    Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij ook een actueel overzicht te kunnen hebben van

    de in de gemeente actieve beheerders. Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het

    vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning: denkbaar is

    immers dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen

    komt van de exploitant zelf.

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Vervallen

Afdeling 5 Overige onderwerpen betreffende de openbare zedelijkheid

Artikel 3:17 Vloeken

  • 1 Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover gedachten of gevoelens worden

    geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, of voor zover het Wetboek van Strafrecht

    van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins

een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is

verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet

geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen

behorende bij de betreffende inrichting;

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden

aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij

de betreffende inrichting;

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Toelichting op artikel 4:1

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit)

in werking getreden. Dit besluit vervangt een groot aantal algemene maatregelen van

bestuur (AMvB’s). Het Activiteitenbesluit geeft, net als het oude besluit horeca- sport- en recreatie-

inrichtingen milieubeheer, gemeenten de mogelijkheid om bij festiviteiten via een verordening

ontheffing te verlenen voor artikelen over geluid-, trillings- en lichthinder. Hiervoor is voor de begripsbepalingen

aansluiting gezocht bij de definities genoemd in het Activiteitenbesluit en de Wet

milieubeheer.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1 De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit en

    artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor maximaal acht door het college per kalenderjaar

    aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of

    dagdelen.

  • 2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de

    buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit gelden niet voor

    maximaal acht door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende

    de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing

    slechts geldt in een of meer delen van de gemeente Nunspeet.

  • 4 Het college maakt de aanwijzing zo mogelijk ten minste vier weken voor het begin van een

    nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een

    festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan

    20 dB(A) hoger dan de reguliere norm zoals gesteld in het Activiteitenbesluit, gemeten op de

    gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter, gemeten volgens de Handleiding

    Meten en Rekenen Industrielawaai 1999.

  • 7 De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief

    10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing

    gelaten.

  • 8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek –

    hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit

    en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 0.00 uur te worden beëindigd.

    Toelichting artikel 4:2

    Het college heeft door middel van dit artikel de mogelijkheid om collectieve festiviteiten aan te

    wijzen waarin een hogere maximale geluidsnorm geldt. Voorbeeld van collectieve festiviteiten zijn:

    kermis, carnaval of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1 Het is een inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te

    houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit

    en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder

    van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college

    daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2 Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar

    de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel

    4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten

    minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft

    gesteld.

  • 3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid

    ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de

    houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond

    toestaat.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 20

    dB(A) hoger dan de reguliere norm zoals gesteld in het Activiteitenbesluit, gemeten op de gevel

    van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter, gemeten volgens de Handleiding

    Meten en Rekenen Industrielawaai 1999.

  • 7 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek -

    hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel

    4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. De geluidswaarde is exclusief

    10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten

    beschouwing gelaten.

  • 8 De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting

    en niet voor de buitenruimte.

  • 9 Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens

    voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

    Toelichting op artikel 4:3

    Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden

    is, bijvoorbeeld een optreden met livemuziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest

    of een vroegevogelstoernooi.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Vervallen

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1 Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid

    onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit binnen inrichtingen is de onder e opgenomen

    tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet

    gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor

    het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de

    grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft,

    gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie

    wordt toegepast.

    e. Tabel

                                                                                                  7.00 – 19.00 uur     19.00 – 23.00 uur     23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen              50 dB(A)                   45 dB(A)                     40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aan-pandige gevoelige gebouwen   35 dB(A)                    30 dB(A)                    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen             70 dB(A)                    65 dB(A)                    60 dB(A)

    LAmax in in- en aan-pandige gevoelige gebouwen   55 dB(A)                    50 dB(A)                    45 dB(A)

     

  • 2 Voor de duur van 10 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen

    zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende

    de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste

    lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt

    het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit van toepassing.

  • 3 Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing

    is.

    Toelichting op artikel 4:5

    Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte

    muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit

    toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een

    zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod, genoemd in lid 1, ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

    Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de

    Provinciale Milieuverordening Gelderland.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positie-ve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 4:6

    Dit artikel heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien.

    - Een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest,

    een braderie, een rally enzovoorts.

    - Het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of

    mededelingen doen.

    - Het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten.

    - Het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen.

    - Het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen.

    - Het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen enzovoorts, enzovoorts.

    - Overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

    Ook kan onder dit artikel vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van

    ‘lawaaiige’ hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektroakoestische

    apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens enzovoorts.

    Van geval tot geval moet worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake

    is van geluidhinder en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal

    moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden

    aanvaard.

    Dit artikel verbiedt het veroorzaken van geluidhinder. Het artikel vervult de rol van ‘vangnetbepaling’. Wanneer geen andere regeling van toepassing is kan men terugvallen op de APV om handhavend op te treden tegen geluidhinder in de openbare ruimte. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert ligt het niet voor de hand om hier LSP toe te passen.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Reclamemateriaal

Degene, die op of aan de weg reclamemateriaal of geschriften onder het publiek verspreidt of laat

verspreiden, is verplicht deze, voor zover deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de

weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen of

op andere wijze worden achtergelaten, terstond te verwijderen.

Toelichting op artikel 4:7

Regelmatig komt het voor dat reclamemateriaal onder het publiek wordt verspreid. Met behulp

van dit artikel kan het achterlaten van dit materiaal worden tegengegaan.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te

doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Toelichting op artikel 4:8

Met behulp van dit artikel kan onder andere het wildplassen worden tegengegaan.

Artikel 4:9

Niet overgenomen.

Afdeling 3 Het beschermen van de natuurschoon

De artikelen 4:10 tot en met 4:12 van de model-APV hebben betrekking op ‘houtopstanden’; deze

artikelen zijn niet in de APV van Nunspeet opgenomen omdat de gemeente Nunspeet een Kapverordening

heeft.

Artikel 4:10 Paddenstoelen

  • Vervallen

Artikel 4:11 Ruiters

  • 1 Het is ruiters verboden zich te bevinden in voor het publiek toegankelijke bossen, heidevelden,

    parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken en andere voor het publiek toegankelijke

    terreinen, met inbegrip van de daarin gelegen paden, wegen of brandgangen.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor:

    a. openbare wegen als bedoeld in de Wegenwet of de Wegenverkeerswet 1994;

    b. de als zodanig aangeduide ruiterpaden;

    c. de paden en wegen, gelegen in door burgemeester en wethouders aan te wijzen gebieden

    als bedoeld in lid 1, met uitzondering van de in deze gebieden gelegen paden, die als

    voet- en/of fietspad plegen te worden gebruikt.

  • 3 Het college kan van het bepaalde in lid 1 ontheffing verlenen.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positie-ve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 4:11

    Het komt steeds vaker voor dat ruiters de speciaal voor hen aangewezen ruiterpaden verlaten.

    Deze gedraging levert gevaar en hinder op voor wandelaars en berokkent vaak ook schade aan

    flora en fauna.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffin van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. Onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. Bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. Kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    d. Mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

     

  • 2 Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde

    stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3 Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

    door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Milieuverordening Gelderland.

    Toelichting op artikel 4:13

    De bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand

    en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en

    caravans en dergelijke en landbouwproducten en -afval. Zij ziet niet op handelingen die plaatsvinden

    op de ‘weg’ in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat

    voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de ‘weg’ daartegen kan

    worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. Voor

    zover de Wet Milieubeheer (WM) deze activiteiten niet regelt, kunnen de hinderlijke effecten ervan

    met diverse bepalingen uit de APV worden bestreden.

    Voldoet een autowrak aan de omschrijving in het Activiteitenbesluit nadere omschrijving begrip

    autowrakken dan is de opslag daarvan ingevolge artikel 10.17 van de WM verboden. Verkeert de

    auto rijtechnisch wel in onvoldoende staat van onderhoud, maar is deze voorzien van een geldig

    kenteken dan is de opslag daarvan niet volgens artikel 10.17 van de WM verboden. Wel kan hier

    iets tegen gedaan worden op grond van artikel 4:13 van de APV. Voor autowrakken die op de

    weg zijn geplaatst zie artikel 5:5.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Vervallen.

Vanuit een dereguleringsoogpunt is dit artikel geschrapt. Via de Meststoffenwet wordt veel geregeld.

Op zandgrond mag maar zeer beperkt mest worden uitgereden (circa zes maanden per

jaar). Veel mest wordt bovendien al emissiearm aangewend, dus dan geldt het artikel niet.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving

    2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het activiteitenbesluit milieubeheer.

    Toelichting op artikel 4:15

    In dit artikel is een algemene bepaling opgenomen die verbiedt om door middel van reclame het verkeer in gevaar te brengen of hinder dan wel overlast te veroorzaken voor omwonenden.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

Vervallen.

In het van kracht geworden Activiteitenbesluit is een zorgplicht opgenomen die ertoe verplicht

geen lichthinder te veroorzaken. Daarmee vervalt de noodzaak om dit onderwerp bij APV te regelen.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

In verband met de afschaffing van de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) zijn ten aanzien van

het kamperen buiten kampeerterreinen drie artikelen in de APV opgenomen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikiel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrechts is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Toelichting op artikel 4:17

In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en

caravan.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1 Het is verboden voor recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te

    houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of

    mede bestemd.

  • 2 Dit verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte

    perioden door de rechthebbende op een terrein.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang

    van:

    a. de bescherming van natuur en landschap;

    b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting artikel 4:18:

    Dit artikel verbiedt het kamperen buiten kampeerterreinen. Ontheffing is mogelijk. Omdat wild-kamperen in beginsel onwenselijk is, is hier niet voor een LSP gekozen.

     

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1 Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18 vierde lid.

  • 2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel

    4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Toelichting op afdeling 1

Artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) geeft aan de gemeenten bevoegdheid

om parkeerexcessenbepalingen vast te stellen, De grondslag voor dergelijke bepalingen is artikel

149 Gemeentewet. Uit de jurisprudentie volgt dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake

is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft.

Wegen zijn – in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop

tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Voor bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de

weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen

en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het ‘normale’ verkeer,

en dus ook niet in het ‘normale’ parkeren. In het ‘normale’ verkeer voorziet de geldende wettelijke

verkeersregeling exclusief. Verder is sprake van een parkeer exces als het parkeren op de weg

gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht,

stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Plaatsing in hoofdstuk 5 is gedaan, omdat

aan deze bepalingen meerdere motieven ten grondslag liggen.

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en

verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens

en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac van het Reglement verkeersregels en

verkeerstekens (RVV 1990).

c. weesfiets: een langere tijd niet gebruikte, maar nog wel bruikbare fiets die blijkbaar in de

steek is gelaten door de eigenaar/houder ervan.

d. fietswrak: een fietswrak:

a. verkeert in onvoldoende staat van onderhoud (er is niet mee te rijden; en

b. verkeert in verwaarloosde toestand (er is lang niet meer op gereden, de voormalige eigenaar

heeft er kennelijk afstand van gedaan); en

c. heeft een geringe economische waarde (er moeten meer kosten worden gemaakt voor

het opknappen dan de waarde van de fiets is).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal

    niet meer dan drie uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor

    deze werkzaamheden;

    b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te

    stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren

    binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

     

  • 5 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positie-ve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:2

    De Afdeling rechtspraak van de Raad van State besliste dat het bij elkaar parkeren van drie of

    meer taxi’s van taxibedrijven of auto’s van rijschoolhouders niet onder de werking van deze bepaling

    valt. Omdat het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve

    vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ ook

    wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren

    van personen tegen betaling.

    Het derde lid, onder a maakt het mogelijk tegen autohandelaren en exploitanten van garage-,

    herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s

    die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte

    op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is.

    Reparatie- en sloopwerkzaamheden van op een openbare plaats geparkeerde voertuigen in het

    kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf geven veelal klachten als geluidsoverlast en

    verontreiniging van de weg. Daarom is het wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen

    op een openbare plaats niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of

    meer voertuigen. Als het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet – met

    het oog op de vorengenoemde bezwaren – hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of

    zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’.

    Alleen degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden

    gebruikt, is strafbaar.

    Dit artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen autohandelaren, exploitanten van garage-herstelbedrijven, autoverhuurbedrijven, taxibedrijven en rijschoolhouders die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om het een LSP toe te passen.

Artikel 5:3

Niet overgenomen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken

niet kan of mag worden gereden, langer dan één week op de weg te parkeren.

Toelichting op artikel 5:4

Deze bepaling legt de relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde

doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een

ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen. Deze bepaling ziet slecht op

‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het plaatsen en hebben van defecte voertuigen op

de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou te ver gaan deze gedragingen ook buiten de weg

te verbieden.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens

    in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de

    Wet milieubeheer.

    Toelichting op artikel 5:5

    De bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de

    WVW 1994).Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt al regeling in de afvalstoffenverordening

    en in artikel 10.47 van Wet milieubeheer. De delictsomschrijving bevat daarom niet

    het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’. Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het

    voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan

    alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1 Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden

    wordt gebruikt:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of aan de weg;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk

    is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Gelderse Wegenverordening.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:6

    Voorkomen moet worden dat een buitensporig gebruik wordt gemaakt van parkeerruimte. Ook

    moet aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente worden voorkomen. Drie dagen is

    aangehouden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan

    voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. Met het

    gebruik van de woorden "drie dagen achtereen" is beoogd aan te geven dat niet behoeft te worden

    bewezen, dat het betrokken voertuig drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan

    en dus niet – al was het maar één meter – is verplaatst. Volstaan kan worden met aan te

    tonen dat het voertuig op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende dagen) op de weg geparkeerd

    heeft gestaan. Dit behoeft niet dezelfde plaats te zijn.

    Dit artikel richt zich tegen het langer dan drie dagen plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. De toekenning of afwijzing van de ontheffing is geen langdurge of complexe afweging daarom is er gekozen voor LSP.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de

    weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:7

    Dit artikel richt zich tegen degenen, die voor een beroep of bedrijf reclame maken, door één of

    meer voertuigen, voorzien van reclamevoorschriften op de weg te parkeren. Het excessieve is

    primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde

    doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Verder kan het excessieve gelegen zijn in het motief

    van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    Het is verboden om een voertuig te parkeren met het enkele doel daarmee reclame te maken. Er is gekozen om LSP toe te passen. Deze situatie komt niet zo vaak voor en het toekennen en afwijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan

    6 meter of een hoogte van 2,4 meter te parkeren:

    a. op een weg, gelegen binnen de bebouwde kom;

    b. op een door het college bij een openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg, gelegen

    buiten de bebouwde kom.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 geldt niet van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00

    uur, tenzij een van deze dagen een algemeen erkende feestdag is.

  • 3 Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4 Het bepaalde in lid 1, onder a geldt niet voor de door het college aangewezen weggedeelten.

  • 5 Het college kan van het bepaalde in lid 1 en 2 ontheffing verlenen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:8

    Lid 1 beoogt mogelijk te maken op te treden tegen het parkeren van grote voertuigen op de weg

    waar dit ontoelaatbaar is omdat het ontoelaatbaar is wegens een excessief gebruik van de weg of

    waardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast. Het college kan plaatsen aanwijzen

    waar het hiergenoemde parkeren naar hun oordeel op een van deze beide – of op beide –

    gronden ontoelaatbaar is. Aangezien het niet reëel wordt geacht het parkeren van dergelijke grote

    voertuigen gedurende de werkdag te verbieden, is bepaald dat het verbod niet geldt van maandag

    tot en met vrijdag, tenzij er sprake is van een erkende feestdag. De belangen van de industrie

    en handel zouden anders teveel kunnen worden geschaad.

    Derde lid ingevoegd ter afstemming met art. 5:6. Dit omdat sommige campers tegenwoordig zo

    groot zijn dat ze onder de omschrijving van grote voertuigen vallen. In dit artikel heeft het college plaatsen aangewezen waar het verboden is met grote voertuigen te parkeren omdat het op schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Ook deze situatie komt niet zo vaak voor en het toekennen en afwijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan

    6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning

    of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanuit

    dat gebouw voor bewoners of gebruikers op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins

    hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2 Het bepaalde in lid 1 geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het

    uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk

    is.

    Toelichting op artikel 5:9

    Deze bepaling beoogt mogelijk te maken op te treden tegen het op de weg parkeren van voertuigen

    bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, zodanig, dat daardoor het

    uitzicht van de bewoners of gebruikers van het gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of

    hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. De in lid 2 bedoelde uitzondering ziet bijvoorbeeld

    op (het parkeren van) hoogwerkers, meetwagens en dergelijke.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Vervallen. In de Wet milieubeheer zijn tegenwoordig dermate uitvoerige eisen aan voertuigen

voor het uitrijden en verspreiden van mest en dergelijke opgenomen, dat de toegevoegde waarde

van dit artikel gering is.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door of deze te doen of te laten

    staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing:

    a. op de weg;

    b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel

    zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:11

    Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen,

    plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Deze bepaling richt

    zich op voorkoming van beschadiging van groenstroken en dergelijke die het uiterlijk aanzien van

    de gemeente beogen te verfraaien en dit groen beter aan zijn bestemming te laten beantwoorden.

    Dit artikel is aanvullend op de wegenverkeerswetgeving die voorziet namelijk niet in de gevallen

    waarin het voertuig op of in een groenvoorziening wordt geplaatst die geen deel uitmaakt van de

    weg (in de zin van de Wegenverkeerswet).

    Het is verboden om met voertuigen te rijden en te parkeren in en door parken, plantsoenen e.d. Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier LSP toe te passen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2 Het is verboden op door het college aan-gewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastge-stelde periode onafgebroken te laten staan.

  • 3 Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud

    en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 4 Het college kan nadere regels stellen omtrent het bepaalde in lid 1 tot en met 3.

    Toelichting op artikel 5:12

    Regelmatig wordt overlast ondervonden van fietsen en bromfietsen die her en der buiten de daartoe

    bestemde fietsenstallingen worden geplaatst. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het

    verboden is (brom)fietsen neer te zetten buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen dan

    wel deze daar te laten staan. Via borden moet worden aangegeven dat foutief geplaatste

    (brom)fietsen worden verwijderd. Het feitelijk verwijderen wordt vervolgens beschouwd als toepassing

    van bestuursdwang.

    Voordat deze vorm van bestuursdwang wordt geëffectueerd moet dat bekend zijn gemaakt in

    bijvoorbeeld een mededeling op de gemeentelijke pagina, het huis-aan-huisblad, affiches en dergelijk,

    dat onjuist geplaatste (brom)fietsen worden verwijderd, waar de verwijderde fietsen kunnen

    worden opgehaald en hoe hoog de kosten zijn die moeten worden vergoed. Het tweede lid respectievelijk

    het derde lid biedt de gemeente de mogelijkheid om overlast door zogenoemde

    ‘weesfietsen’ respectievelijk ‘fietswrakken’ tegen te gaan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of

    goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van

    goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het

    aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt

    gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of

    ideëel doel is bestemd.

  • 3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring, of

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk, of

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:13

    Het houden van openbare inzamelingen is vergunningplichtig, niet het daarbij aanbieden of verspreiden

    van geschreven of gedrukte stukken. De bepaling laat het aanbieden van geschreven of

    gedrukte stukken onverlet. Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de

    Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding

    (het drukken en redigeren) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk

    dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer

    voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt ontvangen.

    Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding

    ‘gekoppeld’ en niet te scheiden zijn, is artikel 5:14 niet van toepassing op het te koop aanbieden,

    verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard).

    Bij het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken is deze koppeling niet

    aanwezig. Verkrijgt men een of ander drukwerk door een willekeurig bedrag of een weliswaar

    vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken, bedrag aan geld in een bus te werpen

    of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, is er sprake

    van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij ter ondersteuning van die actie uitgereikt

    en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte.

    Voor het houden van een collecte is een vergunning nodig. Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn gezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. LSP op dit artikel toepassen.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel

    te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op

    een openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2 Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie

    van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van

    diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de

    Gemeentewet;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van

    diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

    Toelichting op artikel 5:14

    Onder venten wordt verstaan de uitoefening van kleinhandel waarbij goederen of diensten aan

    willekeurige voorbijgangers worden aangeboden dan wel het huis aan huis aanbieden van goederen

    of diensten. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn

    waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is

    geen venten. Dit is het verschil tussen venten en het innemen van een standplaats. Het heeft te

    maken met de periode waarin goederen vanaf dezelfde plaats (gebruikmaken van fysiek hulpmiddelen

    als een kraam of een aanhangwagen) in de openbare ruimte worden aangeboden. Het tien

    minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1 Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de

    volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2 Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en

    06.00 uur.

  • 3 Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

    Toelichting op artikel 5:15

    Venten is verboden als de openbare orde wordt verstoord of de openbare veiligheid, de volksgezondheid

    of het milieu in gevaar komt. Omdat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en door de Grondwet en divere internationale verdragen wordt beschermd, kan het uitventen van folders e.d. waarin gevoelgens en meningen worden verkondigd, niet worden verboden of van een vergunning vooraf afhankelijk worden gemaakt. Wel kan het bestuur het folderen en flyeren op bepaalde tijden en plaatsen verbieden ter voorkoming van ordeverstroing en overlast. Gekozen is om LSP toe te passen. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting/oftewel venten met gedrukte stukken

  • 1 Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven

    stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in

    artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    a. op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    b. op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare

    en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen

    dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een

    wagen of een tafel.

  • 2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en

    onder h van de Gemeentewet;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

    Toelichting op artikel 5:17

    Het hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen van een vaste

    plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. De

    venter is ambulant, de standplaatshouder niet.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2 Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan

    eisen van redelijke welstand;

    b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de

    gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor

    een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de

    consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positie-ve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:18

    Het hebben van een standplaatsvergunning is, hoe eenvoudig ook, noodzakelijk en evenredig. De

    vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan.

    De vergunning is persoonsgebonden (artikel 1:6). Om redenen van algemeen belang is er voor gekozen om LSP niet van toepassing te verklaren. Om de gevolgen van het innemen van een standplaats goed inzichtelijk te krijgen, zoals de mogelijke overlast, verkeersveiligheid is het gezien de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid onwenselijk dat deze zou doorgaan zonder dat alle afwegingen daarbij zijn betrokken.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van

het college standplaats wordt of is ingenomen.

Toelichting op artikel 5:19

Het spreekt voor zich dat de eigenaar van het perceel waarop standplaats wordt ingenomen, toestemming

moet verlenen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1 Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Gelderse Wegenverordening.

  • 2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a geldt niet voor bouwwerken.

    Toelichting op artikel 5:20

    Wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet

    dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door

    een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122

    betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen

    aan zowel de lagere als de hogere regeling.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

Vervallen, daar dit afdoende is geregeld in de Wet Milieubeheer.

Afdeling 5

Artikel 5:22-5:23

Niet overgenomen.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24-5:31

Niet overgenomen.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    a. In het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    b. In het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. In het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:32

    Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto’s, motoren, bromfietsen

    en dergelijke al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van

    toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de

    zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

    Wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet

    dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door

    een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122

    betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen

    aan zowel de lagere als de hogere regeling.

    De volgende wettelijke regelingen kunnen van toepassing zijn: Wegenverkeerswet 1994, Wet

    milieubeheer, Wet op de ruimtelijke ordening.

     

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of

    voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig

    als bedoeld in artikel 1, onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens

    1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i van het Reglement verkeersregels en

    verkeerstekens 1990 of met een paard.

  • 2 Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    a. Het voorkomen van overlast;

    b. De bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. De veiligheid van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen

    en berijders van paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens

    artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door

    de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als

    in het eerste lid bedoeld;

    - 49 -

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden

    uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen

    de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde

    personen.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden,

    ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen

    als 'toestel'.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Toelichting op artikel 5:33

    Het is verboden om in publiek toegankelijke natuurgebieden te rijden. Gezien de belangen die hier worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet wenselijk om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te

  • 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de

    Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2 Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden.

     

  • 3 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming

    van de flora en fauna.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:34

    Dit artikel regelt de ontheffing van het stookverbod. De ontheffing wordt alleen verleend voor vreugde- en kampvuren waaraan diverse voorschriften uit het oogpunt van openbare orde en met name brandveiligheid worden verbonden. Het is onwenselijk een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen zonder dat daar diverse veiligheidsvoorschriften aan zijn verbonden.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld

in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek

buiten een daartoe bestemd terrein.

 

Toelichting op artikel 5:35

Vanwege de wijziging van de Wet op de Lijkbezorging zijn de mogelijkheden voor incidentele

asverstrooiing verruimd. Uitgangspunt hierbij is dat nabestaanden in beginsel zelf een plaats

moeten kunnen kiezen om de as te verstrooien.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen (van asverstrooiing)

  • 1 Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    a. verharde delen van de weg;

    b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    c. gemeentelijke sportterreinen;

    d. alle voor het publiek openstaande recreatieterreinen, speelterreinen, parken, plantsoenen

    en bermen.

  • 2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op

    andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van

    bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens

    de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

     

  • 4 Op de vergunning of ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    Toelichting op artikel 5:36:

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen (voor asverstrooiing)

    Het is verboden op bepaalde plaatsen de as van een overledene uit te strooien. Er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een LSP op te nemen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor

derden.

Toelichting op artikel 5:37

Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis, zowel voor nabestaanden als voor omstanders.

Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1 Overtreding van een bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift, niet-nakoming

    van een ingevolge deze verordening opgelegde verplichting en niet-naleving van een of meer

    voorschriften aan een ontheffing of vergunning verbonden, wordt gestraft met hechtenis van

    ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan voorts worden gestraft met openbaarmakingvan de rechterlijke uitspraak.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10A, vierde lid, 2:11, tweede lid en 2:12, eerste lid.

    Toelichting op artikel 6:1

    Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn

    verordeningen straf stellen: het is de rechter die de soort en de maat van de straf in een concreet

    geval bepaalt, tot de grens van de gekozen boetecategorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2 Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b. van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij

of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare

orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd

tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Toelichting op artikel 6:3

Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is met veel waarborgen omkleed.

De Algemene wet op het binnentreden (AWBI) bevat vormvoorschriften die in acht moeten

worden genomen.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1 De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Nunspeet januari 2008 wordt ingetrokken

  • 2 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid die golden op het

moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige

besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Nunspeet 2010

Toelichting 1 Toelichting herziening APV voor Nunspeet 2010

Bijlage bij de wijzigingsverordening van de Algemene Plaatselijke Verordening Nunspeet 2010 (1ste wijziging)

Hieronder volgt per gewijzigd artikel een toelichting van de nut en noodzaak van de wijziging

Algemeen:

De overbodige verwijzingen binnen artikelen zijn zoveel mogelijk verwijderd. Voorbeeld: het ver-bod/de ontheffing/de vergunning bedoeld in het …ste lid… is veranderd in kortweg: het verbod/de ontheffing/de vergunning. Alleen als er verwarring zou kunnen ontstaan is de verwijzing gehandhaafd.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Sub a: In plaats van een eigen definitie van openbare plaats te hanteren, wordt nu de begripsbepaling van openbare plaats in de Wet openbare manifestaties (Wom) gebruikt.

Sub d: Er wordt niet langer verwezen naar een door Gedeputeerde Staten vastgestelde bebouwde kom (er is bestaan diverse, niet altijd precies overlappende bebouwde kommen, wat wel eens

verwarring opleverde) maar naar een bij de APV gevoegde kaart. Als alternatief wordt een tekst

aangeboden waarmee voor de definitie kan worden aangehaakt bij de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De overbodige toevoeging “of de aard van de vergunning zich daartegen verzet” is geschrapt.

Artikel 1:9 en 1:10 APV Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Omwille van de duidelijkheid wordt niet langer in deze twee artikelen geregeld voor welke onder

de Europese Dienstenrichtlijn vallende vergunningen wel of geen LSP van toepassing is, maar bij

ieder afzonderlijk artikel zelf. Artikelen 1:9 en 1:10 vervallen daarom.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Van dit artikel wordt gebruik gemaakt op het moment dat de openbare orde ernstig in het geding is. Het is dan ook onwenselijk om LSP van toepassing te verklaren op dit artikel.

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Het aanbieden van gedrukte stukken kan van alles omvatten van reclame tot een uiting van ideële aard. Dit artikel heeft dan ook betrekking op het grondrecht namelijk de vrijheid van meningsui-ting. Het college mag alleen beperkingen opleggen voor de plaats en het tijdstip waarop de ge-drukte stukken worden aangeboden. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, en het zou niet wenselijk zijn als door het niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten.

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Dit artikel regelt waar een straatartiest mag optreden, let wel dit artikel mag geen verbod inhou-den omdat de activiteiten van een straatartiest valt onder de werking van artikel 7, derde lid Grondwet. Hierdoor wordt een ieder die een gedachte of gevoelen, ongeacht de intenties of mo-tieven van degene die zich uit, beschermd. Het is dan ook onwenselijk om de LSP niet toe te passen.

Artikel 2:10A Voorwerpen op of aan de weg

Dit artikel verbiedt om zonder vergunning voorwerpen op of aan de weg te plaatsen in strijd met de publieke functie ervan, dit ter voorkoming van hinder of het ontstaan van schade. Er is hier sprake van een reguliere vergunning die volgens bestaand beleid wordt afgegeven. Het op tijd beschikken ligt dan ook voor de hand. LSP van toepassing verklaren op dit artikel.

Artikel 2:11 (Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Hier gaat het om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de WABO. Er geldt daarom per definitie een LSP. Het is feitelijk overbodig om dat in dit artikel nogmaals vast te leggen, maar omwille van de duidelijkheid wel gedaan.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes.

De bepaling is redactioneel aangepast. Lid 2 is een toevoeging, om te bewerkstelligen dat ook de gebruiker van het wagentje deze retourneert op de plaats waar deze behoort te zijn.

Artikel 2:24 APV Begripsbepaling

Derde lid: hier stond een nadere begripsbepaling van een begripsbepaling in het tweede lid. Dat

maakte de zaak onnodig ingewikkeld, en de tekst van het oude derde lid is nu toegevoegd aan

het tweede lid onder e.

Artikel 2:25 Evenement (valt onder de Europese Dienstenrichtlijn)

Valt onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn, maar waarbij er om dwingende redenen van algemeen belang voor is gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het gaat hier om een vergunning voor de grotere evenementen. Voor de kleinere evenementen/activiteit is de ver-gunningsplicht reeds opgeheven en vervangen door een melding. Voor de evenementen die een vergunning moeten hebben zou het gezien de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid on-wenselijk zjn als deze zonder de maatwerkvoorschriften van vergunning zouden doorgaan.

Artikel 2:29 Sluitingstijd (valt onder de Europese Dienstenrichtlijn)

Vanwege dwingende redenen van algemeen belang wordt er voor gekozen om de LSP niet van toepassing te verklaren op dit artikel. Het gaat hier om ontheffingen voor met name horeca-inrichtingen. Het zou vanwege de openbare orde en andere overwegingen onwenselijk zijn als deze zonder een op de inrichting afgestemde ontheffing (langer) open kunnen zijn.

Artikel 2:34 Begripsomschrijving

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in de op de DHW gebaseerde regelgeving en hoeven niet herhaald te worden. Het begrip paracommerciële inrichting staat voor alle kantines die door paracommerciële rechtspersonen in eigen beheer worden geëxploiteerd. Paracommerciële rechtspersonen richten zich per definitie primair op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De exploitatie van de horeca in eigen beheer is een nevenactiviteit.

Artikel 2:34A Schenktijden

Volgens artikel 4, derde lid, van de DHW moeten er in elk geval regels worden gesteld voor onder meer schenktijden ter voorkoming van oneerlijke concurrentie. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar de aard van de paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34B Bijeenkomsten in paracommerciële inrichtingen

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten, waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële instelling, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Voor zover die bijeenkomsten ook een zakelijk karakter hebben dat direct verband houdt met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling.

Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn kan worden gedacht aan: activiteiten die niet verenigingsgebonden zijn. Dit doet zich voor als een paracommerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven (voor niet-leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting).

In het tweede lid is bepaald dat dit soort bijeenkomsten maximaal 6 keer per kalenderjaar zijn toegestaan. Vanwege de controleerbaarheid is in het derde lid een (zo licht mogelijke) meldplicht opgenomen. Als de instelling een bijeenkomst niet meldt, overtreedt zij in ieder geval het bepaalde in het derde lid.

Artikel 2:34c Schenken van sterke drank

Dit artikel verbiedt het schenken van sterke drank in paracommerciële inrichtingen. Vooral veel jongeren bezoeken de paracommerciële inrichtingen. Verder wordt op deze wijze een duidelijk onderscheid gemaakt tussen paracommerciële inrichtingen en commerciële inrichtingen waaraan zwaardere eisen worden gesteld, die geen subsidies ontvangen, geen fiscale voordelen genieten en geen gebruik maken van vrijwilligers.

Artikel 2:34d Prijsacties

Artikel 25d van de DHW biedt gemeenten de mogelijkheid prijsacties gedeeltelijk te beperken. De beperking aan horecaondernemers (eerste lid) en detailhandel (tweede lid) is ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde en veiligheid.

Prijs en betaalbaarheid zijn belangrijke factoren voor alcoholconsumptie. Hoe lager de prijs hoe hoger de consumptie.

Artikel 2:34e  Ontheffingen

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor schenktijden (art. 2:34A) en voor bijeenkomsten (2:34B) ontheffing te verlenen. Omdat de burgemeester zijn bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleend kan de gemeenteraad hier geen verdere beperkingen aan stellen. Wel heeft de burgemeester de mogelijkheid permanent of tijdelijk ontheffing te verlenen aan een paracommerciële inrichting voor het verstrekken van sterke alcoholische dranken. Te denken valt hierbij aan activiteiten van ouderen.

Artikel 2:34f Intrekkingsgronden ontheffing

Alle ontheffingen kunnen door de burgemeester worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:41 Bestreden gesloten woning of lokaal

Lid 4 is geschrapt in verband met overbodigheid.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Redactioneel aangepast en in overeenstemming gebracht met de delictsomschrijving in het

Wetboek van strafrecht.

Artikel 2:47, lid 1 onder b Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Lid 1 onder b is aangepast. De beperkte en verwarrende term “weggebruikers” is vervangen door het veel ruimere “gebruikers” (van de openbare plaats).

Artikel 2:49a Zich vermomd of onkenbaar ophouden voor publiek toegankelijke plaatsen

Dit artikel is in het leven geroepen om preventief te kunnen optreden tegen personen die zich onherkenbaar op de openbare weg begeven en de openbare orde verstoren. Als er een onthef-fing wordt aangevraagd, vaak met een speciale reden, hoeft dit geen beletsel te zijn om binnen de reguliere afdoeningstermijn te kunnen bekijken of de openbare orde in het geding zal zijn. LSP daarom van toepassing verklaring op dit artikel.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Technische wijziging vanwege naamsverandering ministerie en redactioneel aangepast.

Artikel 2:60 Houden of voeren van inderlijke of schadelijke dieren

Dit artikel kan worden toegepast wanneer in en om woningen ongebruikelijk grote aantallen diren worden gehouden, waardoor geluidhinder en stankoverlast ontstaat. Voorgesteld wordt om LSP niet toe te passen om dat vooral in gevallen waarin dit artikel wordt toegepast vaak al enige wre-vel bestaat over de in de buurt ondervonden overlast. Een van rechtswege ontstane ontheffing en daardoor weer toenemende hinder zou de sfeer niet ten goede komen.

Artikel 2:64 Bijen

Dit artikel stelt aan de bijenhouder reeds bepaalde eisen, waaraan in het gros van de gevallen wordt voldaan. De enkele keer dat van die eisen ontheffing wordt gevraagd zal daar tijdig op kun-nen worden beslist. Ook is hier van belang de moeilijke situatie van de bijenhouderij op dit mo-ment.

Artikel 2:72 en 2:73 Consumentenvuurwerk

Een overbodig zinsdeel (”van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd”) is

geschrapt. Het nogal ouderwetse woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.

Artikel 2:73 geeft een verbod om in de buurt van een bejaardetehuis en openbare godsdienstuit-oefening, vuurwerk af te steken. In verband met de mogelijke impact en verstoring van de orde in en om nabij de voorgenoemde instellingen is er voor gekozen geen LSP van toepassing te verkla-ren.

Artikel 2:73a Carbidschieten

Dit artikel verbiedt bij algemene regel het carbidschieten tenzij men zich houdt aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden. Ontheffing van het verbod is mogelijk. Omdat het hier gaat om het reguleren en het voorkomen van hinder / overlast door het carbidschieten is het minder wen-selijk dat een aanvrager zonder inhoudelijk besluit van een ontheffing gebruik kan gaan maken. LSP dan ook van toepassing verklaren.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen (valt onder de Europese Dienstenrichtlijn)

Voor het exploiteren van een seksinrichting of een escortbedrijf is een vergunning vereist. Gezien gevoelige zaken in verband met de openbare orde, volksgezondheid en dergelijke is er vanwege dwingende redenen van algemeen belang voor gekozen om de LSP niet van toepassing te ver-klaren.

Artikel 3:5 APV Gedragseisen exploitant en beheerder (seksinrichting)

Tekstuele aanpassing. Een aantal verwijzingen naar bepalingen in andere wetten is

geactualiseerd.

Tweede lid: Aangepast vanwege de staatkundige verandering van het land. In het tweede lid sub

b zijn de BES-eilanden ingevoegd.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

De afbakening tussen deze bepaling en artikel 1:8 was niet duidelijk. Dat is aangepast verder is er een redactioneel het een en ander aangepast.

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Deze bepaling maakt al zo lang deel uit van de model APV dat het nauwelijks nog denkbaar is dat

hier apart overgangsrecht nodig is. Artikel is geschrapt.

Artikel 4:6 Overig geluidhinder

Dit artikel verbiedt het veroorzaken van geluidhinder. Het artikel vervult de rol van ‘vangnetbepa-ling’. Wanneer geen andere regeling van toepassing is kan men terugvallen op de APV om hand-havend op te treden tegen geluidhinder in de openbare ruimte. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert ligt het niet voor de hand om hier LSP toe te passen.

Artikel 4:11 Ruiters

Het betreft hier een aanvraag om een ontheffing voor het buiten de aangewezen ruiterroute zich te mogen begeven. Het zal geen ingewikkelde beslissing zijn om deze vergunning te verlenen of te weigeren.

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Tekstuele wijzigingen

Artikel 4:17 APV Begripsbepaling kampeermiddel

Kleine tekstuele wijziging

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterrein

Dit artikel verbiedt het kamperen buiten kampeerterreinen. Ontheffing is mogelijk. Omdat wild-kamperen in beginsel onwenselijk is, is hier niet voor een LSP gekozen.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Dit artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen autohandelaren, exploitanten van garage-herstelbedrijven, autoverhuurbedrijven, taxibedrijven en rijschoolhouders die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om het een LSP toe te passen.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

Dit artikel richt zich tegen het langer dan drie dagen plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. De toekenning of afwijzing van de ontheffing is geen langdurge of complexe afweging daarom is er gekozen voor LSP.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden om een voertuig te parkeren met het enkele doel daarmee reclame te maken. Er is gekozen om LSP toe te passen. Deze situatie komt niet zo vaak voor en het toekennen en af-wijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Derde lid ingevoegd ter afstemming met art. 5:6. Dit omdat sommige campers tegenwoordig zo

groot zijn dat ze onder de omschrijving van grote voertuigen vallen.

In dit artikel heeft het college plaatsen aangewezen waar het verboden is met grote voertuigen te parkeren omdat het op schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Ook deze situatie komt niet zo vaak voor en het toekennen en afwijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Het is verboden om met voertuigen te rijden en te parkeren in en door parken, plantsoenen e.d. Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier LSP toe te passen.

Artikel 5:13 inzameling van geld of goederen

Voor het houden van een collecte is een vergunning nodig. Gezien het ideële belang van collec-tes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilli-gers e.d. zijn gezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. LSP op dit artikel toepassen.

Artikel 5:15 en 5:16 Ventverbod en vrijheid van meningsuiting

Artikel 5:15 regelt het venten. Artikel 5:16 regelt een aantal aspecten van de vrijheid van me-ningsuiting die met het venten verband houden. Omdat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en door de Grondwet en divere internationale verdragen wordt beschermd, kan het uit-venten van folders e.d. waarin gevoelgens en meningen worden verkondigd, niet worden verbo-den of van een vergunnign vooraf afhankelijk worden gemaakt. Wel kan het bestuur het folderen en flyeren op bepaalde tijden en plaatsen verbieden ter voorkoming van ordeverstroing en over-last. Gekozen is om LSP toe te passen. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het ondzekere zou laten.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden (valt onder de Europese Dienstenricht-lijn)

Om redenen van algemeen belang is er voor gekozen om LSP niet van toepassing te verklaren. Om de gevolgen van het innemen van een standplaats goed inzichtelijk te krijgen, zoals de moge-lijke overlast, verkeersveiligheid is het gezien de gevolgen voor de openbare orde en veiligheid onwenselijk dat deze zou doorgaan zonder dat alle afwegingen daarbij zijn betrokken.

Artikel 5:32 Crossterreinen

Redactionele aanpassing. Overbodige begripsomschrijving geschrapt.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Het is verboden om in publiek toegankelijke natuurgebieden te rijden. Gezien de belangen die hier worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, liujkt het niet wenselijk om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen.

Artikel 5:34 Verbod vuur te stoken

Redactionele aanpassing. De vorige tekst bleek verwarring te wekken over de vraag wat onder

het tweede lid was toegestaan.

Dit artikel regelt de ontheffing van het stookverbod. De ontheffing wordt alleen verleend voor vreugde- en kampvuren waaraan diverse voorschriften uit het oogpunt van openbare orde en met name brandveiligheid worden verbonden. Het is onwenselijk een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen zonder dat daar diverse veiligheidsvoorschriften aan zijn verbonden.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen (voor asverstrooiing)

Het is verboden op bepaalde plaatsen de as van een overledene uit te strooien. ER zijn door-gaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een LSP op te nemen.