Regeling vervallen per 16-12-2017

Algemene Subsidieverordening Oosterhout 2012

Geldend van 02-02-2012 t/m 31-12-2013

Algemene Subsidieverordening Oosterhout 2012

November 2011

Nr.

DE RAAD VAN DE GEMEENTE OOSTERHOUT

overwegende dat

  • -

    in 2009 de rekenkamer West-Brabant een aantal aanbevelingen heeft gedaan ten aanzien van de subsidieverstrekkingen van de gemeente Oosterhout,

  • -

    in het rapport ‘Subsidievernieuwing 2e fase’ en het bijbehorende projectplan van 15 juni 2011 is beschreven op welke wijze de subsidiesystematiek in Oosterhout in de komende jaren vernieuwd zal worden.

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 december 2011, BI.0120005, inzake de Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht en artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT

VAST TE STELLEN:

Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Awb: De Algemene wet bestuursrecht

  • b.

    Subsidie: Subsidie als bedoeld in artikel 4:21 Awb, inhoudende de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • c.

    Subsidieplafond: Het bedrag per beleidsterrein dat als subsidie in de goedgekeurde gemeentebegroting is opgenomen.

  • d.

    Aanvrager: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, dan wel een natuurlijk persoon, die voor subsidie in aanmerking wil komen.

  • e.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout.

  • f.

    Raad: raad van de gemeente Oosterhout.

  • g.

    Structurele subsidie: Subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling voor een periode van maximaal vier jaar wordt verstrekt.

    • Waarderingssubsidie: Structurele subsidie van minder dan jaarlijks € 5.000 aan instellingen voor activiteiten die van belang worden geacht, zonder deze naar aard of inhoud te willen beïnvloeden.

    • Exploitatiesubsidie: een structurele subsidie van jaarlijks tussen de € 5.000 en € 25.000 ter dekking van het tekort van de exploitatie van de subsidieontvanger, waarbij de gemeente op hoofdlijnen wil sturen op de aard van de activiteiten van de subsidieontvanger en de doelgroepen waarop deze activiteiten zich richten.

    • Outputsubsidie: Structurele subsidie van jaarlijks € 25.000 of meer aan instellingen voor activiteiten. Aan de subsidieverlening is een contract verbonden waarin prestaties worden gevraagd op het gebied van de output. Het bedrag kan jaarlijks worden geïndexeerd bij besluit van het college.

  • h.

    Incidentele subsidie: Subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten die niet behoren tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken.

    • Activiteitensubsidie: Subsidie ten behoeve van bijzondere incidentele projecten of activiteiten.

    • Zapbudget: een kleine en incidentele subsidie van maximaal € 1.000, die zonder al te veel drempels verstrekt kan worden aan initiatieven van inwoners of bewonersgroepen.

    • Investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van aankoop, verbouw, uitbreiding van accommodaties en/of materiële aanschaffingen ten behoeve van die accommodaties die voor de uitvoering van activiteiten noodzakelijk zijn.

  • i.

    Tendersysteem: verdelingssysteem van subsidies, waarbij aanvragen binnen een bepaalde periode moeten worden ingediend, waarna een beoordeling plaatsvindt en een rangorde wordt gemaakt, volgens welke rangorde verlening van de subsidie plaatsvindt voor zover de beschikbare middelen dat toelaten.

  • j.

    Samenstellingsverklaring: Een door een accountant te verstrekken verklaring bij de jaarrekening c.q. financiële verantwoording van een organisatie. De verklaring wordt verstrekt door de accountant op basis van de voor de beroepsgroep vastgestelde controle- en overige standaarden.

  • k.

    Controleverklaring: een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 1:2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    De Raad stelt jaarlijks bij de vaststelling van de programmabegroting de beleidsterreinen vast waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 2.

    Deze verordening is niet van toepassing op:

    • a.

      Het toekennen van donaties, zijnde geldelijke bijdragen waarvoor de ontvangers geen directe tegenprestaties behoeven te leveren.

    • b.

      Contributies, zijnde geldelijke bijdragen op grond van lidmaatschappen van de gemeente.

    • c.

      Geldelijke bijdragen aan gemeenschappelijke regelingen waaraan de gemeente deelneemt of geldelijke bijdragen aan andere gemeenten.

    • d.

      Geldelijke bijdragen die worden toegekend op grond van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

  • 3.

    Subsidie wordt alleen aanvullend op eigen middelen van de aanvrager verstrekt. Er wordt in principe geen volledige subsidie (voor 100% van de kosten) of nagenoeg volledige subsidie toegekend. Alleen indien in omstandigheden waarin een eigen bijdrage van deelnemers voor diensten en activiteiten niet redelijk is, zulks ter beoordeling van het college, kan volledige subsidiering plaatsvinden.

Artikel 1:3 Bevoegdheid college

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening. Uitvoering houdt mede in: het nemen van besluiten op aanvragen, het aangaan van subsidieovereenkomsten, besluiten omtrent bevoorschotting en het intrekken en/of wijzigen van subsidieverlening- en/of vaststellingsbesluiten.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen, waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, worden omschreven.

  • 3.

    Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 2:1 Subsidieplafond

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks, met het vaststellen van de gemeentebegroting, voor de beleidsterreinen subsidieplafonds vast.

  • 2.

    Indien een subsidieplafond dreigt te worden overschreden, geeft het college bij de verdeling van het beschikbare bedrag die aanvragen voorrang, waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting:

    • a.

      Van meer belang is voor het beleid waarvoor de raad en college verantwoordelijkheid dragen.

    • b.

      Meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3.

    Indien met toepassing van het tweede lid geen voorrang kan worden bepaald, verdeelt het college het beschikbare subsidiebedrag in volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 4.

    Het college kan, met inachtneming van de door de raad vastgestelde beleidsterreinen en subsidieplafonds, nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 5.

    Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Artikel 2:2 Begrotingsvoorbehoud

Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

HOOFDSTUK 3. STRUCTURELE SUBSIDIE

TITEL 3.1 WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 3.1:1 Aanvraag van de waarderingssubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een waarderingssubsidie wordt voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een waarderingssubsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een actuele ledenlijst met de naw-gegevens en de leeftijd van de betalende leden.

    • b.

      Een werkplan, waarin wordt beschreven welke activiteit de instelling wil gaan verrichten voor de betreffende subsidieperiode

  • 3.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal een waarderingssubsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte en de statuten als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 3.1:2 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een waarderingssubsidie binnen acht weken na de uiterste indieningtermijn zoals opgenomen in artikel 3.1:1, eerste lid.

  • 2.

    Het college toetst de aanvraag aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgestelde subsidieplafond

Artikel 3.1:3 Vaststelling waarderingssubsidie

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat de activiteiten van de aanvrager passen binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het direct vaststellen van de waarderingssubsidie.

  • 2.

    Een besluit tot vaststelling wordt voor een periode van maximaal vier jaar genomen.

  • 3.

    De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de waarderingssubsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, alsmede het tijdvak waarop de waarderingssubsidie betrekking heeft.

  • 4.

    Het college kan de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

TITEL 3.2 EXPLOITATIESUBSIDIE

Artikel 3.2:1. Aanvraag van de exploitatiesubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een exploitatiesubsidie wordt voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een exploitatiesubsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      De doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen.

    • c.

      Een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd.

    • d.

      Een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling (jaarrekening en balans van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd).

  • 3.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal een exploitatiesubsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte en de statuten als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 3.2:2 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een exploitatiesubsidie binnen tien weken na de uiterste indieningtermijn zoals opgenomen in artikel 3.2:1, eerste lid.

  • 2.

    Het college toetst de aanvraag aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgestelde subsidieplafond

Artikel 3.2:3 Verlening exploitatiesubsidie

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat de activiteiten van de aanvrager passen binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het verlenen van de subsidie.

  • 2.

    Een besluit tot verlening wordt voor een periode van maximaal vier jaar genomen.

  • 3.

    In de beschikking tot subsidieverlening geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt. Daarnaast bevat de beschikking tot subsidieverlening een aanduiding van de activiteiten waarvoor de exploitatiesubsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, alsmede het tijdvak waarop de exploitatiesubsidie betrekking heeft.

Artikel 3.2:4 Verantwoording exploitatiesubsidie

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk voor 1 mei van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie in.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      Een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de exploitatiesubsidie is verleend, zijn verricht.

    • b.

      Een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening).

    • c.

      Een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 3.2:5 Vaststelling exploitatiesubsidie

  • 1.

    Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de exploitatiesubsidie vast.

  • 2.

    Indien uit de verantwoording van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de exploitatiesubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld:

    • a.

      Indien er sprake is van een exploitatieoverschot bij de subsidieontvanger.

    • b.

      In verband met naar het oordeel van het college niet-subsidiabele uitgaven.

    • c.

      Indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.

    • d.

      Indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

    • e.

      Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 3.2:4 genoemde tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

TITEL 3.3 OUTPUTSUBSIDIE

Artikel 3.3:1 Vraagstelling Gemeente

  • 1.

    Ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen die behoren tot de basisinfrastructuur van de gemeente en waarvan de subsidie meer dan € 100.000 bedraagt stelt de gemeente een programma van eisen op.

  • 2.

    Als uitgangspunt voor het opstellen van een programma van eisen gelden:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgesteld subsidieplafond

  • 3.

    Het programma van eisen bevat de gewenste maatschappelijke effecten, de gemeentelijke beleidsdoelen, resultaatverwachtingen, prestatie-indicatoren en een financieel kader ten aanzien van de exploitatie van de maatschappelijke voorziening.

  • 4.

    De gemeente maakt voor 1 maart van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, of de jaren waarop het programma van eisen betrekking heeft, haar programma van eisen bekend aan de instelling.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens worden opgenomen in het programma van eisen.

Artikel 3.3:2 Aanvraag van een outputsubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een outputsubsidie wordt voor 1 mei in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een outputsubsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      De doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen.

    • c.

      Een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd.

    • d.

      Een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de subsidieaanvraag (jaarrekening en balans).

  • 3.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal een outputsubsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte en de statuten als bijlagen toe aan de subsidieaanvraag.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 3.3:3 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een exploitatiesubsidie binnen 10 weken na de uiterste indieningtermijn zoals opgenomen in artikel 3.3:2, eerste lid.

  • 2.

    Indien uit de aanvraag van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de aanvraag van de outputsubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college toetst de aanvraag voor een outputsubsidie tot € 100.000 aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgestelde subsidieplafond

  • 4.

    Het college toetst de aanvraag voor een outputsubsidie vanaf € 100.000 aan het in gevolge artikel 3.3:1 vastgestelde programma van eisen.

Artikel 3.3:4 Verlening outputsubsidie

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat de activiteiten van de aanvrager passen binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het verlenen van de subsidie.

  • 2.

    Een besluit tot verlening wordt voor een periode van maximaal vier jaar genomen.

  • 3.

    Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening wordt een outputcontract gesloten.

  • 4.

    Het outputcontract maakt integraal onderdeel uit van de beschikking en bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen, het bedrag van de subsidie en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, alsmede het tijdvak waarop de outputsubsidie betrekking heeft. Daarnaast staat in het outputcontract op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

Artikel 3.3:5 Tussentijdse rapportage en bijstelling outputcontract

  • 1.

    Bij outputsubsidies, hoger dan 100.000 euro, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan twee keer per jaar gevraagd.

  • 2.

    Indien de tussentijdse rapportage daartoe aanleiding geeft is het mogelijk om, met wederzijds goedkeuren, het outputcontract tussentijds bij te stellen.

Artikel 3.3:6 Verantwoording outputsubsidie

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk voor 1 mei van het jaar volgend op het subsidiejaar een aanvraag tot vaststelling van de outputsubsidie in.

  • 2.

    De aanvraag tot subsidievaststelling bevat conform artikel 4:75 Awb in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Een door het bestuur gewaarmerkt activiteitenverslag conform artikel 4:80 Awb aangaande de gesubsidieerde activiteiten waarin in ieder geval de volgende onderdelen worden beschreven:

      • -

        de aard en omvang van de activiteiten;

      • -

        vergelijking van de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen;

      • -

        een toelichting op de eventuele verschillen.

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag dat de balans en de exploitatierekening met een toelichting conform artikel 4:76 tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, omvat en waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting. Het financiële verslag is zodanig opgezet dat het aansluit bij het activiteitenverslag.

  • 3.

    De verantwoording van de outputsubsidies tot € 100.000 dienen vergezeld te gaan van een samenstellingsverklaring door een externe accountant.

  • 4.

    De verantwoording van de outputsubsidies groter dan € 100.000 dienen vergezeld te gaan van een controleverklaring en een rapportage van feitelijke bevindingen van een externe accountant.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 3.3:7 Vaststelling outputsubsidie

  • 1.

    Het college stelt binnen 10 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de outputsubsidie vast.

  • 2.

    Indien uit de verantwoording van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de outputsubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld:

    • a.

      Indien er sprake is van een exploitatieoverschot bij de subsidieontvanger.

    • b.

      In verband met naar het oordeel van het college niet-subsidiabele uitgaven.

    • c.

      Indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.

    • d.

      Indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

    • e.

      Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 3.3:6 genoemde tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

HOOFDSTUK 4. INCIDENTELE SUBSIDIE

TITEL 4.1 ACTIVITEITENSUBSIDIE

Artikel 4.1:1 Aanvraag van de activiteitensubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een activiteitensubsidie wordt voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten plaats vinden schriftelijk te worden ingediend, voor zover de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd plaats vinden in de eerste zes maanden van het jaar.

  • 2.

    De aanvraag voor een activiteitensubsidie dient voor 1 april in het jaar waarin de activiteiten plaats vinden schriftelijk te worden ingediend, voor zover de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd plaats vinden in de tweede zes maanden van het jaar.

  • 3.

    Indien het subsidieplafond nog niet is bereikt kunnen aanvragen voor een activiteitensubsidie uiterlijk zes weken voor aanvang van het kwartaal waarin het evenement plaatsvindt schriftelijk ingediend worden.

  • 4.

    De aanvraag voor een activiteitensubsidie wordt ingediend bij het college met behulp van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 5.

    Bij de aanvraag van een activiteitensubsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      De doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen.

    • c.

      Een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waar de subsidie voor wordt aangevraagd.

    • d.

      Een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de subsidieaanvraag (jaarrekening en balans).

  • 6.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het vijfde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 4.1:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een activiteitensubsidie binnen acht weken na het verstrijken van de indieningtermijn.

  • 2.

    Het college toetst de aanvraag aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgestelde subsidieplafond

  • 3.

    De verdeling van de subsidie vindt plaats volgens het tendersysteem.

Artikel 4.1:3 Verlening of directe vaststelling activiteitensubsidie

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat de activiteiten van de aanvrager passen binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het verlenen van de subsidie.

  • 2.

    Activiteitensubsidies tot € 3.500 worden direct vastgesteld. Voor deze subsidies zijn de artikelen 4.1:4 en 4.1:5 niet van toepassing.

  • 3.

    Bij een directe vaststelling als bedoeld in het tweede lid kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Een besluit tot verlening of directe vaststelling wordt voor een periode van maximaal vier jaar genomen.

  • 5.

    In de beschikking tot subsidieverlening geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt. De beschikking tot subsidieverlening bevat tevens, evenals de directe vaststelling, een aanduiding van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, alsmede het tijdvak waarop de activiteitensubsidie betrekking heeft.

Artikel 4.1:4 Verantwoording activiteitensubsidie

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de activiteitensubsidie in.

  • 2.

    De aanvraag tot subsidievaststelling bevat conform artikel 4:75 Awb in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Een door het bestuur gewaarmerkt activiteitenverslag conform artikel 4:80 Awb aangaande de gesubsidieerde activiteiten waarin in ieder geval de volgende onderdelen worden beschreven:

      • -

        de aard en omvang van de activiteiten;

      • -

        vergelijking van de nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen;

      • -

        een toelichting op de eventuele verschillen.

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag dat de balans en de exploitatierekening met een toelichting conform artikel 4:76 tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, omvat en waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting. Het financiële verslag is zodanig opgezet dat het aansluit bij het activiteitenverslag.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 4.1:5 Vaststelling activiteitensubsidie

  • 1.

    Het college stelt binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de activiteitensubsidie vast.

  • 2.

    Indien uit de verantwoording van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de activiteitensubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld:

    • a.

      Indien er sprake is van een exploitatieoverschot bij de subsidieontvanger.

    • b.

      In verband met naar het oordeel van het college niet-subsidiabele uitgaven.

    • c.

      Indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.

    • d.

      Indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

    • e.

      Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 4.1:4 genoemde tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

TITEL 4.2 ZAPBUDGETTEN

Artikel 4.2:1 Aanvraag van een zapbudget

  • 1.

    De aanvraag voor een zapbudget wordt minimaal vier weken voor aanvang van de activiteit schriftelijk ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een zapbudget overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een activiteitenplan, waarin wordt beschreven welke activiteit(en) de initiatiefnemer wil gaan verrichten.

    • b.

      Een overzicht van de kosten verbonden aan de activiteit(en).

  • 3.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 4.2:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een zapbudget binnen tien werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Het college toetst de aanvraag aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      Het door de raad vastgestelde subsidieplafond

Artikel 4.2:3 Vaststelling zapbudget

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat de activiteiten van de aanvrager passen binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het direct vaststellen van het zapbudget.

  • 2.

    De beschikking tot subsidievaststelling bevat een aanduiding van de activiteiten waarvoor het zapbudget wordt verstrekt, het bedrag van het zapbudget en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, alsmede het tijdvak waarop het zapbudget betrekking heeft.

  • 3.

    Het college kan de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

TITEL 4.3 INVESTERINGSSUBSIDIE

Artikel 4.3:1 Aanvraag van de investeringssubsidie

  • 1.

    De aanvraag voor een investeringssubsidie wordt minimaal dertien weken voor aanvang van de investering schriftelijk ingediend.

  • 2.

    Bij de aanvraag van een investeringssubsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      Een investeringsplan, waarin wordt beschreven welke investering de instelling wil gaan verrichten, wat de noodzaak is van de investering en aan welke gemeentelijke beleidsdoelen de investering een bijdrage levert.

    • b.

      Een gespecificeerde begroting van inkomsten en uitgaven, inclusief een overzicht van te heffen bijdragen van deelnemers en/of leden en eventuele andere subsidies.

    • c.

      Een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de subsidieaanvraag (jaarrekening en balans).

  • 3.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 4.3:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • 1.

    Het college beslist schriftelijk op de aanvraag voor een investeringssubsidie binnen tien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Indien uit de aanvraag van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de verlening van de investeringssubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Het college toetst de aanvraag aan:

    • a.

      Deze verordening

    • b.

      Het gemeentelijk beleid

    • c.

      De door de raad vastgestelde begroting

Artikel 4.3:3 Verlening investeringssubsidie

  • 1.

    Indien het college van oordeel is dat het investeringsplan van de aanvrager past binnen het gemeentelijk beleid, besluit zij tot het verlenen van de subsidie.

  • 2.

    Een besluit tot verlening wordt voor een periode van maximaal vier jaar genomen.

  • 3.

    In de beschikking tot subsidieverlening geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt. Daarnaast bevat de beschikking tot subsidieverlening een aanduiding van de investering waarvoor de subsidie wordt verstrekt, het bedrag van de subsidie en de wijze waarop dit bedrag is bepaald, de subsidiabele kosten, alsmede het tijdvak waarop de investeringssubsidie betrekking heeft.

Artikel 4.3:4 Verantwoording investeringssubsidie

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk 13 weken na afloop van de investering waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de investeringssubsidie in.

  • 2.

    De aanvraag tot subsidievaststelling bevat conform artikel 4:75 Awb in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      Een door het bestuur gewaarmerkt activiteitenverslag conform artikel 4:80 Awb aangaande de gesubsidieerde investeringen waarin in ieder geval de volgende onderdelen worden beschreven:

      • -

        de aard en omvang van de investeringen;

      • -

        vergelijking van de nagestreefde en gerealiseerde investeringen;

      • -

        een toelichting op de eventuele verschillen.

    • b.

      een door het bestuur gewaarmerkt financieel verslag dat de balans en de exploitatierekening met een toelichting conform artikel 4:76 tweede, derde, vierde en vijfde lid Awb, omvat en waarbij dezelfde indeling wordt gehanteerd als in de begroting. Het financiële verslag is zodanig opgezet dat het aansluit bij het activiteitenverslag.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 4.3:5 Vaststelling investeringssubsidie

  • 1.

    Het college stelt binnen 10 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de investeringssubsidie vast.

  • 2.

    Indien uit de verantwoording van de subsidie volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de investeringssubsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, kan het college in afwijking van het eerste lid een andere termijn bepalen. Het college bericht de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    De subsidie kan lager worden vastgesteld:

    • a.

      Indien er sprake is van een exploitatieoverschot bij de subsidieontvanger.

    • b.

      In verband met naar het oordeel van het college niet-subsidiabele uitgaven.

    • c.

      Indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.

    • d.

      Indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

    • e.

      Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid van artikel 4.3:4 genoemde tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalig rappel over tot ambtshalve vaststelling.

HOOFDSTUK 5. WEIGERING, INTREKKING OF WIJZIGING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 5:1 Weigeringsgronden

  • 1.

    De subsidie kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het in artikel 2:1 van deze verordening genoemde subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 2.

    Naast de in artikel 4.35 Awb genoemde gevallen kan de subsidie worden geweigerd indien:

    • a.

      De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente.

    • b.

      De activiteiten niet of onvoldoende bijdragen aan de realisering van met subsidie beoogde beleidsdoelen.

    • c.

      De aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet of de openbare orde.

    • d.

      De aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

    • e.

      De subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente.

  • 3.

    Indien een meerjarige subsidie is verleend, behoud het college de bevoegdheid om tot een tussentijdse vermindering van de subsidie over te gaan onder gelijktijdige aanpassing van de verlangde prestaties. Van deze bevoegdheid wordt alleen gebruik gemaakt indien de budgettaire positie van de gemeente daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5:2 Intrekking of wijziging subsidieverlening

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien:

    • a.

      De activiteit waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden.

    • b.

      De subsidieontvanger niet voldoet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

    • c.

      De subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid.

    • d.

      De subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 5:3 Intrekking of wijziging subsidievaststelling

  • 1.

    Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen:

    • a.

      Op grond van feiten of omstandigheden waarvan zij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op gronden waarvan de subsidie lager zou zijn vastgesteld.

    • b.

      Indien de subsidievaststelling onjuist was en de instelling dit wist of hoorde te weten.

    • c.

      Indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of slechts gedeeltelijk hebben plaatsgevonden.

    • d.

      Indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2.

    De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de instelling worden gewijzigd indien sedert de dag waarop zij aan de instelling is bekend gemaakt vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 5:4 Wet BIBOB

Het college kan voor subsidies bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 6:1 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 6:2 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger verricht de activiteiten binnen de termijn, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 4.

    De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7:1 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1:1, 1:2, 1:3 en 5:1 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 7:2 Intrekking

De Algemene subsidieverordening Oosterhout 2006 en de Deelverordening subsidie Sport 2001 worden ingetrokken op het moment dat de Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012 in werking treedt.

Artikel 7:3 Overgangsbepalingen

Op subsidieaanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, en op subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn verstrekt en/of vastgesteld, blijven de Algemene Subsidieverordening Oosterhout 2006 en haar uitvoeringsregels en de Deelverordening subsidie Sport 2001 van toepassing. Ook op subsidieaanvragen die in 2012 worden ingediend en die betrekking hebben op 2012 blijft de Algemene Subsidieverordening 2006 van toepassing.

Artikel 7:4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking en met ingang van aanvragen voor het subsidiejaar 2013.

Artikel 7:5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in openbare vergadering

van de raad van de gemeente Oosterhout

van 25 januari 2012

De Griffier De Voorzitter

J.M. Frankevijle mr drs S.W.Th. Huisman

TOELICHTING

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE TOELICHTING

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent in titel 4.2 een uitgebreide regeling voor subsidieverstrekking door bestuursorganen. Deze regeling in de Algemene wet bestuursrecht biedt gemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun lokale subsidiebeleid.

Bij de ontwikkeling van deze Algemene subsidieverordening Oosterhout 2012 is als uitgangspunt genomen de nieuwe subsidiesystematiek waarbij een indeling wordt gemaakt in verschillende subsidievormen. Daarnaast is ook gebruik gemaakt van de recent door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening. Dit betekent dat er nadrukkelijk ook is gekeken naar dereguleringsmogelijkheden binnen het subsidieproces. Een belangrijk aspect in het subsidietraject is gelegen in vereenvoudiging van de regels voor de aanvraag en verantwoording van de subsidie. De financiële en inhoudelijke eisen die aan de subsidieontvanger worden gesteld groter naarmate het subsidiebedrag hoger wordt.

WETTELIJK VOORSCHRIFT

In de Algemene wet bestuursrecht staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een wettelijke regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.

Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23 eerste lid Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals indieningstermijnen en subsidieverplichtingen.

GEBRUIK EN BENAMING NADERE REGELS

In de praktijk blijkt er veel onduidelijkheid te bestaan over het gebruik van nadere regels in het kader van subsidieverstrekking. Hiervoor gebruiken gemeenten zowel de vorm van deelverordeningen, maar ook vaak beleidsregels of beleidsnota’s.

Subsidieverstrekking op basis van alleen beleidsregels is niet mogelijk vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag. Er is altijd een verordening nodig. In die verordening dienen tenminste de activiteiten globaal te worden omschreven, die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Nu in de Algemene subsidieverordening de activiteiten waarvoor subsidie verkregen kan worden niet staan omschreven zijn er nadere regels nodig voor deze grondslag. De opzet van de Algemene subsidieverordening is dusdanig dat alle algemene regels omtrent subsidieverstrekking in de Algemene subsidieverordening zijn opgenomen. Regels die alleen betrekking hebben op een speciaal beleidsterrein dienen in nadere regels te worden uitgewerkt.

Ter bevordering van de duidelijkheid en eenvoud van de regelingen en de onderlinge afstemming van de regelingen heeft het de voorkeur dat zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van deze Algemene subsidieverordening en dat er een uniforme benaming en standaardmodel gebruikt wordt voor nadere regels. Het gebruik van beleidsnota’s wordt zoveel mogelijk vermeden, omdat met beleidsnota’s niet rechtstreeks verplichtingen aan burgers kunnen worden opgelegd. Beleidsnota’s binden alleen het bestuursorgaan en werken niet extern. In ieder geval kunnen zaken als termijnen en subsidieverplichtingen niet worden geregeld via een beleidsregel. De bevoegdheid voor het vaststellen van de nadere regels wordt met deze verordening neergelegd bij het college.

DEFINITIE SUBSIDIE

Om de subsidietitel uit de Algemene wet bestuursrecht op een juiste wijze toe te passen, is het van belang dat helder is wat er onder subsidie wordt verstaan. Subsidie is een materieel begrip en wordt omschreven in artikel 4:21, eerste lid Awb. Voldoet een geldverstrekking aan de daar genoemde voorwaarden, dan is het een subsidie, hoe ook genaamd.

Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:

  • a.

    het betreft een aanspraak op financiële middelen;

  • b.

    die door een bestuursorgaan worden verstrekt;

  • c.

    met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager;

  • d.

    anders dan als betaling voor het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

SUBSIDIE VERSUS OPDRACHT: WAT IS HET ONDERSCHEID?

Met de zinsnede ‘anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten’, had de wetgever de bedoeling de subsidie te onderscheiden van het begrip ‘opdracht’. Uit de definitie van artikel 4:21 Awb volgt dat, als er sprake is van een betaling voor een opdracht (een financiële tegenprestatie), deze betaling dan niet kan worden aangemerkt als een subsidieverstrekking of omgekeerd. Oftewel: opdracht en subsidie sluiten elkaar uit. Toch blijkt dit onderscheid in de praktijk niet altijd even scherp te maken.

Om diverse redenen is het relevant om helder te hebben of het al dan niet een subsidie betreft. Zo zullen ondernemers over de door aan hen gedane betalingen voor geleverde diensten BTW verschuldigd zijn, terwijl zij over aan hen verstrekte subsidies in beginsel geen BTW hoeven af te dragen. En mocht er zich een geschil voordoen, dan kan men in het geval van subsidieverstrekking naar de bestuursrechter stappen, terwijl men zich bij een opdracht moet wenden tot de civiele rechter. Bij Beleidsgestuurde Contractfinanciering (BCF) wordt vaak gekozen voor een subsidie, waaraan een contract (uitvoeringsovereenkomst) verbonden is. Ook daar is het van belang dat het karakter van de grondslag van de verbintenis, namelijk de subsidierelatie, niet uit het oog wordt verloren. Tenslotte kan een overheid te maken krijgen met aanbestedingsregels of wellicht staatssteun.

Het is van belang te beseffen dat de feitelijke situatie bepalend is of iets wordt aangemerkt als een subsidie of een opdracht: het naamkaartje dat eraan hangt, speelt geen rol. Men dient daarom waakzaam te zijn bij het opstellen van de subsidiebeschikking en moet voorkomen, dat de verstrekking kan worden aangemerkt als betaling voor een opdracht. Het is daarom ook raadzaam om terughoudend te zijn met de mogelijkheid om in een aan de subsidiebeschikking gekoppelde uitvoeringsovereenkomst een verplichting tot nakoming op te nemen. Daarnaast is de kans minder groot, dat de subsidie als opdracht wordt aangemerkt, als niet de gehele activiteit wordt gesubsidieerd, maar slechts een gedeelte en er daarnaast een eigen bijdrage van de ontvanger wordt gevraagd.

VERMINDERING VAN ADMINISTRATIEVE EN BESTUURLIJKE LASTEN

In de afgelopen jaren heeft deregulering en het daardoor verminderen van de administratieve en bestuurlijke lastendruk hoog in het vaandel gestaan, zowel op rijks- als op gemeentelijk niveau. Bij de ontwikkeling van deze verordening is nadrukkelijk ook gekeken naar deze dereguleringsaspecten. Met name is gekeken naar het verminderen van de indieningvereisten, maar ook naar de mogelijkheden van een andere verantwoordingswijze en beter financieel beheer van subsidies.

In de onderhavige verordening is ervoor gekozen om de subsidieverstrekking onder te verdelen in zes subsidievormen om zo te bezien welke indienings- en verantwoordingsplicht het beste aansluit bij de hoogte van het subsidiebedrag. Bij de verstrekking van kleine subsidies aan bijvoorbeeld toneelverenigingen, muziekkorpsen of ouderenbonden loopt de gemeente slechts een beperkt financieel risico. Het subsidiebedrag is vaak niet zo hoog, terwijl de administratieve en bestuurlijke lasten naar verhouding vaak wel hoog zijn.

In deze verordening is ervoor gekozen om waarderingssubsidies (maximaal € 5.000), activiteitensubsidies tot € 3.500 en zapbudgetten (maximaal € 1.000) direct vast te stellen. Kenmerkend voor directe vaststellingen is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de gemeente worden bespaard.

Een andere wijze waarop de administratieve lasten worden verminderd, is om de mogelijkheid te bieden om subsidies voor langere tijd te verlenen; zo hoeft de aanvrager niet jaarlijks een aanvraag in te dienen. Daarnaast levert het de gemeente tijd en geld op, doordat zij niet iedere keer opnieuw de aanvragen moet beoordelen. In de beschikking tot verlening kan worden aangegeven aan welke tussentijdse verantwoordingseisen moet worden voldaan.

BESLISTERMIJNEN EN WET DWANGSOM EN BEROEP BIJ NIET TIJDIG BESLISSEN

Per 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Hierdoor loopt de gemeente, als zij zich niet aan de termijnen houdt, het risico met een dwangsom te worden geconfronteerd. Het doel van de wet is waarborgen dat de overheid een betrouwbare partner is van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. In de wet staat dat de overheid dit onder andere moet doen door tijdig te beslissen op een aanvraag. De aanvrager heeft daar recht op. Tijdig betekent: binnen de geldende termijn. Dat kan een wettelijke of een redelijke termijn zijn. Een beslissing moet zo nodig kunnen worden afgedwongen. Onder bepaalde voorwaarden kan de gemeente de beslistermijn verlengen.

In bijna alle gevallen dient de gemeente de aanvrager direct mee te delen, dat de beslistermijn is opgeschort en binnen welke termijn alsnog een beslissing moet worden genomen. Met de in de verordening opgenomen mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, moet dus niet al te makkelijk worden omgegaan. De in deze verordening gekozen termijnen zijn afgestemd op de verschillende subsidievormen. Voor de beoordeling van complexe subsidieaanvragen is immers meer tijd nodig dan voor relatief kleine subsidies.

HOOFDSTUK 2: ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verduidelijkt, dat in de verordening wordt gehanteerd. Het gaat hierbij met name om de verschillende subsidievormen.

Artikel 1:2 Reikwijdte verordening

  • -

    In het eerste lid is aangegeven dat de raad jaarlijks bij de vaststelling van de programmabegroting de beleidsterreinen vaststelt waarop subsidie kan worden verstrekt. Door niet al in de ASV de beleidsterreinen te benoemen, ontstaat de mogelijkheid om jaarlijks in te spelen op actuele beleidsontwikkelingen..

  • -

    In de praktijk worden naast subsidie ook afwijkende termen gebruikt, zoals donatie, bijdrage of contributie, die (in sommige gevallen) wel vallen onder de definitie van subsidie, zoals opgenomen in artikel 4:21, eerste lid Awb. In het tweede lid van dit artikel worden deze vormen van financiële verstrekking buiten de werking van deze verordening geplaatst.

  • -

    In het derde lid is 100% subsidie in principe uitgesloten. Dit betekent dat de aanvrager zelf moet zorgen voor een dekking van een gedeelte van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Er zijn echter omstandigheden waarin een eigen bijdrage niet redelijk is. Voor dergelijke omstandigheden is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen, ter beoordeling van het college.

Artikel 1:3 Bevoegdheid college

  • -

    Het college kan ingevolge het eerste lid besluiten nemen ten aanzien van subsidies binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de programmabegroting, deze algemene subsidieverordening en de diverse beleidsnota’s..

  • -

    Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is het niet te vermijden dat op onderdelen nadere regels opgesteld dienen te worden. Die verscheidenheid opnemen in deze verordening is mogelijk, maar komt de overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is. In het kader van de wens om subsidie als sturingsinstrument in te zetten is het noodzakelijk dat subsidiedoelen en prioriteiten relatief eenvoudig en snel gewijzigd kunnen worden. Om dit mogelijk te maken is de bevoegdheid om nadere regels te stellen bij het college neergelegd, uiteraard binnen de kaders die de raad stelt door middel van deze verordening, de programmabegroting en de diverse beleidsnota’s,.

  • -

    In het derde lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.

SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

Artikel 2:1 Subsidieplafond

  • -

    In de Algemene wet bestuursrecht zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 2:1 stelt de raad jaarlijks de subsidieplafonds vast. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de programmabegroting. Met het oog op de rechtszekerheid verlangt de Algemene wet bestuursrecht, dat het subsidieplafond bekend wordt gemaakt, vóórdat de periode waarop het plafond betrekking heeft, ingaat. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering kunnen worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is.

  • -

    Met het oog op de gewenste sturing wordt in het tweede en derde lid het algemene uitgangspunt weergegeven dat wanneer het subsidieplafond dreigt te worden overschreden het college subsidieaanvragen voorrang geeft die naar verwachting meer bijdragen aan het gemeentelijk beleid en het doel van de subsidie. Indien er op basis van een inhoudelijke toets geen voorrang kan worden bepaald worden, verdeelt het college het beschikbare subsidiebedrag conform het principe: “Wie het eerst komt, wie het eerst maalt”.

  • -

    Ingevolge lid 4 heeft het college de bevoegdheid om de verdeling van het subsidieplafond binnen de kaders van het bepaalde in het tweede en derde lid uit te werken in nadere regels.

  • -

    Bij lid 5 komt de strekking van de tekst overeen met die van artikel 4:28 onder c van de Algemene wet bestuursrecht. Indien deze bepaling niet zou zijn opgenomen, heeft een verlaging geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Artikel 2:2 Begrotingsvoorbehoud

Uit dit artikel volgt dat als de programmabegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, subsidie slechts wordt verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.

STRUCTURELE SUBSIDIE

TITEL 3.1 WAARDERINGSSUBSIDIE

Artikel 3.1:1 Aanvraag van de waarderingssubsidie

  • -

    In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en welke termijn hiervoor geldt. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. Ingevolge artikel 4:29 van de Algemene wet bestuursrecht begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht. Door de indieningstermijn te verleggen van de huidige 1 mei naar 1 oktober wordt ook tegemoet gekomen aan de aanvrager. Hij hoeft immers niet al meer dan een half jaar voor aanvang van het subsidiejaar een plan klaar te hebben voor het komende jaar. Voorts volgt uit het eerste lid dat als het college een aanvraagformulier vast stelt, de aanvraag met behulp van dit aanvraagformulier dient te worden ingediend.

  • -

    Uit het tweede lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Hierin is duidelijk de wens tot deregulering tot uitdrukking gebracht. Het is voldoende om aan te geven hoeveel leden verenigingen hebben en/of welke activiteiten de aanvrager het komende jaar wil gaan verrichten. Er hoeft dus geen begroting meer te worden ingediend. Dit sluit aan bij het doel van deze subsidie. Het is een subsidie aan instellingen voor activiteiten die van belang worden geacht, zonder dat we deze activiteiten naar aard of inhoud willen beïnvloeden.

  • -

    In het derde lid worden meer formele eisen gesteld aan instellingen die voor de eerste maal subsidie aanvragen.

  • -

    De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het vierde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt. Uitgangspunt bij de subsidievorm is wel dat de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk worden gehouden.

Artikel 3.1:2 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • -

    Het niet opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge de wet geldt een ‘redelijke termijn’ die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een ‘redelijke termijn’) mogelijk is. Binnen 8 weken na de uiterste indieningstermijn wordt als redelijk geacht. Daarbij is ten opzichte van de situatie in 2011 en eerder sprake van een enorme versnelling van dit proces. De doorlooptijd voor deze subsidieaanvragen wordt teruggebracht van 8 maanden naar ongeveer 2 maanden.

  • -

    Het toetsingskader wordt gevormd door de algemene subsidieverordening (hoofdzakelijk procedureel van aard), het gemeentelijk beleid (inhoudelijke toetsing) en het subsidieplafond (verdeling van beschikbare bedrag over de aanvragen).

Artikel 3.1:3 Vaststelling waarderingssubsidie

  • -

    Er is bij deze subsidievorm voor gekozen om de subsidie direct vast te stellen. Dit betekent dat er een tweetal stappen wordt overgeslagen; namelijk het verlenen van de subsidie en de verantwoording van de subsidie. Dit sluit aan bij de aard van deze subsidievorm; een waardering voor activiteiten van een instelling, zonder dat we deze activiteiten naar aard of inhoud willen beïnvloeden. Het is dus ook niet van belang welke kosten er samenhangen met deze activiteiten. Een directe vaststelling is dus meer dan alleen een toezegging. Een instelling mag ervan uitgaan dat zij de aangegeven gelden ook daadwerkelijk ontvangt.

  • -

    Het tweede lid biedt de mogelijkheid om waarderingssubsidies te verstrekken voor meer dan 1 jaar, doch maximaal vier jaar. Dit is dus geen verplichting slechts een mogelijkheid.

  • -

    In het derde lid worden onderdelen benoemd die minimaal in de beschikking tot subsidievaststelling dienen te worden opgenomen.

  • -

    Het vierde lid biedt de gemeente een stok achter de deur voor het geval er ‘misbruik’ wordt gemaakt van deze subsidieregeling. Steekproefsgewijs zal gecontroleerd worden of instellingen ook daadwerkelijk de activiteiten ontplooien die ze aan hebben geven te zullen doen.

TITEL 3.2 EXPLOITATIESUBSIDIE

Artikel 3.2:1. Aanvraag van de exploitatiesubsidie

  • -

    Voor een toelichting op het eerste lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1, eerste lid.

  • -

    Uit het tweede lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. In vergelijking met de waarderingssubsidie is hier duidelijk de opbouw in subsidieomvang en de daarbij horende ‘strengere’ indieningsvereisten zichtbaar. Bij de aanvraag van een exploitatiesubsidie dient een beschrijving te worden gegeven van de activiteiten, de doelstellingen en resultaten die hiermee worden nagestreefd en hoe deze aansluiten op de vastgestelde beleidsdoelen en/of beleidsterreinen van de gemeente. Dit biedt de gemeente de mogelijkheid meer te sturen op de subsidies. Daarnaast dient bij de exploitatiesubsidie ook een begroting en dekkingsplan te worden ingediend. Bij deze subsidievorm gaat het immers om een subsidie in (een deel van) het exploitatietekort. Het dekkingsplan dient onder meer een opgave te bevatten van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de status van deze aanvragen.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1, derde lid.

  • -

    Voor een toelichting op het vierde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1, vierde lid.

Artikel 3.2:2 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • -

    Voor een toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:2.

Artikel 3.2:3 Verlening exploitatiesubsidie

  • -

    In de derde tranche van de Awb wordt uitgegaan van twee publiekrechtelijke handelingen, te weten subsidieverlening en subsidievaststelling. Bij deze vorm van subsidie komt de aanvrager met beide handelingen in aanraking. Bij subsidieverlening wordt in feite gezegd dat de aanvrager in principe een bepaald bedrag aan subsidie ontvangt. Dit is het maximum dat de instelling aan subsidie kan ontvangen.

  • -

    Het tweede lid biedt de mogelijkheid om deze vorm van subsidies te verlenen voor meer dan 1 jaar, doch maximaal vier jaar. Dit is dus geen verplichting slechts een mogelijkheid.

  • -

    In het derde lid worden onderdelen benoemd die minimaal in de beschikking tot subsidieverlening dienen te worden opgenomen. Deze zijn van belang voor de latere toetsing van de verantwoording en de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

Artikel 3.2:4 Verantwoording exploitatiesubsidie

  • -

    Dit artikel regelt het tweede publiekrechtelijke moment in het subsidietraject. Voor het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen. In het eerste lid is bepaald dat deze aanvraag tot vaststelling ingediend moet worden vóór 1 mei van het jaar volgend op het subsidiejaar.

  • -

    In het tweede lid is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 3.2:3, derde lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de aanvrager bekend gemaakt.

  • -

    De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het derde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 3.2:5 Vaststelling exploitatiesubsidie

  • -

    Dit artikel omschrijft de laatste stap in het subsidieproces. In het eerste lid is geregeld binnen welke termijn het college besluit over de vaststelling van de subsidie.

  • -

    De bevoegdheid van het college om besluitvorming te verdagen, is geregeld in het tweede lid. De instelling dient hier dan wel schriftelijk van op de hoogte te worden gebracht.

  • -

    Het derde lid geeft limitatief de mogelijkheden aan die het voor het college mogelijk maken om bij de vaststelling af te wijken van de beschikking tot subsidieverlening. In de nadere door het college vast te stellen regels worden de subsidiabele uitgaven toegelicht.

  • -

    In het vierde lid is geregeld dat als er binnen de daarvoor geldende termijn geen aanvraag of onvolledige aanvraag tot subsidievaststelling door het college is ontvangen, het college aan de subsidieontvanger een rappel stuurt om de aanvraag in te dienen dan wel compleet te maken. Indien de aanvraag niet binnen de in de rappel genoemde termijn is ontvangen heeft het college de bevoegdheid om de subsidie ambtshalve vast te stellen.

TITEL 3.3 OUTPUTSUBSIDIE

Artikel 3.3:1 Vraagstelling Gemeente

  • -

    De gemeente Oosterhout verleent subsidies aan organisaties als instrument om het gemeentelijk beleid uit te laten voeren. Conform de nota van uitgangspunten voor subsidievernieuwing geldt bij de grotere subsidieontvangers (> € 100.000) een offerteprocedure. Het gaat hierbij om maatschappelijke voorzieningen die behoren tot de basisinfrastructuur van de gemeente. Er is voor gekozen om hier invulling aan te geven door middel van het model van de beleidsgestuurde contractfinanciering (Bcf). Beleidsgestuurde contractfinanciering is een werkwijze voor het verbeteren en verzakelijken van relaties tussen overheden en maatschappelijke organisaties. Het opstellen, nakomen en evalueren van een tweezijdig contract staat centraal binnen beleidsgestuurde contractfinanciering. De financiering gebeurt door het verstrekken van een subsidie. Daardoor is er sprake van een publiekrechtelijke vorm: de instelling ontvangt subsidie op basis van een uitvoeringsovereenkomst op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Praktisch betekent dit dat de gemeente voorafgaand aan het verlenen van een subsidie duidelijk aangeeft welke resultaten bereikt moeten worden. Dit legt zij vast in een zogenaamd programma van eisen.

  • -

    Sturen begint bij het maken en hebben van een beleidskader. Op basis van eenduidig en samenhangend beleid kunnen concrete afspraken worden gemaakt over te behalen resultaten en prestaties. Een programma van eisen wordt opgesteld binnen de kaders van de algemene subsidieverordening (hoofdzakelijk procedureel van aard), het gemeentelijk beleid (beleidsinhoudelijke keuzes) en het subsidieplafond (beschikbare bedrag).

  • -

    De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het laatste lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens het programma van eisen dient te bevatten.

Artikel 3.3:2 Aanvraag van een outputsubsidie

  • -

    In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en welke termijn hiervoor geldt. Bij een outputsubsidie is sprake van meer omvangrijke aanvragen en een veelal langdurige subsidierelatie waarbij rekening dient te worden gehouden met een redelijke termijn in geval van wijziging of beëindiging van de subsidierelatie. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het opstellen van een outputcontract. Dit alles leidt er toe dat de indieningstermijn voor de aanvragen van outputsubsidie t.o.v. de andere twee structurele subsidievormen eerder in de tijd is vastgesteld (1 mei t.o.v. 1 oktober).

  • -

    Uit het tweede lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. In geval van een subsidie > € 100.000 en er dus een programma van eisen is opgesteld door de gemeente, bestaat de aanvraag uit een offerte als reactie op dit programma van eisen.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1, derde lid.

  • -

    Voor een toelichting op het vierde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1, vierde lid.

Artikel 3.3:3 Beslistermijn en toetsing aanvraag

  • -

    Het niet opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge de wet geldt een ‘redelijke termijn’ die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een ‘redelijke termijn’) mogelijk is. Binnen 10 weken na de uiterste indieningstermijn wordt als redelijk geacht.

  • -

    Voor een toelichting op het tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:5, tweede lid.

  • -

    Het toetsingskader voor outputsubsidie tot € 100.000 wordt gevormd door de algemene subsidieverordening (hoofdzakelijk procedureel van aard), het gemeentelijk beleid (inhoudelijke toetsing) en het subsidieplafond (beschikbare bedrag) en voor outputsubsidies vanaf € 100.000 door het opgestelde programma van eisen.

Artikel 3.3:4 Verlening outputsubsidie

  • -

    Voor een toelichting op het eerste en tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:3, eerste en tweed lid.

  • -

    In het derde lid is bepaald dat de instelling een subsidie ontvangt op basis van een outputcontract zijnde een overeenkomst tot uitvoering op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).

  • -

    In het vierde lid worden onderdelen benoemd die minimaal in het outputcontract dienen te worden opgenomen. Deze zijn van belang voor de latere toetsing van de verantwoording en de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

Artikel 3.3:5 Tussentijdse rapportage en bijstelling outputcontract

  • -

    Om tussentijds de vinger aan de pols te houden bij de grote subsidies is in dit artikel de mogelijkheid opgenomen om maximaal 2 maal per jaar een tussentijdse verantwoording te vragen. Uitgangspunt hierbij is dat de tussentijdse rapportage lichter van regime is dan de eindverantwoording.

  • -

    Het tweede lid biedt de mogelijkheid om, bij knelpunten en of nieuwe trends en ontwikkelingen, tussentijds bij te sturen en het outputcontract voor de resterende looptijd bij te stellen. Dit kan alleen in onderling overleg en dus niet eenzijdig worden opgelegd.

Artikel 3.3:6 Verantwoording outputsubsidie

  • -

    Voor een toelichting op het eerste en tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:4, eerste en tweede lid.

  • -

    Om een beeld te krijgen van de getrouwheid van de aangeleverde verantwoording is in het derde en vierde lid de vereiste betrokkenheid van een externe accountant opgenomen. Bij een outputsubsidie tot € 100.000 moet de accountant de verantwoording voorzien van een samenstellingsverklaring (beperkte werkzaamheden, beperkte zekerheid over getrouwheid). Bij een outputsubsidie groter dan € 100.000 moet de accountant de verantwoording voorzien van een controleverklaring (meer werkzaamheden, meer zekerheid over getrouwheid). Naast de controleverklaring dient de accountant ook een Rapportage van feitelijke bevindingen te verstrekken omtrent de beoordeling van het activiteitenverslag. De door de accountant uit te voeren werkzaamheden worden nader vastgelegd in het bij het outputcontract te voegen controleprotocol.

  • -

    Voor een toelichting op het vijfde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:4, derde lid.

Artikel 3.3:7 Vaststelling outputsubsidie

  • -

    Voor een toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:5.

INCIDENTELE SUBSIDIE

TITEL 4.1 ACTIVITEITENSUBSIDIE

Artikel 4.1:1 Aanvraag van de activiteitensubsidie

  • -

    De gemeente Oosterhout wil subsidies meer inzetten als instrument om het gemeentelijk beleid uit te laten voeren. Hierbij zal meer gebruik worden gemaakt van activiteitensubsidies die 2 keer per jaar kunnen worden aangevraagd zodat beter kan worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid en de planning van de organisaties.

  • -

    In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor een subsidie voor een activiteit in de eerste helft van het jaar schriftelijk dient te worden gedaan en welke termijn hiervoor geldt. In het tweede lid is dit bepaald voor subsidieaanvragen voor activiteiten in de tweede helft van het jaar.

  • -

    In het derde lid wordt de mogelijkheid toegelicht dat als het door de raad vastgestelde subsidieplafond nog niet is bereikt alsnog subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. Indien het subsidieplafond binnen de reguliere aanvraagtermijn niet volledig is bereikt zal dit nadrukkelijk met de organisaties en instellingen worden gecommuniceerd teneinde het beschikbare geld in te zetten en het vastgestelde gemeentelijk beleid te realiseren. Voor deze aanvragen gelden specifieke termijnen.

  • -

    Uit het vierde lid volgt dat het college een aanvraagformulier vaststelt en dat de aanvraag met behulp van dit formulier dient te worden ingediend. Een aanvraag kan digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

  • -

    Uit het vijfde lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een activiteitensubsidie moet ten opzichte van een waarderingssubsidie en exploitatiesubsidie meer inzicht worden gegeven in de te subsidiëren activiteiten en de daarmee samenhangende kosten. Dit sluit nadrukkelijk aan bij het doel van deze subsidie omdat beoordeeld moet kunnen worden of de uit te voeren activiteiten in voldoende mate aansluiten bij de doelstellingen van het gemeentelijk beleid. Daarnaast moet de financiële noodzaak tot subsidiering kunnen worden beoordeeld.

  • -

    Voor een toelichting op het zesde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1 vierde lid.

Artikel 4.1:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • -

    Het niet opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge de wet geldt een ‘redelijke termijn’ die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een ‘redelijke termijn’) mogelijk is. Binnen 8 weken na de uiterste indieningstermijn wordt als redelijk geacht.

  • -

    Voor een toelichting op het tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:2, tweede lid.

  • -

    Indien er sprake is van meer subsidieaanvragen dan beschikbare subsidiegelden moet toepassing van het tendersysteem (zie voor definitie artikel 1:1) er toe leiden dat de beschikbare subsidiegelden worden toegekend aan die subsidieaanvragen die het meest bijdragen aan de gemeentelijke beleidsdoelen. Om dit te realiseren worden de subsidieaanvragen beoordeeld en wordt een rangorde van toekenning bepaald op basis van de aansluiting op de gemeentelijke beleidsdoelen. De subsidieaanvragen die geheel aansluiten bij beleidsdoelen zullen hoger in de rangorde worden geplaatst dan de subsidieaanvragen die gedeeltelijk aansluiten op de beleidsdoelen. De subsidieaanvragen die het minste voldoen komen in geval van het overschrijden van het subsidieplafond niet in aanmerking voor een subsidie.

Artikel 4.1:3 Verlening of directe vaststelling activiteitensubsidie

  • -

    Voor een toelichting op het eerste lid van dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:3 lid 1.

  • -

    Er is bij deze subsidievorm voor gekozen om de subsidies tot een bedrag van € 3.500 direct vast te stellen. Dit betekent dat ook in dit geval er een tweetal stappen wordt overgeslagen; namelijk het verlenen van de subsidie en de verantwoording van de subsidie. Dit sluit aan bij de beperkte financiële omvang en de wens tot administratieve lastenverlichting. Een directe vaststelling is meer dan alleen een toezegging. Een instelling mag ervan uitgaan dat zij de aangegeven gelden ook daadwerkelijk ontvangt.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid van dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:3 lid 4.

  • -

    Voor een toelichting op het vierde en vijfde lid van dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:3 lid 2 en lid 3.

Artikel 4.1:4 Verantwoording activiteitensubsidie

  • -

    Indien de subsidie niet direct wordt vastgesteld (zie artikel 4.1.3.) dan moet de subsidie na afloop van de activiteiten worden vastgesteld. Voor het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen. In het eerste lid is bepaald dat deze aanvraag tot vaststelling ingediend moet worden 13 weken na afloop van de activiteiten.

  • -

    In het tweede lid is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 4.1:3, derde lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de aanvrager bekend gemaakt.

  • -

    De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het derde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 4.1:5 Vaststelling activiteitensubsidie

  • -

    Voor een toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:5.

TITEL 4.2 ZAPBUDGETTEN

Artikel 4.2:1 Aanvraag van een zapbudget

  • -

    De gemeente Oosterhout wil ook burgerinitiatieven financieel blijven ondersteunen die bijdragen aan de realisatie van het gemeentelijk beleid. Bij deze subsidieaanvragen worden beperkte administratieve vereisten gesteld en is sprake van een snelle doorlooptijd waardoor de burgers snel weten of ze in aanmerking komen voor subsidie en welk bedrag dan wordt toegekend.

  • -

    In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor een zapbudget schriftelijk dient te worden gedaan en welke termijn hiervoor geldt. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

  • -

    Uit het tweede lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Hierin is duidelijk de wens tot deregulering tot uitdrukking gebracht. Het is voldoende om aan te geven welke activiteiten de aanvrager wil gaan verrichten en de daarmee samenhangende kosten. De te verstrekken gegevens worden geminimaliseerd door het aanvraagformulier optimaal in te richten en in principe geen aanvullende gegevens op te vragen. Op deze wijze kan snel inzicht worden verkregen in de activiteiten en kan snel worden besloten over toekenning van een zapbudget.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid van dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1 lid 4.

Artikel 4.2:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • -

    Het niet opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge de wet geldt een ‘redelijke termijn’ die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een ‘redelijke termijn’) mogelijk is. In dit geval wordt 10 werkdagen na ontvangst als redelijk geacht en goed aansluitend bij de doelstelling van deze subsidievorm.

  • -

    Voor een toelichting op het tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:2, tweede lid.

Artikel 4.2:3 Vaststelling zapbudget

  • -

    Er is bij deze subsidievorm voor gekozen om de subsidie direct vast te stellen. Dit betekent dat er een tweetal stappen wordt overgeslagen; namelijk het verlenen van de subsidie en de verantwoording van de subsidie. Dit sluit aan bij de aard van deze subsidievorm; ondersteuning van burgerinitiatieven voor activiteiten zonder daar zware administratieve lasten aan te verbinden. Een directe vaststelling is meer dan alleen een toezegging. Een burger mag ervan uitgaan dat zij de aangegeven gelden ook daadwerkelijk ontvangt.

  • -

    Voor een toelichting op het tweede en derde lid van dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:3 lid 3 en lid 4.

TITEL 4.3 INVESTERINGSSUBSIDIE

Artikel 4.3:1 Aanvraag van de investeringssubsidie

  • -

    Binnen deze verordening is ook de mogelijkheid opgenomen om een beroep te doen op de gemeente Oosterhout in geval grotere eenmalige investeringen moeten worden gedaan door organisaties en maatschappelijke instellingen die een belangrijke bijdrage leveren bij de realisatie van het gemeentelijk beleid. Bij deze specifieke subsidievorm worden zwaardere (administratieve) vereisten gesteld aangezien er vaak sprake zal zijn van financieel omvangrijkere aanvragen die moeten worden getoetst aan het gemeentelijk beleid en worden ingepast in de vastgestelde budgettaire kaders van de gemeente. De vaak comlexe vraagstukken vereisen een zorgvuldige integrale behandeling en daardoor een langere doorlooptijd.

  • -

    In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor een investeringssubsidie schriftelijk dient te worden gedaan en welke termijn hiervoor geldt.

  • -

    Uit het tweede lid volgt welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Bij de aanvraag van een investeringssubsidie moet ten opzichte van een activiteitensubsidie en zapbudget meer inzicht worden gegeven in de te subsidiëren investering en de daarmee specifiek samenhangende kosten. Dit sluit nadrukkelijk aan bij het doel van deze subsidie omdat beoordeeld moet kunnen worden of de investering in voldoende mate aansluit bij de doelstellingen van het gemeentelijk beleid. Daarnaast moet de financiële noodzaak en de mogelijkheden tot subsidiering kunnen worden beoordeeld.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.1:1 vierde lid.

Artikel 4.3:2 Beslistermijn en toetsing van de aanvraag

  • -

    Het niet opnemen van beslistermijnen zou betekenen dat de Awb van toepassing zou zijn. Ingevolge de wet geldt een ‘redelijke termijn’ die na acht weken verstreken is, zij het dat verdaging (ook met een ‘redelijke termijn’) mogelijk is. In dit geval wordt 10 weken na ontvangst als redelijk geacht en waarbij goed wordt aangesloten bij complexiteit van de aanvraag en de bij de behandeling te betrachten zorgvuldigheid.

  • -

    Voor een toelichting op het tweede lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:5, tweede lid.

  • -

    Voor een toelichting op het derde lid wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:2, tweede lid.

Artikel 4.3:3 Verlening investeringssubsidie

  • -

    Voor een toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:3.

Artikel 4.3:4 Verantwoording investeringssubsidie

  • -

    Voor het vaststellen van een subsidie zullen de instellingen een aanvraag moeten indienen. In het eerste lid is bepaald dat deze aanvraag tot vaststelling ingediend moet worden 13 weken na afronding van het project waarvoor de investeringssubsidie is verleend.

  • -

    In het tweede lid is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 4.3:3, derde lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de aanvrager bekend gemaakt.

  • -

    De bevoegdheid van het college ter zake nadere regels te stellen, is geregeld in het derde lid. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 4.3:5 Vaststelling investeringssubsidie

  • -

    Voor een toelichting op dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting bij artikel 3.2:5.

WEIGERING, INTREKKING OF WIJZIGING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 5:1 Weigeringgronden

  • -

    In dit artikel zijn de gronden voor weigering van een subsidie expliciet vermeld.

  • -

    In lid 1 wordt nogmaals aangegeven dat het bereiken van het subsidieplafond voldoende grond kan zijn om een subsidieaanvraag die aan alle vereisten voldoet te weigeren. Om de rangorde voor toekenning te bepalen wordt verwezen naar artikel 4:1:2 lid 3 met toelichting.

  • -

    In lid 2 worden de algemene criteria benoemd die worden gehanteerd bij de beoordeling van de subsidieaanvraag

  • -

    In lid 3 wordt de mogelijkheid aan het college geboden om meerjarig verleende subsidies aan te passen met gelijktijdige aanpassing van de uit te voeren activiteiten. Aanpassing is mogelijk indien het budgettair kader zoals dat wordt vastgesteld met de subsidieplafonds in de programmabegroting daar aanleiding toegeeft.

Artikel 5:2 Intrekking of wijziging subsidieverlening

  • -

    Intrekking of wijziging van de subsidieverlening kan om verschillende redenen plaatsvinden door het college voorafgaand aan het proces van subsidievaststelling. Voor de in dit artikel opgenomen redenen voor intrekking of wijziging is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.

  • -

    In lid twee is aangegeven dat de intrekking of wijziging terugwerkende kracht kan hebben tot maximaal het tijdstip van de subsidieverlening.

Artikel 5:3 Intrekking of wijziging subsidievaststelling

  • -

    Intrekking of wijziging van de subsidievaststelling kan om verschillende redenen plaatsvinden door het college. Voor de in dit artikel opgenomen redenen voor intrekking of wijziging is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.

  • -

    In lid twee is een maximale termijn voor intrekking of wijziging gesteld op 5 jaar na bekendmaking van de (directe) vaststelling.

Artikel 5:4 Wet BIBOB

  • -

    In dit artikel worden expliciet de voorwaarden van de Wet BIBOB van toepassing verklaard op de subsidieverlening en subsidievaststelling.

VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 6:1 Meldingsplicht

  • -

    Met dit artikel wordt de plicht tot het direct informeren van het college geregeld indien de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel zal verrichten of niet of niet geheel aan de verplichtingen kan worden voldaan. Er geldt expliciet een meldingsplicht bij de subsidieontvanger. De verstrekte informatie kan voor het college aanleiding zijn om de subsidie te wijzigen of in te trekken conform artikel 5:2 of artikel 5:3. De als gevolg hiervan vrij gekomen gelden kunnen dan alsnog beschikbaar worden gesteld voor andere subsidieaanvragen teneinde de gemeentelijke beleidsdoelen te realiseren.

Artikel 6:2 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • -

    Voor de in dit artikel opgenomen verplichtingen van de subsidieontvanger is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7:1 Hardheidsclausule

  • -

    Een te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of in nadere regels te worden neergelegd.

Artikel 7:2 Intrekking

  • -

    Met dit artikel wordt aangegeven welke vigerende subsidieregelingen worden ingetrokken na inwerkingtreding van de Algemene Subsidieverordening 2012.

Artikel 7:3 Overgangsbepalingen

  • -

    Voor de hier opgenomen overgangs- en slotbepalingen is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.

Artikel 7:4 Inwerkingtreding

  • -

    Voor de hier opgenomen slotbepaling is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.

Artikel 7:5 Citeertitel

  • -

    Voor de hier opgenomen slotbepaling is gebruik gemaakt van de hiervoor gebruikelijke formuleringen.x