Regeling vervallen per 08-01-2019

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 07-01-2019

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018 vastgesteld bij besluit van de raad van 7 december 2017 nr. 636592

De raad der gemeente Putten;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017, nr.636579;

gelet op het bepaalde in artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2018

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    perceel:

    een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, een roerende zaak of een zelfstandig gedeelte van een roerende zaak;

  • b.

    onroerende zaak mede:

    een geheel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen, of gedeelten daarvan, of samenstellen van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan, dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    recreatieobject:

    een perceel dat in het vigerende bestemmingsplan een verblijfsrecreatieve functie heeft;

  • d.

    gemeentelijke riolering:

    een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • e.

    verbruiksperiode:

    de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • f.

    water:

    huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven om de kosten te bestrijden die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten voor hemel- en grondwater genoemd in artikel 3.5 en 3.6 van de Waterwet.

  • 2. Voor de belasting zoals is bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker beschouwd degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, het perceel wel of niet door eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

  • 3. Gebruik door leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen lid van dat huishouden.

  • 4. Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt geheven naar :

    • a.

      voor recreatieobjecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel c: een vast bedrag;

    • b.

      voor percelen die slechts hemelwater afvoeren: een percentage van de WOZ-waarde;

    • c.

      voor alle overige percelen: het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater of oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4.

    De hoeveelheid toegevoerd water verkregen door middel van een pompinstallatie wordt vastgesteld aan de hand van een door de belastingplichtige in te vullen aangifte.

  • 5.

    De hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

  • 6.

    Voor een perceel als bedoeld in lid 1b is de waarde in het economische verkeer de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde, zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt. Indien voor het perceel geen WOZ-waarde is vastgesteld wordt de heffingsmaatstaf bepaald volgens de artikelen 17, 18 en 20 tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Voor een recreatieobject als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel a, bedraagt de belasting per perceel: € 56,40

  • 2. Voor een perceel als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel b, bedraagt de belasting per perceel: 0,025% van de WOZ-waarde.

  • 3. Voor een perceel als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel c, bedraagt de belasting eenheid van 250 m³ afvalwater: bij een hoeveelheid water:

    • a.

      per eenheid van 0 tot en met 250 m³ € 225,60

    • b.

      per eenheid boven de 250 m³ tot en met 500 m³ € 88,80

      boven 500 m³ voor elke eenheid van 500 m³:

    • c.

      per eenheid boven de 500 m³ tot en met 2.500 m³ € 180,00

    • d.

      per eenheid boven de 2.500 m³ tot en met 25.000 m³ € 144,60

    • e.

      per eenheid boven de 25.000 m³ tot en met 100.000 m³ € 115,20

    • f.

      voor elke eenheid van 500 m³ boven de 100.000 m³ € 92,40

  • 4. Voor de berekening van de belasting als bedoeld in lid 3, geldt dat een gedeelte van een eenheid afvalwater als volle eenheid wordt aangemerkt.

  • 5. Indien de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 5, lid 1, onderdeel b, beneden de € 17.000,00 blijft wordt geen belasting geheven.

  • 6. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsduur

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij het begin van de belastingplicht.

  • 2. Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Als de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid is niet van toepassing als de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en daar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, geldt , ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen meer is dan € 150,00 doch minder dan € 1.500,00 en het totaalbedrag van dat aanslagbiljet door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kan worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen, of zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee en ten hoogste negen bedraagt. De eerste termijn vervalt in de laatste week van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De aanslagen die betrekking hebben op percelen die niet of niet in hoofdzaak tot woning dienen moeten, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, in één termijn worden betaald, welke vervalt twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden vermelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

  • 1. Bij de invordering van de belasting voor percelen die niet of niet in hoofdzaak tot woning dienen wordt geen kwijtschelding verleend.

  • 2. Bij de invordering van de belasting voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen kan kwijtschelding worden verleend. Bij de bepaling van de hoogte van de kwijtschelding wordt rekening gehouden met de bepalingen in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. In afwijking van artikel 26 van die regeling wordt een percentage van 100 van de bijstandsnorm gehanteerd.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven over de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1. De Verordening rioolheffing van 1 december 2016 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

  • 4. De verordening wordt aangehaald als Verordening rioolheffing 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Putten van 7 december 2017,
de griffier,
de voorzitter,