BELEIDSREGEL HERZIENING , INTREKKING EN TERUGVORDERING REGIONALE DIENST WERK EN INKOMEN KROMME RIJN HEUVELRUG (RDWI) 2016

Geldend van 03-02-2017 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGEL HERZIENING , INTREKKING EN TERUGVORDERING REGIONALE DIENST WERK EN INKOMEN KROMME RIJN HEUVELRUG (RDWI) 2016

Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug;

stelt vast dat het noodzakelijk is een aantal aspecten van opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van bijstand in een beleidsregel te regelen;

en besluit de volgende beleidsregels, aangepast aan de Participatiewet, vast te stellen:

BELEIDSREGEL HERZIENING , INTREKKING EN TERUGVORDERING REGIONALE DIENST WERK EN INKOMEN KROMME RIJN HEUVELRUG (RDWI) 2016

Algemeen

1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuur: het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI);

  • b.

    fraudevordering: de vordering als bedoeld in artikel 58 eerste lid van de Participatiewet, artikel 25 eerste lid van de IOAW en artikel 25 eerste lid van de IOAZ.

OPSCHORTING, HERZIENING EN INTREKKING

2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Het bestuur maakt gebruik van de bevoegheid:

  • a.

    het recht op bijstand of inkomensvoorziening op te schorten, als bedoeld in artikel 54 eerste lid van de Participatiewet, artikel 17 eerste lid van de IOAW en artikel 17 eerste lid van de IOAZ;

  • b.

    het besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken, als bedoeld in artikel 54 derde en vierde lid van de Participatiewet, artikel 17 derde en vierde lid van de IOAW en artikel 17 derde en vierde lid van de IOAZ.

TERUGVORDERING

3 Terugvordering

Ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening wordt – naast gevallen waarin dat wettelijk verplicht is – teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

4 Ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening

  • 1.

    Het bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid bijstand terug te vorderen, als bedoeld in artikel 58 tweede lid onder a tot en met f van de Participatiewet, artikel 25 tweede en derde lid van de IOAW en artikel 25 tweede en derde lid van de IOAZ.

  • 2.

    Terugvordering als bedoeld in artikel 58 lid 2 onder e van de Participatiewet vindt niet plaats indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

5 Terugvordering van gezinsleden

Het bestuur maakt gebruik van de bevoegheid:

  • a.

    bijstand van het gezin terug te vorderen, als bedoeld in artikel 59 eerste lid van de Participatiewet, met dien verstande dat de terugvordering zich beperkt tot beide partners.

  • b.

    bijstand terug te vorderen van de persoon als bedoeld in artikel 59 tweede lid van de Participatiewet, artikel 26 tweede lid van de IOAW en artikel 26 tweede lid van de IOAZ.

6 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Het bestuur kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 115 tenzij er sprake is van een fraudevordering of

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

7 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek wanneer er geen sprake is van fraudevorderingen

Het bestuur kan niet overgaan tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Het bestuur kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening indien:

  • a.

    de belanghebbende of een erkende schuldhulpinstantie hiertoe een verzoek doet op grond van de regels van het NVVK (Nederlandse Vereniging van Volkskrediet) en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met betalen van zijn schulden en

  • c.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in de 1e alinea van artikel 7 bedoelde vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en

  • d.

    de vordering van de RDWI wegens teruggevorderde bijstand of inkomensvoorziening tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

8 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in artikel 7 treedt niet eerder in werking:

  • a.

    voordat een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    indien niet binnen twaalf maanden na bekendmaking van dat besluit een schuldregeling tot stand is gekomen.

9 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering als bedoeld in artikel 7 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of

  • b.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

10 Kwijtschelding

  • 1.

    Als er sprake is van een fraudevordering kan het bestuur op aanvraag besluiten van verdere terugvordering af te zien als belanghebbende voldoet aan de vereisten als genoemd in artikel 58 zevende lid van de Participatiewet, of artikel 25 zesde lid van de IOAW, of artikel 25 zesde lid van de IOAZ, én er geen sprake is van recidive.

  • 2.

    Het bestuur kan, in geval er geen sprake is van verwijtbaar gedrag, besluiten per vordering van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan of

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten alsnog heeft betaald of

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hijdeze op enig moment zal gaan verrichten of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 3.

    De termijnen als bedoeld in de in het tweede lid genoemde artikelen bedragen drie jaar indien het gemiddeld inkomen van belanghebbende in die periode de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

11 Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 10 vindt niet plaats:

  • a.

    ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • b.

    Indien naast een bestaande vordering een nieuwe verwijtbare vordering onstaat.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND, INKOMENSVOORZIENING OF BOETEBESLUIT

12 Invordering

Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug-of invorderings-of boetebesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

13 Hoogte aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Bij alle vorderingen bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het Dagelijks Bestuur), kan de aflossingsverplichting genoemd onder 1 voor alle vorderingen worden bepaald op de onder 1 genoemde aflossingsverplichting van 5%.

  • 3.

    Voor het genoemde onder 1 en 2 geldt dat de aflossing niet meer kan bedragen dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking komt.

14 Duur en hoogte aflossing bij belanghebbenden niet in de uitkering

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende 12 maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van 12 maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, 2e lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW-of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 13, 2e lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW-of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 4.

    Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede en derde lid genoemde percentage verhoogd tot 50%.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan € 100,00 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 6.

    In afwijking van het tweede tot en met het vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van respectievelijk 12 of 36 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost afhankelijk van de hoogte van de vordering(en) .

15 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderings-of boetebesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand of inkomensvoorziening ingevolge de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid:

  • b.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of c beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

OVERIGE BEPALINGEN

16 Brutering

  • 1.

    Het bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid de vordering als bedoeld in artikel 58 vijfde lid van de Participatiewet, artikel 25 vijfde lid van de IOAW en artikel 25 vijfde lid van de IOAZ te verhogen en maakt tevens gebruik van de bevoegdheid om de in artikel 58 vijfde lid van de Participatiewet, artikel 25 vijfde lid van de IOAW en artikel 25 vijfde lid van de IOAZ genoemde kosten bij te late betaling terug te vorderen.

  • 2.

    Van brutering als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien indien de terugvordering de klant niet te verwijten is en er sprake is van onvoortvarendheid bij het bestuur bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen.

17 Volgorde invordering

Bij invordering wordt de volgende volgorde gehanteerd:

  • -

    boetevordering (5 jaar – concurrent)

  • -

    fraudevordering (10 jaar – preferent)

  • -

    ten onrechte genoten bijstand

  • -

    geldlening / voorschotten

  • -

    onverschuldigde betaling

18 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 15, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van beslaglegging bij tenuitvoerlegging van het beslag.

19 Hardheidsclausule

Het bestuur kan, in de gevallen waarin in de beleidsregel niet is voorzien dan wel toepassing van deze beleidsregel zou kunnen leiden tot onevenredig nadelige gevolgen, besluiten om op individuele gronden een besluit te nemen.

20 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treedt in werking met ingang van de eerstvolgende dag na bekendmaking en treedt in de plaats van de Beleidsregel terugvordering WWB 2014.

Aldus vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling “Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug” in zijn vergadering van 11 januari 2017.

De voorzitter, De directeur,

Toelichting

Algemeen

In de WWB die per 1 januari 2004 in werking is getreden is het terugvorderen van ten onrechte verstrekte bijstand, alsmede het opschorten, herzien en intrekken van het recht op bijstand een algehele bevoegdheid van het Burgemeester en wethouders (lees: Dagelijks Bestuur van de RDWI).

Daarnaast gelden dezelfde bevoegdheden sinds 1 januari 2010 als gevolg van de wet bundeling inkomensvoorzieningen gemeenten (Wet buig), ook voor ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de IOAW en de IOAZ en BBZ. Het bestuur van de RDWI maakt gebruik van de bedoelde bevoegdheden tot herziening, intrekking en terugvordering op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

Bij de inwerkingtreding van de fraudewet per 1 januari 2013 is de terugvordering, welke is ontstaan door verwijtbaar gedrag, een verplichting geworden.

Artikelsgewijs

2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van de verstrekte bijstand of inkomensvoorziening is het met terugwerkende kracht vaststellen van het recht door middel van een herzienings-of intrekkingsbesluit, al dan niet voorafgegaan door een opschorting met hersteltermijn, een algemene bevoegdheid geworden van het bestuur van de RDWI. Gelet op deze uitgangspunten maakt het bestuur in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende

ten onrechte bijstand of een inkomensvoorziening is verleend, dan wordt in alle gevallen het recht gecorrigeerd naar de juiste situatie.

In gevallen waarin het bestuur een verkeerd toekenningsbesluit heeft genomen zonder dat belanghebbende daar schuld aan heeft dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn. Echter, op grond van het

rechtszekerheidsbeginsel, kunnen rechten niet zondermeer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Slechts in die gevallen waarbij de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen weten dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan wordt niet overgegaan tot

herziening of intrekking met terugwerkende kracht.

3 Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het terugvorderingsbeleid van het bestuur. De bijstand wordt dus uitsluitend teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

4 Ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening

  • a.

    Een bijstandsuitkering of inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een hoog bedrag verleendwanneer achteraf is komen vast te staan dat over een bepaalde periode geen of tot een lager bedrag recht op bijstand of inkomensvoorziening bestond. Voorafgaande aan de terugvordering dient eerst een herzienings-of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    Aan de bijstand of inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verstrekt moet inalle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting moet in het toekenningsbesluit worden vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt een terugvorderingsbesluit genomen.

  • c.

    In het toekenningsbesluit moet worden vastgelegd dat het bestuur bijstand of een inkomensvoorziening heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt pas tot uitbetaling aan de geldverstrekker als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker aan hem geleend geldbedrag. Op het moment van uitbetaling ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, eerste lid sub c van de Participatiewet wordt teruggevorderd. In dat geval is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van de artikelen 52 Participatiewet van rechtswege als een rentelozegeldlening verstrekt. Dit betekent dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Genoemde artikelen regelen dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms is het verrekenen van het voorschot niet of niet volledig mogelijk. Dat kan zijn omdat er geen bijstand of inkomensvoorziening is toegekend of dat de toegekende bijstand of inkomensvoorziening niet toereikend is om het totale voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande voorschotbedrag wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van eerder genoemde artikelen.

  • e.

    Er kunnen ook andere redenen zijn waarin de bijstand of inkomensvoorziening bij nader inzienonverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening is toegekend. Er kan hierbij alleen worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat de bijstand of inkomensvoorziening hem niet toe kwam. Voor deze terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar (artikel 4 eerste lid).

  • f.

    Het betreft hier situaties waarin ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening is verleend inafwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen) of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium reeds (bijzondere) bijstand of inkomensvoorziening is ontvangen.

5 Terugvordering van gezinsleden

Hierbij gaat het om bijstand of inkomensvoorziening die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, waarbij die teruggevorderd kan worden van de verzwegen partner. Duidelijk moet zijn dat de belanghebbende het voeren van een gezamenlijke huishouding met de partner heeft verzwegen.

6 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan worden afgezien van terugvordering. Er kan besloten worden om geen terugvorderingsbesluit te nemen, waardoor er geen vordering tot stand komt. In een later stadium kan ook nog van verdere terugvordering worden afgezien, de zogenoemde kwijtschelding (artikel 7 en verder).

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan in de gevallen waarin de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengt hoger zijn dan de

vordering.

Daarnaast kunnen er dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Dit kan zich voordoen wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende.

7 t/m 9 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

10 Kwijtschelding

De bepalingen in deze beleidsregel zijn grotendeels overgenomen van artikel 78 c van de in 2004 vervallen Algemene bijstandswet aangezien in diverse inkomensvoorzieningen een dergelijke bepaling niet (meer) voorkomt.

Voor artikel 58 zevende lid van de Participatiewet, artikel 25 zesde lid van de IOAW en artikel 25 zesde lid van de IOAZ, geldt de voorwaarde dat er wel minimaal tien jaar aan de betalingsverplichting via het minnelijke traject moet zijn voldaan.

Op grond van dit artikel is het mogelijk na 10 jaar aflossing kwijtschelding te verlenen. Dit impliceert dat op dat moment wanneer er sprake is van een fraudevordering ook meegewerkt kan worden aan een verzoek tot schuldregeling zoals genoemd in de artikelen 7 t/m 9.

Betalingen die zijn ontvangen in verband met dwanginvordering tellen niet mee.

Op grond van artikel 10, tweede lid onder d kan ook kwijtschelding worden verleend indien een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer wordt afgelost. Het gaat hier om de specifieke situatie dat er een reële verwachting bestaat dat afkoop van de uitkeringschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedures wordt gevolgd.

Wijziging in de financiële dan wel persoonlijke omstandigheden kunnen wijzigingen in de aflossing met zich meebrengen. De debiteur dient deze wijziging zelf aan ons door te geven. Het niet melden van gewijzigde omstandigheden zal meegenomen worden in de beslissing op verzoek om kwijtschelding.

13 Aflossingscapaciteit met een uitkering

De aflossingscapaciteit bij belanghebbende met een uitkering wordt berekend op de wijze zoals dit in de beleidsregel is vastgesteld.

14 Aflossingscapaciteit zonder uitkering

De aflossingscapaciteit bij belanghebbende zonder uitkering wordt berekend op de wijze zoals dit in de beleidsregel is vastgesteld.

15 Verrekening en beslaglegging

Verrekening.

Indien belanghebbende een Participatiewet-uitkering, of een inkomensvoorziening ingevolge de IOAW, IOAZ, Bbz 2004 ontvangt, kan het bestuur op grond van artikel 60 lid 3 Participatiewet of op grond van

artikelen in de toepasselijke wetten een terugvorderingsschuld verrekenen met die uitkering. Het kan hierbij gaan om verrekening met een lopende uitkering, maar het bestuur is ook bevoegd om een schuld bij beëindiging van de bijstand te verrekenen met het gereserveerde vakantiegeld.

Verrekening gaat boven beslag door een derde op de bijstand of inkomensvoorziening. Om over te gaan tot verrekening is niet vereist dat het bestuur een dwangbevel heeft uitgevaardigd. Indien het bestuur wel een dwangbevel heeft uitgevaardigd kan zij ook overgaan tot:

  • -

    vereenvoudigd derdenbeslag;

  • -

    beslag op bezittingen van belanghebbende;

  • -

    uitwinnen van zekerheden als pand of hypotheek.

Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 60 lid 3 van de Wet werk en bijstand en de andere van toepassing zijnde artikelen. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

• er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

• er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend;

• er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als de debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting

voldoet;

• bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;

• verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).

Beslaglegging

Het besluit tot terugvordering heeft zelf geen executoriale titel. Als het Dagelijks Bestuur van de RDWI, omdat belanghebbende in gebreke is gebleven om de vordering binnen de gestelde termijn te betalen, wil overgaan tot invordering, moet het een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel heeft op grond van artikel 4:116 Awb wel een executoriale titel.

De bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen bestaat alleen als deze bij wet is toegekend (artikel 4:115 Awb). Met betrekking tot de terugvordering van teveel of onterecht betaalde bijstand

is de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen vastgelegd in artikel 60 lid 2 Participatiewet en andere wetten. Het college kan overigens pas van deze bevoegdheid gebruik maken nadat het belanghebbende eerst een aanmaning heeft gestuurd. Indien belanghebbende ook niet binnen

de termijn van de aanmaning heeft betaald, kan het bestuur het dwangbevel uitvaardigen.

De bekendmaking van een dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door een deurwaarder (zie artikel 4:123 lid 1 Awb). Hier geldt dus een andere bekendmakingsprocedure dan die van artikel 3:41 Awb.

In het veel voorkomende geval waarin het bestuur over wil gaan tot executie middels vereenvoudigd derdenbeslag geschiedt het uitvaardigen van een dwangbevel door toezending daarvan aan belanghebbende per post (zie artikel 60 lid 4, tweede zin, Participatiewet).

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

• het bestuur stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit of dwangbevel naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt;

• hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven;

• de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 4 weken voor gezien terugzenden aan het Bestuur;

• door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de RDWI;

• het bestuur moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als het bestuur dit nalaat kan debiteur de voorzieningenrechter van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Naast het vereenvoudigd derdenbeslag wordt ook de mogelijkheid van “gewoon” beslag als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nadrukkelijk in de beleidsregels opgenomen. Dit instrument kan bijvoorbeeld worden ingezet bij een beslaglegging

op onroerend goed in het buitenland.

16 Brutering

Het bruteren van een vordering vindt aan het einde van het kalenderjaar plaats. Door dit in de beleidsregels op te nemen brengt het bestuur tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

17 Volgorde invordering

Wanneer er sprake is van een netto(gedeelte) vordering dient hierop als eerste te worden afgelost.

18 Rente en kosten

Het afgeven van een dwangbevel is onderdeel van de kosten van beslaglegging. Deze kosten worden vastgesteld conform artikel 4:120 van de Awb.