Regeling vervallen per 04-06-2021

Beleidsregel bijzondere bijstand 2017

Geldend van 08-09-2017 t/m 03-06-2021

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand 2017

Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (hierna: het Dagelijks Bestuur),

gelet op het voorstel van het MT van de Regionale Dienst Werk en Inkomen van 2017,

gelet op Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 35 van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet kan worden verstrekt en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel bijzondere bijstand 2017

Hoofdstuk 1 De begrippen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschrevenhebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW) en de Algemene wetbestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      alleenstaande ouderkop: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

    • b.

      Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

    • c.

      bijstand om niet: bijstand die de belanghebbende niet hoeft terug te betalen;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 WWB;

    • e.

      CAZ: Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering;

    • f.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI);

    • g.

      draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere kosten te voorzien;

    • h.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld;

    • i.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 PW;

    • j.

      PW: Participatiewet

    • k.

      voorliggende voorziening: de voorziening als bedoeld in artikelen 5 onder e en 15 PW;

    • l.

      Whk: Wet hervorming kindregelingen.

    • m.

      Wht: Wet op de huurtoeslag;

    • n.

      Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • o.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 PW;

    • p.

      woonkosten:

      • -

        indien een huurwoning wordt bewoond: de op dat moment per maand geldende huurprijs als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

        -indien een eigen woning wordt bewoond:de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten;

        -onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, de onroerend-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon;

  • q.

    Wrb: Wet op de rechtsbijstand;

  • r.

    Wtos: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • s.

    Zvw: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2 Algemeen: aard van de bijzondere bijstand, de draagkracht, de aanvraag en de hoogte van de bijstand

Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand/omgekeerde toets

Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin het inkomen of het vermogen niet voorziet, die niet gedekt worden door een voorliggende voorziening en die niet uit de draagkracht kan worden voldaan.

Artikel 3 De draagkracht

Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende enzijn gezin.

Artikel 4 Vaststelling van de draagkracht

  • 1. De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen zoals bedoeld in paragraaf 3.4 van de PW. Uit artikel 31 lid 1 PW vloeit voort dat alleen maar rekening gehouden kan worden met inkomen waarover een belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2. Het vermogen boven het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 PW wordt voor de vaststelling van de draagkracht geheel in aanmerking genomen.

  • 3. In afwijking van het voorgaande lid is een vermogensvrijlating niet van toepassing als bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten, zoals bedoeld in 16 tot en met 21 van deze beleidsregel. Saldi spaargeld of contanten worden aangemerkt als gereserveerd bedrag.

  • 4. De individuele inkomenstoeslag wordt voor de vaststelling van de draagkracht niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in art. 51 PW.

  • 5. Het inkomen wordt verminderd in verband met buitengewone uitgaven. Er kan slechts van buitengewone uitgaven sprake zijn voor zover voor die uitgaven geen tegemoetkoming wordt verleend.

Artikel 5 Draagkrachtpercentages

  • 1. Als draagkracht wordt in aanmerking genomen 35% van het netto, maandelijks besteedbaar inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm, worden de bijstandsnormen, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 Participatiewet - zonder toepassing van de kostendelersnorm - verstaan. Verdient iemand minder dan 110%, dan wordt aangenomen dat hij geen draagkracht heeft om de kosten waarvoor hij bijstand aanvraagt, zelf te betalen.

  • 2. De draagkracht uit inkomen bedraagt, in afwijking van het eerste lid, 100% van het inkomen dat meer bedraagt dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bij de verstrekking van bijzondere bijstand als genoemd in artikel 16 tot en met 21 van deze beleidsregel.

Artikel 6 Draagkrachtperiode

  • 1.

    a. De draagkracht in het inkomen en vermogen wordt in beginsel, vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarop de verstrekking van de bijzondere bijstand betrekking heeft.

  • b.

    In afwijking van het gestelde onder lid 1 a, kan de draagkrachtperiode bij een aanvraag voor bewindvoeringskosten, gebaseerd op een beschikking van de Kantonrechter, worden vastgesteld op maximaal 36 maanden.

    • 2.

      Bij een aanzienlijke wijziging van het inkomen of inkomen kan de draagkracht worden aangepast. Dit vindt plaats op initiatief van het dagelijks bestuur of op verzoek van de belanghebbende.

    • 3.

      Voor de vaststelling van de draagkracht als bedoeld in het eerste lid wordt de draagkracht die is vastgesteld per maand toegerekend naar een periode van 12 maanden.

    • 4.

      De vastgestelde draagkracht wordt in geval van incidentele bijzondere bijstand in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

    • 5.

      In geval van periodieke verlening van bijzondere bijstand wordt de draagkracht gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt verstrekt en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende noodzakelijke kosten.

    • 6.

      In geval van een periodieke verstrekking, of een incidentele verstrekking na de inkomenswijziging, kan een verhoging van inkomen leiden tot verlaging, of zelfs stopzetting, van de bijstand gedurende de rest van het draagkrachtjaar. Ook bij een nieuwe aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand is de inkomensvermeerdering van invloed. In het omgekeerde geval kan een verlaging van het inkomen ook leiden tot wijziging in de draagkracht.

Artikel 7 Vaststellen maandinkomen

  • 1.

    Het inkomen, dat voor de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt over de in artikel 6 eerste lid aangegeven periode, op maandbasis vastgesteld.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt ten aanzien van regelmatig ontvangen inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 6 aangegeven periode van een jaar aanvangt.

  • 3.

    Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen het gemiddelde van deze inkomsten over een redelijke termijn berekend voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 6 aangegeven periode van een jaar aanvangt.

  • 4.

    Bij de toepassing van het tweede en derde lid kan al rekening worden gehouden met eenwijziging van omstandigheden die binnen de in artikel 6 lid 1 van deze beleidsregel aangegeven periode van 12 maanden zal optreden.

Artikel 8 De wijze en het tijdstip van aanvragen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt het recht op bijzondere bijstand op een aanvraag vast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan besluiten het recht op bijzondere bijstand in specifieke situaties ambtshalve vast te stellen.

  • 3.

    Een aanvraag bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten gemaakt zijn. Hierop worden twee uitzonderingen gemaakt, te weten;

    • a.

      Kosten van rechtsbijstand.

      Een aanvraag voor bijzondere bijstand dient ingediend te worden voordat met de procedure wordt gestart. Echter, als een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is afgegeven, wordt de noodzaak van een eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand aangenomen en moet de aanvraag om bijzondere bijstand binnen een maand na de datum van afgifte van de toevoeging zijn ingediend.

    • b.

      Kosten van bewindvoering, mentorschap en onder curatele stelling.

      Bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten, mentorschap en onder curatele stelling dient aangevraagd te worden binnen 2 maanden na dagtekening van de beschikking van de Rechtbank over bewindvoering, mentorschap en/of onder curatele stelling.

  • 4.

    Voor aanvragen bijzondere bijstand voor de kostensoorten als genoemd in de hoofdstukken 7 en 10 van deze beleidsregel geldt een afwijkende regeling.

Artikel 9 De hoogte van de bijstand

  • 1. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’.

  • 2. Een mogelijke besparing van kosten die algemeen gebruikelijk is, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3 Medische kosten, hulpmiddelen en sociaal noodzakelijke kosten

Artikel 10 Medische kosten en hulpmiddelen

  • 1.

    De Zvw en de WMO zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten. Kosten die onder de werkingssfeer van deze regelingen vallen maar waarvoor geen (volledige) vergoeding wordt gegeven, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.

    Indien de belanghebbende een aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten, op grond waarvan voor deze kosten mogelijk wel een vergoeding kan worden verstrekt, geldt de aanvullende zorgverzekering eveneens als voorliggende voorziening.

  • 3.

    Kosten die vanuit de WMO of een andere regeling vergoed kunnen worden komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 4.

    Op medische indicatie kunnen de kosten van extra wasverzorging, kledingslijtage, extrastookkosten, maaltijdvoorziening en andere specifieke kosten ten gevolge van gebreken of ziekte van belanghebbende, indien hiervoor geen voorliggende voorziening is, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

  • 5.

    De belanghebbende verleent desgevraagd zijn medewerking aan het onderzoek dat nodig is voor het advies als bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het vragen van een deskundigenadvies kan achterwege blijven als het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het overduidelijk is dat de (medische) situatie sinds het laatste deskundigenadvies niet is gewijzigd of wanneer herbeoordeling niet wordt geadviseerd.

Artikel 11 Sociaal noodzakelijke kosten

  • 1. Kosten waarbij sprake is van een sociale noodzaak kunnen door het dagelijks bestuur als bijzonder individueel noodzakelijk worden aangemerkt, waarvoor bijzondere bijstand kan worden toegekend.

  • 2. Bij indirecte schoolkosten worden tegemoetkomingen vanuit bijvoorbeeld de Wtos en het kindgebonden budget als passende en toereikende voorliggende voorziening gezien, met uitzondering van reiskosten in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO) bij een aanzienlijke afstand tussen het woonadres en de school. Van een aanzienlijke afstand is sprake als de enkele afstand tussen het woonadres en de dichtstbijzijnde school van de gewenste soort of richting van het noodzakelijke onderwijstype ten minste 12 km. bedraagt.

  • 3. Kosten die vanuit de WMO of een andere regeling vergoed kunnen worden komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Hoofdstuk 4 Bijzondere financiële regelingen

Artikel 12 Kosten beschermingsbewind, mentorschap en onder curatele stelling

  • 1. Bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, mentorschap en van een curator kan worden verstrekt aan de belanghebbende, als door de kantonrechter de noodzaak is vastgesteld, voor zover de kosten van bewind voering, mentorschap en onder curatele stelling niet uit het onder bewind gestelde vermogen kan worden voldaan.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriele regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’.

  • 3. In afwijking van het gestelde onder lid 2, bedraagt de bijzondere bijstand in het geval de kantonrechter een afwijkend bedrag aan noodzakelijke kosten heeft vastgesteld, het door de kantonrechter vastgestelde bedrag.

  • 4. De bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind, mentorschap of onder curatele stelling wordt uitbetaald na het overleggen van:

    • -

      de beschikking van de kantonrechter;

    • -

      de factuur van de aangestelde bewindvoerder, mentor of curator.

Artikel 13 Suppletie op de aflossing bij leningen

  • 1.

    Als er sprake is van een door het dagelijks bestuur noodzakelijk geachte lening bij een gemeentelijke kredietbank, waarbij het termijnbedrag (aflossing plus rente) hoger is dan de in de bijstandsnorm begrepen aflossingscapaciteit van 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan het dagelijks bestuur suppletie in de vorm van bijzondere bijstand verstrekken.

  • 2.

    De hoogte van de suppletie bedoeld in lid 1 is gelijk aan het verschil tussen de aflossingscapaciteit van belanghebbende en het door de bank vastgestelde termijnbedrag.

  • 3.

    Een eenmaal vastgestelde suppletie wijzigt alleen indien de leefomstandigheden zich wijzigen,waardoor de belanghebbende gaat behoren tot een andere categorie zoals bedoeld in deparagrafen 3.2 en 3.3 van de PW of als er sprake is van een aanzienlijke inkomenswijziging.

Artikel 14 Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht

  • 1. De kosten van het medische onderzoek voor een inburgeringsplichtige die om medische redenen niet aan de inburgeringsplicht kan voldoen, worden aangemerkt als noodzakelijke kosten die het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.

  • 2. Voor uitkeringsgerechtigden met een traject via de RSD kunnen deze noodzakelijke kosten vergoed worden uit het Participatiebudget.

  • 3. Voor overige inburgeringsplichtigen kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verstrekt, als het advies positief is (dus medische ontheffing wordt verleend).

  • 4. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de gemaakte kosten. Hierop wordt de eventueel aanwezige draagkracht in mindering gebracht.

Hoofdstuk 5 Rechtsbijstand

Artikel 15 Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1. De Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is een aan de Participatiewet passende en toereikende voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand (artikel 15 lid 1 Participatiewet), met uitzondering van de kosten van de eigen bijdrage.

  • 2. Een aanwezige rechtsbijstandverzekering wordt eveneens aangemerkt als een voorliggende voorziening voor de kosten van rechtsbijstand.

  • 3. De Wet griffierechten in burgerlijke zak en kent de mogelijkheid van een lager griffierecht voor onvermogen, welke regeling als een aan de Participatiewet voorliggende voorziening wordt aangemerkt.

  • 4. De noodzakelijke kosten voor de eigen bijdrage rechtsbijstand worden vastgesteld op basis van de verschuldigde eigen bijdrage verminderd met de verlaging, als bedoeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, die belanghebbende redelijkerwijs had kunnen krijgen.

  • 5. Indien binnen een bezwaarschriftenprocedure of bij de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten wordt veroordeeld, kan het dagelijks bestuur eventueel verleende bijzonder bijstand voor deze kosten van belanghebbende terugvorderen, op grond van artikel 58 lid 2 sub f onderdeel 2 Participatie.

Hoofdstuk 6 Woonkosten, verhuiskosten en inrichtingskosten

Artikel 16 Inrichtingskosten

  • 1.

    Voor zover het gaat om een noodzakelijke verhuizing kan een belanghebbende, indien hij vanuit een niet verwijtbare inkomensloze situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van de inrichtingskosten en redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren (sparen of lenen) voor deze kosten, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor deze kosten.

  • 2.

    Voor noodzakelijke inrichtingskosten wordt bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand of suppletie verstrekt.

  • 3.

    Tot de in het eerste lid genoemde categorie behoren in ieder geval personen waarbij:

    • a.

      er sprake van een medische noodzaak tot verhuizen is; of

    • b.

      er sprake van een sociale noodzaak is; of

    • c.

      er sprake van een financiële urgentie is.

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals vermeld in de NIBUD-Prijzengids voor afzonderlijke gebruiksartikelen en voor een volledige woninginrichting de geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. De hoogte van de normbedragen wordt eenmaal per jaar geïndexeerd op basis van de alimentatie-index.

  • 5.

    Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op eenvoorliggende voorziening zoals de Wmo of een lening bij een (krediet)bank.

Artikel 17 Woonkostentoeslag als bijzondere bijstand

  • 1.

    1.Indien een eigen woning wordt bewoond of een huurwoning wordt bewoond waarbij geenaanspraak gemaakt kan worden op een (volledige) bijdrage op grond van de Wht kan debelanghebbende gedurende maximaal een jaar in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag.

    Deze periode van één jaar kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken.

  • 2

    Indien de belanghebbende, voorafgaand aan de aanvraag, zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om een passende woning of woonruimte te verkrijgen en hem dit te verwijten valt, kan het dagelijks bestuur bijzondere bijstand als lening verstrekken op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel b PW.

  • 3

    Indien het dagelijks bestuur overgaat tot bijstandsverlening als bedoeld in het eerste lid wordt aan belanghebbende, op grond van artikel 55 PW, de verplichting opgelegd om actief op zoek te gaan naar passende goedkopere woonruimte en deze te accepteren, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

Artikel 18 Verhuiskosten

  • 1. Belanghebbende kan voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten in aanmerking komen indien er sprake is van bijzondere en noodzakelijke omstandigheden en deze niet voorzienbaar waren. Hiervan is in ieder geval sprake indien:

    • a.

      er een medische noodzaak voor het maken van de kosten bestaat; of

    • b.

      betrokkene in verband met een verhuisverplichting op grond van artikel 16, lid 2 moet

      verhuizen;

    • c.

      belanghebbende een nieuwe woning betrekt na echtscheiding.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt:

    • a.

      de werkelijk gemaakte kosten van huur van een aanhanger of busje (incl. brandstof);

    • b.

      de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal één maand indien sprake is van dubbele huur;

    • c.

      de waarborgsom.

  • 3. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een toereikende voorliggende voorziening zoals de Wmo, de werkgever (bijvoorbeeld als krachtens de CAO of een individuele arbeidsovereenkomst een tegemoetkoming in verhuiskosten betaald wordt door de werkgever) of een lening bij een (krediet)bank.

  • 4. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een borgstelling, een geldlening of om niet.

Hoofdstuk 7 Jong meerderjarigen

Artikel 19 Jong meerderjarigen

  • 1.

    De 18- tot 21-jarige die geen of onvoldoende beroep kan doen op de ouders voor de noodzakelijke kosten van het bestaan, kan in aanmerking komen voor (aanvullende) bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud.

  • 2.

    Een 18- tot 21-jarige kan geen of onvoldoende beroep op de ouders doen als:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouder of ouders zijn overleden;

    • b.

      de jongere in het kader van de WJZ buiten het gezinsverband van de ouder of ouders is geplaatst;

    • c.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouder(s).

  • 3.

    De aanvullende bijzondere bijstand voor een alleenstaande of alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar bedraagt het verschil tussen de norm voor een gezin met kinderen van 18, 19 of 20 jaar en de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar. In geval van gehuwden (met of zonder kinderen) die beiden jonger zijn dan 21 jaar, wordt de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm voor gehuwden (zonder kinderen) waarvan één persoon jonger is dan 21 jaar.

  • 4.

    De aanvullende bijzonder bijstand voor een alleenstaande of alleenstaande ouder van 18, 19 of 20, die in een inrichting verblijft, is gelijk aan de hoogte van de norm voor een thuiswonende van 18, 19 of 20 jaar.

  • 5.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jong meerderjarigen wordt,analoog aan artikel 41 lid 4 van de PW, niet eerder ingediend dan vier weken na de meldings- datum als bedoeld in artikel 44 PW en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het dagelijks bestuur in behandeling genomen.

  • 6.

    Indien het dagelijks bestuur heeft vastgesteld dat er recht op bijzondere bijstand bestaat op grond van dit artikel wordt deze, analoog aan artikel 44 lid 1 van de PW, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.

Hoofdstuk 8 Alleenstaande Ouder Compensatie (AOC)

Artikel 20 Alleenstaande Ouder Compensatie

  • 1. Op aanvraag kan aan de belanghebbende van 18 jaar of ouder periodieke bijzondere bijstand verstrekt worden ter compensatie van de alleenstaande ouderkop.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand ter compensatie van de ontbrekende alleenstaande ouderkop moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      belanghebbende is 18 jaar of ouder en is alleenstaande ouder in de zin van artikel 4, eerste lid, sub b van de Participatiewet, en;

    • b.

      belanghebbende heeft een toeslagpartner als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Awir waardoor er geen recht op de alleenstaande ouderkop bestaat, en;

    • c.

      belanghebbende bewoont een zelfstandige woonruimte en kan de noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen met een ander.

  • 3. De alleenstaande ouder waarbij de kostendelersnorm van toepassing is, kan geen aanspraak maken op deze compensatieregeling. Een persoon op wie de kostendelersnorm van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet.

  • 4. De bijzondere bijstand is maximaal gelijk aan de alleenstaande ouderkop die belanghebbende had kunnen ontvangen als hij geen fiscaal toeslagpartner had gehad.

  • 5. De bijzondere bijstand kan worden toegekend voor maximaal zes maanden en wordt beëindigd zodra een beroep gedaan kan worden op de alleenstaande ouderkop of zodra het inkomen meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus het maximale bedrag van de alleenstaande ouderkop.

Hoofdstuk 9 Dwangopname AWBZ-instelling / Penitentiaire inrichting

Artikel 21 Bijzondere bijstand levensonderhoud bij dwangopname AWBZ-instelling / Penitentiaire inrichting

  • 1. Op grond van artikel 13 lid 1 sub a Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand voor een ieder ‘aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen’. Hier vallen zowel belanghebbenden in detentie, als belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen onder.

  • 2. Voor de categorie ‘gedwongen opname’ kan in een aantal gevallen wel recht op periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud bestaan, te weten:

    • a.

      Voor belanghebbenden die gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ);

    • b.

      Voor belanghebbenden die door de rechter onvrijwillig zijn geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.);

    • c.

      Voor belanghebbenden die door de rechter, na ontslag van alle rechtsvervolging, op grond van artikel 37a, 37b lid 1 of 38a Sr onvrijwillig zijn geplaatst in een TBS-inrichting.

  • 3. Voor het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand aan een belanghebbende die gedwongen is opgenomen, dient er bij de aanvraag een verklaring van de (geneesheer)-directeur van de instelling bijgevoegd te zijn, waaruit blijkt op grond van welke wettelijke grondslag belanghebbende is opgenomen. In deze ‘opnameverklaring’ dient eveneens de opnamedatum, de eventuele verlofdata en indien bekend, de ontslagdatum vermeld te staan.

  • 4. De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2a en 2b vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 en 2 Participatiewet).

  • 5. De hoogte van de periodieke bijzondere bijstand voor belanghebbenden die onder de categorie, vermeldt onder punt 2c vallen, is gelijk aan de uitkeringsnorm bij verblijf in een inrichting inclusief vakantiegeld (artikel 23 lid 1 Participatiewet). Deze categorie belanghebbenden heeft echter geen recht op de verhoging uit artikel 23 lid 2 Participatiewet, omdat de geneeskundige zorg voor deze categorie door het Ministerie van Justitie wordt betaald.

  • 6. De bijzondere bijstand wordt inclusief vakantietoeslag uitbetaald. Er wordt geen bedrag aan vakantiegeld gereserveerd.

Hoofdstuk 10 Categoriale bijstand

Artikel 22 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)

  • 1. De deelnemer aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering heeft een inkomen dat op de aanvraagdatum van het aanvraagjaar niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en heeft een vermogen niet hoger dan de toepasselijke vermogensgrens zoals is bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.

  • 2. Het dagelijks bestuur beoordeelt of de aanvrager gerechtigd is deel te nemen aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering van de aan de RDWI deelnemende gemeenten;

  • 3. Deelnemers aan de CAZ kunnen in aanmerking komen voor een gemeentelijke bijdrage als tegemoetkoming in de premie, De premie wordt verminderd met de gemeentelijke bijdrage.

  • 4. Behoudens het bepaalde onder lid 5 gaat deelname aan de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering in op 1 januari van het volgende kalenderjaar.

  • 5. Uitkeringsgerechtigden met een basisverzekering bij de één van de aanbieders van de CAZ kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering per ingangsdatum van de uitkering.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 23 De wijze van verstrekken

  • 1. In het besluit aan belanghebbende geeft het dagelijks bestuur aan in welke vorm de bijzondere bijstand wordt verleend, te weten: om niet, een geldlening, suppletie of een borgstelling.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt om niet verleend, tenzij de PW of deze beleidsregel anders bepaalt.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur bijzondere bijstand verleent in de vorm van een borgstelling dan geldt deze borgstelling voor het bruto bedrag van de schuld.

Artikel 24 De wijze van betalen

De betaling van de bijzondere bijstand vindt uitsluitend plaats op de volgende wijze:

  • a.

    rechtstreeks aan de leverancier: op verzoek van belanghebbende op basis van een prijsopgave, óf;

  • b.

    rechtstreeks aan de belanghebbende: als deze in bezit is van de definitieve nota dan wel andere bewijsstukken, óf;

  • c.

    rechtstreeks aan belanghebbende: op zijn of haar verzoek op basis van een prijsopgave waarbij de belanghebbende op basis van artikel 55 van de PW de verplichting heeft om achteraf het definitieve betalingsbewijs of andere bewijsstukken waaruit de betaling blijkt te verstrekken of;

  • d.

    rechtstreeks aan derden als voorwaarde aan de bijstandsverlening.

Artikel 25 Onvoorziene omstandigheden en kennelijke hardheid

Het dagelijks bestuur handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meerbelanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens specifieke individuele situaties onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen uitgangspunten en doelen.

Artikel 26 Overgangsrecht

De Beleidsregel bijzondere bijstand 2014 wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van de Beleidsregel bijzondere bijstand 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op aanvragen die vóór die datum zijn gedaan en waarbij toepassing van die Beleidsregels voor belanghebbende gunstiger is dan toepassing van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2017.

Artikel 27 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Beleidsregel bijzondere bijstand 2017 treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op de dag van bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregel bijzondere bijstand 2014.

  • 2.

    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregel bijzondere bijstand 2017’.

Aldus besloten door het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug in zijn vergadering van 30 augustus 2017.

De directeur, De voorzitter,

Toelichting bij de Beleidsregel bijzondere bijstand 2017

Algemeen

Artikelsgewijze Toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de Participatiewet (PW) voorkomen en zijn gedefinieerd hebben in dezebeleidsregel dezelfde betekenis. Ten aanzien van een aantal andere begrippen is in deze beleidsregeleen definitie gegeven.

In dit artikel is de alleenstaande ouderkop nader gedefinieerd. De Wet op het kindgebonden budget kent deze term niet. Wel wordt deze in de communicatie vanuit de Centrale Overheid en in de Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen zo genoemd. Reden waarom in de beleidsregels het begrip alleenstaande ouderkop wordt gehanteerd. Het maakt meteen duidelijk dat het een bedrag is voor alleenstaande ouders.

Artikel 2 Aard van de bijzondere bijstand/omgekeerde toets

Door bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat in het individuele geval de uitkeringsnorm ofhet inkomen of het vermogen niet (volledig) toereikend is ter voorziening in bepaalde bijzondere noodzakelijke kosten.

Voor zover de belanghebbende geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en debetreffende uitgaven noodzakelijk zijn en evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kanbijzondere bijstand worden verleend.

Het maatwerkprincipe geldt, wat betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden denoodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweginggemaakt dient te worden, rekening houdende met de individuele omstandigheden van de

belanghebbende. Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen zijn enkele veel voorkomendekostensoorten nader omschreven in de artikelen 10 tot en met 19 van deze beleidsregel.

Artikel 3 De draagkracht

Voor de verlening van bijzondere bijstand is het geen vereiste dat men een bijstandsuitkering voorlevensonderhoud ontvangt. Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen en weinig tot geen vermogenBepalend is de draagkracht van de belanghebbende(n). Is er sprake van geen of slechts een beperktedraagkracht, dan kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het

regulier inkomen, vermogen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan.

De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.

Artikel 4 Vaststelling van de draagkracht

De middelen en het vermogen zoals genoemd in de artikelen 31 tot en met 34 PW worden tot deaanwezige draagkracht gerekend. Het vermogen, voor zover dat het de grens van het vrij te latenvermogen niet te boven gaat, wordt buiten beschouwing gelaten. Het vermogen, voor zover dat meerbedraagt dan de genoemde normen in artikel 34 lid 3 PW, alsmedespaargeld/contanten/saldi voor algemene noodzakelijke kosten, dient eerst aangewend te worden voor de betaling van de bijzondere noodzakelijke kosten. Voorbeelden van deze kosten zijn: de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen, kosten in verband met een schuldsanering, verhuizing of woninginrichting en kosten voor de aanschaf van een babyuitzet.

Een uitzondering wordt gemaakt voor de individuele inkomenstoeslag. De individuele inkomenstoeslag wordt alleen tot de draagkracht gerekend als het gaat om de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen zoals genoemd in artikel 51 van de PW. De individuele inkomenstoeslag is namelijk in het leven geroepen voor huishoudens die al meerdere jaren moeten rondkomen van een minimuminkomen en daardoor moeilijk kunnen reserveren voor onverwachte uitgaven, zoals duurzame gebruiksgoederen. Daarom is het dagelijks bestuur van mening dat de individuele inkomenstoeslag ingezet kan worden voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Het dagelijks bestuur maakt hierbij gebruik van de beleidsruimte die artikel 35 PW biedt.

In het geval de belanghebbende geen beroep kan doen op een individuele inkomenstoeslag, voorziet artikel 51 PW in de regelgeving met betrekking tot de verlening van bijzondere bijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Om deze reden is in deze beleidsregel hiervan geen nadere uitwerking opgenomen.

Lid 4: Het inkomen kan worden verminderd in verband met buitengewone uitgaven. Er kan slechts van buitengewone uitgaven sprake zijn voor zover voor die uitgaven geen tegemoetkoming wordt verleend. Als buitengewone uitgaven die van invloed zijn op het inkomen (voordat een draagkrachtpercentage wordt toegepast), worden de volgende kosten aangemerkt:

  • ·

    voor eigen rekening blijvende reiskosten woon-werkverkeer;

  • ·

    formeel verschuldigde en betaalde alimentatie en onderhoudsbijdragen;

  • ·

    de eigen bijdrage AWBZ, indien belanghebbende in een inrichting verblijft;

  • ·

    de woonkosten voor zover deze meer bedragen dan maximale huur waarbij nog recht op huurtoeslag bestaat. Bij een aanvraag om woonkostentoeslag blijven deze kosten uiteraard buiten beschouwing als buitengewone uitgaven;

  • ·

    het deel van het inkomen waarop executoriaal beslag is gelegd;

  • ·

    op het in aanmerking te nemen inkomen worden niet de aflossingen voor schulden, beslag etc. in mindering gebracht. Betreft het een aflossing in het kader van een schuldsaneringstraject via bureau Schuldhulpverlening of WSNP-traject, dan wordt er van uitgegaan dat de klant niet over draagkracht beschikt. Dit betekent dus dat er daadwerkelijk moet worden afgelost en dat alleen aanmelden voor een schuldsaneringstraject niet voldoende is.

Artikel 5 Draagkrachtpercentages

Als draagkracht wordt in aanmerking genomen 35% van het netto, maandelijks besteedbaar inkomen voor zover dit inkomen meer is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit verschil dient aangewend te worden voor de betaling van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht, bestaat aanspraak op bijzondere bijstand.

Voor bijzondere bijstand genoemd in artikel 16, 18, 19 en 20 van deze beleidsregel geldt dat ersprake is van draagkracht zodra de toepasselijke norm overschreden wordt.

Artikel 6 Draagkrachtperiode

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor incidentele bijzonderebijstand wordt de draagkracht, in beginsel, op basis van 12 maanden berekend. Deze periode kan gemotiveerd afwijkend worden vastgesteld. Te denken valt bijvoorbeeld aan kosten waarvan de hoogte per 1 januari wijzigen. Op praktische gronden kan dan besloten worden om het draagkrachtjaar afwijkend vast te stellen. De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de noodzakelijke kosten. De draagkracht kan worden aangepast bij een aanzienlijke inkomstenwijziging. Hieronder verstaan we inkomstenwijzigingen van 20% of meer, of een daling van het inkomen naar 110% van de bijstandsnorm of lager. Beperkte wijzigingen in de draagkracht kunnen om uitvoeringsredenen buiten beschouwing worden gelaten.

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor periodieke bijzonderebijstand wordt de draagkracht per maand berekend, afgestemd op het aantal maanden waarop deverstrekking betrekking heeft. De berekende maandelijkse draagkracht wordt vervolgens maandelijks

in mindering gebracht op de kosten van de noodzakelijke kosten.

Voor belanghebbenden die van de RDWI een bijstandsuitkering ontvangen is het duidelijk dat de draagkracht nihil is. Er zal dan ook geen draagkrachtberekening plaats hoeven te vinden.

Bij huishoudens met een ander (laag) inkomen wordt het inkomen afgezet tegen het van toepassingzijnde draagkrachtpercentage.

De draagkracht wordt voor een periode van een jaar vastgesteld. Betreft de bijzondere bijstand een eenmalige incidentele verstrekking, dan is dit in beginsel definitief. Dit is in het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk. Gaat het echter om een periodieke verstrekking, of een incidentele verstrekking na de inkomenswijziging, dan kan een verhoging van inkomen leiden tot verlaging, of zelfs stopzetting, van de bijstand gedurende de rest van het draagkrachtjaar. Ook bij een nieuwe aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand is de inkomensvermeerdering van invloed. In het omgekeerde geval kan een verlaging van het inkomen ook leiden tot wijziging in de draagkracht. Bij wijziging van het inkomen wordt de hogere of lagere draagkracht, in beginsel, berekend over het resterende deel van het draagkrachtjaar. Dit betekent dat een wijziging in de draagkracht niet van invloed is op een eerder genomen beslissing.

Artikel 7 Vaststellen maandinkomen

Indien ten tijde van de aanvraag vaststaat dat de financiële omstandigheden van de aanvrager binnende draagkrachtperiode van 12 maanden aanmerkelijk zullen veranderen, kan de draagkracht in deloop van het draagkrachtjaar dienovereenkomstig worden aangepast. De belanghebbende zal door

het overleggen van bewijsstukken moeten aantonen in hoeverre de draagkracht zal verminderen oftoenemen door de gewijzigde omstandigheden.

Lid 3: als redelijke termijn kan een periode van 3 maanden gezien worden, tenzij uit SUWI of andere gegevens blijkt dat een ruimere periode genomen moet worden om tot een betrouwbaar gemiddelde inkomensvaststelling te komen.

Artikel 8 De wijze en het tijdstip van aanvragen

Bijzondere bijstand wordt op aanvraag verstrekt. In bijzondere situaties, bijvoorbeeld bij zeer ernstigeziekte, geestelijk onvermogen, calamiteiten of andere door het dagelijks bestuur te bepalen situaties kan de bijzondere bijstand ambtshalve worden verstrekt.

Het is in principe niet toegestaan om bijstand te verlenen met terugwerkende kracht (artikel 44 lid 1 Participatiewet). Dit verbod op bijstandsverlening met terugwerkende kracht geldt ook voor bijzondere bijstand tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De omstandigheden die kunnen worden beoordeeld als bijzondere omstandigheden die bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen zijn afhankelijk van het individuele geval. Bij elke aanvraag moet hier naar gekeken en over gerapporteerd worden.

Voor de kosten zoals genoemd in hoofdstuk 7 en 8 van deze beleidsregel dient de bijstand vooraf teworden aangevraagd. Voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jong meerderjarigen zoalsgenoemd in artikel 20 van deze beleidsregel geldt, analoog aan de bepalingen van artikel 41 lid 4 en

artikel 44 lid 1 van de PW voor het aanvragen van algemene bijstand door jongeren tot 27 jaar, eenwachtperiode van vier weken voordat de bijstand kan worden aangevraagd.

Artikel 9 De hoogte van de bijstand

In dit artikel worden de uitgangspunten beschreven aan de hand waarvan de hoogte van de bijstandwordt berekend.

Lid 1: De maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op individuele basis of op basis van ‘normbedragen’.

In beginsel sluit het dagelijks bestuur bij het bepalen van de hoogte van de bijstand aan bij de vastgestelde (geïndexeerde) prijzen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).

Het Nibud is een onafhankelijke stichting die adviseert en informeert over financiën van huishoudens.

De gebruikelijke prijzen van een groot aantal kostensoorten worden jaarlijks gepubliceerd in deprijzengids Nibud. Voor een aantal kostensoorten worden afwijkende bedragen gehanteerd, omdat dedoor Nibud gehanteerde bedragen niet in verhouding staan tot de bijstandswet als bestaansminimumof omdat deze kostensoorten ontbreken in de prijzengids.

In verband met het uitgangspunt dat de PW in het stelsel vanbestaansvoorzieningen deplaats inneemt van het laatste vangnet, speelt het begrip voorliggende voorziening eenbepalende rol. Volgens artikel 15 van de PW bestaat er geen recht op bijstand voor zover eenberoep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel,

wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. De bijzondere bijstandin het kader van de PW mag het beleid, dat gevoerd wordt bij voorliggende voorzieningenniet doorkruisen. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot de kosten die in devoorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Lid 2: Een besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand inmindering gebracht. Dit betekent dat alleen voor de meerkosten bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Een voorbeeld van besparing van kosten is het eigen aandeel in de kosten van een

maaltijdvoorziening. Immers, iedereen heeft kosten in verband met voeding. De kosten van eenmaaltijd behoren tot de algemene kosten van het bestaan. Het wordt daarom billijk geacht datbelanghebbenden, die aangewezen zijn op een maaltijdvoorziening, zelf een eigen aandeel betalen inde kosten hiervan. Het eigen aandeel wordt bepaald aan de hand van de normen die door Nibud worden gesteld voor kosten die algemeen noodzakelijk zijn.

Artikel 10 Medische kosten en hulpmiddelen

Een van de beginselen van de bijstandswet is dat er geen recht bestaat op bijstand voor zover eenberoep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordtgeacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zichevenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

De AWBZ, Wlz en de Zvw vergoeden noodzakelijke kosten die verband houden met(para)medische behandelingen. In principe zijn deze regelingen toereikend en passend waardoor ergeen recht op bijstand bestaat. Kosten die vanuit de WMO vergoed kunnen worden, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit kunnen hulpmiddelen zijn of kosten die voortvloeien uit een medische noodzaak.

Verder kan de belanghebbende gebruik maken van de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering, die de RSD biedt voor iedere inwoner van één van de regiogemeenten, als onderdeel van het minimabeleid. Wanneer wordt deelgenomen aan de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering en het inkomen lager is dan 130% van het minimumloon kan de belanghebbende voor deelname aan de CAZ een tegemoetkoming ontvangen. Indien de belanghebbende beschikt over een (collectieve) aanvullende ziektekostenverzekering, wordt deze (collectieve) aanvullende ziekteverzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening.

Artikel 11 Sociaal noodzakelijke kosten

Kostensoorten waarbij sprake is van een sociale noodzaak en waarvoor geen voorliggendevoorziening voorhanden is, kunnen als bijzonder worden aangemerkt en komen in beginsel voorbijstand in aanmerking, mits ook aan de andere criteria voor bijzondere bijstandsverlening is voldaan.

Volstaan wordt met deze algemene formulering omdat het specifieke situaties betreft die moeilijk inalgemene regelgeving vast te leggen zijn. Aanvragen om bijzondere bijstand voor dit soort kostenvragen om een individuele beoordeling, rekening houdend met de omstandigheden van de

belanghebbende en/of het gezin.

Artikel 12 Kosten beschermingsbewind, mentorschap en onder curatele stelling

De Kantonrechter stelt de beloning van de bewindvoerder, mentor of curator meestal bij beschikking vast. Dit kan in de beschikking tot curatele of bij latere beschikking.

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de forfaitaire tarieven zoals vastgesteld in de Ministeriele regeling ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’.

Het komt ook voor dat de griffier van het Kantongerecht een individuele declaratie van het kantoor van de bewindvoerder of curator goedkeurt door middel van een stempel en een akkoord. Dit betreft doorgaans extra kosten die een curator op basis van een onderbewindgestelde in rekening brengt.

Indien er sprake is van bewindvoering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen(WSNP) kan geen bijzondere bijstand verleend worden voor de hiermee gepaard gaande kosten. De WSNP is opgenomen in de Faillissementswet (FW). De FW voorziet al in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de WSNP-bewindvoerder .

Voor budgetbeheer geldt de dienstverlening van bureau Schuldregeling van de uitvoeringsorganisatie Regionale Sociale Dienst als voorliggende voorziening.

Artikel 13 Suppletie op de aflossing bij leningen

In de meeste gevallen zal de bijzondere bijstand voor een lening bij de kredietbank in de vorm van een borgstelling worden afgegeven. Suppletie is een aanvulling op de afloscapaciteit waardoor er een hogere lening kan worden afgesloten. Suppletie voor een lening bij de kredietbank zal in de praktijk verstrekt worden aan asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen en daarvoor inrichtingskosten of kosten voor duurzame gebruiksgoederen hebben. Zij zijn niet in staat geweest om te reserveren en gezien hun positie is dit hen ook niet te verwijten. Door de bijzondere bijstand in de vorm van suppletie te verstrekken kan de lening bij de kredietbank in drie jaar worden afgelost en kunnen betrokkenen een goede start maken. Een eenmaal vastgestelde suppletie wordt niet aangepast bij normwijzigingen gebaseerd op halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnormen. Alleen bij een wijziging van de norm, toeslag of verlaging als gevolg van verandering van leefvorm, bijvoorbeeld van gehuwde naar alleenstaande ouder, of als gevolg van het verkrijgen een hogere norm als gevolg van het gaan behoren tot een andere leeftijdscategorie, vindt een herberekening van de hoogte van de suppletie plaats. Ook vindt er een herberekening plaats indien er sprake is van een aanzienlijke inkomenswijziging van 20% of meer.

Artikel 14 Kosten medisch onderzoek i.v.m. ontheffing inburgeringsplicht

De kern van de Wet inburgering (Wi) wordt gevormd door een inburgeringsplicht voor in beginsel allevreemdelingen van 16 tot de pensioengerechtigde leeftijd die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven, voor zover deze personen niet gedurende minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en niet over bepaalde diploma's, certificaten of andere (soortgelijke) bewijsstukken beschikken.

De inburgeringsplicht geldt zowel voor nieuwkomers als voor oudkomers die tot deze doelgroepbehoren. Vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij een zodanig ernstige psychische of lichamelijke belemmering dan wel zodanige verstandelijke handicap hebben, dat zij blijvend niet in staat zijn het inburgeringsexamen af te leggen, komen in aanmerking voor ontheffing van de inburgeringsplicht.

Om in aanmerking te komen voor ontheffing dient een medisch advies van Argonaut te worden opgevraagd door de potentiele inburgeringsplichtige. Het aanvragen van een dergelijk advies brengt kosten met zich mee.

Voor deze kosten kan bijstand worden toegekend, wanneer een inburgeringsplichtige een inkomenheeft op of rond bijstandsniveau. Wanneer hij gekeurd wordt en inderdaad aangetoond is, dat hij eenpsychische, lichamelijke en/ of verstandelijke beperking heeft, worden de kosten door het dagelijksbestuur vergoed.

Wanneer Argonaut in het advies aangeeft dat betrokkene geacht wordt in staat te zijn het inburgeringsexamen binnen de gestelde termijn van 5 jaar (c.q. 3.5 jaar voor sommige doelgroepen) te behalen is bijstandsverlening niet mogelijk.

Artikel 15 Eigen bijdrage rechtsbijstand

Het Juridisch Loket helpt met de verheldering van de vraag en geeft gratis juridisch advies. Als het nodig is, verwijst het Juridisch Loket door naar de juiste persoon of instantie die verder kan helpen. Blijkt rechtsbijstand nodig, dan komt men voor de eigen bijdrage in aanmerking als vooraf een juridisch advies is gevraagd via het Juridisch Loket. Daarom wordt er geen vergoeding verstrekt voor de korting op de eigen bijdrage, ongeacht of betrokkene ook daadwerkelijk het Juridisch loket bezocht heeft.

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstandindien deze kosten noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid wordt aangenomen als er een advocaat istoegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand. In een aantal gevallen wordt de eigen bijdrage

terugbetaald (bijvoorbeeld bij de kostenveroordeling van de tegenpartij is dit verdisconteerd in deforfaitaire vergoeding bij veroordeling van de tegenpartij in de kosten. Omgekeerd geldt dat, indien het verzoek om toevoeging van een advocaat door de Raad voor de Rechtsbijstand is afgewezen, de procedure in beginsel niet noodzakelijk is. Een beroep op de rechtsbijstandverzekering van een belanghebbende kan een voorliggende voorziening zijn.

Kosten zoals reiskosten, faxkosten en telefoonkosten gemaakt ten behoeve van het voeren van overleg met hun advocaat en het voorbereiden van zittingen – worden niet beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de PW.

De regering is voornemens de gesubsidieerde rechtsbijstand (verder) te herijken. De plannen zijn om mogelijkheden te creëren tot individueel maatwerk in de Wet op de rechtsbijstand zoals een passende betalingsregeling (TK 2015/16, 31 753, nr. 118). Dit met het streven dat deze regeling gezien haar aard en doel, in het kader van de wet wordt beschouwd als een voorliggende passende en toereikende voorziening. Aanvragen voor de eigen bijdragen worden (dan) afgewezen op grond van artikel 15 van de Participatiewet.

Artikel 16 Inrichtingskosten

In principe behoren de inrichtingskosten tot de algemene kosten van bestaan waarin een belanghebbende moet voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf door middel van het aangaan van een lening bij bijvoorbeeld de Kredietbank.

In de praktijk is er echter een aantal situaties aan te wijzen waarin een belanghebbende niet geachtkan worden in staat te zijn geweest om voor deze kosten te reserveren en dit ook niet verwijtbaar is.

Het gaat dan met name om asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen ofpersonen met een medische noodzaak om te verhuizen. Een financiële noodzaak kan zijn dat het dagelijks bestuur aan betrokkene de voorwaarde heeft opgelegd om te gaan verhuizen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij de verstrekking van een woonkostentoeslag. In deze gevallen is het dagelijks bestuur van mening dat strikte toepassing van het voorgaande niet redelijk is. In deze en vergelijkbare gevallen kan bijstand worden verstrekt voor genoemde kosten in de vorm van suppletie.

De hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de richtprijzen zoals vermeld in de NIBUD-Prijzengids voor afzonderlijke gebruiksartikelen en voor een volledige woninginrichting de geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. In overleg met de cliënt kan overigens heel goed naar een goedkopere oplossing worden gezocht. Te denken valt bijvoorbeeld aan krijgen/lenen van familie/kennissen, kopen op marktplaats en kringloopwinkels. Het gaat hier om bijstand in de vorm van een geldlening, die juist voor deze groep cliënten, die geen reserveringsruimte hebben, een extra belasting is.

Bij de hoogte van de noodzakelijke kosten wordt gekeken naar het aantal personen binnen het gezin. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige kinderen. De bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van borgtocht en suppletie.

Bij een echtscheiding/verlating is het uitgangspunt dat reeds gedeeltelijk wordt voorzien in de inrichtingskosten middels de boedelscheiding.

Artikel 17 Woonkostentoeslag als bijzondere bijstand

Met betrekking tot verzoeken voor bijzondere bijstand voor een woonkostentoeslag dient eenonderscheid gemaakt te worden tussen de bewoners van een huurwoning en een woning ineigendom. Bij een huurwoning is de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk aan de gemiste

huurtoeslag. Bij een eigen woning wordt de hoogte van de woonkostentoeslag bepaald aan de handvan een huurwoning met vergelijkbare woonlasten en de daarbij gemiste huurtoeslag.

Aan de bijstandsverlening wordt de verplichting verbonden datbelanghebbende op zoek gaat naar passende woonruimte. Hieronder wordt verstaan een woning waarvan de woonlasten uit het beschikbaar staande inkomen voldaan kunnen worden eventueel aangevuld met een bijdrage op grond van de Wht. Indien de woning een eigen woning betreft dient men de woning zo spoedig mogelijk te koop aan te bieden. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal een jaar, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten. Bijvoorbeeld als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is.

Artikel 18 Verhuiskosten

Voor wat betreft het recht op bijzondere bijstand, behoren de kosten in verband met verhuizing tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf of het afsluiten van een lening. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten.

Een verhuizing kan onder omstandigheden noodzakelijk zijn. Als de noodzaak van de verhuiskosten is vastgesteld, moet worden beoordeeld of deze voortkomen uit bijzondere omstandigheden waarin belanghebbende verkeert. Aangezien het hier gaat om kosten die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau door te reserveren of hiervoor een lening af te sluiten, moet voor de beoordeling hiervan worden gekeken of zich in het individuele geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het reserveren voor deze kosten of het sluiten van een lening niet mogelijk is. Hiervan kan sprake zijn indien de verhuizing onvoorzienbaar was. Heeft men de beschikking over saldi/spaargeld/contanten, dan kan dit aangemerkt worden als gereserveerd bedrag. Daarbij is niet van belang of dit vermogen lager is dan de vermogensgrens. Een vermogensvrijlating is hier niet van toepassing. Ook bij cliënten die een bijstanduitkering ontvangen dient te worden vastgesteld of er ’spaargeld’ aanwezig is waarmee in de kosten kan worden voorzien. In principe wordt de bijstand in de vorm van een borgstelling verleend. Is het niet verwijtbaar dat betrokkene niet heeft kunnen reserveren, dan wordt de bijstand om niet verstrekt. Dit zal het geval zijn bij asielzoekers die na een verblijf in een AZC reguliere huisvesting krijgen. De waarborgsom zal altijd in de vorm van een geldlening worden verstrekt, omdat men de waarborgsom na het verlaten van de woning terug krijgt als de woning weer in een goede staat wordt opgeleverd.

Artikel 19 Jong meerderjarigen

De jong meerderjarige zal primair een beroep moeten doen op de onderhoudsverplichting die op zijnouder of ouders rust. Het dagelijks bestuur onderzoekt actief in hoeverre de ouders aan hun onderhoudsverplichting kunnen voldoen en welke omstandigheden een uitzondering op deze regel van onderhoudsplicht rechtvaardigen. De aanvrager zal dus objectief moeten aantonen dat de ouders niet in staat zijn of niet voornemens zijn om de jongmeerderjarige in het levensonderhoud teondersteunen. Het dagelijks bestuur kan zelf ook contact opnemen met de ouders.

In de artikelen 41 en 44 van de PW is geregeld dat jongeren tot 27 jaar een wachttijd hebben vanvier weken voordat zij een uitkering kunnen aanvragen voor algemene bijstand voor levensonderhoud.

In deze vier weken dient de jongere op zoek te gaan naar werk en/of opleiding. Voor bijzonderebijstand voor levensonderhoud is, analoog aan de wettelijke bepalingen, in deze beleidsregel eenvergelijkbare regeling opgenomen.

Artikel 20 Alleenstaande Oudercompensatie (AOC)

Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden. Een belangrijke reden voor de Wet hervorming kindregelingen is dat alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken er financieel op vooruit moeten gaan. Met de vaststelling van de Wet hervorming kindregelingen is de hogere norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet (en IOAW en IOAZ) verdwenen. De norm alleenstaande ouder is even hoog als de norm alleenstaande. Via het kindgebonden budget ontvangen zij vervolgens van de belastingdienst de alleenstaande ouderkop (alo-kop).

Vanwege de hantering van een ander partnerbegrip in de Awir (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) dan in de Participatiewet, kunnen sommige alleenstaande ouders in bepaalde situaties géén aanspraak maken op de alleenstaande ouder kop (alo-kop). Hierdoor daalt of blijft het inkomen beperkt tot de norm voor een alleenstaande, terwijl belanghebbende feitelijk een alleenstaande ouder is. Hierdoor ontstaat een financieel-nadelige en onwenselijke situatie voor belanghebbende.

De bedoeling van de wet is dat mensen over een minimaal bestaansinkomen kunnen beschikken. Als gevolg van de verschillen in partnerbegrip raakt deze doelstelling in het geding. De inkomstendaling voor de alleenstaande ouder is dusdanig substantieel dat we er voor kiezen te ‘repareren’ door middel van het verstrekken van periodiek aanvullende bijzondere bijstand.

Het gaat om alleenstaande ouders die in het kader van de belastingwetgeving geacht worden een fiscaal partner te hebben, maar deze in werkelijkheid niet hebben. Aan hen kan op aanvraag, in de vorm van periodieke algemene bijstand, compensatie verstrekt worden voor het ontbreken van de alo-kop.

Er is wel een uitzondering: als op de alleenstaande ouder de kostendelersnorm van toepassing is, bestaat er geen recht op deze compensatieregeling. Een persoon op wie de kostendelersnorm van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet. Ook gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor deze compensatieregeling.

De aanvullende bijzondere bijstand op basis van deze regeling kan nooit meer bedragen dan de alleenstaande ouderkop. Immers de algemene bijstand wordt verleend vanwege het niet verkrijgen van deze alleenstaande ouderkop.

Het recht op compensatie is in beginsel voor de periode van zes maanden. Verder wordt de alleenstaande ouders verplicht alles in het werk te stellen de situatie in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid en de voorliggende voorziening te verzilveren. De verwachting is dat dit redelijkerwijs binnen zes maanden geregeld kan zijn. Als dit onverhoopt niet het geval blijkt te zijn, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend en kan bij de beoordeling hiervan worden overwogen of al het mogelijke is gedaan. Als dat het geval is kan wederom een maximale termijn gegeven worden.

Als er sprake is van een ‘niet-rechthebbende’ partner omdat de partner in detentie (artikel 13 lid 1 onder a) zit of in een verzorgingstehuis zit of is uitgesloten van het recht op bijstand wegens verblijf in het buitenland, wordt de alleenstaande ouder verplicht een brief te sturen aan de belastingdienst met het verzoek om af te zien van het fiscaal partnerschap. Indien de belastingdienst dit verzoek honoreert, zal belanghebbende alsnog de alo-kop ontvangen waardoor er geen noodzaak (meer) is voor het verstrekken van compensatie. Zeker waar het een partner betreft die permanent in een verzorgingstehuis verblijft, is het de verwachting dat de belastingdienst een dergelijk verzoek in de meeste gevallen zal honoreren. Hoe de belastingdienst omgaat met een dergelijk verzoek als de partner in detentie zit, is niet bekend. Evenmin is bekend of de belastingdienst het verzoek met terugwerkende kracht honoreert.

Artikel 21 Bijzondere Bijstandsverlening bij gedwongen opname of verpleging in een psychiatrisch ziekenhuis

Kosten in levensonderhoud voor personen in hechtenis of die een gevangenisstraf uitzitten, komen ten laste van de Staat. Daarom is bepaald dat een persoon van wie 'rechtens zijn vrijheid is ontnomen' niet voor een socialezekerheidsuitkering in aanmerking komt. Echter, de kosten voor het levensonderhoud van personen die vanwege een geestesstoornis gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, komen niet ten koste van de Staat. Dit is bevestigd in de (niet gepubliceerde) uitspraak d.d. 22 maart 2006 (05/5826 WWB) van de Rechtbank Amsterdam. In deze uitspraak oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz) of op grond van artikel 37, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) onder het begrip 'rechtens zijn vrijheid ontnomen' als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, PW valt, op grond waarvan bijstandsverlening aan deze personen niet mogelijk is. De Rechtbank concludeert echter ook dat ten aanzien van deze categorieën van personen sprake is van een omissie in de wetgeving en dat sprake is van omstandigheden die niet door de wetgever zijn verdisconteerd.

Iemand die als gevolg van een gedwongen opname zijn uitkering verliest, heeft - naast het probleem van het betalen van de ziektekostenpremie - mogelijk ook geen middelen meer om de vaste lasten die verbonden zijn aan het aanhouden van woonruimte te kunnen voldoen. Dit klemt te meer omdat in de regel de geestesstoornis die leidt tot een gedwongen opname onverwachts optreedt waardoor de betrokkene - anders dan bij detentie die in de regel van te voren bekend is - geen maatregelen kan nemen om de woonruimte aan te houden (bijvoorbeeld door reservering voor de woonkosten of een huisbewaarderschap). Gedwongen opname kan zo leiden tot schulden of dakloosheid.

Het feit dat een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in voorkomende gevallen kan leiden tot onverzekerdheid, schulden of dakloosheid acht de regering onwenselijk. Om deze ongewenste situatie op te lossen is met deze wetswijziging voorzien in een structurele oplossing waarbij de bijzondere bijstand wordt opengesteld voor personen die worden opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr dan wel na ontslag van alle rechtsvervolging in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr. Door deze openstelling kan de betrokkene een beroep doen op bijzondere bijstand om te voorzien in onder meer de kosten van de premie voor een ziektekostenverzekering en eventuele persoonlijke uitgaven.

Anders dan bij de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr geschiedt de verstrekking van geneeskundige zorg voor TBS-ers onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie.

Voor de PW geldt deze verstrekking als een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 PW). Dit betekent dat voor personen die, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, worden opgenomen in een TBS-inrichting geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor geneeskundige zorg of voor de ziektekostenpremie. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor het aanhouden van woonruimte of voor persoonlijke uitgaven.

Het recht op deze bijzondere bijstand gaat in vanaf het moment van opname in die TBS-inrichting.

Ingeval de belanghebbende, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, enkel in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing in een TBS-inrichting, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment waarop het vonnis op grond waarvan de plaatsing is bevolen onherroepelijk is geworden.

Ingeval de belanghebbende met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment van opname in dat psychiatrisch ziekenhuis.

Artikel 22 Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)

Iedere inwoner van de in de RDWI deelnemende gemeente heeft de mogelijkheid een collectieve aanvullende verzekering (caz verzekering) af te sluiten bij zorgverzekeraar Zilveren Kruis Achmea of bij zorgverzekeraar Menzis. Omdat er sprake is van groepsdeelname, krijgen de deelnemers korting op de premie. Daarnaast verstrekken de gemeenten een tegemoetkoming in de premie.

Artikel 23 De wijze van verstrekken

In elk besluit aan belanghebbende zal het dagelijks bestuur moeten aangeven in welke vorm zij de bijstand gaat verlenen, te weten om niet, in de vorm van een geldlening, suppletie of op borgtocht.

Uitgangspunt is dat de bijstand om niet wordt verleend, tenzij de PW of deze beleidsregel anders

voorschrijft.

Artikel 24 De wijze van betalen

Om uniformiteit te bewaren is in dit artikel beschreven op welke wijze tot betaling overgegaan kanworden. In het 4e lid wordt bijvoorbeeld onder derden verstaan een bewindvoerder, een curator, een schuldeiser of de aanbieder van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering voor minima.

Artikel 25 Onvoorziene omstandigheden en kennelijke hardheid

In het geval dat strikte toepassing van deze beleidsregels zouden leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kan daar ten gunste van de belanghebbende van worden afgeweken.

Artikel 26 Inwerkingtreding en citeertitel

In dit artikel is de inwerkingtreding en citeertitel geregeld evenals de intrekking van de voorgaandebeleidsregel.