Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de Gemeente Ridderkerk 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de Gemeente Ridderkerk 2014

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 oktober 2013, nummer 2013-311;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

Vast te stellen de:

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de Gemeente Ridderkerk 2014.

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie voor het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Ridderkerk en voor de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    financiële administratie: het onderdeel van de administratie dat omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen over de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Ridderkerk, om te komen tot een goed inzicht in:

    • ·

      de financieel-economische positie;

    • ·

      het financiële beheer;

    • ·

      de uitvoering van de begroting;

    • ·

      het afwikkelen van vorderingen en schulden;

      en rekening en verantwoording af te leggen daarover.

  • c.

    GR BAR: de Gemeenschappelijke Regeling genaamd BAR-organisatie

  • d.

    standaardpakket: in het standaardpakket zijn alle taken opgenomen die door de deelnemende gemeenten in de GR BAR op gelijke wijze worden uitgevoerd.

  • e.

    maatwerkpakket: in de maatwerkpakketten zijn alle taken opgenomen die uitsluitend worden uitgevoerd door 1 of 2 van de deelnemende gemeenten in de GR BAR of waarvoor lokaal beleid van toepassing is. Ook de kosten ten behoeve van de regievoering maken onderdeel uit van een maatwerkpakket.

  • f.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

  • g.

    doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen.

  • h.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programmabegroting

  • 1. De raad stelt in ieder geval bij de aanvang van de nieuwe raadsperiode een programma indeling vast. Deze programma indeling kan indien gewenst worden onderverdeeld in cluster- of subprogramma’s.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen producten de onderverdeling van de programma’s in clusters vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 4. Bij de programmabegroting wordt door de raad vastgesteld welk resultaat men wil bereiken.

  • 5. De vraag of de uitvoering van een door de raad opgedragen taak in het standaardpakket zit of in een maatwerkpakket, wordt bepaald op basis van de analyse of de twee andere gemeenten die deelnemen in de GR BAR dezelfde taak ook laten uitvoeren.

  • 6. Wanneer duidelijk is welke taken in het standaardpakket en welke taken in het maatwerkpakket worden opgenomen, wordt dit middels de begroting van de GR BAR aan de raad voorgelegd om een zienswijze op te geven.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten, eventueel per cluster weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per cluster weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening worden van de investeringen minimaal de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele uitputting hiervan weergegeven.

  • 4. Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma’s. In de verantwoording geeft het college, conform de opzet van de begroting, aan:

    • a.

      wat hebben we bereikt;

    • b.

      wat hebben we daar voor gedaan;

    • c.

      wat heeft het gekost;

    • d.

      afwijkingen ten opzichte van de in de begroting gestelde doelen worden toegelicht.

  • 5. Het college neemt in de programmarekening een overzicht op van de begrotingsrechtmatigheid.

  • 6. De begroting en de jaarstukken bevatten een overzicht van de subsidies.

  • 7. Bij het vaststellen van de begroting en de jaarstukken worden de wettelijke termijnen in acht genomen.

Artikel 3a Kaders begroting (kadernota / voorjaarsnota)

  • 1. Het college biedt de raad een nota aan over de kaders voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. In deze nota worden de bevindingen betrokken uit de eerste tussentijdse rapportage bedoeld in artikel 5 en de jaarstukken bedoeld in artikel 3.

Artikel 4. Autorisatie begroting

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en de baten per programma.

  • 2. Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken binnen het desbetreffende programma en/of extra benodigde middelen aan te vragen aan de raad, om het collegeprogramma te realiseren. In de tussentijdse rapportages wordt aan de raad inzicht gegeven in de wijze van besteding.

  • 3. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 4. Het college is gemachtigd, om in uitzonderingsgevallen zonder voorafgaand raadsbesluit, de belangen van de gemeente en de GR BAR, naar de inzichten op dat moment, zo goed mogelijk te behartigen. Deze omstandigheden zijn aan de orde indien het gemeentebelang in een bepaalde situatie (mogelijke) nadelige gevolgen zou oplopen indien geen beslissing kan worden genomen en ingrijpen geen uitstel duldt. Deze uitzonderingsgevallen worden betiteld als “brandzaak” en terstond na het collegebesluit gemeld aan de raad.

Artikel 5. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de afwijkingen op de begroting van de gemeente over de eerste drie maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages bevatten ten minste een uitvoerig inzicht in de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten, de voortgang van de indicatoren alsmede de voortgang van de bedrijfsvoering binnen de GR BAR.

  • 3. In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen toegelicht op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van programma’s en investeringskredieten in de begroting groter dan 10% van het oorspronkelijke budget op productniveau met een minimum van € 25.000.

  • 4. Voor afwijkingen groter dan € 100.000 per gebeurtenis is vooraf een raadsbesluit nodig, uitgezonderd afwijkingen waar de gemeente geen invloed op heeft. Er mag pas opdracht gegeven worden tot uitvoering, nadat de raad hiermee heeft ingestemd.

Artikel 5a. Informatieplicht

  • 1. De begroting, de jaarstukken en tussentijdse rapportage van de GR BAR worden door het college voorzien van advies voorgelegd aan de raad, zodat deze:

    • a.

      bij de begroting en de jaarrekening een zienswijze indienen

    • b.

      de tussentijdse rapportage voor kennisgeving aannemen.

  • 2. Indien de zienswijze zoals bedoeld in lid 1 sub a, geheel of gedeeltelijk niet door de GR BAR wordt overgenomen informeert het college de raad zo spoedig mogelijk.

  • 3. Het college consulteert de raad tijdig over overige financiële stukken van de GR BAR, zoals:

    • a.

      Termijnkalender P&C producten van de GR BAR

    • b.

      Treasurystatuut

    • c.

      Quickscan fiscale kansen en bedreigingen

    • d.

      Transitie activa.

Artikel 5b. Beleidsnota’s

Het college biedt de raad ter besluitvorming tenminste eens per raadsperiode een beleidsnota aan over de volgende onderwerpen:

  • a.

    Grondbeleid

  • b.

    Subsidieverstrekkingen

In deze respectievelijke nota’s wordt in ieder geval ingegaan op:

  • a.

    De strategische visie van het toekomstige grondbeleid van de gemeente;

  • b.

    De kaders voor het verstrekken van gemeentelijke subsidies.

Artikel 6 Investeringen

  • 1. Voor de rente en afschrijvingen van nieuwe investeringen wordt door de raad per raadsprogramma voor het nieuwe begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren bij de begroting een lijst van nieuwe investeringen vastgesteld.

  • 2. De raad stelt de omvang van de meerjarige kapitaallasten vast.

  • 3. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 7 Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1. Materiële vaste activa worden afgeschreven op basis van de verwachte economische levensduur. Dit wordt nader uitgewerkt in een door hetcollege op te stellen nota activabeleid. De raad stelt deze vast.

    In de nota activabeleid wordt tevens een minimumgrens van activering aangegeven.

  • 2. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd, ongeacht de hoogte van het bedrag.

  • 3. Investeringen met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd. Bij raadsbesluit kan worden afgeweken van de activering.

  • 4. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5. Als de gebruiksduur van een afzonderlijk object aanmerkelijk afwijkt van hetgeen in de afschrijvingstabel in de nota activabeleid is aangegeven, kunnen burgemeester en wethouders onder opgaaf van redenen van de afschrijvingstabel afwijken.

Artikel 8 Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor openstaande vorderingen zoals onroerende-zaakbelasting, precariobelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

  • 2. Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college stelt een kadernota reserves en voorzieningen op. De raad stelt deze vast. Deze kadernota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

Artikel 10 Kostprijsberekening

  • 1. Indien er sprake is van een geraamde kostprijs van prestaties van de gemeente Ridderkerk, zal voor het bepalen van deze kostprijs een systeem van kostentoerekening worden gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen en bestemmingsreserve voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor zoals rioolheffing, afvalstoffenheffing en reinigingsrechten de compensabele BTW.

  • 3. De omslagrente voor de rentetoerekening van de kapitaallasten bedraagt een vast percentage en wordt bij de begroting vastgesteld.

  • 4. Voor specifieke projecten kan een afwijkend rentepercentage worden gehanteerd. Dit wordt bij afzonderlijk besluit vastgesteld.

Artikel 11 Vaststelling hoogte belastingen, rechten en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolheffing en afvalstoffenheffing.

  • 2. Het college biedt de raad jaarlijks een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt deze vast.

  • 3. Het college biedt eens in de 4 jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid. De raad stelt deze vast.

  • 4. De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 12 Financieringsfunctie

  • 1. Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen op basis van een prudent treasurybeleid;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2. Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie richtlijnen in acht die uitvoering geven aan prudent treasurybeleid.

  • 3. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4. Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een treasurystatuut. Het college zendt het treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.

Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 13 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur;

  • f.

    de controle op:

    • ·

      de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie;

    • ·

      de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur.

Artikel 14 Interne controle

  • 1. Het college draagt zorg voor het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening en voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen. Het college zendt deze regels ter kennisgeving aan de raad.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie

Artikel 15 Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt de zorg voor en legt in een besluit vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de BAR-organisatie;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de te maken afspraken met de GR BAR over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • 2. De besluiten genoemd onder letters a en b van het eerste lid worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 16 Aanbesteding en inkoop

Het college draagt zorg voor en legt in een besluit vast de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese Unie.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2014. De stukken vastgesteld in dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

Artikel 18 Intrekking oude verordeningen

De Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam “Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2014”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Ridderkerk in zijn openbare vergadering van
Ridderkerk, 14 november 2013
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
RM/695/

Toelichting Financiële verordening gemeente Ridderkerk 2014

Inleiding

Voor de indeling van de financiële verordening is de inhoud van artikel 212 Gemeentewet gevolgd. Dit artikel uit de Gemeentewet zegt dat de financiële verordening de uitgangspunten voor het financieel beleid en regels voor het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie moet bevatten. De elementen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie komen terug in de hoofdstukindeling. De hoofdstukken 3, 4 en 5 gaan achtereenvolgens over deze onderwerpen.

Het eerste lid van artikel 212 Gemeentewet stelt aanvullende eisen aan de inhoud van de verordening. De verordening moet waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en interne controle wordt voldaan. Ook deze eisen zijn in de indeling van de verordening terug te vinden. Zo behandelt het tweede hoofdstuk de verantwoording over de uitvoering van de begroting.

In hoofdstuk 3 zijn kaders voor het financieel beleid en in hoofdstuk 5 kaders voor de financiële organisatie opgenomen. Deze kaders maken samen de interne controle mogelijk, waaronder de controle op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen. Regels over interne controle zelf staan in hoofdstuk 4, het hoofdstuk over het financieel beheer. De interne controle richt zich mede op de rechtmatigheid van de (financiële) beheershandelingen.

Het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet geeft aan welke regels in elk geval in de verordening moeten zijn opgenomen. De verordening moet in elk geval regels bevatten voor waardering en afschrijving van vaste activa, grondslagen voor de berekening van tarieven en prijzen en de algemene doelstellingen en te hanteren richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie. Deze regels zijn opgenomen in het hoofdstuk 3, het hoofdstuk over het financieel beleid.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1 Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2 Programmabegroting

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad bij een volgende begroting de indeling wijzigen. De programma-indeling van een lopende begroting mag niet veranderd worden.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Deze keuze is vertaald naar het beschikbaar stellen van budgetten per programma.

Omdat behoefte kan bestaan aan inzicht op clusterniveau is er een aanvullend lid opgenomen. Het lid bepaalt dat de raad op voorstel van het college de clusters per programma vaststelt.

Daarbij is een aanvullend lid opgenomen, dat bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART-maken van de begroting. Dit is geen wettelijke plicht. Overigens bepaalt het artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken overhoop moeten worden gehaald. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Artikel 3 Inrichting begroting en jaarstukken

Het eerste lid bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s in de begroting eventueel per cluster worden weergegeven. Omdat de indeling van de jaarstukken de indeling van de begroting moet volgen, moet een eventuele indeling per cluster ook in de jaarstukken worden opgenomen.

De verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen wordt nader uitgewerkt in lid 2 door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Het vierde lid bepaald dat het college verantwoording aflegt over de uitvoering van de programma’s aan de hand van de 3 “W-vragen”. Hier wordt verantwoording afgelegd over de kaders zoals gesteld bij de begroting. De opzet van de begroting wordt in deze gevolgd.

Tot slot is de aanvullende bepaling opgenomen dat de begroting en de jaarstukken naast de door het BBV verplichte paragrafen een overzicht van subsidies bevatten.

Artikel 3a Kaders begroting (kadernota / voorjaarsnota)

Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet, het BBV en het achterliggende document bij het BBV uitgangspunten gemodificeerd stelsel van baten en lasten provincies en gemeenten (in dit document staan in aanvulling op het BBV de basisregels voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming).

Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een nota wordt aangeboden waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast.

Artikel 4 Autorisatie begroting

Artikel 4 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting.

In lid 2 staat dat het college bevoegd is overschrijdingen van lasten en onderschrijdingen van baten te dekken binnen het desbetreffende programma.

Bij uitzondering kan het college zich beroepen op een “brandzaak”. Terstond na het collegebesluit dient de raad hiervan per brief geïnformeerd te worden. De financiële uitwerking van de brandzaak zal in de eerstvolgende tussentijdse rapportage tot uitdrukking komen.

Artikel 5 Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. De eerste rapportage dient voor het zomerreces door de raad te zijn vastgesteld, de tweede rapportage voor het eind van het boekjaar. Naast de tussenrapportages informeert het college uiteraard de raad over relevante afwijkingen en ontwikkelingen welke zich voordoen buiten het stramien van de tussenrapportages.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.

Artikel 5a Informatieplicht

Er is een aanvullend artikel opgenomen voor een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad aangaande financiële stukken van de GR BAR.

Artikel 5b. Beleidsnota’s

Geen toelichting

Artikel 6 Investeringen

In dit artikel wordt vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programma’s verantwoorde lasten.

In 2009 heeft de gemeente Ridderkerk een nieuw financieel instrument ingevoerd om de jaarlijkse boeggolf aan kapitaallasten terug te dringen: het investeringsvolume. In dit artikel is het principe opgenomen van het investeringsvolume zoals dat in de begroting 2010 heeft vorm gekregen.

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Hierbij geldt wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast.

De nadere invulling van het activabeleid is opgenomen in de nota activabeleid die door het college wordt opgesteld en aan de raad ter vaststelling wordt aangeboden.

Artikel 8 Voorziening oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. Voor de genoemde gemeentelijke aanslagen en heffingen wordt een voorziening getroffen op basis van een het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. De overige vorderingen worden eveneens individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 9 Reserves en voorzieningen

Dit artikel bepaalt dat het college een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. In de reguliere planning&control producten wordt gerapporteerd over onttrekkingen en toevoegingen aan de reserves.

Artikel 10 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. Het gaat met name om de kostentoerekening waaraan leges en heffingen zijn verbonden.

In artikel 10 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die rechtstreeks met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 11 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, heffingen en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat het college de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks een voorstel doet.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet, dus niet zijnde gemeentelijke “belastingen”) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet). Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen.

Het tweede lid bepaalt dat de raad de kaders voor de verhuur en verkoop van onroerend goed jaarlijks vaststelt.

Het derde lid bepaalt dat de raad de kaders voor de prijzen van overige diensten eens in de vier jaar vaststelt.

Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 12 Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 12 van de verordening wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid wordt verwezen naar het Treasurystatuut, waarin de beleidsregels voor het financieringsbeleid staan. In het vierde lid wordt het college opgedragen een Tresasurystatuut vast te stellen.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het derde lid van deze verordening stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd.

Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden (bijv. hypotheek) te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er niet al te veel vertrouwen in.

Artikel 13 Administratie

Onder artikel 13 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 14 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 14 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 15 Financiële organisatie

Artikel 15 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

De regels bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. De regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie zijn opgenomen in een apart treasurystatuut.

Artikel 16 Inkoop en aanbesteding

Artikel 16 draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 17 en 18 Inwerkingtreding en intrekken oude verordeningen

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 19. Citeertitel

Artikel 19 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet).

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan gedeputeerde staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet).

De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.