Beleidsregel uitwegen gemeente Rijssen-Holten

Geldend van 13-04-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel uitwegen gemeente Rijssen-Holten

Artikel 1 Algemeen

Op basis van Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voor het maken, gebruiken of veranderen van een uitrit op de weg een meldingsplicht ingesteld bij het college.

Een melding wordt getoetst aan deze beleidsregels. Voldoet een melding niet aan deze beleidsregels, dan kan het college de uitweg verbieden.

Artikel 2 Wettelijke basis

De wettelijke basis voor het verbieden van een uitweg is artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Rijssen-Holten (APV). Een uitweg kan worden verboden in het belang van (lid 2):

  • a.

    indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    indien de bruikbaarheid van de weg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • e.

    In het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • f.

    indien het functioneren van aanwezige openbare (nuts)voorzieningen op of aan de weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorzieningen niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van de weg niet belemmert;

  • g.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen, het functioneren van de op of aan de weg aanwezige openbare (nuts)voorzieningen of wanneer de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast.

Artikel 3 Reikwijdte

Deze beleidsregel is niet van toepassing op alle uitwegen. Hieronder wordt de reikwijdte van de regel aangegeven.

3.1. Bebouwde kom

Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op aanvragen om uitwegvergunning binnen de bebouwde kom, met uitzondering van de industrieterreinen.

3.2. Nieuwbouw

In nieuwbouwwijken wordt de uitweg automatisch op initiatief van de gemeente aangelegd als de melding voldoet aan deze beleidsregel. Als een uitweg in nieuw te bouwen wijken afwijkt van deze regels, kan de uitweg worden verboden.

3.3. Bestrating één niveau

Bij bestrating op één niveau is deze beleidsregel ook van toepassing.

Artikel 4 Procedure

Op de behandeling van de melding is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Bij het verbieden van een uitweg staat beroep open als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. De procedure is globaal als volgt:

  • -

    de aanvraag bestaat uit een ingevuld formulier ‘melding inrit’ met situatietekening en foto.

  • -

    de melding wordt door de vakafdeling getoetst.

  • -

    wanneer het college of krachtens mandaat de melding tot gevolg heeft dat er geen verbod tot aanleg opgelegd hoeft te worden, ontvangt de melder een verklaring van geen bezwaar. Daar kunnen voorschriften aan worden verbonden. Voor de kosten van de aanleg van de inrit ontvangt de melder een factuur.

  • -

    bij een besluit tot verbieden van de uitweg, heeft de belanghebbende de mogelijkheid binnen 6 weken bezwaar in te dienen bij het college.

Artikel 5 Criteria

Voor het maken, veranderen of gebruiken van de uitweg gelden de volgende regels:

Standaardbreedte

In het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt de standaardbreedte voor een enkele uitweg vastgesteld op 3 meter. In het belang van de verkeersveiligheid en het doelmatig gebruik van de uitweg kan hiervan worden afgeweken. Bij de beoordeling van een bredere uitweg dan de standaardbreedte wordt hetgeen hieronder is vermeld in de beoordeling meegewogen.

Tweede of meerdere uitwegen bij een perceel

Uitgangspunt is één uitweg per woonperceel.

5.1. Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht

In het belang van veilig gebruik van de weg kan men overgaan tot het verbieden van de uitweg als:

  • a.

    de uitweg breder is dan de vastgestelde standaardbreedte en geen noodzaak uit oogpunt van veiligheid van het verkeer op de weg kan worden aangetoond.

als de uitweg komt te liggen:

  • b.

    op of nabij een rotonde, kruising of splitsing van wegen;

  • c.

    als de uitweg kan leiden tot belemmering van het zicht;

  • d.

    op of nabij opstelstroken dan wel voorsorteervakken;

  • e.

    op een plaats waar de ruimte voor het plaatsen van een personenauto op het perceel van de aanvrager minder dan 5 meter zou bedragen;

  • f.

    op een plaats waar belemmeringen ontstaan voor het in- en uitrijden met een personenauto van één of meer bestaande garages;

  • g.

    op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad moet worden bereden om vanaf de openbare weg het perceel te bereiken;

  • h.

    op een plaats waar verlichting of bebording is aangebracht en deze uit oogpunt van veilig gebruik van de weg niet verplaatst kunnen worden.

5.2. Indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

In het belang van de handhaving van parkeergelegenheid kan een uitweg worden verboden als

vanwege een hoge parkeerdruk op de openbare weg het niet gewenst is één of meerdere parkeerplaatsen of parkeergelegenheid te laten vervallen.

5.3. Indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

In het belang van de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente kan een uitweg worden verboden als:

  • a.

    structureel groen wordt doorkruist;

  • b.

    op de locatie van de uitweg een houtopstand staat en de gemeente geen medewerking wil verlenen om deze te kappen.

5.3. De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

In het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving kan een uitweg worden verboden als:

  • a.

    de uitweg leidt tot parkeren in de voortuin van tussenwoningen

  • b.

    er minder dan 2 meter ruimte is naast de woning zodat het leidt tot parkeren in de voortuin van de woning

  • c.

    naar het oordeel van burgemeester en wethouders sterk afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke belevingswaarde van het desbetreffende gebied

5.4. Indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen

In die situatie wordt een tweede uitweg verboden.

Artikel 6 Voorschriften

Waar het naar oordeel van het college nodig is, worden voorschriften gesteld aan de uitweg.

Artikel 7 Aanleg en kosten

De gemeente legt de uitweg aan op kosten van de aanvrager.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: ‘Beleidsregel uitwegen gemeente Rijssen-Holten’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten op 31 maart 2011.
A.C. van Eck, A.C. Hofland,
secretaris, burgemeester

Nota-toelichting Toelichting beleidsregels uitwegvergunning

1. ALGEMEEN

De melding voor het aanleggen of uitbreiden van een uitweg wordt getoetst aan artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten. In de praktijk blijkt dat de ruime toetsingsgronden in lid 2 van dit artikel verschillend kunnen worden geïnterpreteerd en het is gewenst dit door middel van beleidsregels nader uit te werken. Doel van deze regels is meer duidelijkheid te geven over de toetsing van de meldingen.

Bij meldingen die strijdig zijn met of afwijken van deze beleidsregels, kan het college de uitweg verbieden. Ook heeft het college de mogelijkheid af te wijken van de beleidsregel op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. WETTELIJKE BASIS

De wettelijke basis voor een uitweg is artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten. Dit artikel luidt als volgt:

1.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

d. indien de bruikbaarheid van de weg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

e. In het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

f. indien het functioneren van aanwezige openbare (nuts)voorzieningen op of aan de weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorzieningen niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van de weg niet belemmert;

g. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen, het functioneren van de op of aan de weg aanwezige openbare (nuts)voorzieningen of wanneer de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast.

3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

3. REIKWIJDTE

Deze beleidsregel is niet van toepassing op alle meldingen van een uitweg. Hieronder wordt de reikwijdte van de regel aangegeven.

3.1 Bebouwde kom

Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op van uitwegen binnen de bebouwde kom, met uitzondering van de industrieterreinen. De meeste aanvragen hebben betrekking op uitwegen binnen de bebouwde kom en omdat aanvragen voor uitwegen op industrieterreinen en buiten de bebouwde kom vrijwel geen problemen opleveren, zijn deze buiten beschouwing te laten.

3.2 Nieuwbouw

Het meenemen van een uitweg bij het aanbrengen van bestrating in nieuwbouwwijken is praktisch. Hiervoor moet de melding wel voldoen aan het gestelde in de beleidsregels. Als de melding afwijkt van deze beleidsregel, dan moet hiervoor een vergunning aangevraagd worden.

Als er een reconstructie plaatsvindt van straten, geldt in principe de bestaande vergunning/situatie tenzij dit na herinrichting feitelijk niet meer mogelijk is.

3.3 Bestrating één niveau

In de verblijfsgebieden wordt veel gebruik gemaakt van bestrating op één niveau. Ondanks dat er geen duidelijk verschil te zien is in de bestrating, gelden hiervoor ook de regels voor vergunningverlening van uitwegen. In de APV wordt namelijk gesproken over maken, gebruiken en veranderen van een uitweg op de weg. Als deze bestrating wordt aangebracht in nieuwbouwwijken, dan geldt hetgeen gesteld is bij 3.2

4. PROCEDURE

Een globale omschrijving van de procedure melding aanleg uitweg.

5. CRITERIA

Voor het maken, veranderen of gebruiken van de uitweg gelden vier criteria. In het algemeen zijn twee uitgangspunten gesteld, zie hieronder.

Standaardbreedte

Te brede inritten leiden tot snellere en minder voorspelbare manoeuvres bij het in- en uitrijden die gevaar kunnen opleveren voor andere weggebruikers. Er moet rekening gehouden worden met veiligheid van fietsers en voetgangers. Het is gewenst in het kader van veilig en doelmatig gebruik van de weg hiervoor een standaardbreedte in te stellen.

Naar oordeel van het college is een uitweg met breedte van 3 meter in de meeste gevallen voldoende om op een verantwoorde wijze het verharde terrein op eigen erf te bereiken en benutten voor het parkeren van één of meerdere voertuigen. In het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg is de standaardbreedte van een enkele uitweg vastgesteld op 3 meter. Het betreft de doorrijbreedte, gemeten op 0,5 meter vanaf aansluiting met de openbare weg.

In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de standaardbreedte. Voorgesteld kan worden dat bij een weg met een verkeersfunctie met een maximumsnelheid van 50 of 70 km/uur in het belang van een veilig gebruik van de weg het gewenst is bij het uitrijden gebruik te maken van één rijbaan. Hiervoor kan een bredere uitweg nodig zijn. Daarnaast kan de breedte van de weg en het parkeren op de weg aan een of beide zijden ertoe leiden dat er voor het manoeuvreren te weinig ruimte is en in het belang van een doelmatig gebruik van de weg een bredere uitweg nodig is.

Uitgangspunt bij verbreding is dat alleen de aansluiting met de openbare weg wordt verbreed. Ervan uitgaan dat verbreding noodzakelijk is voor het manoeuvreren, is naar mening van het college verbreding van de aansluiting met de openbare weg voldoende. De strook tussen uitrit en aansluiting woonperceel blijft hierdoor 3 meter.

Tweede of meerdere uitwegen bij een perceel

Uitgangspunt is één uitweg per woonperceel.

5.1 Bruikbaarheid van de weg

Als door een hoge parkeerdruk het niet gewenst is dat één of meerdere parkeerplaatsen of parkeergelegenheid komen te vervallen, kan de vergunning voor een uitweg worden geweigerd. De omvang van het gebied om de parkeernorm te bepalen hangt af van de functie van de weg. Het parkeren op eigen erf betekent vaak een auto minder op de openbare weg. Een parkeerplaats op eigen erf telt mee bij de berekening van de parkeernorm. Een tweede inrit wordt niet meegerekend voor de parkeernorm.

5.2 Veilig en doelmatig gebruik van de weg

Zoals hierboven is aangegeven is om reden van veilig en doelmatig gebruik een standaardbreedte ingesteld voor een enkele uitrit van 3 meter. Bij aanvraag om verbreding van de inrit de noodzaak hiervan moeten worden aangegeven.

b. t/m h:

Onder de punten ‘b’ tot en met ‘h’ worden verkeerssituaties aangegeven waarbij een uitweg minder gewenst kan zijn en de verkeerssituatie aanleiding kan zijn de vergunning te weigeren.

5.3 De bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

In het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving kan een vergunning worden geweigerd als:

a. de uitweg leidt tot parkeren in de voortuin van tussenwoningen. Het college is van mening dat parkeren in voortuinen bij tussenwoningen niet gewenst is vanwege het aantasten van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Vaak is de ruimte voor de woningen beperkt zodat ook de 5 meter ruimte voor de woning (zie 4.2 onder e) niet gehaald wordt.

b. de uitweg leidt tot parkeren in de voortuin van woningen anders dan tussenwoning. Ook voor hoekwoningen en 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen geldt dat er voldoende ruimte moet zijn naast de woning om een auto te parkeren. Uitgangspunt is een minimale breedte van 2 meter. Als deze ruimte niet aanwezig is, dan bestaat alleen de mogelijkheid de auto in de voortuin te parkeren. Dit is niet gewenst vanwege het aantasten van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

c. naar het oordeel van burgemeester en wethouders sterk afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke belevingswaarde van het desbetreffende gebied. Als er sprake is van een bescherming van straten met een bijzonder architectonisch beeld kan dit een reden zijn voor weigering van de vergunning.

5.4 De bescherming van de groenvoorziening in de gemeente

In het belang van de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente kan een vergunning worde geweigerd als:

a. structureel groen wordt doorkruist. Aanvragen om vergunning van inritten structureel groen doorkruisen of aantasten worden in principe geweigerd. Het structureel groen in onze gemeente is vastgelegd in de Groenstructuurplannen voor Rijssen en voor de kernen Holten en Dijkerhoek.

b. als de gemeente niet mee wil werken aan het kappen van een houtopstand op de locatie van de aanvraag uitwegvergunning, dan wordt de aanvraag geweigerd.

6. VOORSCHRIFTEN

Waar het naar oordeel van het college nodig is, worden voorschriften gesteld aan de uitweg. De voorschriften hebben betrekking op de gronden genoemd in artikel 2.1.5.3 lid 3 van de APV.

7. AANLEG EN KOSTEN

De gemeente legt de uitweg aan op kosten van de aanvrager. De kosten zijn gestandaardiseerd.

8. INWERKINGTREDING

Aangesloten wordt bij de bepalingen van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De beleidsregel treedt in werking na bekendmaking (publicatie).

9. CITEERTITEL

Geen toelichting.